Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1      Begrippen  1

Artikel 2      Wijze van meten  11

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  13

Artikel 3      Agrarisch  13

Artikel 4      Agrarisch met waarden - Landschapswaarden  17

Artikel 5      Bedrijf 19

Artikel 6      Bedrijf – 2   23

Artikel 7      Bedrijf – Nutsvoorziening  27

Artikel 8      Bos  28

Artikel 9      Detailhandel 30

Artikel 10    Dienstverlening  33

Artikel 11    Gemengd  36

Artikel 12    Groen  39

Artikel 13    Horeca  41

Artikel 14    Maatschappelijk  44

Artikel 15    Maatschappelijk – Multifunctionele accommodatie  47

Artikel 16    Natuur 50

Artikel 17    Recreatie – Fietscrossterrein  52

Artikel 18    Recreatie – Openluchttheater 53

Artikel 19    Recreatie – Recreatiewoningen 1   55

Artikel 20    Recreatie – Recreatiewoningen 2   58

Artikel 21    Recreatie – Scouting  60

Artikel 22    Recreatie – Vakantiecentrum    62

Artikel 23    Recreatie – Vakantieverblijf 67

Artikel 24    Sport 71

Artikel 25    Tuin  74

Artikel 26    Verkeer - Verblijfsgebied  76

Artikel 27    Water 77

Artikel 28    Wonen  78

Artikel 29    Wonen - 2   85

Artikel 30    Leiding - Riool 91

Artikel 31    Leiding - Water 93

Artikel 32    Waarde – Archeologie 3   95

Artikel 33    Waarde – Archeologie 4.1   98

Artikel 34    Waarde – Archeologie 4.2   101

Artikel 35    Waarde – Archeologie 5.1   104

Artikel 36    Waarde – Archeologie 5.2   107

Artikel 37    Waarde – Archeologie 6   110

Hoofdstuk 3      Algemene regels  113

Artikel 38    Anti-dubbeltelregel 113

Artikel 39    Algemene bouwregels  113

Artikel 40    Algemene gebruiksregels  114

Artikel 41    Algemene aanduidingsregels  115

Artikel 42    Algemene afwijkingsregels  117

Artikel 43    Algemene wijzigingsregels  119

Artikel 44    Overige regels  120

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  121

Artikel 45    Overgangsrecht 121

Artikel 46    Slotregel 122


 

Bijlage:                              

        Staat van bedrijfsactiviteiten

        Kaart ‘Inrichtingstekening en beplantingsplan t.b.v. landschappelijk inpassingsplan Luyksgestel Postelhoef

        Kaart ‘Bestaande recreatiewoningen De Koperteut’





Hoofdstuk 1            Inleidende regels

Artikel 1                   Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Luyksgestel en De Zwarte Bergen 2012’ van de gemeente Bergeijk.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1724.BPLIuzn2005-VAST met de bijbehorende regels.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aaneengebouwd(e bebouwing):

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

 

achtergevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die van de weg af is gekeerd, tot aan de perceelsgrenzen.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk bij een woning of een deel van de woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

 
archeologische/cultuurhistorische waarde:

de waarden die aan een gebied of object worden toegekend in verband met het voorkomen van archeologische waarden, bouwkundige waarden of historische landschapswaarden al dan niet in onderlinge samenhang of beïnvloeding. Er is dan sprake van een driedeling:

a      archeologische waarden;

b      (stede-) bouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;

c       historische landschapswaarden of historisch-geografische waarden.

 

archeologische verwachting:

De verwachting die aan een gebied is toegekend in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

 

bedrijfsmatige activiteit:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de hierna omschreven beroepsmatige activiteiten, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend (zoals een schoonheidssalon of een nagelstudio), met uitzondering van seksinrichtingen.

bedrijfsverzamelgebouw

een gebouw op een bouwperceel, dat dient voor de huisvesting van drie of meer verschillende bedrijven waarbij faciliteiten zoals ICT voorzieningen, parkeervoorzieningen en vergaderruimtes gedeeld kunnen worden en waarbij de ruimtelijke uitstraling in overeenstemming is met die van een bedrijf.

 

bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

 

bedrijfswoning:

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

beroepsmatige activiteit:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, maatschappelijk, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend (zoals een accountantskantoor, advocatenkantoor, administratiekantoor).

 

bestaand(e situatie):

a      t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

b      t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk, met een dak.

 

bodemingrepen:

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die het-zij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

culturele voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van cultuuruitingen. Hieronder zijn doorgaans begrepen podiumkunsten (muziek, theater, dans), beeldende kunsten, film, audiovisuele media, bibliotheken, cultureel erfgoed (musea, monumenten, archeologische vondsten, archieven), amateurkunst en kunsteducatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

 

dagrecreatie:

het verblijf ten behoeve van recreatieve doeleinden zonder dat op het terrein een overnachting plaatsvindt.

 

deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

 

extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen, fietsen en dergelijke.

 

garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop (al dan niet in de vorm van een showroom), onderhoud en reparatie van motorvoertuigen alsmede voor de verkoop van motorvoertuigonderdelen en bijbehorende artikelen, met uitzondering van een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

 
gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geschakeld(e bebouwing):

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen die door middel van een bijbehorend bouwwerk zijn geschakeld aan een ander halfvrijstaand hoofdgebouw, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.

 
halfvrijstaand(e bebouwing):

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en aan de andere zijde niet.

 

hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

hoofdwoonverblijf:

gebruik als woning door eenzelfde persoon, (deel van) gezin of samenwoning op een wijze die noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de gemeentelijk basisadministratie.

 

horeca categorie 1:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-)restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.

 

horeca categorie 2:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon.

 
horeca categorie 3:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren, en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, als dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal.

 

kampeerauto:

een gemotoriseerd voertuig waarin voorzieningen voor nacht- en/of dagverblijf zijn getroffen en dat als zodanig over de openbare weg kan en mag rijden.

 

kampeermiddel:

a      een tent, tentwagen, een kampeerauto of een toer- of stacaravan;

b      een ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is;

een en ander voor zover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

kantine:

een verblijfslokaal als ondergeschikt onderdeel van een bedrijf, clubhuis, kazerne e.d. waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

 

kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

 
kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde.

 

landschapswaarden/landschappelijke waarden:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

 

maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en zorgvoorzieningen al dan niet in combinatie met zorgwooneenheden alsook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

 

mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.

 
natuurwaarden:

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

 

ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

 

onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

 

opgraven/ opgraving:

de ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een vrijstaande dakconstructie met maximaal één wand.

 

permanente bewoning:

bewoning van een gebouw als hoofdverblijf.

 

productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

recreatiebedrijf:

een bedrijf waarbinnen een als zodanig bestemd terrein voor recreatieve doeleinden bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd.

 
recreatiewoning:

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.

 

seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

stacaravan:

a      een één- of dubbelassige aanhang wagen die kan dienen als recreatief onderkomen, overnachting daaronder begrepen, met een lengte van meer dan 8 m en een breedte van meer dan 2,5 m;

b      een één- of dubbelassige aanhang wagen die kan dienen als recreatief onderkomen, overnachting daaronder begrepen, die niet is uitgerust om achter een gemotoriseerd voertuig over de openbare weg te worden voortbewogen.

Voor de werking van de regels bij het bestemmingsplan wordt een stacaravan als een gebouw aangemerkt.

 

standplaats:

een ruimte, bestemd voor het plaatsen van een tent, trekkershut, (sta-)caravan en/of kampeerauto en voor de bouw van een bij een (sta-)caravan behorende bergplaats/sanitaire voorziening.

 

tent:

een in hoofdzaak uit textiel of daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en/of nachtverblijf.

 

toercaravan:

een - of dubbelassige aanhang wagen die kan dienen als recreatief onderkomen, overnachting daaronder begrepen, met een lengte van niet meer dan 8 m en een breedte van niet meer dan 2,5 m, welke is/kan worden uitgerust om als zodanig zelfstandig achter een gemotoriseerd voertuig over de openbare weg te worden voortbewogen.

 

toeristisch kamperen:

kamperen met behulp van tenten, tentwagens, kampeerauto’s en toercaravans.

 

trekkershut:

Een recreatiewoonverblijf van eenvoudige constructie en beperkte omvang ten behoeve van passanten.

 

twee-aaneen:

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen, met dien verstande dat de eindwoning vrijstaand mag worden gebouwd.

 

verblijfsrecreatie:

het verblijf ten behoeve van recreatieve doeleinden dat gepaard gaat met één of meer overnachtingen op het terrein.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

 

voorgevelrooilijn:

a      de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen.

b      de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar het openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.

 

voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

 

vrijstaand(e bebouwing):

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de perceelsgrens.

 

water:

het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

 
waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

 
waterpeil:

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.





Artikel 2                   Wijze van meten

 

2.1             Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 
het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

de afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

 

de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

peil:

a      voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b      in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

2.2              Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.





Hoofdstuk 2            Bestemmingsregels

Artikel 3                   Agrarisch

3.1              Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarisch grondgebruik;

b      grondgebonden agrarische bedrijven;

c       productiegebonden detailhandel;

d      bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

e      beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;

f        tuinen, erven en verhardingen;

g       groenvoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

i        waterstaatsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘waterstaat’;

j        extensief recreatief medegebruik.

 

3.2              Bouwregels

 

3.2.1         Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

2      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.

3      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

4      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

5      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

6      De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

7      De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

c       Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m’.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

g       De voorgevel van de bedrijfswoning dient te worden gesitueerd in de naar de weg toegekeerde begrenzing van het bouwvlak of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

 

3.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 3.2.1.

c       De bouwhoogte van silo’s mag niet meer bedragen dan 12 m.

d      De bouwhoogte van constructies ten behoeve van hooibergen mag niet meer bedragen dan 9 m.

e      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1 m.

f        De bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

g       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

3.3             Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder e voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:

a      de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 m;

b      de grotere bouwhoogte noodzakelijk is voor het agrarische grondgebruik;

c       er geen bezwaren zijn uit oogpunt van verkeersveiligheid;

d      de erf- en terreinafscheidingen inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

 

3.4             Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1        Algemeen

Maximaal 100 m2 van de gebouwen buiten de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mogen worden gebruikt ten behoeve van de bedrijfswoning.

 

3.4.2        Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Agrarisch’ is de uitoefening van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:

1      45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

2      60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

3      75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

4      90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

5      105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

b      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c       De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

d      Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

e      Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

f        Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

g       Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.

 

3.5             Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

3.5.1        Werken en werkzaamheden

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding ‘waterstaat’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

b      het dempen van waterlopen en vijvers;

c       het aanbrengen kaden, voor zover deze geen bouwwerken zijn.

 

3.5.2        Uitzonderingen

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

3.5.3        Toelaatbaarheid

De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de functie voor het waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer niet onevenredig aantasten, dan wel de mogelijkheden voor herstel niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.





Artikel 4                   Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

4.1              Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarisch grondgebruik;

b      (onverharde) paden en parkeervoorzieningen;

c       groenvoorzieningen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e      extensief recreatief medegebruik.

 

alsmede voor:

f        het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

 

4.2              Bouwregels

 

4.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

4.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat silo’s uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 4.2.1.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

4.3             Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

4.3.1         Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;

b      het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;

c       het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) waterlopen, sloten en greppels;

d      het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

e      het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

f        het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

g       het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten en steilranden;

h      het verwijderen van onverharde wegen of paden;

i        het verwijderen, aanleggen en/of verharden van paden en parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m².

 

4.3.2         Uitzonderingen

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

4.3.3         Toelaatbaarheid

De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a      het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden.





Artikel 5                   Bedrijf

 

5.1              Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2;

b      tevens een caravanstalling ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’;

c       tevens detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, al dan niet in de vorm van showrooms;

d      tevens dienstverlening ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;

e      tevens een bouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf’;

f        tevens een constructiebedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – constructiebedrijf’;

g       tevens een garagebedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf’;

h      tevens een metaalwerkbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – metaalwerkbedrijf’;

i        tevens een transportbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf’;

j        tevens een waterzuiveringsinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringsinstallatie’;

k      tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;

l        tevens een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’;

m    bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduidingen ‘bedrijfswoning’ en ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning 1’;

n      productiegebonden detailhandel, al dan niet in de vorm van showrooms;

o      opslag en uitstalling;

p      tuinen, erven en verhardingen;

q      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

r        groenvoorzieningen;

s       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2              Bouwregels

 

5.2.1         Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – ondergronds bouwen’ mag ondergronds ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

c       De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

2      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.

3      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

4      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

5      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

6      De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

7      De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

d      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

e      In afwijking van het bepaalde onder d mag de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’ niet meer bedragen dan is aangegeven.

f        De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ of ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning 1’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

i        De voorgevel van de bedrijfswoning dient te worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

j        Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning 1’ mogen de breedte en diepte van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan 15 m.

 

5.2.2        Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 5.2.1.

 

5.2.3         Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.

b      Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 5.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 5.2.1.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de bedrijfswoning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1      Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2      Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de bedrijfswoning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

f         

1    De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de bedrijfswoning lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning verminderd met 1 m.

1      Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

2      In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning met een maximum van 3,2 m.

 

5.2.4         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van een overkapping/luifel ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’ mag niet meer bedragen dan 5 m.

c       Voor overige overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 5.2.2 en 5.2.3.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

e      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

f        De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

g       De bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ mag niet meer bedragen dan 30 m.

h      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

5.3              Afwijken van de bouwregels

5.3.1        Afwijking tweede bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 sub g ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning 1’, mits:

1        aangetoond is dat dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;

2        de breedte en diepte van de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 15 m.

 

5.3.2        Afwijking grotere bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding ‘wro zone – ontheffingsgebied’ een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 sub f en lid 5.2.4 sub h ten behoeve van het toestaan van een grotere bouwhoogte voor:

a      bedrijfsgebouwen tot maximaal 6 m;

b      kraanbanen tot maximaal 10 m;

c       schoorstenen tot maximaal 18 m;

mits:

1        aangetoond is dat dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;

2        de bepalingen ten aanzien van de aanwezige molenbiotoop, zoals geregeld in artikel 41, lid 41.1, in acht worden genomen.

 

5.4              Specifieke gebruiksregels

a      Voor de voorgevellijn mag geen opslag plaatsvinden.

 

5.5              Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 sub a ten behoeve van bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën).





Artikel 6                   Bedrijf – 2

 

6.1              Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1, 2;

b      tevens bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorie 3.1 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’;

c       tevens bedrijven genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorie 3.2 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’;

d      tevens detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, al dan niet in de vorm van showrooms;

e      bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduidingen ‘bedrijfswoning’ en ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning 2’;

f        productiegebonden detailhandel, al dan niet in de vorm van showrooms;

g       opslag en uitstalling;

h      tuinen, erven en verhardingen;

i        voorzieningen voor verkeer en verblijf;

j        groenvoorzieningen;

k      nutsvoorzieningen;

l        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

6.2              Bouwregels

 

6.2.1         Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:

a      De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m2.

 

6.2.2         Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

2      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.

3      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

4      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

5      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

6      De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

7      De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

c       Het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 4 m.

g       Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ of ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning 2’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

h      De voorgevel van de bedrijfswoning dient te worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

 

6.2.3        Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 6.2.2.

 

6.2.4         Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.

b      Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 6.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 6.2.1.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de bedrijfswoning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1      Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2      Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de bedrijfswoning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

f         

1    De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de bedrijfswoning lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning verminderd met 1 m.

1      Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

2      In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning met een maximum van 3,2 m.

 

6.2.5         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 6.2.3. en 6.2.4.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

f        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

6.3              Afwijken van de bouwregels

6.3.1        Afwijking groter bouwperceel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 6.2.1 onder a voor een bouwperceel groter dan 5.000 m², met dien verstande dat:

1      de uitbreiding tot boven de 5.000 m² noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf;

2      het bedrijf bijdraagt aan de lokale economie, door bijvoorbeeld een essentiële positie in een productieketen of door een belangrijke toevoeging aan de diversiteit van de lokale economie;

3      het bedrijf al minimaal 10 jaar is gevestigd binnen de gemeente Bergeijk;

4      het aantal werknemers per 1.000 m² meer bedraagt dan 3;

5      voor bedrijven met een kavel groter dan 5.000 m² geldt dat er geen grote aaneengesloten gevels komen, maar wel een koppeling van hoofdmassa’s met ‘bijbehorende bouwwerken’. Met dit concept ontstaat een gewenste geleding in de gevels van bedrijfsgebouwen, waardoor een minder massaal beeld ontstaat. De gebouwen krijgen hiermee de uitstraling van een ‘halfvrijstaand’ bedrijfsgebouw. Tevens is het gebouw hierdoor eenvoudig te splitsen in meerdere units, met als voorwaarde dat de kavelgrootte van elk onderdeel minder dan 5.000 m² bedraagt en waarbij alle onderdelen goed bereikbaar zijn;

6      er voldoende ruimte blijft bestaan voor parkeren, laden en lossen op eigen terrein;

7      het bedrijf blijft passen binnen de ter plaatse toegestane milieucategorieën;

8      er geen milieuhygiënische belemmeringen en belemmeringen voor derden bestaan tegen de vergroting van het bedrijfsperceel;

9      de toe te voegen gronden al van een passende bedrijfsbestemming zijn voorzien;

10  er regionale afstemming heeft plaatsgevonden.

 

6.3.2        Afwijking tweede bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 sub g ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – bedrijfswoning 2’, mits aangetoond is dat dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering en met dien verstande dat de breedte en diepte van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan 15 m.

 

6.4              Specifieke gebruiksregels

a      Voor de voorgevellijn mag geen opslag plaatsvinden.

 

6.5              Afwijken van de gebruiksregels

 

6.5.1        Afwijken bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in a lid 6.1 sub a, b en c ten behoeve van bedrijvigheid die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie(ën).

 

6.5.2        Afwijken bedrijfsverzamelgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van de vestiging van een bedrijfsverzamelgebouw, mits:

a      op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om volledig te voorzien in de parkeerbehoefte van het bedrijfsverzamelgebouw;

b      er geen bezwaren zijn in het kader van de brandveiligheid;





Artikel 7                   Bedrijf – Nutsvoorziening

7.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen van algemeen nut;

b      opslag en uitstalling;

c       erven en verhardingen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

                                                                                                                               

7.2             Bouwregels

 

7.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

7.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 7.2.1.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.





Artikel 8                   Bos

 

8.1              Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bos;

b      recreatief medegebruik;

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      voorzieningen voor langzaam verkeer;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

g       het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

 

8.2              Bouwregels

 

8.2.1         Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

8.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

c       Overkappingen zijn niet toegestaan.

 

8.3             Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

8.3.1        Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

 

8.3.2        Uitzonderingen

Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

8.3.3        Toelaatbaarheid

De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke  waarden van de gronden.





Artikel 9                   Detailhandel

 

9.1              Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      detailhandel;

b      bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

9.2              Bouwregels

 

9.2.1         Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

2      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.

3      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

4      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

5      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

6      De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

7      De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

c       Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

g       De voorgevel van de bedrijfswoning dient te worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

 

9.2.2        Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 9.2.1.

 

9.2.3         Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.

b      Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 9.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 9.2.1.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de bedrijfswoning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1    Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2    Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de bedrijfswoning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

f         

1    De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de bedrijfswoning lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning verminderd met 1 m.

2    Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

3    In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning met een maximum van 3,2 m.

 

9.2.4         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 9.2.2. en 9.2.3.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

f        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.





Artikel 10              Dienstverlening

 

10.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      dienstverlening;

b      maatschappelijke en culturele voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;

c       kantoren, ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;

d      wonen, ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;

e      tuinen, erven en verhardingen;

f        voorzieningen voor verkeer en verblijf;

g       groenvoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

10.2         Bouwregels

 

10.2.1     Bedrijfsgebouwen en woningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en woningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen en woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De voorgevellijn van woningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de woning mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

2      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de woning worden gebouwd.

3      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

4      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

5      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

6      De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning.

7      De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

c       Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        Ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ is per bouwperceel maximaal één woning toegestaan.

 

10.2.2    Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 10.2.1.

 

10.2.3     Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.

b      Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 10.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 10.2.1.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de woning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de woning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1    Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2    Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de woning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

f         

1    De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de woning lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van de woning verminderd met 1 m.

2    Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

3    In het geval de woning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de woning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning met een maximum van 3,2 m.

 

10.2.4     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 10.2.2 en 10.2.3.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

f        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.





Artikel 11              Gemengd

11.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      dienstverlening;

b      detailhandel;

c       kantoren;

d      een ijssalon ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – ijssalon’;

e      wonen, ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;

f        bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

g       tuinen, erven en verhardingen;

h      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

i        groenvoorzieningen;

j        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

k      de instandhouding en bescherming van de rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’;

l        de instandhouding en bescherming van de gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘ specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’.

 

11.2         Bouwregels

 

11.2.1     Bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De voorgevellijn van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de (bedrijfs)woning mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

2      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de (bedrijfs)woning worden gebouwd.

3      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

4      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

5      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

6      De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning.

7      De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

c       Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        Ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ is per bouwperceel maximaal één woning toegestaan.

g       Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

 

11.2.2    Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 11.2.1.

 

11.2.3     Bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m g.

b      Het bepaalde onder c t/m g is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 11.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 11.2.1.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de (bedrijfs)woning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de (bedrijfs)woning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1    Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2    Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de woning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

 

f         

1    De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de (bedrijfs)woning lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van de (bedrijfs)woning verminderd met 1 m.

2    Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

3    In het geval de (bedrijfs)woning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de woning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning met een maximum van 3,2 m.

 

11.2.4     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 11.2.2. en 11.2.3.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

f        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

11.3        Specifieke gebruiksregels

 

11.3.1    IJssalon

Binnen deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca- ijssalon’ een ijssalon toegestaan, waarbij het maximale bruto vloeroppervlak voor deze ijssalon niet meer mag bedragen dan 75 m².





Artikel 12               Groen

 

12.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      bermen en beplantingen;

c       een kapel, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kapel’;

d      een kiosk, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kiosk’;

e      een veldschuur, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – veldschuur’;

f        speelvoorzieningen;

g       voorzieningen voor langzaam verkeer;

h      inritten;

i        nutsvoorzieningen.

j        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

 

h      de instandhouding en bescherming van de gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘ specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’.

 

12.2         Bouwregels

 

12.2.1     Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kapel’ mag een kapel worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

b      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kiosk’ mag een kiosk worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

c       Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – veldschuur’ mag een veldschuur worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

 

12.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

b      De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

12.3         Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’.





Artikel 13              Horeca

13.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      horecabedrijven in de categorieën 1, 2 en 3;

b      terrassen;

c       bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

d      tuinen, erven en verhardingen;

e      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

f        groenvoorzieningen;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

13.2         Bouwregels

 

13.2.1     Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

2      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.

3      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

4      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

5      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

6      De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

7      De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

c       Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

 

13.2.2    Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 13.2.1.

 

13.2.3     Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.

b      Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 13.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 13.2.1.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de bedrijfswoning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1    Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2    Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de bedrijfswoning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

f         

1    De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de bedrijfswoning lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning verminderd met 1 m.

2    Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

3    In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning met een maximum van 3,2 m.

 

13.2.4    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m².

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

f        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

g       Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – luifel’ is een luifel toegestaan, waarbij de volgende bepalingen gelden:

1      De luifel mag niet meer dan twee wanden hebben.

2      De luifel mag aan de west- en zuidzijde niet voorzien zijn van wanden.

3      De bouwhoogte van de luifel mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het gebouw waarmee de luifel verbonden is.





Artikel 14              Maatschappelijk

14.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      maatschappelijke en culturele voorzieningen;

b      een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;

c       wonen ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’;

d      bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

e      tuinen, erven en verhardingen;

f        voorzieningen voor verkeer en verblijf;

g       groenvoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

i        de instandhouding en bescherming van de rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘ specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’;

j        de instandhouding en bescherming van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘ specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’;

k      de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’.

 

14.2         Bouwregels

 

14.2.1     Bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De voorgevellijn van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de (bedrijfs)woning mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

2      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de (bedrijfs)woning worden gebouwd.

3      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

4      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

5      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

6      De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs)woning.

7      De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

c       Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

g       De voorgevel van de bedrijfswoning dient te worden gesitueerd in voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

 

14.2.2    Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 14.2.1.

 

14.2.3     Bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.

b      Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 14.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 14.2.1.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de (bedrijfs-)woning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de (bedrijfs-)woning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1      Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2      Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de (bedrijfs-)woning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

 

f         

1    De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de (bedrijfs)woning lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van de (bedrijfs)woning verminderd met 1 m.

1      Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

2      In het geval de (bedrijfs-)woning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de (bedrijfs-)woning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de (bedrijfs-)woning met een maximum van 3,2 m.

 

14.2.4     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 14.2.2 en 14.2.3.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

f        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

14.3         Nadere eisen

a      Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de gemeentelijke en rijksmonumenten en cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding‘ specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’, ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ of ‘cultuurhistorische waarden’.





Artikel 15              Maatschappelijk – Multifunctionele accommodatie

15.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk – Multifunctionele accommodatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      maatschappelijke en culturele voorzieningen;

b      ondergeschikte horeca ten dienste van de onder a genoemde voorzieningen;

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

g       de instandhouding en bescherming van beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’.

 

15.2         Bouwregels

 

15.2.1     Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      Hoofdgebouwen worden afgedekt met een plat dak, tenzij een andere dakafdekking wordt voorgeschreven in de vorm van een:

1      halfronddak, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - halfronddak’;

2      sheddak, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – sheddak’;

 

15.2.2     Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’, met in achtneming van het bepaalde onder b, c en d.

b      Het gezamenlijk oppervlak aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 90 m².

c       De bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

d      Bijbehorende bouwwerken worden afgedekt met een plat dak.

 

15.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat voor de voorgevellijn uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, kunstobjecten, reclamezuilen en lantaarnpalen mogen worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 15.2.2.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

15.3         Nadere eisen

a      Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’.

 

15.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

15.4.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      aanleggen en verharden van wegen, paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b      verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden;

c       aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

d      het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van deze bomen tot gevolg hebben of kunnen hebben.

 

15.4.2    Uitzonderingen

Het bepaalde onder 15.4.1 is niet van toepassing op:

a      werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

15.4.3    Toelaatbaarheid

a         De onder 15.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven, de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)-kwaliteit van de boom niet wordt aangetast.

b         Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder 15.4.1 kan het bevoegd gezag een bomeneffectrapportage verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de beeldbepalende betekenis van de boom.





Artikel 16              Natuur

 

16.1        Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden;

b      behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

c       (onverharde) paden;

d      groenvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

16.2        Bouwregels

 

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd.

 

16.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

16.3.1   Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;

b      het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;

c       het aanleggen, dempen of wijzigen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterlopen, sloten en greppels;

d      het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of door bemaling en/of bronnering;

e      het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;

f        het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

g       het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;

h      het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;

i        het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;

j        het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten en steilranden;

k      het verwijderen van onverharde wegen of paden;

l        het verwijderen, aanleggen en/of verharden van paden en parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, voor zover groter dan 100 m².

 

16.3.2   Uitzonderingen

Het in lid 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

16.3.3   Toelaatbaarheid

De in lid 16.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden en landschappelijke waarden.





Artikel 17              Recreatie – Fietscrossterrein

 

17.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Fietscrossterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      een fietscrossterrein;

b      vormen van actieve en passieve recreatie en sporten met bijbehorende voorzieningen;

c       ondergeschikte horeca in de vorm van een kantine en in direct verband met de onder a en b genoemde sportieve voorzieningen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

17.2        Bouwregels

 

17.2.1     Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

17.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 17.2.1.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

17.3        Specifieke gebruiksregels

 

17.3.1    Horecavoorzieningen

Binnen deze bestemming zijn ondergeschikte horecavoorzieningen in de vorm van een kantine toegestaan, waarbij het maximale bruto vloeroppervlak voor deze horecavoorzieningen per clubhuis niet meer mag bedragen dan 50 m².





Artikel 18               Recreatie – Openluchttheater

18.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Openluchttheater’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      een openluchttheater met bijbehorende voorzieningen;

b      ondergeschikte horeca;

c       recreatief medegebruik;

d      bos;

e      tuinen, erven en verhardingen;

f        voorzieningen voor verkeer en verblijf;

g       groenvoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

i        het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

 

18.2         Bouwregels

 

18.2.1     Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

18.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 18.2.1.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

18.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

18.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

 

18.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 18.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

18.3.3    Toelaatbaarheid

De in lid 18.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke  waarden van de gronden.





Artikel 19              Recreatie – Recreatiewoningen 1

 

19.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Recreatiewoningen 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;

b      centrale voorzieningen ten behoeve van recreatiewoningen, waaronder een receptiegebouw en ondergeschikte horeca, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – centrale voorzieningen’;

c       bos;

d      tuinen, erven en verhardingen;

e      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

f        groenvoorzieningen;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

h      het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

 

19.2        Bouwregels

 

19.2.1    Recreatiewoningen

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Recreatiewoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak of ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ worden gebouwd.

b      Per bouwvlak is niet meer dan één recreatiewoning toegestaan.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      Ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ is maximaal 1 recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat:

1      een recreatiewoning uitsluitend is toegestaan op de bestaande locatie, zoals is aangegeven op de in de bijlagen opgenomen kaart ‘Bestaande recreatiewoningen De Koperteut’;

2      de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

3      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;

4      de oppervlakte per recreatiewoning niet meer mag bedragen dan 81 m2;

5      in geval van vervangende nieuwbouw de nieuwe recreatiewoning in afwijking van het bepaalde onder 1 voor maximaal 40% buiten de bestaande locatie mag worden gebouwd.

 

 

19.2.2     Centrale voorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – centrale voorzieningen’.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

19.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 19.2.1 en 19.2.2.

c       De bouwhoogte van pergola’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

d      De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 4 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

19.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 19.2.1 onder e sub 1 en 5 voor het verplaatsen of herbouwen van een recreatiewoning op een andere locatie dan is aangegeven in de bijlage ‘bestaande recreatiewoningen De Koperteut’, met dien verstande dat:

1      de recreatiewoning binnen het zelfde aanduidingsvlak van de bestaande recreatiewoning blijft;

2      de nieuwe locatie ruimtelijk en stedenbouwkundig acceptabel is;

3      de nieuwe locatie geen onevenredige afbreuk doet aan het recreatief genot van omliggende recreatiewoningen;

4      voor het overige aan de bepalingen in lid 19.2.1 onder e moet worden voldaan.

 

19.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

19.4.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

 

19.4.2    Uitzonderingen

Het in lid 19.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

19.4.3    Toelaatbaarheid

De in lid 19.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke  waarden van de gronden.





Artikel 20               Recreatie – Recreatiewoningen 2

 

20.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Recreatiewoningen 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;

b      tuinen, erven en verhardingen;

c       voorzieningen voor verkeer en verblijf;

d      groenvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

20.2        Bouwregels

 

20.2.1    Recreatiewoningen

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Recreatiewoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      Per bouwvlak is niet meer dan één recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal recreatiewoningen’ het aantal recreatiewoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

20.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 20.2.1.

c       De bouwhoogte van pergola’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

d      De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

20.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.1 onder a voor het uitbreiden van een recreatiewoning met maximaal 21 m² buiten het bouwvlak, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

a      Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat de uitbreiding uitsluitend dient voor een verbetering van de recreatieve functie van de woning en verzekerd is dat er geen permanente bewoning plaatsvindt.

b      Het oppervlak van de recreatiewoning mag na uitbreiding niet meer bedragen dan 81 m².

c       Er hoeven geen bomen te worden geveld dan wel herplant van de gevelde bomen is verzekerd.

d      Het bepaalde in dit artikel blijft overigens van toepassing.





Artikel 21              Recreatie – Scouting

 

21.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Scouting’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      jeugdactiviteiten in de vorm van scouting;

b      bos;

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

g       het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden.

 

21.2        Bouwregels

 

21.2.1     Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

21.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 21.2.1.

c       De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 4 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

21.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

21.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

 

21.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 21.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

21.3.3    Toelaatbaarheid

De in lid 21.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke  waarden van de gronden.





Artikel 22              Recreatie – Vakantiecentrum

 

22.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Vakantiecentrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      recreatiewoningen en stacaravans ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 1’;

b      standplaatsen ten behoeve van stacaravans en toeristisch kamperen en bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen en wasserijruimte ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 2’;

c       standplaatsen ten behoeve van toeristisch kamperen, en bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen en wasserijruimte, in combinatie met het behoud van de bosbodem ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 3’;

d      dagrecreatieve en centrale voorzieningen in de vorm van onder andere een zwembad en bijbehorende speelvoorzieningen, een midgetgolfbaan, sport- en speelvelden, een speeltuin, horecavoorzieningen, alsmede een squash-/saunaruimte, bowlingbanen, zaalaccommodatie, een winkel, een receptiegebouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – dagrecreatie en centrale voorzieningen’;

e      bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

f        parkeervoorzieningen, per recreatiewoning en standplaats voor stacaravans wordt uitgegaan van minimaal 1,3 parkeerplaats, waarvan 1 plaats bij de standplaats of recreatiewoning en gezamenlijke parkeerplaatsen met ten minste 235 plaatsen ten behoeve van bezoekers, in elk geval ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

g       tuinen, erven en verhardingen;

h      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

i        groenvoorzieningen;

j        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

k      de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen en de daarmee verband houdende landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding ‘groen’, ter afscherming van de gronden in het plangebied van de daarbuiten gelegen gronden.

 

22.2        Bouwregels

 

22.2.1    ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 1’

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 1’ gelden de volgende bepalingen:

a      Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

1      Recreatiewoningen mogen zowel vrijstaand als geschakeld worden gebouwd.

2      Het oppervlak van een recreatiewoning met bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 72 m².

3      De afstand tussen recreatiewoningen dan wel, wanneer de recreatiewoningen geschakeld worden gebouwd, tussen de clusters van recreatiewoningen, mag niet minder bedragen dan 10 m.

4      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

5      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

6      De recreatiewoningen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van niet meer dan 45º.

7      De inhoud van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 250 m³.

8      Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend aangebouwd worden gebouwd.

b      Voor het bouwen van stacaravans gelden de volgende bepalingen:

1      De oppervlakte van een stacaravan mag niet meer bedragen dan 50 m².

2      De bouwhoogte van een stacaravan mag niet meer bedragen dan 3,3 m.

3      De afstand tussen stacaravans mag niet minder bedragen dan 5 m.

4      De afstand van een stacaravan tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 10 m.

5      De afstand van een stacaravan tot de aanduidingsgrens mag niet minder bedragen dan 7,5 m.

c       Voor het bouwen van een berging c.q. sanitaire voorziening ten behoeve van een stacaravan gelden de volgende bepalingen:

1      Per standplaats ten behoeve van een stacaravan mag niet meer dan één gebouw worden gebouwd.

2      Het gebouw dient op de eigen standplaats te worden gebouwd.

3      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 8 m².

4      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

22.2.2    ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 2’

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 2’ gelden de volgende bepalingen:

a      Voor het bouwen van stacaravans gelden de volgende bepalingen:

1      De oppervlakte van een stacaravan mag niet meer bedragen dan 50 m².

2      De bouwhoogte van een stacaravan mag niet meer bedragen dan 3,3 m.

3      De afstand tussen stacaravans mag niet minder bedragen dan 5 m.

4      De afstand van een stacaravan tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 10 m.

5      De afstand van een stacaravan tot de aanduidingsgrens mag niet minder bedragen dan 7,5 m.

b      Voor het bouwen van een berging c.q. sanitaire voorziening ten behoeve van een stacaravan gelden de volgende bepalingen:

1      Per standplaats ten behoeve van een stacaravan mag niet meer dan één gebouw worden gebouwd.

2      Het gebouw dient op de eigen standplaats te worden gebouwd.

3      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 8 m².

4      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

1      De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 250 m².

2      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

3      De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1.500 m².

4      De afstand van een gebouw tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 20 m.

 

22.2.3    ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 3’

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 3’ gelden de volgende bepalingen:

a      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

b      De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 150 m².

c       De afstand van een gebouw tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 20 m.

 

22.2.4    ‘specifieke vorm van recreatie – dagrecreatie en centrale voorzieningen’

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – dagrecreatie en centrale voorzieningen’ gelden de volgende bepalingen:

a      De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 1.500 m².

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.

c       De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4.000 m².

d      De afstand tot de bestemmingsgrens en de aanduidingsgrens mag niet minder bedragen dan 10 m.

 

22.2.5    Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.

b      Per aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

c       De inhoud van een bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 250 m³ en niet meer bedragen dan 900 m³.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

f        Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

1      De oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 30 m².

2      De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m².

3      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

4      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

 

22.2.6    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

c       De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

22.3        Specifieke gebruiksregels

a      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 1’ mag het aantal vrijstaande recreatiewoningen niet meer bedragen dan 31.

b      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 1’ en specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 2’ mag het gezamenlijke aantal standplaatsen voor stacaravans niet meer bedragen dan 339, waarbij de oppervlakte van een standplaats niet minder mag bedragen dan 150 m², met bijbehorende berging- c.q. sanitaire voorziening.

c       Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 2’ en specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 3’ mag:

1      het gezamenlijke aantal standplaatsen voor toeristisch kamperen niet meer bedragen dan 290,

2      de oppervlakte van een standplaats niet minder bedragen dan 80 m²;

3      de afstand van een onderkomen tot de bestemmingsgrens niet minder bedragen dan 10 m, en de afstand van een onderkomen tot de aanduidingsgrens mag niet minder bedragen dan 7,5 m.

 

22.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

22.4.1    Werken en werkzaamheden

Het is in het algemeen en in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

 

22.4.2    Uitzonderingen

Het in lid 22.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

22.4.3    Toelaatbaarheid

De in lid 22.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke  waarden van de gronden.





Artikel 23              Recreatie – Vakantieverblijf

 

23.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie – Vakantieverblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      verblijfsrecreatie voor hoofdzakelijk steeds wisselende groepen personen, met dien verstande dat:

1      uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie -  groepsaccommodatie’ een groepsaccommodatie met de daarbij behorende gemeenschappelijke voorzieningen, zoals een kantine/cafetaria en een receptiegebouw is toegestaan;

2      uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ een aan de verblijfsrecreatieve functie ondergeschikte paardenhouderij is toegestaan;

3      ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ tevens aan de verblijfsrecreatieve functie ondersteunende horeca is toegestaan;

4      uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zwembad’ een zwembad is toegestaan;

5      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ een bedrijfswoning is toegestaan;

b      parkeervoorzieningen;

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e      groenvoorzieningen;

f        landbouwgrond;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

h      de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen en de daarmee verband houdende natuurlijke en landschappelijke waarden.

 

23.2        Bouwregels

 

23.2.1    Gebouwen groepshuisvesting en paardenhouderij en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de groepshuisvesting en paardenhouderij en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.

f        Per aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

g       De inhoud van een bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 250 m³ en niet meer bedragen dan 750 m³.

 

23.2.2    Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.

b      Het bepaalde onder d t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 23.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 23.2.1.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de bedrijfswoning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1    Het minimale onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2    Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,1 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de bedrijfswoning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

f         

1    De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de bedrijfswoning lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning verminderd met 1 m.

2    Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

3    In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning met een maximum van 3,1 m.

 

23.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor gebouwen zoals opgenomen in lid 23.2.1, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ de paardenbak niet mag worden voorzien van een overkapping, tenzij deze landschappelijk wordt ingepast conform het in de bijlagen opgenomen kaart ‘Inrichtingstekening en beplantingsplan t.b.v. landschappelijk inpassingsplan Luyksgestel Postelhoef’.

c       De bouwhoogte van pergola’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

d      De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ lichtmasten niet zijn toegestaan binnen een strook van 20 m vanaf de zuidelijke bestemmingsgrens.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

f        Nieuwbouw van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.

g       Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende bepalingen:

1      Een zwembad dient te worden gebouwd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

2      Een zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 23.2.2 in acht wordt genomen.

3      Bij het zwembad mag boven het oppervlak aan bijbehorende bouwwerken zoals bepaald in 23.2.2 sub d een bijbehorend bouwwerk worden gebouwd met een maximum oppervlak van 6 m2 en een bouwhoogte van 3,1 m.

4      Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

5      Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.

6      De oppervlakte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 50 m2.

 

23.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 23.2.3 onder f voor het bouwen van bijzondere bouwwerken, te weten een paardenbak of een tennisbaan. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1      De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.

2      Het bouwwerk mag geen onevenredige milieuhinder veroorzaken;

3      Voor de onderscheiden bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

Voor tennisbanen:

-     De tennisbaan dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

-     De tennisbaan mag niet overdekt zijn.

-     Bij de tennisbaan mag een omheining worden gebouwd met een hoogte van maximaal 5 m, mits het gedeelte boven 2 m over de gehele oppervlakte transparant is.

-     De tennisbaan mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

-     Per perceel mag maximaal 1 tennisbaan worden gebouwd.

 

Voor paardenbakken:

-     De paardenbak dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

-     De paardenbak mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 23.2.2 in acht wordt genomen.

-     De paardenbak mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

-     Per perceel mag maximaal 1 paardenbak worden gebouwd.

 

 

23.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

23.4.1    Werken en werkzaamheden

Het is in het algemeen en in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

 

23.4.2    Uitzonderingen

Het in lid 23.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

23.4.3    Toelaatbaarheid

De in lid 23.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke  waarden van de gronden.





Artikel 24              Sport

24.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      sportvoorzieningen;

b      ondergeschikte horeca;

c       bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

d      tuinen, erven en verhardingen;

e      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

f        groenvoorzieningen;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

24.2         Bouwregels

 

24.2.1     Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De voorgevellijn van bedrijfswoningen mag uitsluitend worden overschreden met erkers, portalen en luifels, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

2      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.

3      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

4      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

5      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

6      De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning.

7      De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

c       Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

g       De voorgevel van een bedrijfswoning dient te worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

 

24.2.2    Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfsgebouwen gelden de regels voor bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 24.2.1.

 

24.2.3     Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m f.

b      Het bepaalde onder c t/m f is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 24.2.1 bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 24.2.1.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan de bedrijfswoning is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1    Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2    Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 50 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van de bedrijfswoning lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

f         

1    De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van de bedrijfswoning lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning verminderd met 1 m.

2    Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

3    In het geval de bedrijfswoning is uitgevoerd met een plat dak, mag het met de bedrijfswoning verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning met een maximum van 3,2 m.

 

24.2.4     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in lid 24.2.2 en 24.2.3.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van tribunes mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van dug-outs mag niet meer bedragen dan 3,1 m.

f        De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 17 m.

g       De bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 10 m.

h      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.





Artikel 25              Tuin

25.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

25.2         Bouwregels

 

25.2.1     Erkers, portalen en luifels

Op deze gronden mogen erkers, portalen en luifels worden gebouwd ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

a      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

b      Erkers en/of portalen mogen in totaal over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.

c       De afstand tot de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mag niet minder dan 3 m bedragen.

d      De oppervlakte van erkers en/of portalen mag in totaal niet meer bedragen dan 6 m².

e      De oppervlakte van een luifel mag niet meer bedragen dan 3 m².

f        De goothoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

g       De bouwhoogte van erkers en/of portalen mag niet meer bedragen dan de goothoogte vermeerderd met 1,5 m, met dien verstande dat op een erker en/of portaal met een plat dak een transparante afscheiding, dat wil zeggen voor minimaal 75% open, is toegestaan met een hoogte van maximaal 1 m gemeten vanaf de bovenkant erker en/of portaal.

 

25.2.2    Overige bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van overige bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      Overige bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,1 m.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

25.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Overkappingen zijn niet toegestaan.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

c       De bouwhoogte van vlaggenmasten en palen mag niet meer bedragen dan 6 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.





Artikel 26              Verkeer - Verblijfsgebied

26.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b      parkeervoorzieningen, in ieder geval ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

c       speelvoorzieningen;

d      nutsvoorzieningen.

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

26.2         Bouwregels

 

26.2.1     Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

26.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

b      De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 12 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

26.3         Nadere eisen

a      Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’.





Artikel 27              Water

 

27.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

b      groenvoorzieningen;

c       voorzieningen voor verkeer en verblijf, bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen.

 

27.2         Bouwregels

 

27.2.1     Gebouwen

Op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan.

 

27.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.





Artikel 28              Wonen

28.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;

c       tevens maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;

d      tevens een kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kinderdagverblijf’;

e      tevens een autopoetsbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – autopoetsbedrijf’;

f        tevens een caravanstalling ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’;

g       tevens een rijbak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – rijbak’;

h      tuinen, erven en verhardingen;

i        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

j        de instandhouding en bescherming van de rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’;

k      de instandhouding en bescherming van de gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’.

l        de instandhouding en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’;

 

28.2         Bouwregels

 

28.2.1     Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Aanvullende nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.

b      De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:

1      Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd.

2      Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd.

3      Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd.

4      Ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde hoofdgebouwen worden gebouwd.

c       Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

d      De voorgevel van de woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

e      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’ of ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’. Indien de goothoogte op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan de toegestane goothoogte, geldt deze bestaande goothoogte als de maximaal toegestane goothoogte.

f        De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de maximaal toegestane goothoogte vermeerderd met 5 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ de aangeven maximale bouwhoogte mag worden aangehouden.

Indien de bouwhoogte op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan de toegestane bouwhoogte, geldt deze bestaande bouwhoogte als de maximaal toegestane bouwhoogte.

g       De dakhelling mag niet meer bedragen dan 60°, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘minimale-maximale dakhelling (graden)’ de dakhelling niet meer mag bedragen dan is aangegeven. Indien de dakhelling op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan de toegestane dakhelling, geldt deze bestaande dakhelling als maximaal toegestane dakhelling.

h      Ter plaatse van de aanduiding 'minimale dakhelling (graden)' of ‘minimale-maximale dakhelling (graden)’ mag de dakhelling niet minder bedragen dan is aangegeven. Indien de dakhelling op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan de toegestane dakhelling, geldt deze bestaande dakhelling als de minimaal toegestane dakhelling.

i        In afwijking van het bepaalde onder g en h dient een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘plat dak’ met een plat dak te worden uitgevoerd.

j        De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag bij:

1      vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2      twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

3      aaneengebouwde woningen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan 3 m.

Indien de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan de in 1, 2 of 3 genoemde afstanden, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.

 

28.2.2     Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m j.

b      Het bepaalde onder c t/m j is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 28.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 28.2.1, met dien verstande dat niet hoeft te worden voldaan aan lid 28.2.1 sub h.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan het hoofdgebouw is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d      In afwijking van het bepaalde onder c zijn ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn toegestaan.

e       

1      Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2      Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 80 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

3      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 100 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

4      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter dan 1.750 m², mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 120 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

5      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter dan 2.250 m², mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 145 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

6      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 2.250 m² mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 170 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

f        Indien het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorend bouwwerken ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan zodanig is dat het oppervlak als bedoeld in sub e onder 2 tot en met 6 wordt overschreden, dan mag het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorende bouwwerken worden herbouwd of teruggebouwd, zodanig dat de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan bestaande oppervlakten worden verminderd met 10% van het oppervlak en wel tot respectievelijk maximaal:

1      100 m²;

2      125 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m²;

3      150 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter dan 1.750 m2;

4      175 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter dan 2.250 m2.

5      200 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

g       In afwijking van het bepaalde onder e en f mag de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’ niet meer bedragen dan 250 m2.

h      De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van het hoofdgebouw lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

i         

1      De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van het hoofdgebouw lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m.

2      Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

3      In het geval het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak, mag het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 3,2 m.

j        Voor het gebied ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling’ gelden ten opzichte van het onder b tot en met h gestelde de volgende aanvullingen en/of afwijkingen:

1      Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient aan één zijde een strook van 2,5 m vanaf de zijdelingse perceelsgrens vrij te blijven van bijbehorende bouwwerken.

2      De afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 20 m.

k      In afwijking van het bepaalde onder a tot en met g mogen bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 2’ uitsluitend binnen het aanduidinggebied worden gebouwd en mag het aanduidinggebied volledig worden bebouwd.

l        In afwijking van het bepaalde onder i sub 1 mag de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende bebouwingsregeling 2’ niet meer bedragen dan 7 m.

 

28.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Voor overkappingen gelden de regels voor bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in 28.2.2.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

f        Nieuwbouw van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.

g       Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende bepalingen:

1      Een zwembad dient te worden gebouwd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

2      Een zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 28.2.2 in acht wordt genomen.

3      Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

4      Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.

5      De oppervlakte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 50 m2.

 

28.3         Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is voor het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de gemeentelijke en rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouw-aanduiding – gemeentelijk monument’ of ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’.

 

28.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 28.2.1 onder a en b en toestaan dat een woning wordt gesplitst, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      Splitsing is alleen toegestaan bij woonboerderijen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – woningsplitsing’.

2      De bouwmassa van de woonboerderij dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m³.

3      Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 350 m³.

4      De boerderijsplitsing dient te voldoen aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.

5      Het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische dan wel beeldbepalende waarden, mogen niet worden aangetast.

6      De woning mag geen beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

7      De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

b      lid 28.2.1 onder b voor overschrijding van de achterste begrenzing van het bouwvlak, ten behoeve van vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale diepte niet meer mag bedragen dan 15 m;

c       lid 28.2.2 onder d van het maximum aan bijbehorende bouwwerken tot:

1      100 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel kleiner is dan 750 m²;

2      125 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar kleiner dan 1.250 m²;

3      150 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar kleiner dan 1.750 m²;

4      175 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar kleiner dan 2.250 m²;

5      200 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:

-     de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

-     deze niet uitsluitend dient voor het verkrijgen van een groter woongenot.

d      lid 28.2.2 onder d, in afwijking van het hiervoor onder sub b gestelde, voor een toevoeging van het maximale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken met 15 m².

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien zulks noodzakelijk is met het oog op inwoning van niet tot het gezin behorende personen in verband met de zorg voor die personen, mits:

1      niet meer dan een oppervlak van 75 m² van hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken voor inwoning in gebruik is;

2      er een sociale indicatie is;

3      er geen twee zelfstandige woningen ontstaan;

4      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

e      lid 28.2.3 onder f voor het bouwen van bijzondere bouwwerken, te weten een paardenbak of een tennisbaan. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1      De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.

2      Het bouwwerk mag geen onevenredige milieuhinder veroorzaken;

3      Voor de onderscheiden bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

Voor tennisbanen:

-     De tennisbaan dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

-     De tennisbaan mag niet overdekt zijn.

-     Bij de tennisbaan mag een omheining worden gebouwd met een hoogte van maximaal 5 m, mits het gedeelte boven 2 m over de gehele oppervlakte transparant is.

-     De tennisbaan mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

-     Per perceel mag maximaal 1 tennisbaan worden gebouwd.

Voor paardenbakken:

-     De paardenbak dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

-     De paardenbak mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 28.2.2 in acht wordt genomen.

-     De paardenbak mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

-     Per perceel mag maximaal 1 paardenbak worden gebouwd.

 

28.5         Specifieke gebruiksregels

 

28.5.1     Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:

1      45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

2      60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

3      75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

4      90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

5      105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

b      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c       De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

d      Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

e      Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

f        Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

g       Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.





Artikel 29              Wonen - 2

29.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten;

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

29.2         Bouwregels

 

29.2.1     Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Per bouwperceel mag niet meer dan één woning worden gebouwd.

b      De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:

1      Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd.

2      Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd.

3      Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd.

4      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ mogen uitsluitend patiowoningen worden gebouwd.

c       Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

d      Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met inachtneming van het bepaalde onder e en j, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’.

e      De diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:

1      vrijstaande woningen: 15 m;

2      twee-aaneen woningen: 12 m;

3      aaneengebouwde woningen: 10 m;

4      patiowoningen: conform diepte van het bouwvlak.

f        De voorgevel van de woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.

g       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      In afwijking van het bepaalde onder g mag de goothoogte van de van de plangrens afgekeerde gevel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-afwijkende bouwhoogte’ niet meer bedragen dan 7 m.

i        De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

j        De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 60°.

k      De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag bij:

1      vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2      twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

3      aaneengebouwde woningen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan 3 m.

l        Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ mag de oppervlakte van de onbebouwde ruimte binnen het bouwvlak per bouwperceel niet minder dan 20 m² bedragen.

m    In afwijking van het bepaalde onder g en h mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ een tweede bouwlaag worden gebouwd, mits wordt voldaan aan het volgende:

1      De oppervlakte van de tweede bouwlaag mag niet meer bedragen dan 50% van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte op de begane grond.

2      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

3      De tweede bouwlaag dient in de voorgevellijn te worden gebouwd, met dien verstande dat de breedte van de tweede bouwlaag minimaal 50% en maximaal 65% van de breedte van de voorgevel mag bedragen.

 

29.2.2     Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde onder b t/m j.

b      Het bepaalde onder c t/m j is niet van toepassing op die delen van het perceel, waar conform lid 29.2.1 hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voor bijbehorende bouwwerken die worden gebouwd op deze gronden, gelden de regels van lid 29.2.1, met dien verstande dat niet hoeft te worden voldaan aan lid 29.2.1 sub h.

c       De afstand van bijbehorende bouwwerken tot de voorgevellijn mag niet minder dan 2,5 m bedragen, tenzij dit tot gevolg heeft dat de afstand tot de weg waaraan het hoofdgebouw is gelegen, aan de zijde van de oprit voor een auto minder dan 6 m bedraagt. In dat geval mag de afstand tot de weg niet minder dan 6 m bedragen.

d       

1      Het onbebouwde oppervlak achter de achtergevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 30 m², met dien verstande dat altijd een bijbehorend bouwwerk van 6 m² mag worden gebouwd.

2      Het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 80 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

3      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m², mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 100 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

4      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter dan 1.750, mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 120 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

5      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter dan 2.250, mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 145 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

6      In het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 2.250 m² mag het oppervlak van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 170 m² met inachtneming van het bepaalde onder 1.

e      Indien het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorend bouwwerken bij het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan zodanig is dat het oppervlak als bedoeld in sub d onder 2 tot en met 6 wordt overschreden, dan mag het oppervlak bestaande (legaal gebouwde) bijbehorende bouwwerken worden herbouwd of teruggebouwd, zodanig dat de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan bestaande oppervlakten worden verminderd met 10% van het oppervlak en wel tot respectievelijk maximaal:

1      100 m²;

2      125 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter dan 1.250 m²;

3      150 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter dan 1.750 m2;

4      175 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter dan 2.250 m2.

5      200 m² in het geval het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

f        In afwijking van het bepaalde onder d en e mag de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’ niet meer bedragen dan 250 m2.

g       De goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,2 m, dan wel, wanneer de maximale goothoogte van het hoofdgebouw lager is, de desbetreffende lagere goothoogte.

h       

1      De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m dan wel, indien de bouwhoogte van het hoofdgebouw lager is dan 6,5 m, maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m.

2      Een bijbehorend bouwwerk dat is gebouwd op de perceelsgrens dient een dak te hebben met een helling van maximaal 60° dan wel te zijn voorzien van een plat dak. Het schuine dak dient vanuit de perceelsgrens op te lopen.

3      In het geval het hoofdgebouw is uitgevoerd met een plat dak, mag het met het hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk alleen met een plat dak worden gebouwd tot de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw met een maximum van 3,2 m.

i        Bijbehorende bouwwerken op dakterrassen zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1    De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m².

2    De hoogte mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3 m.

3    De afstand van het bijbehorende bouwwerk tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

4    Bijbehorende bouwwerken op dakterrassen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van het hoofdgebouw.

j        Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ dient binnen het bouwvlak een oppervlakte van minimaal 20 m² onbebouwd te blijven.

 

29.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen overkappingen buiten het bouwvlak uitsluitend worden gebouwd daar waar op grond van lid 29.2.2 bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m².

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen achter de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, voor zover gelegen voor de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

f        Bouwwerken op dakterrassen zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

1      De hoogte mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, tot een maximum van 3 m.

2      De afstand van het bouwwerk tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      Bouwwerken op dakterrassen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van het hoofdgebouw.

g       Nieuwbouw van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.

h      Voor het bouwen van zwembaden gelden de volgende bepalingen:

1      Een zwembad dient te worden gebouwd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

2      Een zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 29.2.2 in acht wordt genomen.

3      Het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

4      Per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.

5      De oppervlakte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 50 m2.

 

29.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      in 29.2.1 onder b, g en i om ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ bebouwing in de bebouwingstypologieën ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ en/of ‘aaneengebouwd’ te bouwen met een maximale goothoogte van 7 m en een maximale bouwhoogte van 10 m.

b      in 29.2.1 onder b om een andere onder 29.2.1 onder b genoemde bebouwingstypologie toe te staan dan is toegestaan op grond van de op de verbeelding aangegeven aanduiding.

c       lid 29.2.1 onder c voor overschrijding van de achterste begrenzing van het bouwvlak, ten behoeve van vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale diepte niet meer mag bedragen dan 15 m;

d      lid 29.2.2 onder d van het maximum aan bijbehorende bouwwerken tot:

1    100 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

2    125 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 750 m², maar kleiner dan 1.250 m²;

3    150 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar kleiner dan 1.750 m²;

4    175 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar kleiner dan 2.250 m²;

5    200 m² in het geval het oppervlak van het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien:

-     de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

-     deze niet uitsluitend dient voor het verkrijgen van een groter woongenot.

e      lid 29.2.1 onder k voor het bouwen van woningen op een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelgrens waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1    De afwijking mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.

2    De belangen van derden mogen niet onevenredig worden aangetast.

f        lid 29.2.2 onder h voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot de maximaal toegestane bouwhoogte in de zijdelingse perceelsgrens indien dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

g       lid 29.2.3 onder g voor het bouwen van bijzondere bouwwerken, te weten een paardenbak of een tennisbaan. De omgevingsvergunning mag uitsluitend worden verleend, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1      De omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat.

2      Het bouwwerk mag geen onevenredige milieuhinder veroorzaken;

3      Voor de onderscheiden bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

Voor tennisbanen:

-     De tennisbaan dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

-     De tennisbaan mag niet overdekt zijn.

-     Bij de tennisbaan mag een omheining worden gebouwd met een hoogte van maximaal 5 m, mits het gedeelte boven 2 m over de gehele oppervlakte transparant is.

-     De tennisbaan mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

-     Per perceel mag maximaal 1 tennisbaan worden gebouwd.

 

Voor paardenbakken:

-     De paardenbak dient te worden gesitueerd op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevellijn en op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.

-     De paardenbak mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 29.2.2 in acht wordt genomen.

-     De paardenbak mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.

-     Per perceel mag maximaal 1 paardenbak worden gebouwd.

 

29.4         Specifieke gebruiksregels

 

29.4.1     Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de bestemming ‘Wonen - 2’ is de uitoefening van een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

h      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van:

1      45 m² indien het bouwperceel niet groter is dan 750 m²;

2      60 m² indien het bouwperceel groter is dan 750 m², maar niet groter is dan 1.250 m²;

3      75 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.250 m², maar niet groter is dan 1.750 m²;

4      90 m² indien het bouwperceel groter is dan 1.750 m², maar niet groter is dan 2.250 m²;

5      105 m² indien het bouwperceel groter is dan 2.250 m².

i        Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

j        De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

k      Het gebruik is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming en het betreft geen publieksgerichte voorzieningen.

l        Het onttrekken van (een deel van) het bij de desbetreffende hoofdgebouw behorende garage aan de bestemming is slechts toegestaan, indien op het bij het hoofdgebouw behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd.

m    Detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit.

n      Opslag buiten de gebouwen ten behoeve van de activiteiten is niet toegelaten.





Artikel 30               Leiding - Riool

30.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a      de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een riooltransportleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – riool’.

 

30.2        Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

a      bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse riooltransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

 

30.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 30.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

a      het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;

b      het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

30.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

30.4.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Riool’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

b      het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

c       het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

d      het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

e      het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

f        het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;

g       het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

h      het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

i        het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

j        het permanent opslaan van goederen;

k      het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

30.4.2    Uitzonderingen

Het in lid 30.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

30.4.3    Toelaatbaarheid

a      De in lid 30.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening zijn gewaarborgd.

b      Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid 30.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.





Artikel 31               Leiding - Water

31.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a      de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een drinkwatertransportleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – water’.

 

31.2        Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

a      bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse drinkwatertransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

 

31.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 31.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

a      het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de drinkwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;

b      het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

31.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

31.4.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Water’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

b      het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

c       het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

d      het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

e      het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

f        het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;

g       het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

h      het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

i        het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

j        het permanent opslaan van goederen;

k      het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

31.4.2    Uitzonderingen

Het in lid 31.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

31.4.3    Toelaatbaarheid

a      De in lid 31.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de drinkwatervoorziening zijn gewaarborgd.

b      Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid 31.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.





Artikel 32               Waarde – Archeologie 3

 

32.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

32.2        Bouwregels

a    Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b    Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1    De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2    De verplichting tot het doen van opgravingen.

3    De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

d    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

e    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

32.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

32.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 250 m² of meer:

a      het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m onder maaiveld of binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

b    het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

c    het ophogen en egaliseren van gronden;

d    het verlagen van het waterpeil;

e    het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f     het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

g    het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

h    het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

i     het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

 

32.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 32.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a    het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b    reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c    in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

d    binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd.

 

32.3.3    Toelaatbaarheid

a    De in lid 32.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

2    de verplichting tot het doen van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

c    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

d    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid 32.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

32.4        Wijzigingsbevoegdheid

a    Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

1    naar ligging wordt verschoven;

2    naar omvang wordt vergroot of verkleind;

3    wordt verwijderd;

4    van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

b    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.





Artikel 33               Waarde – Archeologie 4.1

 

33.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

33.2        Bouwregels

a    Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b    Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1    De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2    De verplichting tot het doen van opgravingen.

3    De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

d    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

e    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

33.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

33.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

b      het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m onder maaiveld of binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

b    het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

c    het ophogen en egaliseren van gronden;

d    het verlagen van het waterpeil;

e    het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f     het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

g    het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

h    het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

i     het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

 

33.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 33.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a    het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b    reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c    in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

d    binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd.

 

33.3.3    Toelaatbaarheid

a    De in lid 33.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

2    de verplichting tot het doen van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

c    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

d    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid 33.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

33.4        Wijzigingsbevoegdheid

a    Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

1    naar ligging wordt verschoven;

2    naar omvang wordt vergroot of verkleind;

3    wordt verwijderd;

4    van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

b    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.





Artikel 34               Waarde – Archeologie 4.2

 

34.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

34.2        Bouwregels

a    Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b    Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1    De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2    De verplichting tot het doen van opgravingen.

3    De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

d    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

e    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

34.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

34.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:

a    het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

b    het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

c    het ophogen en egaliseren van gronden;

d    het verlagen van het waterpeil;

e    het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f     het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

g    het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

h    het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

 

34.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 34.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a    het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b    reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c    in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

d    binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd.

 

34.3.3    Toelaatbaarheid

a    De in lid 34.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

2    de verplichting tot het doen van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

c    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

d    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid 34.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

34.4        Wijzigingsbevoegdheid

a    Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

1    naar ligging wordt verschoven;

2    naar omvang wordt vergroot of verkleind;

3    wordt verwijderd;

4    van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

b    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.





Artikel 35               Waarde – Archeologie 5.1

 

35.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

35.2        Bouwregels

a    Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte van meer dan 0,3 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b    Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1    De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2    De verplichting tot het doen van opgravingen.

3    De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

d    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

e    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

35.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

35.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5.1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:

c       het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m onder maaiveld of binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

b    het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

c    het ophogen en egaliseren van gronden;

d    het verlagen van het waterpeil;

e    het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f     het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

g    het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

h    het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

i     het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.

 

35.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 35.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a    het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b    reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c    in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

d    binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd;

e    direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 35.4.

 

35.3.3    Toelaatbaarheid

a    De in lid 35.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

2    de verplichting tot het doen van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

c    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

d    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid 35.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

35.4        Wijzigingsbevoegdheid

a    Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

1    naar ligging wordt verschoven;

2    naar omvang wordt vergroot of verkleind;

3    wordt verwijderd;

4    van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

b    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.





Artikel 36               Waarde – Archeologie 5.2

 

36.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

36.2        Bouwregels

a    Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte van meer dan 0,5 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b    Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1    De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2    De verplichting tot het doen van opgravingen.

3    De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

d    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

e    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

36.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

36.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5.2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:

a    het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

b    het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

c    het ophogen en egaliseren van gronden;

d    het verlagen van het waterpeil;

e    het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f     het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

g    het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

h    het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

 

36.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 36.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a    het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b    reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c    in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

d    binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd.

 

36.3.3    Toelaatbaarheid

a    De in lid 36.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

2    de verplichting tot het doen van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

c    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

d    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid 36.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

36.4        Wijzigingsbevoegdheid

a    Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

1    naar ligging wordt verschoven;

2    naar omvang wordt vergroot of verkleind;

3    wordt verwijderd;

4    van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

b    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.





Artikel 37               Waarde – Archeologie 6

 

37.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

 

37.2        Bouwregels

a    Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 25.000 m² en een diepte van meer dan 0,4 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b    Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1    De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2    De verplichting tot het doen van opgravingen.

3    De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder b genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

d    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

e    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wint zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

37.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

 

37.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, over een oppervlakte van 25.000 m² of meer:

d      het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, dieper dan 0,4 m onder maaiveld of binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ dieper dan 0,5 m onder maaiveld;

b    het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;

c    het ophogen en egaliseren van gronden;

d    het verlagen van het waterpeil;

e    het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f     het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

g    het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

h    het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies.

 

37.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 37.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a    het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b    reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c    in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

d    binnen een afstand van niet meer dan 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk worden uitgevoerd.

 

37.3.3    Toelaatbaarheid

a    De in lid 37.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

2    de verplichting tot het doen van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de onder a genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

c    Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

d    Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld lid 37.3.1 wint deze schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

37.4        Wijzigingsbevoegdheid

a    Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

1    naar ligging wordt verschoven;

2    naar omvang wordt vergroot of verkleind;

3    wordt verwijderd;

4    van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

b    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.





Hoofdstuk 3            Algemene regels

Artikel 38              Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.





Artikel 39              Algemene bouwregels

 

39.1        Ondergronds bouwen

a      Op plaatsen waar gebouwen mogen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, met dien verstande dat de maximale maten zoals genoemd in de bestemmingen in hoofdstuk 2 van toepassing blijven. Daar waar bovengronds geen gebouwen aanwezig zijn, dient de oppervlakte van het ondergrondse bouwwerk met bijbehorende toegang(en) te worden meegerekend in de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen, met uitzondering van in- en uitritten ten behoeve van ondergrondse bouwwerken.

b      Binnen de bestemmingen ‘Recreatie – Recreatiewoningen 1’, ‘Recreatie – Recreatiewoningen 2’ en ‘Recreatie – Vakantiecentrum’ is ondergronds bouwen niet toegestaan.

c       De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 4 m.

 

39.2        Afwijken ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 39.1 sub c en toestaan dat ondergronds wordt gebouwd tot een verticale diepte van 6 m, mits:

a    er geen bezwaren zijn uit oogpunt van de waterhuishouding;

b    de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

 

39.3        Lessenaarsdaken

a    Lessenaarsdaken bij hoofdgebouwen zijn niet toegestaan.

b    Bestaande lessenaarsdaken op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn toegestaan.

c    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a, mits:

1    dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is;

2    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.





Artikel 40              Algemene gebruiksregels

40.1         Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik  wordt in ieder geval verstaan:

a      het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b      het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

c       het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;

d      het gebruik van gronden voor de voorgevel van een aaneengebouwde woning ten behoeve van parkeren.

 

40.2        Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de bebouwing.

 

40.3         Afwijken mantelzorg

a      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 40.1 sub b en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1      een dergelijke tijdelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;

2      er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

3      de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m²;

4      het bijbehorend bouwwerk is gelegen op maximale afstand van 15 m van het hoofdgebouw.

b      Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

40.4         Afwijken parkeren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 40.1 sub d mits:

a      het parkeergedeelte niet meer dan 75% van de voortuin bedraagt;

b      het parkeren geen verkeersonveilige situaties oplevert;

c       het parkeren geen afbreuk doet aan de ruimtelijke uitstraling van de straat.





Artikel 41          Algemene aanduidingsregels

 

41.1        Veiligheidszone – installatie

 

41.1.1     Omschrijving

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - installatie’ is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan.

 

41.1.2     Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de aanduiding 'veiligheidszone - installatie' geheel of gedeeltelijk te verwijderen of te veranderen, indien gewijzigde wetgeving dat mogelijk maakt dan wel de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft.

 

41.2        Vrijwaringszone - molenbiotoop

 

41.2.1    Zone-omschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.

 

41.2.2    Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, gelden voor het bouwen op of in de in deze bestemming begrepen gronden de volgende regels:

a      Binnen de zone van 100 m gemeten vanaf de molen mogen geen bouwwerken worden gebouwd of beplanting worden gerealiseerd die hoger is dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen (het verschil tussen de askophoogte en de lengte van één wiek).

b      Binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 500 m gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere bouwwerken worden gebouwd dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:

H=X/75+0,2*Z

waarin:

 

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)

X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen

Z = askophoogte (helft van de vlucht van de wieken + belthoogte)

c       In afwijking van het bepaalde onder a, mag binnen het bouwvlak op het perceel Rijt 29, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ een bedrijfswoning gebouwd worden tot aan de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

d      In afwijking van het bepaalde onder b, mogen gebouwen binnen het bouwvlak op het perceel Rijt 29, vanaf 100 m gemeten vanaf de molen, gebouwd worden tot aan de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

41.2.3    Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 41.2.2 onder a en b, met dien verstande dat:

a      de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies bij de molendeskundige;

b      toepassing van de in lid 41.2.2 onder a en b bedoelde afstands- en hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.

 

41.3         Waardevolle bomen

 

41.3.1     Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘waardevolle boom’ zijn de gronden mede bestemd voor bescherming en instandhouding van een waardevolle boom.

 

41.3.2     Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

 

41.3.3     Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

a         Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘waardevolle boom’, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

b         aanleggen en verharden van wegen, paden en aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c         verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden;

d         aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

e         het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van deze bomen tot gevolg hebben of kunnen hebben.

f          Het bepaalde onder a is niet van toepassing op:

g         werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

h         werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

i           De onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven, de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)-kwaliteit van de boom niet wordt aangetast.

j           Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a kan het bevoegd gezag een bomeneffectrapportage verlangen, waaruit blijkt dat de werken en/of werkzaamheden geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de boom.

 

41.4        Ecologische verbindingszone

 

41.4.1     Omschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’ zijn de gronden mede bestemd voor een zoekgebied ecologische verbindingszone.

 

41.4.2     Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

a      Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

1      het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

b      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op:

1      werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemming van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

2      werken en werkzaamheden, die op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

c       De onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat door het gebruik van de gronden als hiervoor aangegeven, het zoekgebied ecologische verbindingszone niet wordt aangetast.





Artikel 42              Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      de in de regels aangegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;

b      de regels en toestaan dat bebouwingsgrenzen in geringe mate worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

c       de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstobjecten, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

1      de oppervlakte per gebouwtje niet meer zal bedragen dan 20 m²;

2      de bouwhoogte niet meer zal bedragen dan 3,5 m;

d      de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1      ten behoeve van kunstobjecten, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 15 m;

2      ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m;

3      ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;

e      de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:

1      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

2      de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;

f        de regels ten aanzien van de voorgeschreven minimale en/of maximale dakhellingen en een grotere of kleinere dakhelling toestaan, mits:

1      de grotere of kleinere dakhelling stedenbouwkundig aanvaardbaar is;

2      de gebruiksmogelijheden van de aanrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig mogen worden aangetast;

3      ter plaatse van de aanduiding ‘minimale dakhelling (graden)’ geen platte daken mogen worden gerealiseerd.

g       de bestemmingsregels voor het toestaan van kleinschalig logeren (bed & breakfast) bij bedrijven en woningen, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1      Kleinschalig logeren dient gekoppeld te zijn aan een woonfunctie.

2      Kleinschalig logeren dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing.

3      Het aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 5 per locatie.

4      De totale oppervlakte aan logeereenheden mag niet meer bedragen dan 50 m² per kamer tot een maximum van 50% van de woonruimte.

5      De woonfunctie van de woning of bedrijfswoning blijft als hoofdfunctie behouden.

6      Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor het woonmilieu en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

7      Bedoeld gebruik mag geen hinder opleveren voor omliggende bedrijven.

8      Het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteit, dat die kan leiden tot nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer.





Artikel 43              Algemene wijzigingsregels

43.1        Wro-zone – wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de ontwikkeling van woningen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

a      De bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’ en ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.

b      Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 3.

c       Het betreft woningen in de bebouwingstypologieën ‘vrijstaand’ en/of ‘twee-aaneen’.

d      De goothoogte van twee-aaneen en vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 7 m.

e      De bouwhoogte van twee-aaneen en vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 10 m.

f        Voor het overige wordt aangesloten bij de bepalingen van de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’ en ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.

g       Er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen.

h      De woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.

i        De woningbouw is inpasbaar vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

j        Er wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit- en kwantiteit).

 

43.2        Wro-zone – wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 2’ het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de ontwikkeling van woningen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

a      De bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’ en ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.

b      Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 4.

c       Het betreft woningen in de bebouwingstypologieën ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’, ‘aaneengebouwd’ en/of ‘specifieke bouwaanduiding – patio’.

d      De goot- en bouwhoogte van patiowoningen mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat een tweede bouwlaag mag worden gebouwd, mits voldaan wordt aan het volgende:

1      De oppervlakte van de tweede bouwlaag mag niet meer bedragen dan 50% van de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte op de begane grond.

2      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

a      De goothoogte van aaneengebouwd, twee-aaneen en vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 7 m, met dien verstande dat de goothoogte van de gevels die zijn gericht op de woningen aan de Franciscus van de Reijdtlaan niet meer mag bedragen dan 4 m.

b      De bouwhoogte van aaneengebouwd, twee-aaneen en vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 10 m.

c       Voor het overige wordt aangesloten bij de bepalingen van de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Groen’ en ‘Verkeer – Verblijfsgebied’.

d      Er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen.

e      De woningbouw past binnen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid.

f        De woningbouw is inpasbaar vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

g       Er wordt rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit- en kwantiteit).





Artikel 44              Overige regels

44.1        Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a    de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b    de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c    de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d    het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e    de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden en

f     de ruimte tussen bouwwerken.

 

44.2        Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.





Hoofdstuk 4            Overgangs- en slotregels

Artikel 45              Overgangsrecht

45.1         Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

45.2         Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.





Artikel 46              Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Luyksgestel en De Zwarte Bergen 2012’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, november 2012                                                      vastgesteld 29 november 2012

 


Bijlage 1

Staat van Bedrijfsactiviteiten



Bijlage 2

‘Inrichtingstekening en beplantingsplan t.b.v. landschappelijk
inpassingsplan Luyksgestel
Postelhoef’



Bijlage 3

Bestaande recreatiewoningen
De Koperteut