INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 1  INLEIDENDE REGELS  1

Artikel 1                Begrippen  1

Artikel 2                Wijze van meten  6

HOOFDSTUK 2  BESTEMMINGSREGELS  9

Artikel 3                Bedrijf-1  9

Artikel 4                Bedrijf-2  12

Artikel 5                Groen  15

Artikel 6                Tuin  16

Artikel 7                Verkeer-Verblijfsgebied  17

Artikel 8                Wonen  18

Artikel 9                Wonen-Buitengebied  21

HOOFDSTUK 3  ALGEMENE REGELS  27

Artikel 10               Anti-dubbeltelregel 27

Artikel 11               Algemene bouwregels  27

Artikel 12               Algemene gebruiksregels  28

Artikel 13               Algemene ontheffingsregels  29

Artikel 14               Algemene procedureregels  30

Artikel 15               Overige regels  31

HOOFDSTUK 4  OVERGANGS- EN SLOTREGELS  33

Artikel 16               Overgangsrecht 33

Artikel 17               Slotregel 34

 

 

Bijlagen:

Bijlage 1: Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2: Staat van bedrijfsactiviteiten lichte bedrijvigheid

 


HOOFDSTUK 1

INLEIDENDE regels

Artikel 1         Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Molenheide’ van de gemeente Cranendonck.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1706.BPSRD6001.VAS1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

 

achtergevelrooilijn:

a      de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;

b      indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw -zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen, is ondergebracht.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.


bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 

bestaande situatie:

t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.

t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 


bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

carport:

een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto’s, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door de woning of daarbij behorende bijgebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

 

eindwoning:

een woning die grenst aan een aanliggende woning en die op het begin of eind van een reeks woningen staat.

 

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

kantoor:

een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid.

 

lichte bedrijvigheid:

het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze planregels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten lichte bedrijvigheid.

 

maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

 

mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

 

nutsvoorziening:

voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, niet zijnde inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.

 

ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

ontmoetingsplaats:

plaats ingericht ten behoeve van het samenkomen van mensen van gelijke leeftijd, gezindheid of interesse, zoals jongeren en ouderen.

 

overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

 

risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.

 

voorgevelrooilijn:

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

 

vrijstaand:

bebouwing waarvan het hoofdgebouw aan geen enkele zijde grenst aan de hoofdbebouwing van een ander gebouw.

 

water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

 

werk:

een constructie geen bouwwerk zijnde.

 

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen.

 

zijgevellijn

de lijn waarin de zijgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

 


Artikel 2         Wijze van meten

2.1     Algemeen

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

 

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

De breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

-        in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

-        indien in het water wordt gebouwd: Nieuw Amsterdams Peil (of een andere plaatselijk aan te houden waterpeil).

 


2.2     Ondergeschikte bouwdelen

 

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

 



HOOFDSTUK 2

BESTEMMINGSregels

Artikel 3         Bedrijf-1

3.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Bedrijf-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bestaande bedrijven in de milieucategorie 1 die zijn genoemd in de bijlage (Staat van bedrijfsactiviteiten) met uitzondering van risicovolle inrichtingen;

b      bedrijven in de milieucategorieën 2 en 3.1 die zijn genoemd in de bijlage (Staat van bedrijfsactiviteiten) met uitzondering van risicovolle inrichtingen;

c      kantoren;

d      bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

e      aan-huis-verbonden beroepen bij bedrijfswoningen;

f        productiegebonden detailhandel;

g      opslag en uitstalling, kantoor- en parkeervoorzieningen ten dienste van de onder a, b, c, d en e genoemde activiteiten;

h      tuinen, erven en verhardingen;

i        voorzieningen voor verkeer en verblijf;

j        nutsvoorzieningen;

k      groenvoorzieningen;

l        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2     Bouwregels

 

3.2.1  Algemeen

a      De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder dan 500 m² bedragen en niet meer dan 5.000 m².

 

3.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b      Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 80% van de gronden van het bouwperceel.

c      De afstand van bedrijfsgebouwen tot één zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 3 m, dan betreft de bestaande afstand de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

d      De goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 2,5 m.

e      De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 9 m.

f    Voor de voorgevelrooilijn mogen uitsluitend uitbouwen in de vorm van een erker, balkon of luifel worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van een gebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

2      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ mag niet minder bedragen dan 3 m.


3      De hoogte van de onderdoorgang onder een balkon mag niet minder bedragen dan 3,5 m.

 

3.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, gelden de volgende bepalingen:

a      Er mogen uitsluitend vervangende bedrijfswoningen worden gebouwd. Nieuwe bedrijfswoningen zijn uitgesloten.

b      Per aanduiding is maximaal één bedrijfswoning op het bouwperceel toegestaan.

c      Bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

d      De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter.

e      De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.

f        De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

g      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

h      De afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen dient voor een vrijstaande bedrijfswoning minimaal 3 m te bedragen.

 

3.2.4     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

c   De totale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 75 m², waarbij het bepaalde onder 3.2.2 sub b ook van toepassing is.

d   De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

e   De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

f    Overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De overkapping moet worden gebouwd op het bouwperceel, in of achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.

2      De overkapping dient aan één zijde van een gebouw te worden gebouwd.

3      De overkapping dient aan minimaal 2 zijden open te zijn.

4      Voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd.

5      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 m.

6      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m².

 

3.2.5  Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m².

c      De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.


3.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b   De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

c   De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.

d   De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

e   De maximale oppervlakte van overkappingen, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 30 m², met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen) niet meer dan 75 m² mag bedragen.

 

3.3     Specifieke gebruiksregels

 

3.3.1  Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming ‘Bedrijf-1’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a   De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m².

b   Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c   Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep.

d   De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

e   De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

3.3.2  Productiegebonden detailhandel

Binnen de bestemming ‘Bedrijf-1’ is productiegebonden detailhandel toegestaan, mits dit een ondergeschikte functie is aan de bedrijfsmatige activiteiten.

 

3.3.3  Opslag en uitstalling

Opslag en (uit)stalling van goederen dient binnen het bouwvlak dan wel achter de voorgevellijn plaats te vinden.

 

3.3.4  Parkeren

Parkeren ten behoeve van het bepaalde in lid 3.1 dient te geschieden op eigen terrein.

 


Artikel 4         Bedrijf-2

4.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Bedrijf-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bestaande bedrijven in de milieucategorie 1 die zijn genoemd in de bijlage (Staat van bedrijfsactiviteiten) met uitzondering van risicovolle inrichtingen;

b      bedrijven in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 die zijn genoemd in de bijlage (Staat van bedrijfsactiviteiten) met uitzondering van risicovolle inrichtingen;

c      kantoren;

d      ondergeschikte detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

e      bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

f        aan-huis-verbonden beroepen bij bedrijfswoningen;

g      productiegebonden detailhandel;

h      opslag en uitstalling, kantoor- en parkeervoorzieningen ten dienste van de onder a, b, c, d, e en f genoemde activiteiten;

i        tuinen, erven en verhardingen;

j        voorzieningen voor verkeer en verblijf;

k      nutsvoorzieningen;

l        groenvoorzieningen;

m    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2     Bouwregels

 

4.2.1  Algemeen

b      De oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder dan 500 m² bedragen en niet meer dan 5.000 m².

 

4.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b         Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 80% van de gronden van het bouwperceel.

c      De afstand van bedrijfsgebouwen tot één zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 3 m, dan betreft de bestaande afstand de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

d         De goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 2,5 m.

e         De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 9 m.

f    Voor de voorgevelrooilijn mogen uitsluitend uitbouwen in de vorm van een erker, balkon of luifel worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De diepte gemeten vanuit de voorgevel van een gebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

2      De afstand tot de bestemming ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ mag niet minder bedragen dan 3 m.

3      De hoogte van de onderdoorgang onder een balkon mag niet minder bedragen dan 3,5 m.


4.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, gelden de volgende bepalingen:

a      Er mogen uitsluitend vervangende bedrijfswoningen worden gebouwd. Nieuwe bedrijfswoningen zijn uitgesloten.

b      Per aanduiding is maximaal één bedrijfswoning op het bouwperceel toegestaan.

c      Bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

d      De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter.

e      De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘volume (m³)’ een andere maximale inhoud is aangegeven.

f        De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

g      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

h      De afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen dient voor een vrijstaande bedrijfswoning minimaal 3 m te bedragen.

i        In afwijking van het bepaalde onder h dient ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende afstand zijdelingse perceelsgrens’ de afstand tot de noordelijke perceelsgrens minimaal 1,5 m te bedragen.

 

4.2.4     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

c   De totale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 75 m², waarbij het bepaalde onder 4.2.2 sub b ook van toepassing is.

d   De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

e   De bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

f    Overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De overkapping moet worden gebouwd op het bouwperceel, in of achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;

2      De overkapping dient aan één zijde van een gebouw te worden gebouwd;

3      De overkapping dient aan minimaal 2 zijden open te zijn;

4      Voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd;

5      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;

6      de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m².

 

4.2.5  Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m².

c      De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

 


4.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b   De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.

c   De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.

d   De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

e   De maximale oppervlakte van overkappingen, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 30 m², met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen) niet meer dan 75 m² mag bedragen.

 

4.3     Specifieke gebruiksregels

 

4.3.1  Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming ‘Bedrijf-2’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a   De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m².

b   Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c   Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep.

d   De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

e   De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

4.3.2  Productiegebonden detailhandel

Binnen de bestemming ‘Bedrijf-2’ is productiegebonden detailhandel toegestaan, mits dit een ondergeschikte functie is aan de bedrijfsmatige activiteiten.

 

4.3.3  Detailhandel

Ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ is de uitoefening van ondergeschikte detailhandel toegestaan, mits de detailhandel een ondergeschikte activiteit betreft tot een maximale oppervlakte van 20 m².

 

4.3.4  Opslag en uitstalling

Opslag en (uit)stalling van goederen dient binnen het bouwvlak dan wel achter de voorgevellijn plaats te vinden.

 

4.3.5  Parkeren

Parkeren ten behoeve van het bepaalde in lid 4.1 dient te geschieden op eigen terrein.

 


Artikel 5         Groen

5.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a   groenvoorzieningen;

b   bermen en beplantingen;

c   speelvoorzieningen;

d   water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e   nutsvoorzieningen;

f    voorzieningen voor langzaam verkeer;

g   in- en uitritten;

h   abri’s, telefooncellen, straatmeubilair e.d.

 

5.2     Bouwregels

 

5.2.1  Gebouwen

Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:

a   de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 15 m²;

b   de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

5.2.2  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a   De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5 m.

b   De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 9 m.

c   De bouwhoogte van zendmasten mag niet meer bedragen dan 40 m.

d   De bouwhoogte van kunstwerken/standbeelden mag niet meer bedragen dan 5 m.

e   De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

5.3     Ontheffing van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.1 voor:

a   de aanleg van parkeerplaatsen, met dien verstande dat:

     1   de noodzaak voor de parkeerplaatsen dient te worden aangetoond;

2   de belangen van derden mogen niet onevenredig worden aangetast;

b   de plaatsing van gebouwen ten behoeve van ontmoetingsplaatsen, mits:

1      de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;

2      de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.


Artikel 6         Tuin

 

6.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b      parkeervoorzieningen;

c      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

6.2     Bouwregels

 

6.2.1  Gebouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers worden gebouwd ten behoeve van de aangrenzende hoofdgebouwen. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

a      De horizontale diepte van een erker mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

b      De erker mag over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.

c      De diepte van de erker mag ten hoogste 50% van de diepte van de tuin bedragen, gemeten ten opzichte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw.

d      De bouwhoogte van de erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

 

6.2.2  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van vlaggenmasten en palen mag niet meer bedragen dan 3 m.

c   De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

6.3     Specifieke gebruiksregels

 

6.3.1  Parkeren

Op de gronden die zijn gelegen tussen de zijgevellijnen van het hoofdgebouw behorende bij het bouwperceel mogen geen parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

 

 


Artikel 7         Verkeer-Verblijfsgebied

7.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a   voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b   parkeervoorzieningen;

c   groenvoorzieningen;

d   speelvoorzieningen;

e   water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f    nutsvoorzieningen;

g   (muziek)kiosk, abri’s, telefooncellen, straatmeubilair, en dergelijke.

 

7.2     Bouwregels

 

7.2.1  Gebouwen

Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:

a   de oppervlakte niet meer dan 15 m² mag bedragen;

b   de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

 

7.2.2  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a   De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 5 m bedragen.

b   De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9 m bedragen.

c   De bouwhoogte van zendmasten mag niet meer bedragen dan 40 m.

d   De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.


Artikel 8         Wonen

 

8.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      aan-huis-verbonden beroepen;

c      parkeervoorzieningen;

d      tuinen, erven en verharding;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2     Bouwregels

 

8.2.1  Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw.

b   Ter plaatse van de aanduiding:

     ’vrijstaand’;

     mogen de hoofdgebouwen uitsluitend in het aangegeven bebouwingstype worden gebouwd.

c      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

d      De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van maximaal 3 m daarachter.

e      De breedte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan: 15 m ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’.

f    De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.

g   De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’.

h   De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van: vrijstaande bebouwing mag aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen.

     Indien de afstand in de bestaande situatie minder dan 3 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

 

8.2.2  Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

c      Op hoekpercelen mag de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, die grenst aan het openbaar gebied, niet minder dan 3 m bedragen. Indien de afstand in de bestaande situatie minder dan 3 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

d      Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de oorspronkelijke achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen, waarbij het bepaalde in lid e, f en g in acht dient te worden genomen.


e      De totale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 75 m².

f        Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder e geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m².

g      Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn, tenzij de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan de genoemde 25 m en 3 m, geldt deze afstand als minimale afstand.

h      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

i        De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m

j        Overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De overkapping moet worden gebouwd op het bouwperceel, in of achter (het verlengde van) de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw.

2      De overkapping dient aan één zijde van een gebouw te worden gebouwd.

3      De overkapping dient aan minimaal 2 zijden open te zijn.

4      Voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd.

5      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter.

6      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m².

 

8.2.3  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

c      De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,25 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

e      De maximale oppervlakte van overkappingen, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 30 m², met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen) niet meer dan 75 m² mag bedragen.

f        Het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de oorspronkelijke achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen, waarbij het bepaalde onder lid e in acht dient te worden genomen.

 

 


8.3     Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

a      van het bepaalde in 8.2.2 onder c voor het bouwen van een aan- of uitbouw of bijgebouw op een afstand van minder dan 3 m van de zijdelingse perceelsgrens op een hoekperceel, met dien verstande dat:

1      het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast;

2      de situering vanuit verkeersveiligheid aanvaardbaar is;

 

8.4     Specifieke gebruiksregels

 

8.4.1  Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a   De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m².

b   Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c   Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep.

d   De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

e   De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

8.5     Ontheffing van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

a      voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:

1      de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;

2      de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;

3      het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;

4      detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;

5      uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten lichte bedrijvigheid zoals bij deze regels is gevoegd of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;

6      de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;

7      de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 


Artikel 9         Wonen-Buitengebied

 

9.1     Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen–Buitengebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      woningen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid;

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.

 

 

9.2     Bouwregels

 

9.2.1  Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

c      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

d      De inhoud mag niet meer bedragen dan 600 m². Indien de inhoud in de bestaande situatie meer dan 600 m² bedraagt, geldt deze bestaande inhoud als maximale inhoud.

e      De dakhelling mag niet minder en niet meer bedragen dan respectievelijk 12º en 45º.

f        De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen mag aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen. Indien de afstand in de bestaande situatie minder dan 3 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

 

9.2.2  Bijgebouwen en aanbouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen en aanbouwen gelden de volgende bepalingen:

a      De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aanbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tezamen mag niet meer bedragen dan 90 m².

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

c      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

d      De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 15 m.

e      De dakhelling mag niet minder en niet meer bedragen dan respectievelijk 12º en 45º.

 

9.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van overige erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

c      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

d      De gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 30 m², met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aanbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tezamen niet meer mag bedragen dan 90 m².

 


9.2.4  Herbouw

Herbouw van bestaande woningen is, voor zover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

a      de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;

b      de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;

c      de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);

d      het aantal woningen mag door de herbouw niet toenemen;

e      het bepaalde in 9.2.1, 9.2.2 en 9.2.3 wordt in acht genomen.

 

 

9.3          Ontheffing van de bouwregels

 

9.3.1 Ontheffing bebouwde oppervlakte vrijstaande bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 9.2.2 teneinde de toegestane bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen te vergroten, mits voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:

a      Maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouw worden teruggebouwd/ blijven bestaan, tot een totaal maximum aan bijgebouwen, zowel aangebouwd als vrijstaand, van 200 m².

b      Geen ontheffing kan worden verleend, indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of de regeling ‘Tegenprestatie Buitengebied in ontwikkeling gemeente Cranendonck’, of de sloop al op andere wijze is verzekerd.

c      De gesloopte oppervlakte mag slechts eenmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen.

 

9.3.2 Ontheffing met betrekking tot herbouw

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 9.2.4 onder a en/of b en/of c teneinde herbouw van bestaande woningen op hetzelfde perceel als de te slopen woning te kunnen toestaan buiten de bestaande fundamenten en de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn. Een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a      De nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar.

b      Er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning.

c      Door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast.

d      De nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving.

e      Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en van het perceel zelf niet onevenredig mogen worden beperkt.

f        Er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder.

g      Voldaan wordt aan de (overige) maatvoeringseisen als opgenomen in 9.2.

9.4     Specifieke gebruiksregels

 

9.4.1 Aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en lichte bedrijvigheid is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% voor aan-huis-verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m².

b      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c      Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep of de lichte bedrijvigheid.

d      De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

e      Uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten lichte bedrijvigheid zoals bij deze regels is gevoegd of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;

f        De woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven.

g      De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

9.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:

a      gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;

b      gronden en/of opstallen voor detailhandel;

c      gronden en/of opstallen voor verblijfsrecreatie;

d      gronden en/of opstallen ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

e      (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

 

 

9.5     Ontheffing van de gebruiksregels

 

9.5.1 Ontheffing kleinschalig kampeerterrein

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 9.1 teneinde een kleinschalig kampeerterrein en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, toe te staan, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a      Het bouwperceel, waarvoor de ontheffing wordt verleend, mag niet minder dan 3.000 m² bedragen.

b      Kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan op gronden gelegen binnen het bestemmingsvlak.

c      Slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans e.d.); chalets, trekkershutten en stacaravans zijn niet toegestaan.

d      Groepsaccommodatie is uitsluitend toegestaan in bestaande bedrijfsgebouwen, die zijn gelegen in een bebouwingsconcentratie.

e      Maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan, met een maximaal oppervlak van 750 m².

f        Gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak.


g      Ten behoeve van kleinschalig kamperen is een oppervlakte aan bijgebouwen toegestaan van maximaal 50 m², die niet wordt meegerekend voor de overigens toegestane oppervlakte aan bijgebouwen van maximaal 90 m².

h      De voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing.

i        Gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein is uitsluitend toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

j        Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; dit dient te worden aangetoond middels een beplantingsplan.

k      Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

l        De belangen van omwonenden mogen niet onevenredig worden aangetast.

m    De verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.

n      Er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte.

o      Er mogen geen risico's bestaan vanuit het oogpunt van externe veiligheid, en er mag geen sprake zijn van situering binnen zakelijke rechtstroken.

 

9.5.2 Ontheffing afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 9.4.2 onder e, en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

a      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

b      er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

c      het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneengebouwde bijgebouwen;

d      de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 90 m²;

e      het bijgebouw is gelegen op een maximale afstand van 30 m van het hoofdgebouw;

f        burgemeester en wethouders trekken de ontheffing in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

9.5.3 Ontheffing paardenbak

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 9.1, teneinde paardenbakken toe te staan, mits voldaan wordt aan het volgende:

a      Een paardenbak mag uitsluitend worden gerealiseerd op een perceel met een minimale oppervlakte van 2.500 m².

b      De paardenbak dient landschappelijk ingepast te worden.

c      Het watersysteem ter plaatse mag niet onevenredig worden aangetast; hieromtrent dient aan de waterbeheerder advies te worden gevraagd.

 

 


9.6     Wijzigingsbevoegdheid

 

9.6.1 Woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat woningsplitsing van een bestaande woning kan worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a      De bestaande woning betreft een voormalig boerderijgebouw.

b      De bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of boerderijgebouw (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot.

c      De agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast.

d      De bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd.

e      Bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst.

f        De splitsing dient te passen binnen de toegestane woningbouwaantallen per stedelijke of landelijke regio.

g      De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;

h      De oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 90 m² per woning.

i        Indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een grotere oppervlakte van bijgebouwen worden toegestaan, met inachtneming van het volgende:

1      Maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouw worden teruggebouwd/ blijven bestaan, tot een totaal maximum aan bijgebouwen, zowel aangebouwd als vrijstaand, van 200 m².

2      Een grotere oppervlakte kan niet worden toegestaan, indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of de regeling ‘Tegenprestatie Buitengebied in ontwikkeling gemeente Cranendonck’, of de sloop al op andere wijze is verzekerd.

3      De gesloopte oppervlakte mag slechts eenmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen.

j        Uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

k      Voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder.

l        Er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening.

m    De regels van ‘Wonen – Buitengebied’ blijven na wijziging van overeenkomstige toepassing.

 

9.6.2 Wijziging ten behoeve van inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van een bestemmingsvlak zodanig wijzigen, dat de aanduiding ‘opslag’ wordt opgenomen, teneinde –naast het gebruik ten behoeve van de woonfunctie- gebruik van bestaande bebouwing toe te kunnen staan voor inpandige statische opslag, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a      Het gebruik voor inpandige statische opslag dient te passen in de omgeving.

b      Het gebruik voor inpandige statische opslag is uitsluitend toegestaan binnen bestaande bebouwing.


c      Voor de inpandige statische opslag is een vloeroppervlakte van maximaal 1.000 m² toegestaan; overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle panden betreft.

d      De opslag mag niet plaatsvinden in kassen.

e      Er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden.

f        De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

g      Het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

h      De verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.

i        Detailhandel is niet toegestaan.

 

9.6.3 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van trekkershutten

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat op een perceel maximaal 3 trekkershutten kunnen worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a      Het plaatsen van trekkershutten is uitsluitend toegestaan op een perceel met een oppervlakte van minimaal 3.000 m².

b      De oppervlakte van de trekkershutten wordt niet meegerekend bij de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen als bedoeld in 9.2.2.

c      Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

d      Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.

e      De belangen van omwonenden mogen niet onevenredig worden aangetast.

f        De verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie.

g      Er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte.

h      Er mogen geen risico's bestaan vanuit het oogpunt van externe veiligheid, en er mag geen sprake zijn van situering binnen zakelijke rechtstroken.


HOOFDSTUK 3

Algemene regels

 

Artikel 10      Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 11      Algemene bouwregels

 

 

11.1       Archeologische waarden

 

a      Voor het bouwen overeenkomstig de regels dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m² een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

b      Indien uit het in lid 10.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:

1      De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2      De verplichting tot het doen van opgravingen.

3      De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

c      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 


Artikel 12      Algemene gebruiksregels

 

12.1   Strijdig gebruik

 

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in elk geval verstaan:

a      gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b      het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;

c      een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

d      een gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.

 

 

12.2   Ontheffing van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 12.1 sub b en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:

a      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

b      het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneen gebouwde bijgebouwen;

c      de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;

d      de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

Burgemeester en wethouders trekken een verleende ontheffing voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte onverwijld in, indien niet (meer) wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden.

 


Artikel 13      Algemene ontheffingsregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

a      de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor in deze regels geen bijzondere ontheffingsbevoegdheden zijn opgenomen;

b      de bestemmingsplanregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c      de bestemmingsregels en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d      de bouwregels van de artikelen in hoofdstuk 2, voor wat betreft:

1      de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens;

2      de afstand van (een onderdeel van) gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de voorgevellijn;

voor zover het de voortzetting van een afwijking betreft welke bestond op het moment van terinzagelegging van dit plan;

e      de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

1      de oppervlakte per gebouw niet meer dan 10 m² zal bedragen;

2      de goothoogte niet meer dan 3 m zal bedragen;

3      de bouwhoogte niet meer dan 6 m zal bedragen;

f        de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1      ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 40 m;

2      ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 40 m, mits:

a      geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden plaats vindt;

b      dit niet leidt tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit;

c      dit niet in strijd is met de belangen van verkeersveiligheid;

d      de mogelijkheden van gezamenlijk gebruik niet worden beperkt;

3      ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;

g      het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten wordt vergroot, mits:

1      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

2      de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

h      de bestemmingsplanregels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor bed and breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1      De voorzieningen dienen te worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing.

2      Het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden bedraagt vier.

3      Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

4      Er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.

5      Aangetoond dient te worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder.

6      Er mag geen afbreuk worden gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven.

 

De hierboven geregelde ontheffingen kunnen worden verleend indien hierdoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

 

Er zal sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang indien:

a      de bebouwingskarakteristiek (open, halfopen, gesloten, gestapeld, patiobebouwing) wordt aangetast;

b      de karakteristiek van de open ruimte wordt aangetast;

c      historische of stedenbouwkundige betekenis van bebouwing wordt aangetast.

 

 

Artikel 14      Algemene procedureregels

 

Met betrekking tot de voorbereiding van een ontheffing ingevolge artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.


Artikel 15      Overige regels

15.1   Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

 

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b      de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c      de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

e      de ruimte tussen bouwwerken.

 

15.2   Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

 

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

 

 



HOOFDSTUK 4

Overgangs- en slotregels

Artikel 16      Overgangsrecht

 

16.1   Overgangsrecht bouwwerken

 

a   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b   Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c   Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

16.2   Overgangsrecht gebruik

 

a   Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c   Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d   Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

 


Artikel 17      Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Molenheide’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                                                                    

 

Rosmalen, juni 2010                                                 Vastgesteld: 8 juni 2010

Croonen Adviseurs b.v.


Bijlage 1

 

Staat van bedrijfsactiviteiten


Bijlage 2

 

Staat van bedrijfsactiviteiten lichte bedrijvigheid