Inhoud
Artikel 3 Bedrijventerrein – 1
Artikel 4 Bedrijventerrein – 2
Artikel 5 Bedrijventerrein - 3
Artikel 9 Leiding- Leidingstrook
Artikel 10 Anti-dubbeltelregels
Artikel 11 Algemene bouwregels
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Bijlage:
1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Houtakker II’ van de gemeente Lingewaard.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1705.10-OH01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebieden, alsmede kappers, schoonheidssalonnen, hondentrimsalonnen en pedicures, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf.
de vloer, die nagenoeg op het niveau van het peil ligt.
- bij bebouwing: bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
de grens van een bouwvlak.
een (boven peil gelegen) doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
de grens van een bouwperceel.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
de totale horizontale vloeroppervlakte van bedrijfsruimten, met inbegrip van de daartoe
behorende magazijnen en overige dienstruimten.
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop of te verhuur; verhuren, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.
die gedeelten van het bouwperceel, niet zijnde het bouwvlak, waarbinnen volgens dit plan bij de bestemming behorende bebouwing is toegestaan.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden.
een gebouw dat in z’n geheel gebruikt wordt voor de huisvesting van kantoren.
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, zoals een balustrade, dakkapel of dakopbouw, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak.
een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden.
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: het aansluitend terrein, ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
goederen die vanwege hun omvang en aard een groot uitstallingsoppervlak nodig hebben.
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit plan.
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de antenne-installatie.
De voor ‘Bedrijventerrein – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten behorende tot de categorieën 1, 2 en 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
b ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 2’ uitsluitend bedrijfsmatige activiteiten behorende tot categorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
c ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ tevens een bedrijfswoning;
d productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
met de daarbij behorende:
e tuinen, erven en terreinen;
f parkeervoorzieningen;
g groenvoorzieningen;
h waterlopen en waterpartijen;
i duikers.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer c.q. niet minder en meer bedragen dan door middel van de aanduidingen “maximale bouwhoogte (m)”, c.q. “minimale-maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven.
c De gebouwen worden over een breedte van minimaal 50% in de naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ en ‘specifieke bouwaanduiding – 2’ deze regel niet van toepassing is.
d Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ wordt de voorgevel van een gebouw in dan wel op maximaal 6 meter achter de naar de weg gekeerd bouwgrens gebouwd.
e De afstand van gebouwen en overkappingen tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m1.
f De gebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een plat dak of een lessenaarsdak met een dakhelling van maximaal 15º.
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a Het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan één.
b De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
b De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m.
c De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
d Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
e De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5 m.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m¹ bedragen.
b De
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
5 m¹ bedragen.
c De hoogte van masten en antennes op gebouwen mag maximaal 5 m¹ bedragen.
Onder het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
a een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
b seksinrichtingen;
c opslag van goederen en materialen die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
Op het bouwperceel wordt, al dan niet in een gezamenlijke parkeervoorziening in de parkeerbehoefte voorzien, met dien verstande dat:
a De norm geldt van 1 parkeerplaats per 125 m² bedrijfsvloeroppervlak.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub a, voor:
a de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1;
b de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die, hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd;
met dien verstande dat bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het realiseren van voorzieningen ten behoeve van commerciële binnensport, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a Er zijn milieuhygiënische belemmeringen.
b De sport- en/of recreatieve voorzieningen mogen geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende bedrijven.
c Parkeren vindt op eigen terrein plaats.
d Zelfstandige horeca is niet toegestaan.
e De bedrijfsfunctie op het bestemmingsvlak dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.
De voor ‘Bedrijventerrein – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten behorende tot de categorieën 1, 2 en 3.1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten’(bijlage), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
b zelfstandige kantoren;
c productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
met de daarbij behorende:
d tuinen, erven en terreinen;
e parkeervoorzieningen;
f groenvoorzieningen;
g waterlopen en waterpartijen;
h duikers.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde woningen en bijgebouwen bij woningen, en overkappingen gelden de volgende regels:
a Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de lengteas van het gebouw niet haaks op ten de noorden daarvan gelegen rijksweg A15 wordt gesitueerd.
b De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer c.q. niet minder en meer bedragen dan door middel van de aanduidingen “maximale bouwhoogte (m)”, c.q. “minimale-maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven.
c De gebouwen worden over een breedte van minimaal 50% in de naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd.
d De minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt 20% van de gebouwbreedte met een minimum van 3 m1.
e De afstand van gebouwen en overkappingen tot één van de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m1.
f De gebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een plat dak of een lessenaarsdak met een dakhelling van maximaal 15º.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m¹ bedragen.
b De
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
5 m¹ bedragen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder b ten behoeve van een hogere bouwhoogte, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter.
b Het aantal bouwlagen mag niet minder bedragen dan 1 en niet meer dan 5.
Onder het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
a een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
b seksinrichtingen;
c opslag van goederen en materialen die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
Op het bouwperceel wordt, al dan niet in een gezamenlijke parkeervoorziening, in de zone met de functieaanduiding “parkeerterrein” in de parkeerbehoefte voorzien, met dien verstande dat:
a De norm geldt van 1 parkeerplaats per 125 m² bedrijfsvloeroppervlak.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 4.1, sub a, voor:
a de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1;
b de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die, hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1, niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd;
met dien verstande dat bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het realiseren van voorzieningen ten behoeve van commerciële binnensport, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a Er zijn milieuhygiënische belemmeringen.
b De sport- en/of recreatieve voorzieningen mogen geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende bedrijven.
c Parkeren vindt op eigen terrein plaats.
d Zelfstandige horeca is niet toegestaan.
e De bedrijfsfunctie op het bestemmingsvlak dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.
De voor ‘Bedrijventerrein – 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten behorende tot de categorieën 1, 2 en 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage), met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
b ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ tevens een parkeerterrein;
c productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
met de daarbij behorende:
d tuinen, erven en terreinen;
e parkeervoorzieningen;
f groenvoorzieningen;
g waterlopen en waterpartijen;
h duikers.
Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde woningen en bijgebouwen bij woningen, gelden de volgende regels:
a Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan door middel van de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven.
c Het hoofdbedrijfsgebouw op een bouwperceel dient aan de noordzijde over een breedte van 15 m1 een minimale bouwhoogte van 7 m1 en maximale bouwhoogte van 10 m1 te hebben.
d De gebouwen worden over een breedte van minimaal 50% in de naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd.
e De afstand van bedrijfsgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens mag aan de noordzijde niet minder bedragen dan 5 m¹ en aan de zuidzijde niet minder bedragen dan 2 m1.
f De gebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een plat dak of een lessenaarsdak met een dakhelling van maximaal 15º.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder b ten behoeve van een hogere bouwhoogte, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 meter.
b Het aantal bouwlagen mag niet minder bedragen dan 1 en niet meer dan 5.
Onder het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
a een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
b seksinrichtingen;
c opslag van goederen en materialen die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
Op het bouwperceel wordt, al dan niet in een gezamenlijke parkeervoorziening, in de zone met de functieaanduiding “parkeerterrein” in de parkeerbehoefte voorzien, met dien verstande dat:
a De norm geldt van 1 parkeerplaats per 125 m² bedrijfsvloeroppervlak.
b Over maximaal 50% van de breedte van het bouwperceel mag worden geparkeerd.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 5.1, sub a, voor:
a de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 5.1, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 5.1;
b de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die, hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 5.1, niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd;
met dien verstande dat bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van het realiseren van voorzieningen ten behoeve van commerciële binnensport, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen.
b De sport- en/of recreatieve voorzieningen mogen geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende bedrijven.
c Parkeren vindt op eigen terrein plaats.
d Zelfstandige horeca is niet toegestaan.
e De bedrijfsfunctie op het bestemmingsvlak dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b bermen en beplanting;
c voet- en rijwielpaden;
d speelvoorzieningen;
e nutsvoorzieningen;
f kunstwerken;
g kunstobjecten;
h waterlopen en waterpartijen;
i kazematten;
j in- en uitritten.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en ten behoeve van het behoud van kazematten worden gebouwd.
b De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 5 m¹.
c De maximale oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt 25 m² .
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m¹ bedragen, met uitzondering van kunstwerken.
b In
afwijking van het bepaalde sub a mag de hoogte van lichtmasten maximaal
12 m¹ bedragen.
Onder het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
a opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie; en/of
b voet- en rijwielpaden;
c parkeervoorzieningen;
d groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
e straatmeubilair;
f nutsvoorzieningen;
g kunstwerken;
h kunstobjecten;
i waterlopen en waterpartijen.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd.
b De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹.
c De maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 25 m².
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m¹ bedragen, met uitzondering van kunstwerken.
b In
afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van lichtmasten maximaal
12 m¹ bedragen.
Onder het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
a het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a waterberging;
b waterhuishouding;
c waterlopen en waterpartijen;
d groenvoorzieningen;
e infiltratievoorzieningen;
f kunstwerken;
g kunstobjecten;
h kazematten.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a Op of in deze gronden mogen, met uitzondering van kazematten, geen gebouwen worden gebouwd.
b De bouwhoogte van kazematten mag niet meer bedragen dan 3 m1.
c De oppervlakte van kazematten mag niet meer bedragen dan 25 m².
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a De
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m¹ bedragen, met
dien verstande dat de hoogte van kunstwerken en kunstobjecten maximaal
20 m1 mag bedragen.
Onder het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken van gronden en bouwwerken voor:
a het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
De voor ‘Leiding – Leidingstrook’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de aanleg en instandhouding van gasleidingen.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
a de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2,5 m¹ bedragen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2 en toestaan dat conform de ondergeschikte bestemmingen gebouwen worden gebouwd, mits:
b geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
c vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding – Leidingstrook’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
a het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
c het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e diepploegen;
f het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
g het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
Het verbod als bedoeld in 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
b vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
a ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de zone waar volgens de desbetreffende regels hoofd- dan wel bijgebouwen zijn toegestaan;
b het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil, vermeerderd met 15 m² ten behoeve van lichttoetreding;
c randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn buiten bouwvlakken toegestaan;
d de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m¹ onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m¹ onder peil gebouwd mag worden.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in artikel 11.1.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.
Met betrekking tot bestaande afstanden en maten gelden de volgende regels:
a Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
b In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
c In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Bedrijventerrein – 2’, ‘Groen’ en ‘Verkeer’ voor het aangegeven wijzigingsgebied 1 wijzigen in de bestemmingen ‘Bedrijventerrein – 1’, ‘Groen’ en ‘Verkeer’, met inachtneming van de regels genoemd in de te wijzigen bestemmingen, alsmede het volgende:
a Er mag geen sprake zijn milieuhygiënische belemmeringen.
b Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding.
c Vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
d Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Bedrijventerrein – 3’, ‘Groen‘, en ‘Water’ voor het aangegeven wijzigingsgebied 2 wijzigen in de bestemmingen ‘Verkeer’, met inachtneming van de regels genoemd in de te wijzigen bestemming, alsmede het volgende:
a Wijziging is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het realiseren van een hoofdontsluiting van het bedrijventerrein op de van Elkweg.
b Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
c Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
d De wijzigingsbevoegdheid moet worden toegepast gelijktijdig met de bevoegdheid zoals omschreven in lid 12.1.3. (wijzigingsgebied 3)
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Verkeer’ voor het aangegeven wijzigingsgebied 3 wijzigen in de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Bedrijventerrein 1’ met de aanduiding ‘bedrijfswoning’, ‘Groen’ en ‘Water’, met inachtneming van de regels genoemd in de te wijzigen bestemmingen, alsmede het volgende:
a Wijziging is uitsluitend toegestaan indien de betreffende hoofdontsluiting van het bedrijventerrein op de van Elkweg komt te vervallen.
b Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
c Er is geen sprake van een onevenredige aantasting van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
d De wijzigingsbevoegdheid moet worden toegepast gelijktijdig met de bevoegdheid zoals omschreven in lid 12.1.2. (wijzigingsgebied 2).
In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘maximaal aantal zelfstandige kantoorgebouwen’ de volgende regel:
a Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘maximaal aantal zelfstandige kantoorgebouwen’ mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, maximaal 35% van het uitgeefbare oppervlak van het gehele plangebied worden ontwikkeld ten behoeve van zelfstandige kantoorgebouwen.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de volgende bepalingen van het plan:
a voor de bouw van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare instellingen, zoals transformatiehuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten. De inhoud van de gebouwtjes mag niet meer dan 50 m³ en de hoogte niet meer dan 3 meter bedragen;
b voor de bouw van lantaarnpalen, vlaggenmasten en antennemasten, mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer dan 15 meter bedraagt;
c het bouwen van andere bouwwerken, die om waterstaatskundige redenen noodzakelijk zijn zoals duikers en keermuren;
d voor afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 meter, voor zover dit om esthetische of technische redenen van doelmatigheid wenselijk is.
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a parkeren;
b de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e de ruimte tussen bouwwerken.
a Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.
b Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan worden gewijzigd.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in lid 15.1.1 met maximaal 10%.
c Lid a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Lid a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht een omgevingsvergunning verlenen.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Houtakker II” van de gemeente Lingewaard.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 29 september 2011
De voorzitter, De griffier,
Rosmalen, september 2012 vaststelling: 29 september 2011
onherroepelijk: 30 mei 2012