direct naar inhoud van Regels

Donzel109, Nistelrode

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.1721.DONZEL109-vg01

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en ecologische waarden;

  2. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige droge en natte natuurwaarden, waaronder beekherstel;

  3. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden;

  4. behoud van landschapselementen;

  5. instandhouding van de typerende geologie/ geomorfologie;

  6. agrarisch grondgebruik;

  7. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (functietype 'wonen');

  8. aan huis gebonden beroep in de bestaande aard en omvang;

  9. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken ter plaatse van de aanduiding 'groenblauwe mantel';

  10. ontwikkeling van een aantrekkelijk en gevarieerd woon- en werkklimaat ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied';

  11. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

  12. groenvoorzieningen;

  13. extensieve dagrecreatie;

  14. doeleinden van openbaar nut;

  15. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' als daar buiten toegestaan. Buiten de aanduiding 'bouwvlak' is dit echter uitsluitend toegestaan door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden;

 

een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, onverharde wegen, kavelpaden en sloten.

 

3.2 Bouwregels

 

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, met dien verstande dat:

  1. gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak;

  2. buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erfafscheidingen, zijn toegestaan tot een maximale bouwhoogte van 2 meter;

  3. de op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande bebouwing mag worden gehandhaafd, hersteld, vervangen en uitgebreid met inachtneming van het bepaalde in dit lid, met dien verstande dat wanneer de bestaande bebouwing en bestaande maatvoering afwijken van hetgeen in de hierna volgende regels is aangegeven, de afwijking niet mag worden vergroot. De voorgaande volzin is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

  4. nieuwe teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.

 

3.2.1 Algemeen

Voor de op te richten bebouwing gelden (mede) de volgende regels:

  1. per bouwvlak met de aanduiding 'wonen' is maximaal één woning toegestaan;

  2. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;

  3. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen de fundamenten van gebouwen;

  4. rijbakken zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan.

 

3.2.2 Wonen

Voor de bouwwerken ten dienste van de woonfunctie (ter plaatse van de aanduiding 'wonen') gelden de volgende eisen:

  1. woningen, inclusief aangebouwde bijgebouwen:

  1. goothoogte maximaal 6 m;

  2. bouwhoogte maximaal 10 m;

  3. inhoud maximaal 750 m3;

  4. afstand tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens minimaal 7,5 m;

  5. afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m;

  6. afstand bijgebouwen tot voorgevelrooilijn minimaal 2 m.

 

  1. vrijstaande bijgebouwen bij de woning:

  1. goothoogte maximaal 3 m;

  2. bouwhoogte maximaal 6 m;

  3. gezamelijke oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 100 m2;

  4. afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 m;

  5. afstand tot de woning minimaal 3 m en maximaal 20 m;

  6. afstand tot voorgevelrooilijn minimaal 2 m.

 

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  1. bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 m;

  2. bouwhoogte overige erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 m;

  3. bouwhoogte carport/overkapping maximaal 3 m;

  4. gezamelijke oppervlakte carport/overkapping maximaal 30 m2;

  5. aantal carports/overkappingen per bouwperceel maximaal 2;

  6. bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m.

 

  1. kleinschalige kampeerterreinen zijn toegestaan tot maximaal 15 kampeerplaatsen

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. het woonmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden niet onevenredig worden beperkt.

 

 

 

 

 

3.4 Afwijken van de bouwregels

 

3.4.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. het bepaalde in 3.2.2 voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:

  1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

  1. het bepaalde in 3.2.2 onder a voor het oprichten van gebouwen op een kleinere afstand tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens, onder de voorwaarde dat:

  1. dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  2. hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  1. het bepaalde in 3.2.2 onder c voor het oprichten van erfafscheidingen, waaronder mede worden begrepen terreinomheiningen en open hekwerken, buiten het bouwvlak tot een maximum hoogte van 2 m., onder de voorwaarden, dat er geen onevenredige aantasting is van de open structuur van de omgeving;

  2. het bepaalde in 3.2.1 onder e voor het oprichten van een rijbak t.b.v. hobbymatig gebruik met een maximale oppervlakte van 800 m² onder de voorwaarden, dat:

  1. bouwwerken uitsluitend zijn toegestaan achter de voorgevelrooilijn, aansluitend op het bouwvlak, dan wel aansluitend aan de aanduiding 'wonen';

  2. de hoogte van de omheining maximaal 1,5 m mag bedragen;

  3. lichtmasten niet zijn toegestaan;

  4. de afstand tot de woningen op omliggende percelen minimaal 25 m bedraagt;

  5. de rijbak landschappelijk wordt ingepast.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1 Algemeen

Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:

  1. er maximaal 100 m² van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;

  2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.

 

3.5.2 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1 waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;

  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering;

  3. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;

  4. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1 Algemeen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. het bepaalde in 3.1 en recreatieve nevenactiviteiten zoals bed & breakfast, theeschenkerij etc. toestaan bij een woning (functietype 'wonen'), onder de voorwaarden dat:

  1. de bed&breakfast is uitsluitend toegstaan ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied;

  2. deze nevenactiviteit is in de woning en de daarbij behorende aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen toegestaan;

  3. de nevenactiviteit is ondergeschikt van aard;

  4. bed&breakfast vindt uitsluitend plaats in bestaande gebouwen, er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de bed&breakfast plaats;

  5. de gebruiksoppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2;

  6. ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn 5 kamers en in totaal maximaal 10 (éénpersoons)bedden toegestaan;

  7. geen onevenredige (extra) hinder of belemmeringen wordt veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;

  8. permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;

  9. het kampeerterrein qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;

  10. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;

  11. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden.

  1. het bepaalde in 3.5.2 onder c en toestaan dat bijgebouwen tot een maximum oppervlak van 100 m2 gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

  2. de zorgbehoefte is aangetoond door een van gemeenteweg erkende instelling;

  3. belangen van derden (natuur, veiligheid en milieu) niet worden geschaad;

  4. parkeren op eigen terrein zal plaatsvinden;

  5. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat

  6. er een privaatrechtelijke overeenkomst (met boetebedingen) is afgesloten om controle en beëindiging van het tijdelijke gebruik als woonruimte veilig te stellen;

  7. De omgevingsvergunning wordt ingetrokken en het tijdelijke gebruik als woonruimte wordt beëindigd als, en zodra de noodzaak inzake mantelzorg komt te vervallen.

 

3.6.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  5. de waterhuishoudkundige situatie.

 

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het afgraven;

  2. het ophogen;

  3. het vergraven;

  4. het diepploegen en -woelen;

  5. het egaliseren;

  6. het indrijven van voorwerpen in de grond;

  7. het aanleggen van drainage;

  8. het aanleggen van onderbemaling;

  9. het aanleggen, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;

  10. het dempen van sloten of greppels;

  11. het dempen van kleine geisoleerde wateren;

  12. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;

  13. het rooien van houtgewas;

  14. het aanplanten van houtgewas (anders dan ten behoeve van een boomkwekerij);

  15. het omzetten van grasland in bouwland;

  16. het omzetten van grasland in boomkwekerij of sierteeltgrond;

  17. het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m2;

  18. het aanbrengen van verhardingen op wegen en (fiets)paden;

  19. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;

  20. het gebruik van afdekmaterialen en lage tunnels;

 

3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;

  2. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;

  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan

 

3.7.3 Afwegingskader

Uitvoering van de in 3.7.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

 

3.7.4 Waarden

Onder de in 3.7.3 genoemde waarden worden verstaan:

  1. ten aanzien van de in 3.7.1 onder a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, l, q, r en s genoemde werken of werkzaamheden: de waarden van de typerende geologie/ geomorfologie zoals tot uitdrukking komend in de aardkundige vorm van het object of gebied (oude stroomgeulen, steilranden etc.), bodemopbouw en instandhouding van de grondwaterstand in klei-of veengebieden;

  2. ten aanzien van de in 3.7.1 onder k, l en m genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van plassen en poelen, bepaald door:

  1. matig voedselrijk,

  2. gevoed door grondwater,

  3. ondiep,

  4. omgeven door ruigtekruiden en struweel, hydrologisch geisoleerd in cultuurlandschap;

  1. ten aanzien van de in 3.7.1 onder a, b, c, d, e, f, m, o, q en t genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van slootkanten, bepaald door:

  1. gemiddeld hoge grondwaterstand,

  2. microreliëf,

  3. geleidelijke gradiënt in nat-droog,

  4. soms ondoorlatende laag in ondergrond,

  5. extensief maaibeheer,

  6. flauw talud sloot;

  1. ten aanzien van de in 3.7.1 onder m genoemde werken of werkzaamheden: de natuurwaarden van levensgemeenschappen van struwelen en houtwallen, bepaald door:

  1. aanwezigheid van een gevarieerde boom-, struik en kruidlaag,

  2. microreliëf,

  3. (gedeeltelijk) aaneengesloten linten;

  1. ten aanzien van de in 3.7.1 onder i, j en m genoemde werken of werkzaamheden: het besloten coulissenlandschap, bepaald door landschappelijke elementen afgewisseld met landbouwgronden in kleine eenheden;

  2. ten aanzien van de in 3.7.1 onder o, p en t genoemde werken of werkzaamheden: het open landschap, bepaald door het ontbreken van opgaande begroeiing en bebouwing;

  3. ten aanzien van de in 3.7.1 onder a, b, c, d, e, n, q, r en t genoemde werken of werkzaamheden: het open akkercomplex, bepaald door reliëf, vorm en functie van de akkers;

 

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  1. bestaande woningen/hoofdgebouwen met het functietype 'wonen' splitsen in maximaal 2 woningen, onder de voorwaarden dat:

  1. de splitsing is toegestaan in woningen, niet zijnde een cultuurhistorisch waardevol pand, voor zover zij gelegen zijn in gebieden met de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - woonwerkontwikkelingsgebied';

  2. na splitsing de woningen elk een minimale inhoud hebben van 450 m³;

  3. bewoning aanvaardbaar is uit oogpunt van een gezond woon- en leefklimaat;

  4. bijgebouwen bij de woning zijn toegestaan conform de maatvoering bij alle burgerwoningen zoals opgenomen in 3.2.2;

  5. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;

  6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;

  7. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de milieusituatie; er dient sprake te zijn van een goede milieuhygienische uitvoerbaarheid;

  • de verkeersveiligheid;

  • het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

  • de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden;

  • de waterhuishoudkundige situatie.

 

 

Artikel 4 Waarde - Wijstgebieden

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Wijstgebieden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor het behoud en herstel van de wijstgronden, zijnde een besloten landschapsbeeld door de aanwezigheid van bosjes, elzensingels en knotwilgen met de aanwezigheid van kleine slootjes in de singels.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waarde - Wijstgebieden' aangewezen gronden mag, met uitzondering van de bouwvlakken, niet worden gebouwd.

 

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk.

 

4.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;

  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.

 

4.3.3 Afwegingskader

Een in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de werken en/of werkzaamheden dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen niet in strijd zijn met het plan.