Inhoud
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
Artikel 7 Bedrijf – Nutsvoorziening
Artikel 15 Maatschappelijk – Multifunctionele accommodatie
Artikel 17 Recreatie – Fietscrossterrein
Artikel 18 Recreatie – Openluchttheater
Artikel 19 Recreatie – Recreatiewoningen 1
Artikel 20 Recreatie – Recreatiewoningen 2
Artikel 21 Recreatie – Scouting
Artikel 22 Recreatie – Vakantiecentrum
Artikel 23 Recreatie – Vakantieverblijf
Artikel 26 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 32 Waarde – Archeologie 3
Artikel 33 Waarde – Archeologie 4.1
Artikel 34 Waarde – Archeologie 4.2
Artikel 35 Waarde – Archeologie 5.1
Artikel 36 Waarde – Archeologie 5.2
Artikel 37 Waarde – Archeologie 6
Artikel 38 Anti-dubbeltelregel
Artikel 39 Algemene bouwregels
Artikel 40 Algemene gebruiksregels
Artikel 41 Algemene aanduidingsregels
Artikel 42 Algemene afwijkingsregels
Artikel 43 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlage:
− Staat van bedrijfsactiviteiten
− Kaart ‘Inrichtingstekening en beplantingsplan t.b.v. landschappelijk inpassingsplan Luyksgestel Postelhoef’
− Kaart ‘Bestaande recreatiewoningen De Koperteut’
In deze regels wordt verstaan onder:
het
bestemmingsplan ‘Luyksgestel en De Zwarte Bergen
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1724.BPLIuzn2005-VAST met de bijbehorende regels.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die van de weg af is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.
een bijbehorend bouwwerk bij een woning of een deel van de woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
de waarden die aan een gebied of object worden toegekend in verband met het voorkomen van archeologische waarden, bouwkundige waarden of historische landschapswaarden al dan niet in onderlinge samenhang of beïnvloeding. Er is dan sprake van een driedeling:
a
archeologische
waarden;
b
(stede-)
bouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;
c
historische
landschapswaarden of historisch-geografische waarden.
De verwachting die aan een gebied is toegekend in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de hierna omschreven beroepsmatige activiteiten, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend (zoals een schoonheidssalon of een nagelstudio), met uitzondering van seksinrichtingen.
een gebouw op een bouwperceel, dat dient voor de huisvesting van drie of meer verschillende bedrijven waarbij faciliteiten zoals ICT voorzieningen, parkeervoorzieningen en vergaderruimtes gedeeld kunnen worden en waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van een bedrijf.
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, maatschappelijk, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend (zoals een accountantskantoor, advocatenkantoor, administratiekantoor).
a t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
b t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak.
werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
de grens van een bouwperceel.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
voorzieningen ten behoeve van cultuuruitingen. Hieronder zijn doorgaans begrepen podiumkunsten (muziek, theater, dans), beeldende kunsten, film, audiovisuele media, bibliotheken, cultureel erfgoed (musea, monumenten, archeologische vondsten, archieven), amateurkunst en kunsteducatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
het verblijf ten behoeve van recreatieve doeleinden zonder dat op het terrein een overnachting plaatsvindt.
een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop (al dan niet in de vorm van een showroom), onderhoud en reparatie van motorvoertuigen alsmede voor de verkoop van motorvoertuigonderdelen en bijbehorende artikelen, met uitzondering van een verkooppunt voor motorbrandstoffen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen die door middel van een bijbehorend bouwwerk zijn geschakeld aan een ander halfvrijstaand hoofdgebouw, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en aan de andere zijde niet.
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
gebruik als woning door eenzelfde persoon, (deel van) gezin of samenwoning op een wijze die noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de gemeentelijk basisadministratie.
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-)restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren, en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, als dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal.
een gemotoriseerd voertuig waarin voorzieningen voor nacht- en/of dagverblijf zijn getroffen en dat als zodanig over de openbare weg kan en mag rijden.
a een tent, tentwagen, een kampeerauto of een toer- of stacaravan;
b een ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is;
een en ander voor zover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
een verblijfslokaal als ondergeschikt onderdeel van een bedrijf, clubhuis, kazerne e.d. waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde.
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en zorgvoorzieningen al dan niet in combinatie met zorgwooneenheden alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.
een
(gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op
ten minste
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.
de ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal één wand.
bewoning van een gebouw als hoofdverblijf.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
een bedrijf waarbinnen een als zodanig bestemd terrein voor recreatieve doeleinden bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd.
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
a
een één- of dubbelassige
aanhang wagen die kan dienen als recreatief onderkomen, overnachting daaronder
begrepen, met een lengte van meer dan
b een één- of dubbelassige aanhang wagen die kan dienen als recreatief onderkomen, overnachting daaronder begrepen, die niet is uitgerust om achter een gemotoriseerd voertuig over de openbare weg te worden voortbewogen.
Voor de werking van de regels bij het bestemmingsplan wordt een stacaravan als een gebouw aangemerkt.
een ruimte, bestemd voor het plaatsen van een tent, trekkershut, (sta-)caravan en/of kampeerauto en voor de bouw van een bij een (sta-)caravan behorende bergplaats/sanitaire voorziening.
een in hoofdzaak uit textiel of daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en/of nachtverblijf.
een
- of dubbelassige aanhang wagen die kan dienen als
recreatief onderkomen, overnachting daaronder begrepen, met een lengte van niet
meer dan
kamperen met behulp van tenten, tentwagens, kampeerauto’s en toercaravans.
Een recreatiewoonverblijf van eenvoudige constructie en beperkte omvang ten behoeve van passanten.
bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.
het verblijf ten behoeve
van recreatieve doeleinden dat gepaard gaat met één of meer overnachtingen op
het terrein.
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
a de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen.
b de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar het openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
voorzieningen ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.
het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
a voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij
toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en
overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer
dan
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarisch grondgebruik;
b grondgebonden agrarische bedrijven;
c productiegebonden detailhandel;
d bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
e beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
f tuinen, erven en verhardingen;
g groenvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
i waterstaatsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘waterstaat’;
j extensief recreatief medegebruik.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de
bedrijfswoning mag niet meer dan
2 Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.
3
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer -
Verblijfsgebied’ mag niet minder dan
4
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
5
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
6 De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.
7
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
c Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m’.
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
f
Ter plaatse
van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
g De voorgevel van de bedrijfswoning dient te worden
gesitueerd in de naar de weg toegekeerde begrenzing van het bouwvlak of op een
afstand van niet meer dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 3.2.1.
c
De bouwhoogte van silo’s mag niet meer bedragen
dan
d
De bouwhoogte van constructies ten behoeve van
hooibergen mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
f
De bouwhoogte van overige erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
g
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder e voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
a
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan
b de grotere bouwhoogte noodzakelijk is voor het agrarische grondgebruik;
c er geen bezwaren zijn uit oogpunt van verkeersveiligheid;
d de erf- en terreinafscheidingen inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
Maximaal
Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ is de uitoefening van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:
1
2
3
4
5
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
d Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
e Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
f Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
g
Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de
activiteiten is niet toegelaten.
Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘waterstaat’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
b het dempen van waterlopen en vijvers;
c het aanbrengen kaden, voor zover deze geen bouwwerken zijn.
Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de functie voor het waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer niet onevenredig aantasten, dan wel de mogelijkheden voor herstel niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarisch grondgebruik;
b (onverharde) paden en parkeervoorzieningen;
c groenvoorzieningen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e extensief recreatief medegebruik.
alsmede voor:
f het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat silo’s uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 4.2.1.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het verzetten of vergraven van grond waarbij het
maaiveld over meer dan
b
het omzetten van grond of uitvoeren van
bodemingrepen dieper dan
c het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) waterlopen, sloten en greppels;
d het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
e het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
f
het aanleggen of aanplanten van hoger dan
g het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten en steilranden;
h het verwijderen van onverharde wegen of paden;
i
het verwijderen, aanleggen en/of verharden van
paden en parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen,
anders dan containervelden, voor zover groter dan
Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden.
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2;
b tevens een caravanstalling ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’;
c tevens detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, al dan niet in de vorm van showrooms;
d tevens dienstverlening ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;
e tevens een bouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf’;
f tevens een constructiebedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – constructiebedrijf’;
g tevens een garagebedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf’;
h tevens een metaalwerkbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – metaalwerkbedrijf’;
i tevens een transportbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf’;
j tevens een waterzuiveringsinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringsinstallatie’;
k tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
l tevens een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’;
m
bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduidingen
‘bedrijfswoning’ en ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning
n productiegebonden detailhandel, al dan niet in de vorm van showrooms;
o opslag en uitstalling;
p tuinen, erven en verhardingen;
q voorzieningen voor verkeer en verblijf;
r groenvoorzieningen;
s water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – ondergronds bouwen’ mag ondergronds ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
c De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning
mag niet meer dan
2 Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.
3
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer -
Verblijfsgebied’ mag niet minder dan
4
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
5
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
6 De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.
7
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
d Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
e In afwijking van het bepaalde onder d mag de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’ niet meer bedragen dan is aangegeven.
f De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
g De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
h
Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ of
‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning
i
De voorgevel van de bedrijfswoning dient te worden
gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan
j
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van wonen – bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 5.2.1.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.
b Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 5.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 5.2.1.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan
d
1
Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2
Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen
dan
e
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
f
1 De bouwhoogte bedraagt maximaal
1 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
2
In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd met
een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen
met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de
bedrijfswoning met een maximum van
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.
b
De bouwhoogte van een overkapping/luifel ter
plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’ mag niet
meer bedragen dan
c Voor overige overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 5.2.2 en 5.2.3.
d
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
f
De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer
bedragen dan
g
De bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie
ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ mag niet meer
bedragen dan
h
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 sub g ten behoeve van
de bouw van een tweede bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van wonen – bedrijfswoning
1
aangetoond is
dat dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
2
de breedte en
diepte van de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding ‘wro zone – ontheffingsgebied’ een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 sub f en lid 5.2.4 sub h ten behoeve van het toestaan van een grotere bouwhoogte voor:
a
bedrijfsgebouwen tot maximaal
b
kraanbanen tot maximaal
c
schoorstenen tot maximaal
mits:
1
aangetoond is
dat dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
2
de bepalingen
ten aanzien van de aanwezige molenbiotoop, zoals geregeld in artikel 41, lid 41.1,
in acht worden genomen.
a Voor de voorgevellijn mag geen opslag plaatsvinden.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 sub a ten behoeve van bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën).
De voor ‘Bedrijf -
a bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1, 2;
b
tevens bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van
bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorie 3.1 ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie
c
tevens bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van
bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorie 3.2 ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie
d tevens detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, al dan niet in de vorm van showrooms;
e
bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduidingen
‘bedrijfswoning’ en ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning
f productiegebonden detailhandel, al dan niet in de vorm van showrooms;
g opslag en uitstalling;
h tuinen, erven en verhardingen;
i voorzieningen voor verkeer en verblijf;
j groenvoorzieningen;
k nutsvoorzieningen;
l water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer
bedragen dan
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning
mag niet meer dan
2 Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.
3
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’
mag niet minder dan
4
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
5
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
6 De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.
7
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
c Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
f
De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag aan één zijde niet minder bedragen dan
g
Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’
of ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning
h
De voorgevel van de bedrijfswoning dient te
worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 6.2.2.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.
b Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 6.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 6.2.1.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan
d
1
Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2
Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen
dan
e
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
f
1 De bouwhoogte bedraagt maximaal
1 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
2
In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd met
een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen
met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning
met een maximum van
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 6.2.3. en 6.2.4.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a
lid 6.2.1 onder a voor een bouwperceel groter
dan
1
de uitbreiding tot boven de
2 het bedrijf bijdraagt aan de lokale economie, door bijvoorbeeld een essentiële positie in een productieketen of door een belangrijke toevoeging aan de diversiteit van de lokale economie;
3 het bedrijf al minimaal 10 jaar is gevestigd binnen de gemeente Bergeijk;
4
het aantal werknemers per
5
voor bedrijven met een kavel groter dan
6 er voldoende ruimte blijft bestaan voor parkeren, laden en lossen op eigen terrein;
7 het bedrijf blijft passen binnen de ter plaatse toegestane milieucategorieën;
8 er geen milieuhygiënische belemmeringen en belemmeringen voor derden bestaan tegen de vergroting van het bedrijfsperceel;
9 de toe te voegen gronden al van een passende bedrijfsbestemming zijn voorzien;
10 er regionale afstemming heeft plaatsgevonden.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 sub g ten behoeve van de bouw van
een tweede bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
wonen – bedrijfswoning
a Voor de voorgevellijn mag geen opslag plaatsvinden.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in a lid 6.1 sub a, b en c ten behoeve van bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën).
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van de vestiging van een bedrijfsverzamelgebouw, mits:
a op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om volledig te voorzien in de parkeerbehoefte van het bedrijfsverzamelgebouw;
b er geen bezwaren zijn in het kader van de brandveiligheid;
De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen van algemeen nut;
b opslag en uitstalling;
c erven en verhardingen;
d voorzieningen voor verkeer en verblijf;
e groenvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 7.2.1.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bos;
b recreatief medegebruik;
c tuinen, erven en verhardingen;
d voorzieningen voor langzaam verkeer;
e groenvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
g het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
c Overkappingen zijn niet toegestaan.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a detailhandel;
b bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c tuinen, erven en verhardingen;
d voorzieningen voor verkeer en verblijf;
e groenvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning
mag niet meer dan
2 Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.
3
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer -
Verblijfsgebied’ mag niet minder dan
4
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
5
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
6 De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.
7
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
c Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
f Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
g
De voorgevel van de bedrijfswoning dient te
worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 9.2.1.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.
b Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 9.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 9.2.1.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan
d
1 Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2 Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen
dan
e
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
f
1 De bouwhoogte bedraagt maximaal
2 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
3 In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd
met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk
alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van
de bedrijfswoning met een maximum van
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 9.2.2. en 9.2.3.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a dienstverlening;
b maatschappelijke en culturele voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;
c kantoren, ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
d wonen, ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;
e tuinen, erven en verhardingen;
f voorzieningen voor verkeer en verblijf;
g groenvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en woningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfsgebouwen en woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De voorgevellijn van woningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de
woning mag niet meer dan
2 Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de woning worden gebouwd.
3
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer -
Verblijfsgebied’ mag niet minder dan
4
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
5
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
6 De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning.
7
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
c Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
f Ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ is per bouwperceel maximaal één woning toegestaan.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 10.2.1.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.
b Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 10.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 10.2.1.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn van de woning mag niet minder dan
d
1 Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2 Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen
dan
e
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
f
1 De bouwhoogte bedraagt maximaal
2 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
3 In het geval de woning is uitgevoerd met een
plat dak, mag het met de woning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een
plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning met
een maximum van
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 10.2.2 en 10.2.3.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a dienstverlening;
b detailhandel;
c kantoren;
d een ijssalon ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – ijssalon’;
e wonen, ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;
f bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
g tuinen, erven en verhardingen;
h voorzieningen voor verkeer en verblijf;
i groenvoorzieningen;
j water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
k
de
instandhouding en bescherming van de rijksmonumenten ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’;
l
de
instandhouding en bescherming van de gemeentelijke monumenten ter plaatse van
de aanduiding ‘ specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De voorgevellijn van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de (bedrijfs)woning mag niet meer dan
2 Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de (bedrijfs)woning worden gebouwd.
3
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer -
Verblijfsgebied’ mag niet minder dan
4
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
5
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
6 De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning.
7
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
c Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
f Ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ is per bouwperceel maximaal één woning toegestaan.
g Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 11.2.1.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m g.
b Het bepaalde onder c t/m g is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 11.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 11.2.1.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn van de (bedrijfs)woning mag niet minder
dan
d
1 Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2 Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen
dan
e
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
f
1 De bouwhoogte bedraagt maximaal
2 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
3 In het geval de (bedrijfs)woning
is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de woning verbonden bijbehorend
bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste
bouwlaag van de (bedrijfs)woning met een maximum van
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 11.2.2. en 11.2.3.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Binnen deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van horeca- ijssalon’ een ijssalon toegestaan, waarbij het
maximale bruto vloeroppervlak voor deze ijssalon niet meer mag bedragen dan
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b bermen en beplantingen;
c een kapel, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kapel’;
d een kiosk, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kiosk’;
e een veldschuur, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – veldschuur’;
f speelvoorzieningen;
g voorzieningen voor langzaam verkeer;
h inritten;
i nutsvoorzieningen.
j water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
h de instandhouding en bescherming van de gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘ specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van maatschappelijk – kapel’ mag een kapel worden gebouwd, met dien verstande
dat de bouwhoogte niet meer dan
b
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van maatschappelijk – kiosk’ mag een kiosk worden gebouwd, met dien verstande
dat de bouwhoogte niet meer dan
c
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van groen – veldschuur’ mag een veldschuur worden gebouwd, met dien verstande
dat de bouwhoogte niet meer dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet
meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer
bedragen dan
c
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’.
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a horecabedrijven in de categorieën 1, 2 en 3;
b terrassen;
c bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d tuinen, erven en verhardingen;
e voorzieningen voor verkeer en verblijf;
f groenvoorzieningen;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning
mag niet meer dan
2 Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.
3
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer -
Verblijfsgebied’ mag niet minder dan
4
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
5
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
6 De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.
7
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
c Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
f Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 13.2.1.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.
b Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 13.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 13.2.1.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan
d
1 Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2 Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen
dan
e
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
f
1 De bouwhoogte bedraagt maximaal
2 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
3 In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd
met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk
alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van
de bedrijfswoning met een maximum van
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.
b
In afwijking van het bepaalde onder a mogen
overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak worden
gebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
g Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – luifel’ is een luifel toegestaan, waarbij de volgende bepalingen gelden:
1 De luifel mag niet meer dan twee wanden hebben.
2 De luifel mag aan de west- en zuidzijde niet voorzien zijn van wanden.
3 De bouwhoogte van de luifel mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het gebouw waarmee de luifel verbonden is.
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a maatschappelijke en culturele voorzieningen;
b een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;
c wonen ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;
d bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
e tuinen, erven en verhardingen;
f voorzieningen voor verkeer en verblijf;
g groenvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
i de instandhouding en bescherming van de rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘ specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’;
j de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘ specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’;
k de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De voorgevellijn van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de (bedrijfs)woning mag niet meer dan
2 Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de (bedrijfs)woning worden gebouwd.
3
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer -
Verblijfsgebied’ mag niet minder dan
4
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
5
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
6 De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning.
7
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
c Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
f Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
g
De voorgevel van de bedrijfswoning dient te
worden gesitueerd in voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 14.2.1.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.
b Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 14.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 14.2.1.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn van de (bedrijfs-)woning mag niet minder dan
d
1
Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2
Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen
dan
e
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
f
1 De bouwhoogte bedraagt maximaal
1 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
2
In het geval de (bedrijfs-)woning is uitgevoerd
met een plat dak, mag het met de (bedrijfs-)woning verbonden bijbehorend bouwwerk
alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van
de (bedrijfs-)woning met een maximum van
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 14.2.2 en 14.2.3.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
a Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de gemeentelijke en rijksmonumenten en cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding‘ specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’, ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ of ‘cultuurhistorische waarden’.
De voor ‘Maatschappelijk – Multifunctionele accommodatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a maatschappelijke en culturele voorzieningen;
b ondergeschikte horeca ten dienste van de onder a genoemde voorzieningen;
c tuinen, erven en verhardingen;
d voorzieningen voor verkeer en verblijf;
e groenvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
g de instandhouding en bescherming van beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
e Hoofdgebouwen worden afgedekt met een plat dak, tenzij een andere dakafdekking wordt voorgeschreven in de vorm van een:
1 halfronddak, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - halfronddak’;
2 sheddak, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – sheddak’;
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’, met in achtneming van het bepaalde onder b, c en d.
b
Het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende
bouwwerken mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
d Bijbehorende bouwwerken worden afgedekt met een plat dak.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 15.2.2.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag
niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
a Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’.
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a aanleggen en verharden van wegen, paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden;
c aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
d het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van deze bomen tot gevolg hebben of kunnen hebben.
Het bepaalde onder 15.4.1 is niet van toepassing op:
a werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
a De onder 15.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven, de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)-kwaliteit van de boom niet wordt aangetast.
b Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder 15.4.1 kan het bevoegd gezag een bomeneffectrapportage verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de beeldbepalende betekenis van de boom.
De voor 'Natuur'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a behoud,
herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden;
b behoud,
herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
c (onverharde)
paden;
d groenvoorzieningen;
e water
en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het verzetten of vergraven van grond waarbij het
maaiveld over meer dan
b
het omzetten van grond of uitvoeren van
bodemingrepen dieper dan
c het aanleggen, dempen of wijzigen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;
d het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;
e het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
f het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
g het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
h
het aanleggen of aanplanten van hoger dan
i het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
j het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten en steilranden;
k het verwijderen van onverharde wegen of paden;
l
het verwijderen, aanleggen en/of verharden van
paden en parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen,
voor zover groter dan
Het in lid 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 16.3.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de
natuurwaarden en landschappelijke waarden.
De voor ‘Recreatie – Fietscrossterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een fietscrossterrein;
b vormen van actieve en passieve recreatie en sporten met bijbehorende voorzieningen;
c ondergeschikte horeca in de vorm van een kantine en in direct verband met de onder a en b genoemde sportieve voorzieningen;
d voorzieningen voor verkeer en verblijf;
e groenvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 17.2.1.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
e
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Binnen deze bestemming zijn ondergeschikte
horecavoorzieningen in de vorm van een kantine toegestaan, waarbij het maximale
bruto vloeroppervlak voor deze horecavoorzieningen per clubhuis niet meer mag bedragen
dan
De voor ‘Recreatie - Openluchttheater’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een openluchttheater met bijbehorende voorzieningen;
b ondergeschikte horeca;
c recreatief medegebruik;
d bos;
e tuinen, erven en verhardingen;
f voorzieningen voor verkeer en verblijf;
g groenvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
i het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 18.2.1.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
Het in lid 18.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 18.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
De voor ‘Recreatie – Recreatiewoningen
a verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;
b centrale voorzieningen ten behoeve van recreatiewoningen, waaronder een receptiegebouw en ondergeschikte horeca, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – centrale voorzieningen’;
c bos;
d tuinen, erven en verhardingen;
e voorzieningen voor verkeer en verblijf;
f groenvoorzieningen;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
h het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
a Recreatiewoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak of ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ worden gebouwd.
b Per bouwvlak is niet meer dan één recreatiewoning toegestaan.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’.
d
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
e Ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ is maximaal 1 recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat:
1 een recreatiewoning uitsluitend is toegestaan op de bestaande locatie, zoals is aangegeven op de in de bijlagen opgenomen kaart ‘Bestaande recreatiewoningen De Koperteut’;
2
de goothoogte niet meer mag bedragen dan
3
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
4
de oppervlakte per recreatiewoning niet meer mag
bedragen dan
5 in geval van vervangende nieuwbouw de nieuwe recreatiewoning in afwijking van het bepaalde onder 1 voor maximaal 40% buiten de bestaande locatie mag worden gebouwd.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – centrale voorzieningen’.
b De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 19.2.1 en 19.2.2.
c
De bouwhoogte van pergola’s mag niet meer
bedragen dan
d
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
e
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 19.2.1 onder e sub 1 en 5 voor het verplaatsen of herbouwen van een recreatiewoning op een andere locatie dan is aangegeven in de bijlage ‘bestaande recreatiewoningen De Koperteut’, met dien verstande dat:
1 de recreatiewoning binnen het zelfde aanduidingsvlak van de bestaande recreatiewoning blijft;
2 de nieuwe locatie ruimtelijk en stedenbouwkundig acceptabel is;
3 de nieuwe locatie geen onevenredige afbreuk doet aan het recreatief genot van omliggende recreatiewoningen;
4 voor het overige aan de bepalingen in lid 19.2.1 onder e moet worden voldaan.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
Het in lid 19.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 19.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
De voor ‘Recreatie – Recreatiewoningen
a verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;
b tuinen, erven en verhardingen;
c voorzieningen voor verkeer en verblijf;
d groenvoorzieningen;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
a Recreatiewoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b Per bouwvlak is niet meer dan één recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal recreatiewoningen’ het aantal recreatiewoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’.
d
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 20.2.1.
c
De bouwhoogte van pergola’s mag niet meer bedragen
dan
d
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
e
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.1 onder a voor het uitbreiden van een
recreatiewoning met maximaal
a Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat de uitbreiding uitsluitend dient voor een verbetering van de recreatieve functie van de woning en verzekerd is dat er geen permanente bewoning plaatsvindt.
b
Het oppervlak van de recreatiewoning mag na
uitbreiding niet meer bedragen dan
c Er hoeven geen bomen te worden geveld dan wel herplant van de gevelde bomen is verzekerd.
d Het bepaalde in dit artikel blijft overigens van toepassing.
De voor ‘Recreatie – Scouting’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a jeugdactiviteiten in de vorm van scouting;
b bos;
c tuinen, erven en verhardingen;
d voorzieningen voor verkeer en verblijf;
e groenvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
g het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 21.2.1.
c
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
d
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
Het in lid 21.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 21.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
De voor ‘Recreatie – Vakantiecentrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
recreatiewoningen en stacaravans ter plaatse van
de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie
b
standplaatsen ten behoeve van stacaravans en
toeristisch kamperen en bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen, zoals
sanitaire voorzieningen en wasserijruimte ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie
c
standplaatsen ten behoeve van toeristisch
kamperen, en bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen, zoals sanitaire
voorzieningen en wasserijruimte, in combinatie met het behoud van de bosbodem
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie –
verblijfsrecreatie
d dagrecreatieve en centrale voorzieningen in de vorm van onder andere een zwembad en bijbehorende speelvoorzieningen, een midgetgolfbaan, sport- en speelvelden, een speeltuin, horecavoorzieningen, alsmede een squash-/saunaruimte, bowlingbanen, zaalaccommodatie, een winkel, een receptiegebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – dagrecreatie en centrale voorzieningen’;
e bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
f parkeervoorzieningen, per recreatiewoning en standplaats voor stacaravans wordt uitgegaan van minimaal 1,3 parkeerplaats, waarvan 1 plaats bij de standplaats of recreatiewoning en gezamenlijke parkeerplaatsen met ten minste 235 plaatsen ten behoeve van bezoekers, in elk geval ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
g tuinen, erven en verhardingen;
h voorzieningen voor verkeer en verblijf;
i groenvoorzieningen;
j water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
k de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen en de daarmee verband houdende landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding ‘groen’, ter afscherming van de gronden in het plangebied van de daarbuiten gelegen gronden.
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van recreatie – verblijfsrecreatie
a Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
1 Recreatiewoningen mogen zowel vrijstaand als geschakeld worden gebouwd.
2
Het oppervlak van een recreatiewoning met bijbehorende
bouwwerken mag niet meer bedragen dan
3
De afstand tussen recreatiewoningen dan wel,
wanneer de recreatiewoningen geschakeld worden gebouwd, tussen de clusters van
recreatiewoningen, mag niet minder bedragen dan
4
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
5
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
6 De recreatiewoningen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van niet meer dan 45º.
7
De inhoud van een recreatiewoning mag niet meer
bedragen dan
8 Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend aangebouwd worden gebouwd.
b Voor het bouwen van stacaravans gelden de volgende bepalingen:
1
De oppervlakte van een stacaravan mag niet meer
bedragen dan
2
De bouwhoogte van een stacaravan mag niet meer
bedragen dan
3
De afstand tussen stacaravans mag niet minder
bedragen dan
4
De afstand van een stacaravan tot de
bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan
5
De afstand van een stacaravan tot de aanduidingsgrens mag niet minder bedragen dan
c Voor het bouwen van een berging c.q. sanitaire voorziening ten behoeve van een stacaravan gelden de volgende bepalingen:
1 Per standplaats ten behoeve van een stacaravan mag niet meer dan één gebouw worden gebouwd.
2 Het gebouw dient op de eigen standplaats te worden gebouwd.
3
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan
4
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van recreatie – verblijfsrecreatie
a Voor het bouwen van stacaravans gelden de volgende bepalingen:
1
De oppervlakte van een stacaravan mag niet meer
bedragen dan
2
De bouwhoogte van een stacaravan mag niet meer
bedragen dan
3
De afstand tussen stacaravans mag niet minder
bedragen dan
4
De afstand van een stacaravan tot de
bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan
5
De afstand van een stacaravan tot de aanduidingsgrens mag niet minder bedragen dan
b Voor het bouwen van een berging c.q. sanitaire voorziening ten behoeve van een stacaravan gelden de volgende bepalingen:
1 Per standplaats ten behoeve van een stacaravan mag niet meer dan één gebouw worden gebouwd.
2 Het gebouw dient op de eigen standplaats te worden gebouwd.
3
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan
4
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
c Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
1
De oppervlakte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan
2
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
3
De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag
niet meer bedragen dan
4
De afstand van een gebouw tot de bestemmingsgrens
mag niet minder bedragen dan
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van gemeenschappelijke
voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie –
verblijfsrecreatie
a
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
b
De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag
niet meer bedragen dan
c
De afstand van een gebouw tot de bestemmingsgrens
mag niet minder bedragen dan
Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – dagrecreatie en centrale voorzieningen’ gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan
b
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
c
De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag
niet meer bedragen dan
d
De afstand tot de bestemmingsgrens en de aanduidingsgrens mag niet minder bedragen dan
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
b Per aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
c
De inhoud van een bedrijfswoning mag niet minder
bedragen dan
d
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
f Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
1
De oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
2
De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende
bouwwerken mag niet meer bedragen dan
3
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
4
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
d
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
a
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van recreatie – verblijfsrecreatie
b
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van recreatie – verblijfsrecreatie
c
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van recreatie – verblijfsrecreatie
1 het gezamenlijke aantal standplaatsen voor toeristisch kamperen niet meer bedragen dan 290,
2
de oppervlakte van een standplaats niet minder
bedragen dan
3
de afstand van een onderkomen tot de
bestemmingsgrens niet minder bedragen dan
Het is in het algemeen en in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
Het in lid 22.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 22.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
De voor ‘Recreatie – Vakantieverblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatie voor hoofdzakelijk steeds wisselende groepen personen, met dien verstande dat:
1
uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie’ een groepsaccommodatie met
de daarbij behorende gemeenschappelijke voorzieningen, zoals een
kantine/cafetaria en een receptiegebouw is toegestaan;
2
uitsluitend
ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ een aan de verblijfsrecreatieve
functie ondergeschikte paardenhouderij is toegestaan;
3
ter plaatse
van de aanduiding ‘horeca’ tevens aan de verblijfsrecreatieve functie
ondersteunende horeca is toegestaan;
4
uitsluitend
ter plaatse van de aanduiding ‘zwembad’ een zwembad is toegestaan;
5
ter plaatse
van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ een bedrijfswoning is toegestaan;
b parkeervoorzieningen;
c tuinen, erven en verhardingen;
d voorzieningen voor verkeer en verblijf;
e groenvoorzieningen;
f landbouwgrond;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
h de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen en de daarmee verband houdende natuurlijke en landschappelijke waarden.
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de groepshuisvesting en paardenhouderij en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
e Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
f Per aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
g
De inhoud van een bedrijfswoning mag niet minder
bedragen dan
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.
b Het bepaalde onder d t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 23.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 23.2.1.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan
d
1 Het minimale onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2 Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen
dan
e
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
f
1 De bouwhoogte bedraagt maximaal
2 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
3 In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd
met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk
alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van
de bedrijfswoning met een maximum van
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 23.2.1, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ de paardenbak niet mag worden voorzien van een overkapping, tenzij deze landschappelijk wordt ingepast conform het in de bijlagen opgenomen kaart ‘Inrichtingstekening en beplantingsplan t.b.v. landschappelijk inpassingsplan Luyksgestel Postelhoef’.
c
De bouwhoogte van pergola’s mag niet meer
bedragen dan
d
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
e
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
f Nieuwbouw van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.
g Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende bepalingen:
1
Een zwembad dient te worden gebouwd op een
afstand van ten minste
2 Een zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 23.2.2 in acht wordt genomen.
3
Bij het zwembad mag boven het oppervlak aan
bijbehorende bouwwerken zoals bepaald in 23.2.2 sub d een bijbehorend bouwwerk
worden gebouwd met een maximum oppervlak van
4 Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
5 Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.
6
De oppervlakte van een zwembad mag niet meer
bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 23.2.3 onder f voor het bouwen van bijzondere bouwwerken, te weten een paardenbak of een tennisbaan. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
2 Het bouwwerk mag geen onevenredige milieuhinder veroorzaken;
3 Voor de onderscheiden bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Voor tennisbanen:
-
De tennisbaan dient te worden gesitueerd op een
afstand van ten minste
- De tennisbaan mag niet overdekt zijn.
-
Bij de tennisbaan mag een omheining worden
gebouwd met een hoogte van maximaal
- De tennisbaan mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
- Per perceel mag maximaal 1 tennisbaan worden gebouwd.
Voor paardenbakken:
-
De paardenbak dient te worden gesitueerd op een
afstand van ten minste
- De paardenbak mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 23.2.2 in acht wordt genomen.
- De paardenbak mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
- Per perceel mag maximaal 1 paardenbak worden gebouwd.
Het is in het algemeen en in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
Het in lid 23.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 23.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a sportvoorzieningen;
b ondergeschikte horeca;
c bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d tuinen, erven en verhardingen;
e voorzieningen voor verkeer en verblijf;
f groenvoorzieningen;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de
bedrijfswoning mag niet meer dan
2 Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.
3
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer -
Verblijfsgebied’ mag niet minder dan
4
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
5
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
6 De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.
7
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
c Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
f Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
g
De voorgevel van een bedrijfswoning dient te
worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 24.2.1.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.
b Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 24.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 24.2.1.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan
d
1 Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2 Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen
dan
e
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
f
1 De bouwhoogte bedraagt maximaal
2 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
3 In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd
met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk
alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van
de bedrijfswoning met een maximum van
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 24.2.2 en 24.2.3.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van tribunes mag niet meer
bedragen dan
e
De bouwhoogte van dug-outs mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
g
De bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer
bedragen dan
h
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op deze gronden mogen erkers, portalen en luifels worden gebouwd ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
a
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het
hoofdgebouw mag niet meer dan
b Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
c
De afstand tot de bestemming ‘Verkeer -
Verblijfsgebied’ mag niet minder dan
d
De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in
totaal niet meer bedragen dan
e
De oppervlakte van een luifel mag niet meer
bedragen dan
f De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
g
De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet
meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met
Voor het bouwen van overige bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a Overige bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd.
b
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Overkappingen zijn niet toegestaan.
b
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van vlaggenmasten en palen mag
niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen voor verkeer en verblijf;
b parkeervoorzieningen, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
c speelvoorzieningen;
d nutsvoorzieningen.
e groenvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet
meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen
dan
c
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
a Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’.
De voor ‘Water’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
b groenvoorzieningen;
c voorzieningen voor verkeer en verblijf, bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen.
Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
c
tevens
maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;
d
tevens een
kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
maatschappelijk – kinderdagverblijf’;
e
tevens een
autopoetsbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf –
autopoetsbedrijf’;
f
tevens een
caravanstalling ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’;
g
tevens een
rijbak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – rijbak’;
h tuinen, erven en verhardingen;
i water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
j
de
instandhouding en bescherming van de rijksmonumenten ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’;
k
de
instandhouding en bescherming van de gemeentelijke monumenten ter plaatse van
de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’.
l
de
instandhouding en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter
plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’;
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Aanvullende nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.
b De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:
1 Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd.
2 Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd.
3 Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd.
4 Ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde hoofdgebouwen worden gebouwd.
c Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
d
De voorgevel van de woning moet worden
gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan
e De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’ of ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’. Indien de goothoogte op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan de toegestane goothoogte, geldt deze bestaande goothoogte als de maximaal toegestane goothoogte.
f
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de
maximaal toegestane goothoogte vermeerderd met
Indien de bouwhoogte op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan de toegestane bouwhoogte, geldt deze bestaande bouwhoogte als de maximaal toegestane bouwhoogte.
g
De dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°, met dien verstande dat
ter plaatse van de aanduiding ‘minimale-maximale dakhelling (graden)’ de
dakhelling niet meer mag bedragen dan is aangegeven. Indien de
dakhelling op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer
bedraagt dan de toegestane dakhelling, geldt deze bestaande dakhelling als
maximaal toegestane dakhelling.
h Ter plaatse van de aanduiding 'minimale dakhelling (graden)' of ‘minimale-maximale dakhelling (graden)’ mag de dakhelling niet minder bedragen dan is aangegeven. Indien de dakhelling op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan de toegestane dakhelling, geldt deze bestaande dakhelling als de minimaal toegestane dakhelling.
i
In afwijking van het bepaalde onder g en h dient
een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘plat dak’ met een plat dak te
worden uitgevoerd.
j De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag bij:
1
vrijstaande woningen aan beide zijden niet
minder bedragen dan
2
twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet
minder bedragen dan
3
aaneengebouwde
woningen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan
Indien de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan de in 1, 2 of 3 genoemde afstanden, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m j.
b Het bepaalde onder c t/m j is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 28.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 28.2.1, met dien verstande dat niet hoeft te worden voldaan aan lid 28.2.1 sub h.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn mag niet minder dan
d In afwijking van het bepaalde onder c zijn ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn toegestaan.
e
1
Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2
Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken mag niet meer bedragen dan
3
In het geval het oppervlak van het bouwperceel
groter is dan
4
In het geval het oppervlak van het bouwperceel
groter is dan
5
In het geval het oppervlak van het bouwperceel
groter is dan
6
In het geval het oppervlak van het bouwperceel
groter is dan
f Indien het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorend bouwwerken ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan zodanig is dat het oppervlak als bedoeld in sub e onder 2 tot en met 6 wordt overschreden, dan mag het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorende bouwwerken worden herbouwd of teruggebouwd, zodanig dat de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan bestaande oppervlakten worden verminderd met 10% van het oppervlak en wel tot respectievelijk maximaal:
1
2
3
4
5
g
In afwijking van het bepaalde onder e en f mag
de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding
‘maatschappelijk’ niet meer bedragen dan
h
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
i
1
De bouwhoogte bedraagt maximaal
2 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
3
In het geval het hoofdgebouw is uitgevoerd met
een plat dak, mag het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk alleen
met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw met een maximum van
j Voor het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling’ gelden ten opzichte van het onder b tot en met h gestelde de volgende aanvullingen en/of afwijkingen:
1
Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient aan één
zijde een strook van
2
De afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de
achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
k
In afwijking van het bepaalde onder a tot en met
g mogen bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling
l
In afwijking van het bepaalde onder i sub 1 mag
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in 28.2.2.
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
f Nieuwbouw van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.
g Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende bepalingen:
1
Een zwembad dient te worden gebouwd op een
afstand van ten minste
2 Een zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 28.2.2 in acht wordt genomen.
3 Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
4 Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.
5
De oppervlakte van een zwembad mag niet meer
bedragen dan
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de gemeentelijke en rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouw-aanduiding – gemeentelijk monument’ of ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 28.2.1 onder a en b en toestaan dat een woning wordt gesplitst, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1 Splitsing is alleen toegestaan bij woonboerderijen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – woningsplitsing’.
2
De bouwmassa van de woonboerderij dient een
inhoud te hebben van ten minste
3
Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige
woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste
4 De boerderijsplitsing dient te voldoen aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
5 Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden, mogen niet worden aangetast.
6 De woning mag geen beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
7 De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
b
lid 28.2.1 onder b voor overschrijding van de
achterste begrenzing van het bouwvlak, ten behoeve
van vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale
diepte niet meer mag bedragen dan
c lid 28.2.2 onder d van het maximum aan bijbehorende bouwwerken tot:
1
2
3
4
5
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
- de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
- deze niet uitsluitend dient
voor het verkrijgen van een groter woongenot.
d
lid 28.2.2 onder d, in afwijking van het
hiervoor onder sub b gestelde, voor een toevoeging van het maximale oppervlak
aan bijbehorende bouwwerken met
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien zulks noodzakelijk
is met het oog op inwoning van niet tot het gezin behorende personen in verband
met de zorg voor die personen, mits:
1
niet
meer dan een oppervlak van
2
er
een sociale indicatie is;
3
er
geen twee zelfstandige woningen ontstaan;
4
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet
onevenredig worden aangetast;
e lid 28.2.3 onder f voor het bouwen van bijzondere bouwwerken, te weten een paardenbak of een tennisbaan. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
2 Het bouwwerk mag geen onevenredige milieuhinder veroorzaken;
3 Voor de onderscheiden bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Voor tennisbanen:
-
De tennisbaan dient te worden gesitueerd op een
afstand van ten minste
- De tennisbaan mag niet overdekt zijn.
-
Bij de tennisbaan mag een omheining worden
gebouwd met een hoogte van maximaal
- De tennisbaan mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
- Per perceel mag maximaal 1 tennisbaan worden gebouwd.
Voor paardenbakken:
-
De paardenbak dient te worden gesitueerd op een
afstand van ten minste
- De paardenbak mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 28.2.2 in acht wordt genomen.
- De paardenbak mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
- Per perceel mag maximaal 1 paardenbak worden gebouwd.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:
1
2
3
4
5
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
d Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
e Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
f Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
g Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.
De voor ‘Wonen -
a wonen;
b beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;
c tuinen, erven en verhardingen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Per bouwperceel mag niet meer dan één woning worden gebouwd.
b De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:
1 Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd.
2 Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd.
3 Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd.
4 Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ mogen uitsluitend patiowoningen worden gebouwd.
c Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
d Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met inachtneming van het bepaalde onder e en j, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’.
e De diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
1
vrijstaande woningen:
2
twee-aaneen woningen:
3
aaneengebouwde
woningen:
4 patiowoningen: conform diepte van het bouwvlak.
f
De voorgevel van de woning moet worden
gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan
g De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
h
In afwijking van het bepaalde onder g mag de
goothoogte van de van de plangrens afgekeerde gevel ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-afwijkende bouwhoogte’ niet meer bedragen
dan
i De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
j De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 60°.
k De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag bij:
1
vrijstaande woningen aan beide zijden niet
minder bedragen dan
2
twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet
minder bedragen dan
3
aaneengebouwde
woningen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan
l
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding - patio’ mag de oppervlakte van de onbebouwde ruimte binnen het bouwvlak per bouwperceel niet minder dan
m In afwijking van het bepaalde onder g en h mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ een tweede bouwlaag worden gebouwd, mits wordt voldaan aan het volgende:
1 De oppervlakte van de tweede bouwlaag mag niet meer bedragen dan 50% van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte op de begane grond.
2
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
3 De tweede bouwlaag dient in de voorgevellijn te worden gebouwd, met dien verstande dat de breedte van de tweede bouwlaag minimaal 50% en maximaal 65% van de breedte van de voorgevel mag bedragen.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m j.
b Het bepaalde onder c t/m j is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 29.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 29.2.1, met dien verstande dat niet hoeft te worden voldaan aan lid 29.2.1 sub h.
c
De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de
voorgevellijn mag niet minder dan
d
1
Het onbebouwde oppervlak achter de
achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
2
Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende
bouwwerken mag niet meer bedragen dan
3
In het geval het oppervlak van het bouwperceel
groter is dan
4
In het geval het oppervlak van het bouwperceel
groter is dan
5
In het geval het oppervlak van het bouwperceel
groter is dan
6
In het geval het oppervlak van het bouwperceel
groter is dan
e Indien het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorend bouwwerken bij het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan zodanig is dat het oppervlak als bedoeld in sub d onder 2 tot en met 6 wordt overschreden, dan mag het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorende bouwwerken worden herbouwd of teruggebouwd, zodanig dat de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan bestaande oppervlakten worden verminderd met 10% van het oppervlak en wel tot respectievelijk maximaal:
1
2
3
4
5
f
In afwijking van het bepaalde onder d en e mag
de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding
‘maatschappelijk’ niet meer bedragen dan
g
De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag
niet meer bedragen dan
h
1
De bouwhoogte bedraagt maximaal
2 Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.
3
In het geval het hoofdgebouw is uitgevoerd met
een plat dak, mag het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk alleen
met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van het
hoofdgebouw met een maximum van
i Bijbehorende bouwwerken op dakterrassen zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
1 De oppervlakte mag niet meer bedragen dan
2 De hoogte mag niet meer bedragen dan de
goothoogte van het hoofdgebouw, tot een maximum van
3 De afstand van het bijbehorende bouwwerk tot
het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
4 Bijbehorende bouwwerken op dakterrassen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van het hoofdgebouw.
j
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding - patio’ dient binnen het bouwvlak een
oppervlakte van minimaal
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b
In afwijking van het bepaalde onder a mogen
overkappingen buiten het bouwvlak uitsluitend worden
gebouwd daar waar op grond van lid 29.2.2 bijbehorende bouwwerken mogen worden
gebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan
c
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen,
voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
f
Bouwwerken op dakterrassen zijn uitsluitend
toegestaan onder de volgende voorwaarden:
1
De hoogte mag niet meer bedragen dan de
goothoogte van het hoofdgebouw, tot een maximum van
2
De afstand van het bouwwerk tot het hoofdgebouw
mag niet meer bedragen dan
3 Bouwwerken op dakterrassen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van het hoofdgebouw.
g Nieuwbouw van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.
h Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende bepalingen:
1
Een zwembad dient te worden gebouwd op een
afstand van ten minste
2 Een zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 29.2.2 in acht wordt genomen.
3 Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
4 Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.
5
De oppervlakte van een zwembad mag niet meer
bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a
in 29.2.1 onder b, g en i om ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ bebouwing in de
bebouwingstypologieën ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ en/of ‘aaneengebouwd’
te bouwen met een maximale goothoogte van
b in 29.2.1 onder b om een andere onder 29.2.1 onder b genoemde bebouwingstypologie toe te staan dan is toegestaan op grond van de op de verbeelding aangegeven aanduiding.
c
lid 29.2.1 onder c voor overschrijding van de
achterste begrenzing van het bouwvlak, ten behoeve
van vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale diepte
niet meer mag bedragen dan
d lid 29.2.2 onder d van het maximum aan bijbehorende bouwwerken tot:
1
2
3
4
5
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:
- de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
- deze niet uitsluitend dient
voor het verkrijgen van een groter woongenot.
e lid 29.2.1 onder k voor het bouwen van woningen op een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelgrens waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1 De afwijking mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
2 De belangen van derden mogen niet onevenredig worden aangetast.
f lid 29.2.2 onder h voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot de maximaal toegestane bouwhoogte in de zijdelingse perceelsgrens indien dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
g lid 29.2.3 onder g voor het bouwen van bijzondere bouwwerken, te weten een paardenbak of een tennisbaan. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.
2 Het bouwwerk mag geen onevenredige milieuhinder veroorzaken;
3 Voor de onderscheiden bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Voor tennisbanen:
-
De tennisbaan dient te worden gesitueerd op een
afstand van ten minste
- De tennisbaan mag niet overdekt zijn.
-
Bij de tennisbaan mag een omheining worden
gebouwd met een hoogte van maximaal
- De tennisbaan mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
- Per perceel mag maximaal 1 tennisbaan worden gebouwd.
Voor paardenbakken:
-
De paardenbak dient te worden gesitueerd op een
afstand van ten minste
- De paardenbak mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 29.2.2 in acht wordt genomen.
- De paardenbak mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
- Per perceel mag maximaal 1 paardenbak worden gebouwd.
Binnen de bestemming ‘Wonen -
h De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:
1
2
3
4
5
i Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
j De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
k Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.
l Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.
m Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.
n
Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de
activiteiten is niet toegelaten.
De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een riooltransportleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – riool’.
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:
a
bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van
de ondergrondse riooltransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 30.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:
a het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;
b het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Riool’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
b het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
c het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
d het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
e het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
f het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
g het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
h het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
i het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
j het permanent opslaan van goederen;
k het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
Het in lid 30.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
a De in lid 30.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening zijn gewaarborgd.
b Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid 30.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een drinkwatertransportleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – water’.
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:
a
bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van
de ondergrondse drinkwatertransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 31.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:
a het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de drinkwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;
b het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Water’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
b het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
c het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
d het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
e het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
f het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
g het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
h het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
i het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
j het permanent opslaan van goederen;
k het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
Het in lid 31.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
a De in lid 31.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de drinkwatervoorziening zijn gewaarborgd.
b Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid 31.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
De
voor ‘Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming
van de in de grond verwachte archeologische waarden.
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze
gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
e Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
Het
is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een
oppervlakte van
a
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende
beplantingen en het rooien van diepwortelende
beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van objecten in de bodem;
f het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere
wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond
wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies;
i het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen
waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan
Het
in lid 32.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van
ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende
omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan;
c in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het
doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d binnen een afstand van niet meer dan
a De in lid 32.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er
geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden
door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder
geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem
worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld lid 32.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
a Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat
een bestemmingsvlak:
1 naar ligging wordt verschoven;
2 naar omvang wordt vergroot of verkleind;
3 wordt verwijderd;
4 van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf
wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of
afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van
opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
b Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd,
wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg.
De
voor ‘Waarde – Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming
van de in de grond verwachte archeologische waarden.
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze
gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
e Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
Het
is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.1' zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte
van
b
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende
beplantingen en het rooien van diepwortelende
beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van objecten in de bodem;
f het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere
wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond
wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies;
i het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen
waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan
Het
in lid 33.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van
ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende
omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan;
c in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het
doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d binnen een afstand van niet meer dan
a De in lid 33.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er
geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden
door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder
geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld lid 33.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
a Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat
een bestemmingsvlak:
1 naar ligging wordt verschoven;
2 naar omvang wordt vergroot of verkleind;
3 wordt verwijderd;
4 van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf
wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of
afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van
opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
b Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd,
wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg.
De
voor ‘Waarde – Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming
van de in de grond verwachte archeologische waarden.
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze
gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning
zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de
volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
e Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
Het
is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte
van
a het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het
roeren en omwoelen van gronden, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende
beplantingen en het rooien van diepwortelende
beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van objecten in de bodem;
f het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere
wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond
wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies.
Het
in lid 34.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van
ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende
omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van
kracht worden van dit plan;
c in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het
doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d binnen een afstand van niet meer dan
a De in lid 34.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er
geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden
door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder
geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld lid 34.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
a Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat
een bestemmingsvlak:
1 naar ligging wordt verschoven;
2 naar omvang wordt vergroot of verkleind;
3 wordt verwijderd;
4 van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf
wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde afwezigheid van
archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen,
daartoe aanleiding geeft.
b Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd,
wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg.
De
voor ‘Waarde – Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming
van de in de grond verwachte archeologische waarden.
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze
gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
e Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden
gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen
te worden gesteld.
Het
is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5.1' zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte
van
c
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende
beplantingen en het rooien van diepwortelende
beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van objecten in de bodem;
f het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere
wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond
wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies;
i het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen
waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan
Het
in lid 35.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van
ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning
reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan;
c in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het
doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d binnen een afstand van niet meer dan
e direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond
van het bepaalde in lid 35.4.
a De in lid 35.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er
geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden
door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de
volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld lid 35.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
a Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat
een bestemmingsvlak:
1 naar ligging wordt verschoven;
2 naar omvang wordt vergroot of verkleind;
3 wordt verwijderd;
4 van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf
wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid
van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen,
daartoe aanleiding geeft.
b Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd,
wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg.
De
voor ‘Waarde – Archeologie 5.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming
van de in de grond verwachte archeologische waarden.
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze
gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
e Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
Het
is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5.2' zonder
of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte
van
a het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het
roeren en omwoelen van gronden, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende
beplantingen en het rooien van diepwortelende
beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van objecten in de bodem;
f het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere
wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond
wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies.
Het
in lid 36.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van
ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning
reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan;
c in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het
doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d binnen een afstand van niet meer dan
a De in lid 36.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er
geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden
door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder
geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld lid 36.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
a Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat
een bestemmingsvlak:
1 naar ligging wordt verschoven;
2 naar omvang wordt vergroot of verkleind;
3 wordt verwijderd;
4 van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf
wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde afwezigheid van
archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen,
daartoe aanleiding geeft.
b Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd,
wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg.
De
voor ‘Waarde – Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming
van de in de grond verwachte archeologische waarden.
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze
gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning
voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de
archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen,
waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
e Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
Het
is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte
van
d
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan
b het aanbrengen van diepwortelende
beplantingen en het rooien van diepwortelende
beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
c het ophogen en egaliseren van gronden;
d het verlagen van het waterpeil;
e het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze
indrijven van objecten in de bodem;
f het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere
wateren;
g het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond
wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
h het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee
verband houdende constructies.
Het
in lid 37.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van
ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning
reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan;
c in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het
doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
d binnen een afstand van niet meer dan
a De in lid 37.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden
verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er
geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden
door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder
geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen
waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de
bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van
kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen
die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen;
3 de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
b Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van
de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord
zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig
te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
c Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport
beschouwd.
d Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning
als bedoeld lid 37.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het
verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden
dienen te worden gesteld.
a Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat
een bestemmingsvlak:
1 naar ligging wordt verschoven;
2 naar omvang wordt vergroot of verkleind;
3 wordt verwijderd;
4 van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf
wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;
voor zover de geconstateerde afwezigheid van
archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen,
daartoe aanleiding geeft.
b Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd,
wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
a Op plaatsen waar gebouwen mogen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, met dien verstande dat de maximale maten zoals genoemd in de bestemmingen in hoofdstuk 2 van toepassing blijven. Daar waar bovengronds geen gebouwen aanwezig zijn, dient de oppervlakte van het ondergrondse bouwwerk met bijbehorende toegang(en) te worden meegerekend in de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen, met uitzondering van in- en uitritten ten behoeve van ondergrondse bouwwerken.
b
Binnen de bestemmingen ‘Recreatie –
Recreatiewoningen
c
De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen
niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 39.1 sub
c en toestaan dat ondergronds wordt gebouwd tot een verticale diepte van
a er geen bezwaren zijn uit oogpunt van de waterhuishouding;
b de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
a Lessenaarsdaken bij hoofdgebouwen zijn niet toegestaan.
b Bestaande lessenaarsdaken op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn toegestaan.
c Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a, mits:
1 dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
2 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
b het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
c het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
d het gebruik van gronden voor de voorgevel van een aaneengebouwde woning ten behoeve van parkeren.
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing.
a Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 40.1 sub b en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
1 een dergelijke tijdelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
2 er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
3
de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende
regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale
oppervlakte van
4
het bijbehorend bouwwerk is gelegen op maximale
afstand van
b Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 40.1 sub d mits:
a het parkeergedeelte niet meer dan 75% van de voortuin bedraagt;
b het parkeren geen verkeersonveilige situaties oplevert;
c het parkeren geen afbreuk doet aan de ruimtelijke uitstraling van de straat.
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - installatie’ is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de aanduiding 'veiligheidszone - installatie' geheel of gedeeltelijk te verwijderen of te veranderen, indien gewijzigde wetgeving dat mogelijk maakt dan wel de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft.
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, gelden voor het bouwen op of in de in deze bestemming begrepen gronden de volgende regels:
a
Binnen de zone van
b
Binnen de zone gemeten van
H=X/75+0,2*Z
waarin:
H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)
X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen
Z = askophoogte (helft van de vlucht van de wieken + belthoogte)
c In afwijking van het bepaalde onder a, mag binnen het bouwvlak op het perceel Rijt 29, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ een bedrijfswoning gebouwd worden tot aan de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
d
In afwijking van het bepaalde onder b, mogen gebouwen
binnen het bouwvlak op het perceel Rijt 29, vanaf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 41.2.2 onder a en b, met dien verstande dat:
a de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies bij de molendeskundige;
b toepassing van de in lid 41.2.2 onder a en b bedoelde afstands- en hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.
Ter plaatse van de aanduiding ‘waardevolle boom’ zijn de gronden mede bestemd voor bescherming en instandhouding van een waardevolle boom.
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
a Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘waardevolle boom’, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
b aanleggen en verharden van wegen, paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden;
d aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
e het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van deze bomen tot gevolg hebben of kunnen hebben.
f Het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
g werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
h werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
i De onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven, de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)-kwaliteit van de boom niet wordt aangetast.
j Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a kan het bevoegd gezag een bomeneffectrapportage verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de boom.
Ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’ zijn de gronden mede bestemd voor een zoekgebied ecologische verbindingszone.
a Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
1
het aanleggen en/of verharden van wegen of
paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare
oppervlakteverhardingen groter dan
b Het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
1 werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
2 werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
c De onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven, het zoekgebied ecologische verbindingszone niet wordt aangetast.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a de in de regels aangegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
b de regels en toestaan dat bebouwingsgrenzen in geringe mate worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstobjecten, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
1
de oppervlakte per gebouwtje niet meer zal
bedragen dan
2
de bouwhoogte niet meer zal bedragen dan
d de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1
ten behoeve van kunstobjecten, geen gebouwen
zijnde, tot maximaal
2
ten behoeve van waarschuwings- en/of
communicatiemasten tot maximaal
3
ten behoeve van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, tot maximaal
e de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
1 de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
2 de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
f de regels ten aanzien van de voorgeschreven minimale en/of maximale dakhellingen en een grotere of kleinere dakhelling toestaan, mits:
1 de grotere of kleinere dakhelling stedenbouwkundig
aanvaardbaar is;
2 de gebruiksmogelijheden van de aanrenzende gronden
en bouwwerken niet onevenredig mogen worden aangetast;
3 ter plaatse van de aanduiding ‘minimale dakhelling
(graden)’ geen platte daken mogen worden gerealiseerd.
g de bestemmingsregels voor het toestaan van kleinschalig logeren (bed & breakfast) bij bedrijven en woningen, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1 Kleinschalig logeren dient gekoppeld te zijn aan een woonfunctie.
2 Kleinschalig logeren dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing.
3 Het aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 5 per locatie.
4
De totale oppervlakte aan logeereenheden mag
niet meer bedragen dan
5 De woonfunctie van de woning of bedrijfswoning blijft als hoofdfunctie behouden.
6 Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor het woonmilieu en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.
7 Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor omliggende bedrijven.
8 Het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, dat die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de
aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied
a De bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’ en ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.
b Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 3.
c Het betreft woningen in de bebouwingstypologieën ‘vrijstaand’ en/of ‘twee-aaneen’.
d
De goothoogte van twee-aaneen en vrijstaande
woningen mag niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van twee-aaneen en vrijstaande
woningen mag niet meer bedragen dan
f Voor het overige wordt aangesloten bij de bepalingen van de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’ en ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.
g Er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen.
h De woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.
i De woningbouw is inpasbaar vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
j Er wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit- en kwantiteit).
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de
aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied
a
De bestemming
van de gronden wordt gewijzigd in de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’ en ‘Verkeer
– Verblijfsgebied’.
b
Het aantal
woningen mag niet meer bedragen dan 4.
c
Het betreft
woningen in de bebouwingstypologieën ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’,
‘aaneengebouwd’ en/of ‘specifieke bouwaanduiding – patio’.
d
De goot- en
bouwhoogte van patiowoningen mag niet meer bedragen dan
1 De oppervlakte van de tweede bouwlaag mag niet meer bedragen dan 50% van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte op de begane grond.
2
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
a
De goothoogte van aaneengebouwd, twee-aaneen en
vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van aaneengebouwd, twee-aaneen en
vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan
c Voor het overige wordt aangesloten bij de bepalingen van de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’ en ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.
d Er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen.
e De woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.
f De woningbouw is inpasbaar vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.
g Er wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit- en kwantiteit).
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden en
f de ruimte tussen bouwwerken.
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Luyksgestel en De Zwarte
Bergen
Rosmalen, november 2012 vastgesteld 29 november 2012
Bijlage 1
Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2
‘Inrichtingstekening en
beplantingsplan t.b.v. landschappelijk
inpassingsplan Luyksgestel
Postelhoef’
Bijlage 3
Bestaande recreatiewoningen
De Koperteut