Terug naar inhoud

behorende bij het bestemmingsplan ‘Kleine kernen Sluis’ in de gemeente Sluis.

 

 

 

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

Artikel 1

Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.         plan: het bestemmingsplan ‘Kleine kernen Sluis’ van de gemeente Sluis;

 

2.         bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1714.bpkleinekernen-OH01 met de bijbehorende regels;

 

3.         verbeelding: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1714.bpkleinekernen-OH01;

 

4.         aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

5.         aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

6.         aaneengebouwd: blok van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

 

7.         aankapping: een aanbouw waarbij de kap van het hoofdgebouw ononderbroken doorloopt; de hellingshoek van een aankapping kan afwijken van de hoofdkap;

 

8.         aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door de indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig de functie van het hoofdgebouw;

 

9.         achtergevel: de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw;

 

10.      achterste perceelsgrens: de kadastrale grens aan de achterzijde -de van de wegzijde afgekeerde grens- bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel van de weg zijn afgekeerd, wijst het bevoegd gezag een achterste perceelsgrens aan;

 

11.      afgewerkt bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringt;

 

12.      afwijking bij omgevingsvergunning: een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;

 

13.      agrarisch bedrijf: een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

a.    grondgebonden agrarisch bedrijf:

1.    akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;

2.    bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;

3.    fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;

4.    grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;

5.    paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie, handel en / of de gebruiksgerichte paardenhouderij;

6.    sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

b.    niet - grondgebonden agrarisch bedrijf:

1.    glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

2.    intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;

3.    intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet of in beperkte mate afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

c.    aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen, al dan niet in gebouwen;

d.    overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen.

 

14.      agrarische herberg: een aan het plattelandstoerisme gerelateerde inrichting bestemd voor het bedrijfsmatig verstrekken van logies met eventuele maaltijd.

 

15.      archeologisch deskundige: de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;

 

16.      archeologisch onderzoek: onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

 

17.      archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

 

18.      architectonische waarde: de in het kader van dit plan aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de gevels, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;

 

19.      Awb: de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

20.      bebouwing: één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

21.      bebouwingspercentage: een op de verbeelding of in de regels aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

 

22.      bed & breakfast: een kleinschalige overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, ondergeschikt aan de (woon)bestemming;

 

23.      bedrijf aan huis: het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

24.      bedrijfsoppervlakte: de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte;

 

25.      bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

 

26.      bedrijfswoning: een woning in of nabij een gebouw of op een terrein, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;

 

27.      beroep aan huis: een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

28.      beschermd dorpsgezicht: een dorpsgezicht dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd dorpsgezicht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

29.      bestaand: ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

30.      bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

 

31.      bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

32.      Bevi – inrichtingen: bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

33.      bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo;

 

34.      bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

35.      boogkas: een halfronde of min of meer halfronde constructie overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor de bescherming van gewassen tegen neerslag;

 

36.      Bor: Besluit omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

37.      bouwdiepte: de afstand tussen de voorgevel en achtergevel van een hoofdgebouw;

 

38.      bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

39.      bouwgrens: de grens van een bouwvlak;

 

40.      bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

41.      bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;

 

42.      bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

43.      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

44.      cultuur en ontspanning: het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning:

§  ateliers;

§  creativiteitscentra;

§  muziek-, dans- en sportscholen;

§  musea;

 

45.      cultuurhistorische waarde: de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toege­kende waarde gekenmerkt in verband met ouderdom en gaafheid;

 

46.      dagrecreatie: activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme, wellness en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;

 

47.      dagrecreatieve voorziening: speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van dagrecreatie;

 

48.      deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg: een door het bevoegd gezag aan te wijzen ambtenaar op het gebied van archeologische monumentenzorg;

 

49.      dunne mest: mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van land­bouw­huisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater;

 

50.      detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies in de vorm van functie-ondersteunende horeca;

 

51.      detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in de volgende categorieën:

a.    detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

b.    detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;

c.    tuincentra;

d.    grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;

e.    bouwmarkten;

 

52.      dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen;

 

53.      erf: al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het bouwperceel waarop dat gebouw is geplaatst;

 

54.      erkende partij: een dienst, bedrijf of instelling, erkend door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

 

55.      escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;

 

56.      extensieve dagrecreatie: die vormen van dagrecreatie die zijn gericht op de beleving van en/of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland, wande­lend, per fiets, of te paard;

 

57.      functie-ondersteunende horeca: bij een detailhandel in voor consumptie bestemde producten (zoals bakker, slager, kaas e.d.) behorende, daaraan ondergeschikte (=maximaal 20% van het vloeroppervlak en minder dan 35 m²) en niet-zelfstandige horeca, waarbij producten al dan niet onder het genot van niet-alcoholische drank worden aangeboden voor consumptie ter plaatse en waarbij de openingstijden gekoppeld zijn aan de openingstijden van de detailhandel, zonder aparte toegang en niet fysiek gescheiden van de hoofdfunctie;

 

58.      gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

59.      geomorfologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door een karakteristieke hogere dan wel lagere ligging, veroorzaakt door de ontstaans­geschiedenis van het grondgebied;

 

60.      geschakeld: blok waarbij de hoofdgebouwen door middel van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen met elkaar zijn verbonden;

 

61.      gestapeld: een hoofdgebouw waarin meerdere woningen/wooneenheden zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven, beneden dan wel naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning/wooneenheid een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

 

62.      gevellijn: denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;

 

63.      hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

64.      horecabedrijf: een bedrijf gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en / of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;

 

65.      kampeermiddel: tent, tentwagen, tenthuisje, kampeerauto of (sta)caravan, al dan niet een bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de wet geen omgevingsvergunning tot bouwen vereist is, één en ander mits deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of gebouwd dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

 

66.      kampeerseizoen: de periode van 15 maart tot en met 31 december;

 

67.      kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

 

68.      kantoor: voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

 

69.      (kweek)kas: bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen;

 

70.      kweektunnel: een halfronde of min of meer halfronde constructie overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas met een bouwhoogte van maximaal 1,2 meter, bestemd voor het voortrekken van gewassen of het opkweken van plantmateriaal en/of voorkomen van vogelvraat;

 

71.      landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige: een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake landschap en natuur;

 

72.      landschapswaarde: de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

 

73.      lint: vrijwel aaneengesloten bebouwing waarbij een blok uit maximaal twee aaneengebouwde hoofdgebouwen bestaat;

 

74.      maatschappelijk: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

 

75.      maatvoeringsvlak: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;

 

76.      mestbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal, bijvoorbeeld een foliebassin of mestzak;

 

77.      milieudeskundige: een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

 

78.      molendeskundige: een door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens;

 

79.      NAP: Normaal Amsterdams Peil;

 

80.      natuurwaarde: de in het kader van dit plan aaneen gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

 

81.      nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut;

 

82.      omgevingsvergunning: vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wabo;

 

83.      ondergeschikte horeca: beperkte op de eindgebruiker gerichte horeca, die functioneel rechtstreeks verband houdt met de bestemming;

 

84.      opgraving: de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het bepalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

 

85.      overkapping: een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal één wand, waaronder begrepen een carport;

 

86.      passend in bebouwingsbeeld:

§  een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

§  een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en;

§  een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

 

87.      peil: de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt, en in de andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

 

88.      pension: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

 

89.      perceelgrens: de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan eenzelfde eigenaar behoren dan wel niet door eenzelfde gebruiker worden benut;

 

90.      praktijkruimte: een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

 

91.      prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

92.      raamprostitutie: een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

93.      recreatief nachtverblijf: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of gebouwd voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, kampeerhuisje, logeergebouwen, pension of kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

 

94.      seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of life-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;

 

95.      seksbioscoop/-theater: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;

 

96.      seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

97.      standplaats: een ruimte voor het plaatsen van een kampeermiddel;

 

98.      straatprostitutie: zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

99.      teeltondersteunende voorzieningen: overkappingsconstructie als ondersteunende voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten tegen bijvoorbeeld neerslag of zonlicht en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in plastic boogkassen, regenkappen en paalconstructies met fijnmazige netten;

 

100.   tijdelijke kweektunnels: kweektunnels die slechts gedurende één seizoen op de landbouwgronden aanwezig zijn;

 

101.   twee-aaneen: blok van twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen;

 

102.   uitponden: het verkaveld verkopen of (eeuwigdurend) in erfpacht uitgeven van standplaatsen op kampeerterreinen aan derden;

 

103.   uitwendig karakter van een gebouw in bestaande toestand:

De ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan bestaande totaliteit van:

-     Bouwmassa, naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen;

-     Dakvorm, nokrichting en dakhelling;

-     De gevelindeling door ramen, deuropeningen en erkers;

-     Onder dat uitwendige karakter kunnen mede worden verstaan:

-     Dakoverstekken, goot- en daklijsten;

-     Stoepen, plinten, pilasters en gevellijsten.

 

104.   verblijfsrecreatie: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccomodatie/logeergebouw, pension, hotel of bed & breakfast door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

 

105.   voorgevel van een hoofdgebouw: de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

 

106.   voorgevellijn: de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

 

107.   voorste perceelsgrens: de kadastrale grens aan de wegzijde bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste perceelsgrens aan;

 

108.   vrijstaand: een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw;

 

109.   Wabo: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

110.   waterbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf;

 

111.   waterhuishoudkundige voorzieningen: voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, (hemel)waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, ondergrondse bergbezinkbassins en dergelijke;

112.   Wed: de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

113.   weg: als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994;

 

114.   Wegenverkeerswet: de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

115.   weidegang: het bieden van gelegenheid voor dieren om buiten te lopen, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte voor de dieren buiten wordt verzameld en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid;

 

116.   Wgh: de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

 

117.   windturbine: een windturbine is een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt;

 

118.   wonen: het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid;

 

119.   woning/wooneenheid: een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm, of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;

 

120.   Wro: Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

121.   zijdelingse perceelsgrens: de kadastrale grens van een bouwperceel tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt;

 

122.   zorgwonen: zelfstandige vormen van wonen, waar zorg op afroep of 24 uur per dag zorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, een woonzorgcentrum of een dienstcentrum.

 

 

Artikel 2

Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

a.     afstanden

van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

b.     de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

c.    dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

d.    de breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

 

e.    de diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel;

 

f.     de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of het boeibord van de dakkapel(len) als hoogte aangemerkt;

 

g.    de inhoud van een bouwwerk 

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

h.    de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

i.      het bebouwde oppervlak

optellen van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar, tenzij in deze regels anders is bepaald;

 

 

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

Artikel 3

Agrarisch

3.1         Bestemmingsomschrijving

3.1.1     Bestemming

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

b.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: het wonen ten dienste van het ter plaatse gevestigde bedrijf;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – randzone’: tevens het behoud, herstel en / of versterking van het karakter van het gebied als agrarische randzone;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’: tevens voor ondergeschikte horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;

e.    verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

3.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bedrijfsgebouwen;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: één bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2         Bouwregels

3.2.1     Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de minimale afstand tussen vrijstaande bedrijfsgebouwen bedraagt 3 meter;

f.     de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ bedraagt de oppervlakte van de ondergeschikte horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten maximaal 100 m².

 

3.2.2     Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m², de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;

c.    bij iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m²;

d.    de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

e.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

f.     de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,30 meter en de totale hoogte maximaal 7 meter.

 

3.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht dan wel worden aangelegd;

b.    in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3, sub a mogen buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd dan wel worden aangelegd, met uitzondering van waterbassins en teeltondersteunende voorzieningen;

c.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          teelt-ondersteunende voorzieningen                  4,5 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

3.3         Afwijken van de bouwregels

3.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

           

a.    lid 3.2.3, sub c, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

3.3.2     De in lid 3.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4         Specifieke gebruiksregels

3.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water;

b.    de opslag van goederen;

c.    het plaatsen van plastic boogkassen;

d.    het gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie;

e.    containervelden en bassins ten behoeve van aquacultuur;

f.     detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van het gebruik van ten hoogste 150 m² brutovloeroppervlakte voor de verkoop van boerderij- of streekproducten;

g.    de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen;

h.    het per bedrijfswoning aanbieden van meer dan 3 slaapkamers ten behoeve van logies met ontbijt (bed & breakfast);

i.      bewoning van een bedrijfswoning met logies en ontbijt (bed & breakfast) anders dan door degene die het logies met ontbijt verzorgt.

 

3.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    het plaatsen van tijdelijke kweektunnels (lager dan 1,2 m);

b.    het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor winterstalling van boten en caravans;

c.    het bieden van kleinschalige voorzieningen voor extensieve dagrecreatie binnen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, tot een omvang van maximaal 50 m² per bedrijf;

d.    het gebruik van de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

e.    het gebruiken van een deel van een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

3.5         Afwijking van de gebruiksregels

3.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1, sub g voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

3.5.2     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2, sub e voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een)  bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bedrijfswoning en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

3.6         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1     Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met de aanduiding ´landschapswaarden´ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting met uitzondering van het rooien van boomgaarden;

b.    het graven en dempen van sloten.

 

3.6.2     Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.    uitgevoerd worden op bouwvlakken;

b.    normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

c.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

d.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

3.6.3     Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschappelijke en / of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

3.6.4     Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 3.6.3 wordt voldaan

 

 

Artikel 4

Bedrijf

4.1         Bestemmingsomschrijving

4.1.1     Bestemming

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’: tevens een bedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- aannemersbedrijf’: tevens een aannemersbedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- agrarisch hulp- en nevenbedrijf’: tevens een agrarisch hulp- en nevenbedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- brandstoffenhandel’: tevens een brandstoffenhandel tot en met categorie 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- constructiebedrijf’: tevens een constructiebedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- educatieve activiteiten en workshops’: tevens educatieve activiteiten en workshops;

h.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- mechanisatiebedrijf’: tevens een mechanisatiebedrijf tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

i.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- transportbedrijf’: tevens een transportbedrijf tot en met categorie 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

j.     ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’: uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

k.    ter plaatse van de aanduiding ‘brandweerkazerne’: tevens een brandweerkazerne tot en met categorie 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

l.      ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’: tevens detailhandel;

m.  ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: tevens garageboxen;

n.    ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’: tevens een kantoor;

o.    ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’: uitsluitend een nutsvoorziening;

p.    ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’: uitsluitend opslag;

q.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: het wonen ten dienste van het ter plaatse gevestigde bedrijf;

r.     verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

4.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bedrijfsgebouwen;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: één bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2         Bouwregels          

4.2.1     Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven;

e.    de minimale afstand tussen vrijstaande bedrijfsgebouwen bedraagt 3 meter;

f.     de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

g.    ter plaatse van de aanduidingen ‘detailhandel’ en ‘kantoor’ tezamen zijn de functies detailhandel en kantoor toegestaan, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte maximaal 50% van het bouwperceel bedraagt.

 

4.2.2     Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m², de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;

c.    bij iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m²;

d.    de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

e.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

f.     de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,30 meter en de totale hoogte maximaal 7 meter.

 

4.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het onder lid 4.2.3, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

4.3         Afwijken van de bouwregels

4.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

           

b.    lid 4.2.3, sub a, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

4.3.2     De in lid 4.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

c.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

d.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.4         Specifieke gebruiksregels

4.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;

b.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

c.    Bevi-inrichtingen;

d.    Wgh-inrichtingen;

e.    zelfstandige kantoren;

f.     volumineuze detailhandel;

g.    de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen.

 

4.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

c.    het plaatsen van tijdelijke kweektunnels (lager dan 1,2 m);

d.    het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor winterstalling van boten en caravans;

e.    het bieden van kleinschalige voorzieningen voor extensieve dagrecreatie binnen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, tot een omvang van maximaal 50 m³ per bedrijf;

f.     het gebruik van de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

g.    het gebruiken van een deel van een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

4.5         Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1     Staat van bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 4.1.1, sub a voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 4.1.1, sub a ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;

b.    Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1, sub a dient een milieudeskundige te worden gehoord, met betrekking tot de vraag of aan de in het desbetreffende lid genoemde criterium voor het verlenen van een omgevingsvergunning is voldaan.

 

 

4.5.2     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1, sub g voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitgebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

4.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2, sub f voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

4.6         Wijzigingsbevoegdheid

4.6.1     Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen in die zin, dat de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen van bedrijven op het milieu als gevolg van technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.

 

4.6.2     Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 4.6.1 dient een milieudeskundige te worden gehoord, met betrekking tot de vraag of aan de in het desbetreffende lid 4.6.1 genoemde criterium voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan.

 

4.6.3     Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, bij bedrijfsbeëindiging, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woning gelijk blijft;

b.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

c.    de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

 

Artikel 5

Bedrijf-Gasontvangstation

5.1         Bestemmingsomschrijving

5.1.1     Bestemming

De voor ‘Bedrijf-Gasontvangstation’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    openbare nutsvoorzieningen in de vorm van een gasontvangststation;

b.    ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;

c.    verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

5.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde

5.2         Bouwregels

5.2.1     Gebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak;

c.    de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat.

 

5.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          erfascheidingen:                                            3 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

5.3         Afwijken van de bouwregels

5.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

           

a.    lid 5.2.3, sub a, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

5.3.2     De in lid 5.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 6

Detailhandel

6.1         Bestemmingsomschrijving

6.1.1     Bestemming

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    detailhandelsbedrijven;

b.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: het wonen ten dienste van het ter plaatse gevestigde bedrijf;

c.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

6.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2         Bouwregels

6.2.1     Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m²;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

6.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 6.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2, sub f bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

6.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 6.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

6.3         Afwijken van de bouwregels

6.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 6.2.2, sub d voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 6.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

6.3.2     De in lid 6.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

6.4         Specifieke gebruiksregels

6.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel, uitgezonderd daar waar de aanduiding ‘detailhandel volumineus’ op de verbeelding is opgenomen.

f.     detailhandel op de verdieping(en);

g.    de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen.

 

6.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    maximaal 1 bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.    het gebruik van de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

6.5         Afwijking van de gebruiksregels

6.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1, sub g voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

6.5.2     Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een bedrijfswoning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

6.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een)  bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 7

Gemengd

7.1         Bestemmingsomschrijving

7.1.1     Bestemming

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    cultuur en ontspanning;

b.    detailhandelsbedrijven;

c.    kantoren;

d.    maatschappelijk;

e.    praktijkruimten;

f.     wonen;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 1a’: tevens voor horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;

h.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2b’: tevens voor horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

i.      verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

7.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2         Bouwregels

7.2.1     Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.   de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

7.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.2, sub f bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 90 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 1.000 m² behorende bij de woning;

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.2, sub f en g bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 120 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 2.500 m² behorende bij de woning;

i.      indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 7.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

j.     in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.2, sub f bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

7.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 7.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

7.3         Afwijken van de bouwregels

7.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 7.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 7.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

7.3.2     De in lid 7.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

7.4         Specifieke gebruiksregels

7.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel;

f.     detailhandel op de verdieping(en);

g.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

h.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

i.      uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

7.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

7.5         Afwijking van de gebruiksregels

7.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.1, sub i voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

7.5.2     Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

 

7.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een)  bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 8

Gemengd-1

8.1         Bestemmingsomschrijving

8.1.1     Bestemming

De voor ‘Gemengd-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    detailhandelsbedrijven;

b.    dienstverlening;

c.    kantoren;

d.    wonen;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2b’: tevens voor horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

f.     verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

8.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2         Bouwregels

8.2.1     Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

8.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 8.2.2, sub f bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 90 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 1.000 m² behorende bij de woning;

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 8.2.2, sub f en g bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 120 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 2.500 m² behorende bij de woning;

i.      indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 8.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

8.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    In afwijking van het bepaalde onder lid 8.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

8.3         Afwijken van de bouwregels

8.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 8.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 8.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

8.3.2     De in lid 8.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.4         Specifieke gebruiksregels

8.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel;

f.     detailhandel op de verdieping(en);

g.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

h.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

i.      uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

8.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

8.5         Afwijking van de gebruiksregels

8.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.1, sub i voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

8.5.2     Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

8.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 9

Gemengd-2

9.1         Bestemmingsomschrijving

9.1.1     Bestemming

De voor ‘Gemengd-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    detailhandelsbedrijven;

b.    wonen;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2b’: tevens voor horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - ambachtsbedrijf / werkplaats’: tevens een ambachtsbedrijf en/of werkplaats;

e.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

9.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2         Bouwregels

9.2.1     Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

9.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 9.2.2, sub f bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 90 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 1.000 m² behorende bij de woning;

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 9.2.2, sub f en g bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 120 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 2.500 m² behorende bij de woning;

i.      indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 9.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan;

j.     in afwijking van het bepaalde in lid 9.2.2, sub f bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

9.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 9.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

 

9.3         Afwijken van de bouwregels

9.3.1     Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 9.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 9.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

9.3.2     De in lid 9.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

9.4         Specifieke gebruiksregels

9.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel;

f.     detailhandel op de verdieping(en).

g.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

h.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

i.      uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

9.4.2     Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

9.5         Afwijking van de gebruiksregels

9.5.1     Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4.1, sub i voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

9.5.2     Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

9.5.3     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 10

Gemengd-3

10.1      Bestemmingsomschrijving

10.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    maatschappelijk;

b.    wonen;

c.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

10.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2      Bouwregels

10.2.1   Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

10.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.2, sub f bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 90 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 1.000 m² behorende bij de woning;

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.2, sub f en g bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 120 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 2.500 m² behorende bij de woning;

i.      indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 10.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

j.     in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.2, sub f bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

10.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                         `                 10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 10.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

10.3      Afwijken van de bouwregels

10.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 10.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 10.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

10.3.2   De in lid 10.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.4      Specifieke gebruiksregels

10.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk.

d.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

e.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

f.     uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

10.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

10.5      Afwijking van de gebruiksregels

10.5.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.4.1, sub f voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

10.5.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

10.5.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 11

Gemengd-4

11.1      Bestemmingsomschrijving

11.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-4’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    maatschappelijk;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2b’: tevens voor horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

c.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

11.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2      Bouwregels

11.2.1   Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

11.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 11.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

11.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 11.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

11.3      Afwijken van de bouwregels

11.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 11.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 11.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

11.3.2   De in lid 11.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

11.4      Specifieke gebruiksregels

11.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen.

 

11.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt.

 

 

Artikel 12

Gemengd-5

12.1      Bestemmingsomschrijving

12.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-5’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    ambachtsbedrijf;

b.    wonen;

c.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

12.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    een hoofdgebouw.

12.2      Bouwregels

12.2.1   Hoofdgebouw

Met betrekking tot het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

 

a.    het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

12.3      Specifieke gebruiksregels

12.3.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

e.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

f.     uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

12.3.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

12.4      Afwijking van de gebruiksregels

12.4.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.3.1, sub f voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige  activiteit.

 

12.4.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1.1. voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

12.4.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.3.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 13

Gemengd-6

13.1      Bestemmingsomschrijving

13.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-6’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    detailhandel;

b.    verblijfsrecreatie;

c.    wonen;

d.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

13.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2      Bouwregels

13.2.1   Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

13.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 13.2.2, sub f bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 90 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 1.000 m² behorende bij de woning;

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 13.2.2, sub f en g bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 120 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 2.500 m² behorende bij de woning;

i.      indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 13.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

13.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

13.3      Afwijken van de bouwregels

13.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 13.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 13.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

13.3.2   De in lid 13.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

13.4      Specifieke gebruiksregels

13.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    Bevi-inrichtingen;

b.    Wgh-inrichtingen;

c.    opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

d.    verkoop van LPG;

e.    detailhandel in volumineuze goederen of grootschalige detailhandel;

f.     detailhandel op de verdieping(en);

g.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

h.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

i.      uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

13.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

13.5      Afwijking van de gebruiksregels

13.5.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.1, sub i voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

13.5.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

13.5.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 14

Gemengd-7

14.1      Bestemmingsomschrijving

14.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-7’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2b’: tevens voor horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

b.    wonen;

c.    maatschappelijk;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘zalencentrum’ tevens een zalencentrum;

e.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

14.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2      Bouwregels

14.2.1   Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

14.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2, sub f bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 90 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 1.000 m² behorende bij de woning;

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2, sub f en g bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 120 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 2.500 m² behorende bij de woning;

i.      indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 14.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

14.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 14.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

14.3      Afwijken van de bouwregels

14.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 14.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 14.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

14.3.2   De in lid 14.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

14.4      Specifieke gebruiksregels

14.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

b.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

c.    uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

14.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

 

14.5      Afwijking van de gebruiksregels

14.5.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4.1, sub c voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

14.5.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

14.5.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 15

Gemengd-8

15.1      Bestemmingsomschrijving

15.1.1   Bestemming

De voor ‘Gemengd-8’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    cultuur en ontspanning;

b.    dienstverlening;

c.    kantoren;

d.    maatschappelijk;

e.    praktijkruimten;

f.     wonen;

g.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

15.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 15.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2      Bouwregels

15.2.1   Hoofdgebouwen    

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

15.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 15.2.2, sub f bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 90 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 1.000 m² behorende bij de woning;

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 15.2.2, sub f en g bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 120 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 2.500 m² behorende bij de woning;

i.      indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 15.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

15.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 15.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

 

15.3      Afwijken van de bouwregels

15.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 15.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 15.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

15.3.2   De in lid 15.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

15.4      Specifieke gebruiksregels

15.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

b.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

c.    uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

15.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    het gebruik per bouwperceel voor maximaal één woning;

c.    het in samenhang met het wonen gebruiken van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

15.5      Afwijking van de gebruiksregels

15.5.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4.1, sub c voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

15.5.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

15.5.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

15.5.4   Detailhandel

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1.1 voor detailhandel, met dien verstande dat:

 

a.    de betreffende vestiging niet per definitie gerelateerd is aan het toeristisch koopcentrum Sluis, hetgeen blijkt uit:

-      het doen van aankopen op afspraak (gerichte aankoop, niet laagdrempelig, etc.) en/of;

-      de aard en omvang van de goederen;

b.    niet elke vorm van detailhandel wordt toegestaan op deze locatie, in de omgevingsvergunning zal specifiek opgenomen  worden voor welke vorm van detailhandel afwijking wordt verleend;

c.    het parkeren ten behoeve van de detailhandelsvestiging op de bij de detailhandelsvestiging behorende gronden plaats dient te vinden.

 

 

Artikel 16

Groen

16.1      Bestemmingsomschrijving

16.1.1   Bestemming

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    plantsoen, bermstroken, bermsloten, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen,  straatmeubilair, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen, zoals: voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, waterelementen, waterberging, nutsvoorzieningen, overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding in het plangebied zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins, geluidwerende voorzieningen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens;

b.    horecaterrassen behorend bij nabijgelegen horecabedrijven of detailhandelsvestigingen met ondersteunende horeca-activiteiten;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’: tevens een zend-/ontvangstinstallatie.

 

16.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 16.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2      Bouwregels

16.2.1   Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

b.    de maximale oppervlakte van een bergbezinkbassin bedraagt 400 m²;

c.    de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter.

 

 

16.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                        10 meter;

-          zend-/ontvangstinstallatie:                               40 meter;

-          bewegwijzering en straatmeubilair                    4,5 meter;

-          kunstwerken                                                 2 meter;

-          terrasschermen:                                            2 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

16.3      Afwijken van de bouwregels

16.3.1   Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

 

16.3.2   De in lid 16.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

16.3      Wijzigingsbevoegdheid

16.3.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, de bestemming ‘Groen’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ met dien verstande dat:

 

a.    de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden niet worden aangetast of niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen;

b.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

c.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

 

Artikel 17

Horeca

17.1      Bestemmingsomschrijving

17.1.1   Bestemming

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 1b’: uitsluitend voor horeca tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 2b’: uitsluitend voor horeca tot en met categorie 2b van de Staat van Horeca-activiteiten;

c.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: het wonen ten dienste van het ter plaatse gevestigde bedrijf;

d.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, terrassen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

17.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 17.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan – en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

17.2      Bouwregels

17.2.1   Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m²;

c.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

d.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

e.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

f.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven;

g.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

17.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 17.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

17.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          terrasschermen:                                           2 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 17.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

17.3      Afwijken van de bouwregels

17.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 17.2.2, sub f voor een grotere oppervlakte aan erfbebouwing, met dien verstande dat:

1.    een grotere oppervlakte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

2.    per bouwperceel maximaal 40% mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

3.    per bouwperceel het maximum bebouwd oppervlak maximaal 75 m² bedraagt;

b.    lid 17.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

17.3.2   De in lid 17.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

17.4      Specifieke gebruiksregels

17.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen.

 

17.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met dien verstande dat dergelijke opslag tot een hoogte van maximaal 2 meter is toegestaan voor zover en indien de minimale afstand van de opslaglocatie tot de rand van de openbare weg minimaal 10 meter bedraagt;

b.    maximaal 1 bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.    het gebruik van de bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uit- en bijgebouwen voor beroepen aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

d.    het gebruiken van een deel van een bedrijfswoning en/of bij de bedrijfswoning behorende aan-, uitbouwen ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

17.5      Afwijken van de gebruiksregels

17.5.1   Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1 om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifiek werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten, zoals in lid 17.1 genoemd.

 

17.5.2   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.4.1, sub a voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

17.5.3   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een bedrijfswoning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

17.5.4   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.4.2, sub d voor het inrichten en/of gebruiken van een (gedeelte van een) bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 18

Kantoor

18.1      Bestemmingsomschrijving

18.1.1   Bestemming

De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    kantoren;

b.    verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

18.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 18.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18.2      Bouwregels

18.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

f.     de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 1 meter.

 

18.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij gebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

18.3      Afwijken van de bouwregels

18.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 18.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

            

18.3.2   De in lid 18.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 19

Maatschappelijk

19.1      Bestemmingsomschrijving

19.1.1   Bestemming

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderopvang alsmede voor voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

b.    ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 2a’: tevens voor horeca van categorie 2a van de Staat van Horeca-activiteiten;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – molen’: uitsluitend een molen;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’: uitsluitend voor begraafplaats;

f.     verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

19.1.2  Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 19.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2      Bouwregels

19.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;

d.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

e.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven;

f.     de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

g.    de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

h.    ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ zijn gebouwen toegestaan met een maximale oppervlakte van 15 m² en een maximale goothoogte van 3 meter, uitgezonderd daar waar de ligging van het gebouw is bepaald middels een bouwvlak.

 

19.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

19.3      Afwijken van de bouwregels

19.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 19.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

19.3.2   De in lid 19.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 20

Natuur

20.1      Bestemmingsomschrijving

20.1.1   Bestemming

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;

b.    extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;

c.    bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, bermen en bermsloten speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens.

 

20.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 20.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.2      Bouwregels

20.2.1   Bouwwerken, geen gebouw zijnde        

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

20.3      Specifieke gebruiksregel

20.3.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

b.    het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

c.     het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

20.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;

c.    het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

d.    het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

 

20.4.2   Uitzonderingsregel

Het verbod van lid 20.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.    normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

c.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.

 

20.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 20.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en / of cultuurhistorische waarden:

 

a.    niet worden aangetast of;

b.    niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen.

 

20.4.4   Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 20.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige en/of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 20.4.3 wordt voldaan.

 

 

Artikel 21

Overig - Schuur

21.1      Bestemmingsomschrijving

21.1.1   Bestemming

De voor 'Overig - Schuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    schuren en andere opstallen ten dienste van opslag, berging, stalling en een hobbymatig dierenverblijf.

 

21.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 21.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen.

21.2      Bouwregels

21.2.1   Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, tenzij anders op de verbeelding is weergegeven.

21.3      Specifieke gebruiksregels

21.3.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het uitoefenen van detailhandel;

b.    het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten;

c.    opslag van gevaarlijke stoffen.

 

 

Artikel 22

Recreatie

22.1      Bestemmingsomschrijving

22.1.1   Bestemming

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    dagrecreatie in de vorm van sport, spel en educatie;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘sauna’: uitsluitend een sauna;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’: tevens volkstuinen;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’: tevens een zend-/ontvangstinstallatie;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’: tevens voor ondergeschikte horeca tot en met categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;

f.     verhardingen, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

22.1.2   Toelaatbare bebouwing    

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 22.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

22.2      Bouwregels

22.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangegeven aantal vierkante meters van het bouwvlak;

c.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, uitgezonderd daar waar de bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven;

e.    de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

f.     de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 1 meter.

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 22.2.1 sub a en b, bedraagt ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van opslag respectievelijk (kweek)kas maximaal 9,00 m² respectievelijk 5,00 m² per volkstuin, met een bouwhoogte van maximaal 3,00 meter.

 

22.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-      antennes:                                                    5 meter;

-      speeltoestellen:                                            3 meter;

-      openbare nutsvoorzieningen:                          3 meter;

-      vlaggenmasten:                                            10 meter;

-      zend-/ontvangstinstallatie:                              40 meter;

-      bewegwijzering en straatmeubilair                    4,5 meter;

-      terrasschermen:                                           2 meter;

-      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:    2 meter.

22.3      Afwijken van de bouwregels

22.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 22.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

22.3.2   De in lid 22.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 23

Recreatie-Verblijfsrecreatie

23.1      Bestemmingsomschrijving

23.1.1   Bestemming

De voor ‘Recreatie-Verblijfsrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen en/of recreatieappartementen;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’: uitsluitend een kampeerterrein alsmede dagrecreatieve voorzieningen;

c.    bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, verhardingen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

 

23.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 23.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan – en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

23.2      Bouwregels

23.2.1   Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    per bouwperceel zijn maximaal 2 verblijfsrecreatieve appartementen (verblijfsrecreatie-eenheden) toegestaan;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ mag uitsluitend in maximaal 22 standplaatsen worden voorzien;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ is één sanitairgebouw toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter en een maximaal oppervlak van 50 m²;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ is één gebouw ten behoeve van dienstverlening en beheer toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter en een maximaal oppervlak van 50 m²;

h.    de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

 

23.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

c.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

d.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

e.    de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²;

g.    indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 23.2.2, sub f minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan.

 

23.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-      antennes:                                                    5 meter;

-      speeltoestellen:                                            3 meter;

-      openbare nutsvoorzieningen:                          3 meter;

-      vlaggenmasten:                                            10 meter;

-      terrasschermen:                                           2 meter;

-      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:    2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 23.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

23.3      Afwijken van de bouwregels

23.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 23.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

23.3.2   De in lid 23.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

23.4      Specifieke gebruiksregels

23.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het permanent bewonen of laten bewonen van kampeermiddelen;

b.    het uitoefenen van verblijfsrecreatie zonder het hebben van een centrale bedrijfsmatige exploitatie;

c.    het uitponden van standplaatsen aan derden.

 

 

Artikel 24

Sport

24.1      Bestemmingsomschrijving

24.1.1   Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    het uitoefenen van sportactiviteiten;

b.    ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de sportactiviteiten;

c.    verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

24.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 24.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

24.2      Bouwregels

24.2.1   Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van het op de verbeelding opgenomen bebouwingspercentage, daar waar een dergelijk percentage is opgenomen;

b.    de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte;

d.    de afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal 5 meter;

e.    de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

f.     de afstand tussen gebouwen bedraagt minimaal 1 meter.

 

24.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                            3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                          3 meter;

-          ballenvangers                                              10 meter;

-          lichtmasten ten behoeve van veldsport:            20 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                       10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:    2 meter.

24.3      Afwijken van de bouwregels

24.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 24.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

24.3.2   De in lid 24.3.1 genoemde afwijking bij omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 25

Tuin

25.1      Bestemmingsomschrijving

25.1.1   Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    sier- en moestuin en hobbymatig dierenverblijf;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘natuur- en landschapswaarden’: tevens voor behoud en versterking van de natuur- en landschapswaarden;

c.    paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

25.1.2   Toelaatbare bebouwing    

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 25.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

25.2      Bouwregels

25.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goothoogte van een gebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de goothoogte, uitgezonderd daar waar de bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven.

 

25.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het onder lid 25.2.2, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

25.3      Afwijken van de bouwregels

25.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 25.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

25.3.2   De in lid 25.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

25.4      Wijzigingsbevoegdheid

25.4.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, de bestemming ‘Tuin’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ met dien verstande dat:

 

a.    de landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden niet worden aangetast of niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen;

b.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en indien van toepassing de veiligheid met betrekking tot het gasontvangstation en de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;

c.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

 

Artikel 26

Verkeer

26.1      Bestemmingsomschrijving

26.1.1   Bestemming

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, waterhuishoudkundige voorzieningen, beeldende kunst of kunstuitingen en gedenktekens;

b.    horecaterrassen behorend bij nabijgelegen horecabedrijven of detailhandelsvestigingen met ondersteunende horeca-activiteiten;

c.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: garageboxen.

 

26.1.2   Toelaatbare bebouwing    

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 26.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

26.2      Bouwregels

26.2.1   Gebouwen  

Met betrekking tot het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

b.    de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;

c.    de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 meter;

d.    garageboxen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden opgericht;

e.    de breedte van één garagebox bedraagt maximaal 3 meter;

f.     de goothoogte van een garagebox bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

g.    in afwijking van het bepaalde in lid 26.2.1, sub b bedraagt de bouwhoogte van een garagebox maximaal 4 meter meer dan de goothoogte.

 

26.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                        10 meter;

-          terrasschermen:                                           2 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

26.3      Afwijken van de bouwregels

26.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 26.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

26.3.2   De in lid 26.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

26.4      Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

 

a.    het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.    het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

26.5      Wijzigingsbevoegdheid

26.5.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, de bestemming ‘Verkeer’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ met dien verstande dat:

 

a.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de groenstructuur;

b.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

c.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ met de aanduiding ‘erf’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

 

Artikel 27

Water

27.1      Bestemmingsomschrijving

27.1.1   Bestemming

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voorwaterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.

 

27.1.2   Toelaatbare bebouwing    

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 27.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

27.2      Bouwregels

27.2.1   Bouwwerken, geen gebouw zijnde        

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

27.3      Afwijken van de bouwregels

27.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 27.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

27.3.2   De in lid 27.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

27.4      Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

 

a.    het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.    het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

Artikel 28

Wonen

28.1      Bestemmingsomschrijving

28.1.1   Bestemming

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.    wonen;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘atelier’: tevens voor een atelier;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’: tevens een bed & breakfast;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘creativiteitscentrum’: tevens een creativiteitscentrum;

e.    ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’: tevens voor recreatieve bewoning;

f.     ter plaatse van de aanduiding ‘zorgwoning’: uitsluitend zorgwoningen;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – molen’: uitsluitend een molen;

h.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – culturele werkplaats’: tevens een culturele werkplaats;

i.      ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': tevens voor behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige landschaps- en cultuurhistorische waarden;

j.     tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;

 

28.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 28.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

28.2      Bouwregels

28.2.1   Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.    de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘aaneengebouwd’, mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;

c.    ter plaatse van de bouwvlakken met de specifieke bouwaanduiding ‘geschakeld’, mogen uitsluitend geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd;

d.    ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘gestapeld’, mag per bouwvlak één hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht worden gebouwd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

e.    ter plaatse van de bouwvlakken met de specifieke bouwaanduiding ‘lint’, mogen uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;

f.     ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘twee-aaneen’, ‘twee-aaneen - 1’ en ‘twee-aaneen – 2’, mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;

g.    ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘vrijstaand’, ‘vrijstaand - 1’, ‘vrijstaand - 2’, ‘vrijstaand - 3’, mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;

h.    ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’: tevens een onderdoorgang;

i.      hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

j.     de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 28.1.2 sub b niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding: 

-      ‘aaneengebouwd’              4,80 meter;

-      ‘geschakeld’                     6 meter;

-      ‘gestapeld’                       niet van toepassing;

-      ‘lint’                                4,80 meter;

-      ‘twee-aaneen’                  6 meter;

-      ‘twee-aaneen - 1’              6 meter;

-      ‘twee-aaneen – 2’             6 meter;

-      ‘vrijstaand’                       7 meter;

-      ‘vrijstaand - 1’                  7 meter;

-      ‘vrijstaand - 2’                  7 meter;

-      ‘vrijstaand - 3’                  7 meter;

k.    de afstand tussen de hoofdgebouwen – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 28.1.2 sub b niet meegerekend – en de zijdelingse perceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:

-      ‘aaneengebouwd’              niet van toepassing;

-      ‘geschakeld’                     3 meter (aan één zijde);

-      ‘gestapeld’                       niet van toepassing;

-      ‘lint’                                0,5 meter (aan één zijde);

-      ‘twee-aaneen’                   3 meter (aan één zijde);

-      ‘twee-aaneen - 1’              3 meter (aan één zijde);

-      ‘twee-aaneen - 2’              1 meter (aan één zijde);

-      ‘vrijstaand’                       3 meter;

-      ‘vrijstaand - 1’                  3 meter;

-      ‘vrijstaand - 2’                  3 meter;

-      ‘vrijstaand - 3’                  3 meter (aan één zijde);

l.      de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

m.  de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 meter meer dan de maximaal toegestane goothoogte, uitgezonderd daar waar de bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven;

n.    ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand – 1’ en ‘twee-aaneen-1’ mag het bouwperceel maximaal 30 % worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;

o.    ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand – 2’ gelden de volgende bepalingen:

1.    de gezamenlijke oppervlakte van één woning (hoofdgebouw inclusief aan- of uitbouwen) en de daarbij behorende bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 100 m² bedragen;

2.    goothoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan de op de verbeelding aangegeven goothoogte;

3.    de onderlinge afstand van gebouwen mag niet minder bedragen dan 3 meter;

p.    ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is het maximum aantal woningen bepaald;

q.    ter plaatse van de aanduiding ‘maximum volume’ is het maximum aantal m³ bepaald.

 

28.2.2   Aan- en uitbouwen, bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.    bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ worden gebouwd;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ zijn uitsluitend aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan;

c.    de maximale goothoogte bedraagt 3,30 meter;

d.    de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;

e.    de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen bedraagt minimaal 1 meter;

f.     de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 1 meter bedragen, tenzij gebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen de gronden tot maximaal 40% worden bebouwd met bijgebouwen, aan- en uitbouwen, overkappingen meegerekend met een maximum van 60 m²,

h.    in afwijking van het bepaalde in lid 28.2.2, sub g bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 90 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 1.000 m² behorende bij de woning;

i.      in afwijking van het bepaalde in lid 28.2.2, sub g en h bedraagt de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen 120 m² voor aaneengesloten percelen met een omvang van meer dan 2.500 m² behorende bij de woning;

j.     indien de toelaatbare bebouwing ingevolge het gestelde onder lid 28.2.2, sub g minder bedraagt dan 20 m² is een bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 20 m² toegestaan;

k.    in afwijking van het bepaalde in lid 28.2.2, sub g bedraagt het maximum bebouwd oppervlak, daar waar een dergelijke maat op de verbeelding is aangegeven, de op de verbeelding aangegeven maat.

 

28.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                    5 meter;

-          speeltoestellen:                                             3 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                           3 meter;

-          vlaggenmasten:                                            10 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     2 meter.

b.    in afwijking van het bepaalde onder lid 28.2.3, sub a bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn maximaal 1 meter.

28.3      Afwijken van de bouwregels

28.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 28.2.1, sub j en sub k voor een kleinere maatvoering;

b.    lid 28.2.1, voor het onderling uitwisselen van de (specifieke) bouwaanduidingen ‘vrijstaand’, ‘vrijstaand-1’, ‘vrijstaand-2’, ‘vrijstaand-3’, ‘twee-aaneen’, ‘twee-aaneen -1’, ‘twee-aaneen – 2’, ‘aaneengebouwd’, ‘geschakeld’, ‘lint’ en ‘gestapeld’ binnen de bestemming ‘Wonen’, uitgezonderd ter plaatse van de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Cultuurhistorie-1 en Waarde-Cultuurhistorie-2’;

c.    lid 28.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

28.3.2   De in lid 28.3.1 genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

 

28.3.3   De in lid 28.3.1, sub b en sub c genoemde afwijkingen bij omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend, mits:

 

a.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

c.    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;

d.    het aantal woningen per bouwvlak niet toeneemt.

 

28.4      Specifieke gebruiksregels

28.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

b.    garages en bergplaatsen voor handel en distributie van goederen;

c.    kamerbewoning;

d.    uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen.

 

28.4.2   Toegestaan gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt niet gerekend:

 

a.    beroep aan huis, met dien verstande dat:

1.    het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m² bedraagt;

2.    het beroep uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

3.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

4.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

5.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

6.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

7.    er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur.

b.    het gebruiken van een deel van de woning, een aan- of uitbouw van de woning ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg.

28.5      Afwijking van de gebruiksregels

28.5.1   Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.4.1, sub d voor de uitoefening bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25% met een maximum van 50 m², met dien verstande dat:

 

a.    het bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

b.    geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

c.    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

d.    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

e.    er geen sprake mag zijn van zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

f.     er geen verstoring plaatsvindt in de evenwichtige opbouw in de voorzieningenstructuur;

g.    geen vergunning tot afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van bijlage I van het Bor of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

h.    geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige activiteit.

 

28.5.2   Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.1.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een woning en/of aan- en uitbouw als bed & breakfast, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    de aanvrager bewoner is van het perceel;

c.    het hoofdgebouw op het perceel permanent wordt bewoond;

d.    de bed & breakfast uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende hoofdgebouw (veiligheid, milieuhinder);

g.    indien mogelijk op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt geboden en indien op eigen terrein geen ruimte is voor parkeergelegenheid, dan dient in de nabijheid van de eigen woning ruim voldoende openbare parkeergelegenheid te zijn, zodanig dat de activiteiten geen parkeeroverlast kunnen veroorzaken.

 

28.5.3   Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.4.2, sub b voor het inrichten en/of gebruiken van een bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

 

a.    de vergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

b.    er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

c.    per bouwperceel maximaal 1 woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg is toegestaan;

d.    maximaal 75 m² van de bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;

e.    de vergunning tot afwijking niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

f.     er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

 

 

Artikel 29

Leiding - Gas

29.1      Bestemmingsomschrijving

29.1.1   Bestemming

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige gasleiding, waarbij geldt dat de bestemming Leiding - Gas prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

29.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 29.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

29.2      Bouwregels

29.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

 

29.2.2   Bouwen ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

29.3      Afwijken van de bouwregels

29.3.1   Afwijken middels omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 29.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 29.2.2 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar geldende bestemming(en), mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

29.3.2   Advies

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.3.1, sub a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

29.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplantingen en bomen en het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.    het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

 

29.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 29.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

 

a.    de normale werkzaamheden betreffen;

b.    op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;

c.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

29.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 29.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

29.4.4 Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 29.4.3 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

 

 

Artikel 30

Leiding - Riool

30.1      Bestemmingsomschrijving

30.1.1   Bestemming

De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van rioolpersleidingen , waarbij geldt dat de bestemming Leiding - Riool prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

30.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 30.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

30.2      Bouwregels

30.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter

 

30.2.2   Bouwen ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

30.3      Afwijken van de bouwregels

30.3.1   Afwijken middels omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 30.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 30.2.2 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar geldende bestemming(en), indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

 

 

30.3.2   Advies

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.3.1, sub a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

30.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

30.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplantingen en bomen en het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.    het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

 

30.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 30.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

 

a.    de normale werkzaamheden betreffen;

b.    op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;

c.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

30.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 30.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

30.4.4 Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 30.4.3 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

 

 

Artikel 31

Waarde – Archeologie - 1

31.1      Bestemmingsomschrijving

31.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde – Archeologie - 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde-Archeologie -1 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

31.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 31.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 31.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 31.2.2 en 31.3.

31.2      Bouwregels

31.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

31.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

 

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 50 m².

 

31.3      Afwijken van de bouwregels

31.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 31.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 31.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

31.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 31.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

31.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 31.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 31.3.1 door aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels te verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

31.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

31.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

31.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 31.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 50 m².

 

31.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 31.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.    de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.    er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.    de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

31.4.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 31.4.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

 

31.4.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 31.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

31.5      Wijzigingsbevoegdheden

31.5.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

 

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 2’, ‘Waarde – Archeologie – 3’ of ‘Waarde – Archeologie – 4’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

 

31.5.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

 

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

31.5.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 31.5.1 en 31.5.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 32

Waarde – Archeologie - 2

32.1      Bestemmingsomschrijving

32.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie - 2 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

32.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 32.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 32.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 32.2.2 en 32.3.

32.2      Bouwregels

32.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

32.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

 

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 250 m².

 

32.3      Afwijken van de bouwregels

32.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 32.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 32.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

32.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 32.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

32.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 32.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 32.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

32.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

32.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

32.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 32.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 250 m².

 

32.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 32.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.    de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.    er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.    de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

32.4.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 32.4.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

 

32.4.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 32.4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

32.5      Wijzigingsbevoegdheden

32.5.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

 

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie - 3’ of ‘Waarde – Archeologie - 4’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn;

b.    een bestemmingsplanvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie - 1’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

 

32.5.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie - 2’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

 

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

32.5.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 32.5.1 en 32.5.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 33

Waarde – Archeologie - 3

33.1      Bestemmingsomschrijving

33.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde – Archeologie - 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie -3 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

33.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 33.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 33.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 33.2.2 en 33.3.

33.2      Bouwregels

33.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

33.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

 

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 500 m².

 

33.3      Afwijken van de bouwregels

33.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 33.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 33.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

33.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 33.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

33.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 33.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 33.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

33.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

33.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

33.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 33.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 500 m².

 

33.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 33.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.    de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.    er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.    de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

33.4.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 33.4.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

 

33.4.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 33.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

33.5      Wijzigingsbevoegdheden

33.5.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

 

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 4’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn;

b.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 1’ of ‘Waarde – Archeologie – 2’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

 

33.5.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie -3’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

 

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

33.5.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 33.5.1 en 33.5.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 34

Waarde – Archeologie - 4

34.1      Bestemmingsomschrijving

34.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde – Archeologie - 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie - 4 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

34.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 34.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 34.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 34.2.2 en 34.3.

34.2      Bouwregels

34.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

34.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

 

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 2.500 m².

 

34.3      Afwijken van de bouwregels

34.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 34.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 34.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

34.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 34.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

34.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 34.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 34.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

34.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

34.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

34.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 34.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 2.400 m².

 

34.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 34.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.    de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.    er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.    de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

34.4.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 34.4.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

 

34.4.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 34.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

 

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

34.5      Wijzigingsbevoegdheden

34.5.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

 

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 4’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 1’, ‘Waarde – Archeologie – 2’ of ‘Waarde – Archeologie – 3’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

 

34.5.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie - 4’ geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

 

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

34.5.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 34.5.1 en 34.5.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 35

Waarde – Cultuurhistorie - 1

35.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie - 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van het beschermde dorpsgezicht.

35.2      Bouwregels

35.2.1   Algemeen

 

a.    Bouwwerken ten dienste van andere bestemmingen zijn op deze gronden uitsluitend toelaatbaar indien zij voldoen aan de bouwregels zoals opgenomen in de leden 35.2.2, 35.2.3 en 35.2.4;

b.    Voor zover in de leden 35.2.2, 35.2.3 en 35.2.4 geen bouwregels zijn opgenomen, worden de bouwregels van de andere op deze gronden geldende bestemming van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

35.2.2   Massa en positionering

 

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

c.    de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt de op de verbeelding aangegeven maat;

d.    bij vervangende nieuwbouw is de positie en oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend.

 

35.2.3   Nokrichting

 

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting’: wordt de nokrichting evenwijdig aan de gevellijn gebouwd;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting - 1’: wordt de nokrichting haaks op de gevellijn gebouwd;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘nokrichting - 2’: betreft de kap een samengestelde kap.

 

35.2.4   Dakhelling

De dakhelling ten aanzien van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bedraagt:

1.    voor een aankapping:    maximaal 15˚;

2.    in overige gevallen:        minimaal 40˚ en maximaal 45˚.

35.3      Afwijken van de bouwregels

35.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 35.2.1 indien en voor zover geen onevenredige schade wordt toegebracht aan dan wel herstel verzekerd is van het historisch en ruimtelijk karakter van het beschermd dorpsgezicht en nadat de Monumentencommissie om advies is gevraagd. De Monumentencommissie zal toetsen aan het beeldkwaliteitsplan Sint Anna ter Muiden.

35.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

35.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;

b.     het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c.      het planten of verwijderen van houtgewas;

d.     het omzetten van grasland in bouwland;

e.     het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

f.      het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.     het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie;

h.     het aanleggen van drainage;

i.       het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;

j.      het schilderen, sauzen of pleisteren van gevels die zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.

 

35.4.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 35.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken en/of werkzaamheden die het normaal onderhoud en beheer betreffen;

b.    werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

35.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 35.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor geen onevenredige schade wordt toegebracht aan danwel herstel is verzekerd van het historisch en ruimtelijk karakter van het beschermde dorpsgezicht. Met betrekking tot de vraag of blijvende onevenredige schade wordt toegebracht aan de cultuurhistorische waarden wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Monumentencommissie.

35.5      Omgevingsvergunning voor het slopen

35.5.1   Vergunningsvereiste

 

a.    het is binnen de bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie - 1’ verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen;

b.    de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van de gronden dan wel van de omringende bebouwing tot gevolg heeft.

 

 

Artikel 36

Waarde – Cultuurhistorie - 2

36.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – cultuurhistorie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van het (beschermde) dorpsgezicht.

36.2      Bouwregels

 

36.2.1   Algemeen

 

a.    bouwwerken ten dienste van andere bestemmingen zijn op deze gronden uitsluitend toelaatbaar indien zij voldoen aan bouwregels zoals opgenomen in de leden 36.2.2, 36.2.3 en 36.2.4 voor zover aanpassingen plaatsvinden aan de voorzijde van het hoofdgebouw;

b.    voor zover in de leden 36.2.2, 36.2.3 en 36.2.4 geen bouwregels zijn opgenomen, worden de bouwregels van de andere op deze gronden geldende bestemming van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

36.2.2   Massa en positionering

 

a.    de hoofdgebouwen mogen op onderdelen worden vernieuwd of veranderd, mits het betrokken bouwplan mede strekt tot behoud van het uitwendige karakter van het gebouw in bestaande toestand.

 

36.2.3   Gevels

 

a.    de indeling van voorgevels van de hoofdgebouwen die blijkens de aanduiding ‘karakteristiek’ op de verbeelding, karakteristiek of cultuurhistorisch waardevol zijn, dient overwegend te worden bepaald door verticaal gerichte elementen, zoals geveldoorbrekingen;

Op de begane grond van niet als woning in gebruik zijnde panden mogen geveldoorbrekingen horizontaal gericht zijn, mits hierin een verticale geleding is aangebracht;

b.    hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

 

36.2.4   Daken

 

a.    de hoofdgebouwen moeten worden afgedekt met een schuine kap waarvan de hellingshoek minimaal 45° en maximaal 60° bedraagt;

b.    een dakkapel mag niet breder zijn dan 1,5 meter;

36.3      Afwijken de bouwregels

36.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 36.2.1 indien en voor zover geen onevenredige schade wordt toegebracht aan dan wel herstel verzekerd is van het historisch en ruimtelijk karakter van het (beschermde) dorpsgezicht en nadat de Monumentencommissie om advies is gevraagd.

36.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

36.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.    het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c.    het planten of verwijderen van houtgewas.

 

36.4.2   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 36.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor geen onevenredige schade wordt toegebracht aan danwel herstel is verzekerd van het historisch en ruimtelijk karakter van het dorpsgezicht.

36.5      Omgevingsvergunning voor het slopen

36.5.1   Vergunningsvereiste

 

a.    het is binnen de bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie - 2’ verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen;

b.    de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van de gronden dan wel van de omringende bebouwing tot gevolg heeft.

 

 

Artikel 37

Waarde – Cultuurhistorie - 3

37.1      Bestemmingsomschrijving

37.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde-cultuurhistorie-3’ aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor het behoud en de versterking van cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden.

 

37.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 37.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

37.2      Bouwregels

37.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

 

37.2.2   Bouwen ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

 

a.    Bouwwerken ten dienste van de andere, niet primair voor deze gronden geldende  bestemmingen zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van bestaande bouwwerken en  ver/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken niet wordt vergroot of veranderd.

37.3      Afwijken van de bouwregels

37.3.1   Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 37.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen(en), mits de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;

b.    lid 37.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

37.3.2   Bij toepassing van de afwijking als bedoeld in lid 37.3.1, sub a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een deskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden voldoende worden ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

37.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

37.4.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.    het vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;

b.    het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c.    het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;

d.    het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

e.    het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

37.4.2   Uitzonderingsregel

Het verbod van lid 37.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.    normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn;

c.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

37.4.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 37.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en / of cultuurhistorische waarden:

 

a.    niet worden aangetast of;

b.    niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen.

 

 

Artikel 38

Waterstaat – Waterkering

38.1.     Bestemmingsomschrijving

38.1.1   Bestemming

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het waterstaatswerk van de waterkering ingevolge de Keur, met dien verstaande dat in geval van strijdigheid van regels, de regels van dit artikel voor de regels gaan die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

38.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 38.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

38.2      Bouwregels

38.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

        

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

 

38.2.2   Bouwen ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

38.3      Afwijkingen van de bouwregels

38.3.1   Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 38.2.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en), mits de waterstaatkundige functie hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;

b.    lid 38.2.1 onder a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, mits de waterstaatkundige belangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

38.3.2   Advies

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld lid 38.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door het verlenen van een vergunning de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene regels

Artikel 39

Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 40

Algemene bouwregels

40.1      Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken

40.1.1   Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de regels vervat in Hoofdstuk 2, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

a.    de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

b.    de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

c.    de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

40.1.2   Procedureregel

De in lid 40.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

40.2      Bestaande afstanden en andere maten

40.2.1   Bestaande afstanden

Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

 

40.2.2   Bestaande maten en hoeveelheden

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

 

40.2.3   Herbouw

In geval van herbouw is het bepaalde in lid 40.2.1 en 40.2.2 slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats of binnen het geldende bouwvlak plaatsvindt.

40.3      Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, maatvoeringsaanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

 

a.    tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;

b.    tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;

c.    andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

40.4      Rijksmonumenten

Ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ is een (zijn) rijksmonument(en) op het perceel aanwezig.

 

 

 

Artikel 41

Algemene gebruiksregels

41.1      Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

 

a.    het doen of laten gebruiken van gronden alsmede gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;

b.    het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie;

c.    het doen of laten gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde  en gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.

41.2      Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 41.1, sub b indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

Artikel 42

Algemene aanduidingsregels

42.1      Vrijwaringszone - molenbiotoop

42.1.1   In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:

a.    binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen worden ten behoeve van de onderliggende bestemmingen geen omgevingsvergunningen voor afwijken verleend of wijzigingsbevoegdheden toegepast voor het oprichten van nieuwe bebouwing of de verhoging van bouwhoogten;

b.    indien in de zone tussen 100 en 400 m vanaf het middelpunt van de molen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen bij omgevingsvergunningen wordt afgeweken of wijzigingsbevoegdheden worden toegepast gelden voor de genoemde afstanden tot het middelpunt van de molen de volgende maximale bouwhoogten;

 

Molen/Bouwhoogte op afstand

100-200 m

200-300 m

300-400 m

Molen, naamloos, Retranchement

6,6 m

8,6 m

10,6 m

Molen, naamloos, Zuidzande

4,3 m

5,1 m

5,8 m

Molen, naamloos, Nieuwvliet

5,4 m

6,8 m

8,1 m

Hulstermolen, Schoondijke

5,7 m

7,1 m

8,4 m

 

c.    indien op grond van de artikelen geldend voor de onderliggende bestemmingen een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge het bepaalde onder b, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de betreffende artikelen.

 

42.1.2   Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 42.1.1 onder a en b, indien:

a.    de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing.

 

42.1.3   Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en gelegen binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing;

een en ander met inachtneming van het volgende:

b.    omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt niet verleend voor beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid is, hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek.

 

42.1.4   Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 42.1.3 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.    werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

c.    reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

42.1.5   Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 42.1.3 zijn slechts toelaatbaar, indien het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig en/of de waarde van de molen als cultuurhistorisch en landschapsbepalend element niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

42.2      Vrijwaringszone - dijk

42.2.1   In afwijking van hoofdstuk 2 zijn de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als beschermingszone A van de primaire en regionale waterkering zoals opgenomen in de Keur van het Waterschap Scheldestromen.

42.3      Wro-zone - wijzigingsgebied 1 (Sint Anna ter Muiden)

42.3.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 1’, de bestemming ‘Overig-Schuur’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    een positief advies van de Monumentencommissie moet worden verkregen; Deze commissie toetst de omgevingsvergunningsaanvraag (bouwaanvraag) aan het beeldkwaliteitsplan Sint Anna ter Muiden;

b.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard;

c.    de wijzigingsbevoegdheid slechts wordt toegepast voor het uitbreiden van de bestaande woning of het toevoegen van maximaal één woning.

42.4      Wro-zone - wijzigingsgebied 2 (Sint Kruis)

42.4.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 2’, de bestemming ‘Overig - Schuur’ wijzigen in de bestemming ‘Verblijfsrecreatie’ met dien verstande dat:

 

a.    maximaal 2 appartementen in één schuur zijn of één agrarische herberg is toegestaan;

b.    de kleinschalige verblijfsrecreatieve voorziening uitsluitend binnen de bestaande schuur mag worden gerealiseerd;

c.    de voorziening aan de specifieke recreatieve kwaliteiten van het gebied gerelateerd dient te zijn;

d.    de uitvoerbaarheid van de verblijfsrecreatieve voorziening moet zijn aangetoond;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Verblijfsrecreatie’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.5      Wro-zone - wijzigingsgebied 3 (Sint Kruis, Roeselaerestraat 4)

42.5.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 3’, de bestemming ‘Bedrijf’ te wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘bedrijfswoning’, met dien verstande dat:

 

a.    maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan;

b.    de goothoogte maximaal 6 m bedraagt;

c.    de parkeervraag dient op eigen terrein te worden gerealiseerd; de parkeernorm is minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding ‘bedrijfswoning’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard;

e.    een bijdrage aan het Fonds Woningbouwontwikkeling (herstructureringsbijdrage) voldaan moet worden.

42.6      Wro-zone - wijzigingsgebied 4 (Groede, Blekestraat)

42.6.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 4’, de bestemming, ‘Maatschappelijk’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Verkeer’ met dien verstande dat:

 

Wonen

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    de voorgevels van de woningen in de bestaande gevellijn worden opgericht;

c.    de diepte van de bouwvlakken maximaal 12 meter bedraagt;

d.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

e.    de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 1 parkeerplaats per woning;

f.     de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

Verkeer

a.    er garageboxen mogen worden gebouwd;

b.    garageboxen in de bestaande gevellijn worden opgericht;

c.    de goothoogte maximaal 3,3 meter bedraagt;

d.    bij realisatie van garageboxen, de regels ten aanzien van de bestemming ‘Verkeer’ met de aanduiding ‘garage’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard;

e.    bij realisatie van de bestemming ‘Verkeer’ zonder garageboxen dient een stadsmuur op de bestaande gevellijn (aan Blekestraat) te worden gebouwd.

42.7      Wro-zone - wijzigingsgebied 5 (Groede, Walenstraat 5)

42.7.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 5’, de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘opslag’ en ‘Wonen’ met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-vrijstaand-3’  wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    de voorgevel van de woningen in de bestaande gevellijn worden opgericht;

c.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

d.    de wijzigingsbevoegdheid zowel per woning als in zijn geheel kan worden toegepast;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.8      Wro-zone - wijzigingsgebied 6 (Groede, Walenstraat 34)

42.8.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 6’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    maximaal één woning op de Walenstraat en één woning op de Burgemeester J.C. Everaarslaan wordt georiënteerd.

c.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.9      Wro-zone - wijzigingsgebied 7 (Groede, Q. van Uffordstraat ong.)

42.9.1   Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 7’, de bestemming ‘Bedrijf’, wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ en/of ‘Verkeer’ met dien verstande dat bij wijziging naar:

 

Wonen

a.    maximaal 2 woningen mogen worden gebouwd;

b.    de woningen vrijstaand en/of twee-aaneen worden gebouwd;

c.    de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 4 meter bedraagt;

d.    de diepte van het bouwvlak maximaal 12 meter bedraagt;

e.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

f.     in minimaal 1 parkeerplaats per woning dient te worden voorzien;

g.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

Verkeer

a.    garageboxen mogen worden gebouwd;

b.    de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 4 meter bedraagt;

c.    de goothoogte maximaal 3,3 meter bedraagt;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Verkeer’ met de aanduiding ‘garage’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.10    Wro-zone - wijzigingsgebied 8 (Groede, Traverse 20)

42.10.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 8’, de bestemming ‘Bedrijf’ te wijzigen in de bestemming ‘Horeca’, met dien verstande dat:

 

a.    uitsluitend horeca tot en met horecacategorie 1a alsmede een snackbar is toegestaan;

b.    er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

c.    aangetoond is dat de verkeersveiligheid niet in het geding is.

d.    de regels ten aanzien van de bestemming 'Horeca' van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.11    Wro-zone - wijzigingsgebied 9 (Schoondijke, Damstraat)

42.11.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 9’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ of ‘Wonen en ‘Verkeer’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    de woningen vrijstaand en/of twee-aaneen mogen worden gebouwd;

c.    aan de Damstraat de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;

d.    de diepte van het bouwvlak voor ‘Wonen’ langs de Damstraat 15 meter bedraagt;

e.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

f.     in minimaal 1 parkeerplaats per woning dient te worden voorzien;

g.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

Verkeer

a.    garageboxen mogen worden gebouwd;

b.    garageboxen achter de achtergevel van de woning worden opgericht;

c.    de goothoogte maximaal 3,3 meter bedraagt;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Verkeer’ met de aanduiding ‘garage’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

42.12    Wro-zone - wijzigingsgebied 10 (Schoondijke, Veldstraat)

42.12.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 10’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    de afstand tot de voorste perceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt;

c.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

d.    in minimaal 1 parkeerplaats per woning dient te worden voorzien;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.13    Wro-zone - wijzigingsgebied 11 (Draaibrug, Draaibrug naast nr. 26)

42.13.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 11’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;

b.    het aantal woningen maximaal 1 bedraagt;

c.    de woning in het verlengde van de voorgevellijn van Draaibrug 22-26 wordt gebouwd;

d.    de goothoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;

e.    de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;

f.     de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.14    Wro-zone - wijzigingsgebied 12 (Draaibrug, Draaibrug nr. 24)

42.14.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 12’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met dien verstande dat:

 

a.    maximaal 1 woning mag worden gebouwd;

b.    de woning in het verlengde van de voorgevellijn van Draaibrug 22-26 wordt gebouwd;

c.    de goothoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;

d.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

42.15    Wro-zone - wijzigingsgebied 13 (Draaibrug, Draaibrug 56)

42.15.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 13’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ al dan niet in combinatie met de vestiging van een praktijkruimte ten behoeve van ambachtelijke werkzaamheden en/of een atelier, met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 5 bedraagt;

b.    de nieuwe functies in de bestaande bebouwing plaatsvinden, de massa van de bebouwing ongewijzigd blijft.

c.    in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning dient te worden voorzien;

d.    een positief advies van de Monumentencommissie moet worden verkregen;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.16    Wro-zone - wijzigingsgebied 14 (Nieuwvliet, Pr. Wilhelminastraat 20)

42.16.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 14’, de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘opslag’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 4 bedraagt;

b.    woningen vrijstaand en/of twee-aaneen worden gebouwd;

c.    de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

d.    de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 1 parkeerplaats per woning;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.17    Wro-zone - wijzigingsgebied 15 (Nieuwvliet, Cadzandseweg)

42.17.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 15’, de bestemming ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:

 

a.    het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend is toegestaan, indien de bedrijfsactiviteiten op het perceel Cadzandseweg 32 zijn beëindigd;

b.    het aantal woningen maximaal 3 bedraagt;

c.    woningen vrijstaand en/of twee-aaneen worden gebouwd;

d.    de goothoogte maximaal 4 meter en de bouwhoogte maximaal 9 meter bedraagt;

e.    de afstand tussen de te bouwen woningen en de oostelijke perceelsgrens tot Cadzandseweg 30 minimaal 5 meter bedraagt;

f.     de voorgevel van de woningen op minimaal 3 meter uit de voorste perceelsgrens is gelegen;

g.    de bouwdiepte van de woning maximaal 15 meter bedraagt;

h.    de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd; de parkeernorm is: minimaal 1 parkeerplaats per woning;

i.      een bijdrage aan het Fonds Woningbouwontwikkeling (herstructureringsbijdrage) voldaan moet worden;

j.     de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.18    Wro-zone - wijzigingsgebied 16 (Waterlandkerkje, Molenstraat 63)

42.18.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 16’, de bestemming ‘Maatschappelijk’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:

 

a.    de bestaande bebouwing kan worden benut om 1 woning en een maatschappelijke functie en/of praktijkruimte met een oppervlakte groter dan 50 m² te realiseren;

b.    bij sloop van de huidige bebouwing maximaal 1 vrijstaande woning mag worden gebouwd;

c.    de goothoogte maximaal 4 meter bedraagt;

d.    in geval van een nieuwe woning de bouwdiepte maximaal 14 meter en de breedte van de woning maximaal 12 meter bedraagt;

e.    de voorgevel van de nieuw te bouwen woning minimaal 2 meter uit de voorste perceelsgrens is gelegen;

f.     de parkeervraag op eigen terrein dient te worden gerealiseerd;

g.    een bijdrage aan het Fonds Woningbouwontwikkeling (herstructureringsbijdrage) voldaan moet worden;

h.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.19    Wro-zone - wijzigingsgebied 17 (Terhofstede, Killedijk ong.)

42.19.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 17’, de bestemming ‘Tuin’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 1 bedraagt;

b.    medewerking slechts wordt verleend, mits de waterstaatswerken hierdoor niet onevenredig worden geschaad; hierover advies wordt gevraagd bij de waterbeheerder;

c.    de woning dient vrijstaand te worden gebouwd;

d.    de diepte van het bouwvlak niet meer dan 12 meter bedraagt;

e.    de goothoogte maximaal 3,5 m bedraagt;

f.     de parkeervraag dient op eigen terrein te worden gerealiseerd; de parkeernorm is minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;

g.    de regels ten aanzien van de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing worden verklaard;

h.    op basis van de Flora en Faunawet vooraf een onderzoek moet plaatsvinden naar de aanwezigheid van beschermde planten en diersoorten in het gebied en de voorgestelde wijziging geen onevenredige schade oplevert voor de aanwezige flora en fauna;

i.      de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van de landschaps- en cultuurhistorische waarden.

j.     ter plaatse voorzien wordt in een landschappelijke inpassing met voornamelijk streekeigen soorten en/of de aanleg van landschapselementen;

k.    een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

l.      een bijdrage aan het Fonds Woningbouwontwikkeling (herstructureringsbijdrage) voldaan moet worden.

42.20    Wro-zone - wijzigingsgebied 18 (Retranchement, Zwinstraat ong.)

42.20.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 18’, de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 2 bedraagt;

b.    de diepte van het bouwvlak niet meer dan 12 meter bedraagt;

c.    de voorgevel van de nieuw te bouwen woning(en) in het verlengde van de gevellijn van de naastgelegen woningen wordt opgericht;

d.    de goothoogte maximaal 4,5 m bedraagt;

e.    de parkeervraag dient op eigen terrein te worden gerealiseerd; de parkeernorm is minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;

f.     de regels ten aanzien van de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

42.21    Wro-zone - wijzigingsgebied 19 (Retranchement, Molenstraat 25A)

42.21.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 19’, de bestemming ‘Bedrijf’ te wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘bedrijfswoning’, met dien verstande dat:

 

a.    maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan;

b.    de goothoogte maximaal 6 m bedraagt;

c.    de parkeervraag dient op eigen terrein te worden gerealiseerd; de parkeernorm is minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;

d.    op basis van de Flora- en Faunawet vooraf een onderzoek moet plaatsvinden naar de aanwezigheid van beschermde planten en diersoorten in het gebied en de voorgestelde wijziging geen onevenredige schade oplevert voor de aanwezige flora en fauna;

e.    de regels ten aanzien van de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding ‘bedrijfswoning’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard;

f.     de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van de landschaps- en cultuurhistorische waarden.

g.    een bijdrage aan het Fonds Woningbouwontwikkeling (herstructureringsbijdrage) voldaan moet worden.

42.22    Wro-zone - wijzigingsgebied 20 (Retranchement, Zwinstraat ong.)

42.22.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 20’, de bestemmingen ‘Tuin’ en ‘Gemengd’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:

 

a.    het aantal woningen maximaal 1 bedraagt;

b.    de woning dient vrijstaand te worden gebouwd;

c.    de diepte van het bouwvlak niet meer dan 12 meter bedraagt;

d.    de goothoogte maximaal 4,5 m bedraagt;

e.    de parkeervraag dient op eigen terrein te worden gerealiseerd; de parkeernorm is minimaal 2 parkeerplaatsen per woning;

f.     de regels ten aanzien van de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing worden verklaard;

g.    een bijdrage aan het Fonds Woningbouwontwikkeling (herstructureringsbijdrage) voldaan moet worden.

42.23    Wro-zone - wijzigingsgebied 21 (Hoofdplaat, Kersenlaan 8)

42.23.1 Bestemmingswijziging

Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 21’, de bestemming ‘Maatschappelijk’ te wijzigen in de bestemming ‘Detailhandel’, ‘Kantoren’, ‘Horeca’ tot en met categorie 1c en/of ‘Wonen’, met dien verstande dat:

 

a.    nieuwe functies uitsluitend binnen het bestaande gebouw mogen worden gerealiseerd en realisatie van de functie gericht is op behoud van het bestaande gebouw;

b.    er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

c.    de regels ten aanzien van de bestemming ‘Detailhandel’, ‘Kantoren’, ‘Horeca’ tot en met categorie 1c en/of ‘Wonen’ van overeenkomstige toepassing worden verklaard;

d.    een bijdrage aan het Fonds Woningbouwontwikkeling (herstructureringsbijdrage) voldaan moet worden.

42.24    Voorwaarden voor een wijzigingsplan

De in lid 42.3 tot en met 42.23 genoemde wijzigingen kunnen slechts worden verleend, mits:

a.    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

2.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

3.    de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische en/of archeologische waarden;

b.    er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;

c.    de woningen grondgebonden en bij voorkeur levensloopbestendig worden gebouwd.

42.25    Karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

42.25.1 Vergunningsvereiste ten behoeve van vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing

 

De hoofdgebouwen met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – karakteristiek - 1’ mogen:

a.    op onderdelen worden vernieuwd of veranderd;

b.    voor zover toelaatbaar binnen de bestemmingsgrenzen en de voorschriften worden uitgebreid;

mits het betrokken bouwplan mede strekt tot behoud van de voorgevel van het gebouw of de verschijningsvorm hiervan.

 

42.25.2 Vergunningsvereiste ten behoeve van sloop

 

a.    het is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – karakteristiek - 1’ verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen;

b.    de vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden van de gronden dan wel van de omringende bebouwing tot gevolg heeft.

 

 

Artikel 43

Algemene afwijkingsregels

43.1      Algemene afwijkingen

43.1.1   Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

 

a.    het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;

b.    het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens door:

1.    erkers, balkons en bordessen en ingangspartijen tot maximaal 1,5 meter, mits de overschrijding van erkers, balkons en bordessen niet meer bedraagt dan 50% van de diepte  van de gronden met de aanduiding ‘erf’;

c.    afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;

d.    overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;

e.    de toegestane hoogtematen voor woningen tot een bouwhoogte van maximaal 6 hoger dan de toegestane goothoogte, tenzij de verhoging leidt tot aantasting van de ruimtelijk-stedenbouwkundige kwaliteit van het pand en van de omgeving.

 

43.1.2   Voorwaarde

Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend indien:

 

a.    de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;

b.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

c.    dit niet leidt tot afwijking van de op de verbeelding aangegeven bestemming.

 

 

Artikel 44

Algemene wijzigingsregels

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van een bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter en vergroting van het bestemmingsvlak met maximaal 10% toelaatbaar.

 

 

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

Artikel 45

Overgangsrecht

45.1      Overgangsrecht bouwwerken

a.    Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning tot bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

b.    het bevoegd gezag kan éénmalig via een omgevingsvergunning afwijken van lid 45.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 45.1, sub a met maximaal 10%;

c.    lid 45.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

45.2      Overgangsrecht gebruik

a.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.    het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 45.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.    indien het gebruik, bedoeld in lid 45.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.    lid 45.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

45.3      Afwijking

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht via omgevingsvergunning afwijken.

 

 

Artikel 46

Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Kleine kernen Sluis’.