20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - karakteristiek' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, waaronder aan huis verbonden beroepen tot 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw begrepen;
b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
alsmede voor:
c. jeugdopvang, ter plaatse van de aanduiding ‘jeugdopvang’;
d. maatschappelijke voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;
e. museum, ter plaatse van de aanduiding ‘museum’;
f. opslag van materialen, ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
g. ontsluitingspaden, ter plaatse van de aanduiding ‘pad’;
h. huisartsenpraktijk, ter plaats van de aanduiding ‘praktijkruimte’;
i. nutsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’;
j. zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’;
k. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
l. het behoud van karakteristieke bebouwing en bebouwing met een karakteristieke uitstraling, die wordt gekenmerkt door de vorm en ligging van de bebouwing op de bouwpercelen, ensembles van woningen met een eigen typische tijdsgebonden vormgeving, dan wel de open ruimte en/of inrichting van tuinen en erven;
m. (lichte) industrie, bouwnijverheid, reparatie- en verhuurbedrijven en goothandel en overige dienstverlenende bedrijven, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’;
n. kapsalon, ter plaatse van de aanduiding ‘specieke vorm van bedrijf – kapsalon’.
De toelaatbaarheid van bedrijven met het oog op het woon- en leefklimaat wordt bepaald aan de hand van de in de regels opgenomen Staat van bedrijven, met inachtneming van de volgende zonering bedrijven, milieucategorie 1 en 2.
In afwijking van het vorenstaande geldt dat de bestaande bedrijfsvoering overeenkomstig de vergunde milieuvergunning is toegestaan. Bij verandering in de bedrijfsvoering is de hiervoor vermelde categorie-indeling alsdan van toepassing.
In de bestemming zijn niet begrepen:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- risicovolle inrichtingen.
20.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwvlak bedragen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – nieuwbouwlocatie’ tot het per nieuwbouwlocatie aangegeven aantal;
3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande hoofdgebouw indien deze hoger is;
4. de nokhoogte bedraagt niet meer dan 9 m, dan wel niet meer dan de nokhoogte van het bestaande hoofdgebouw indien deze hoger is;
5. de dakhelling bedraagt niet minder dan 40° en niet meer dan 60°, dan wel niet meer dan de dakhelling van het bestaande hoofdgebouw indien deze afwijkt;
6. het maximale bebouwingspercentage van een bouwperceel bij woningen mag niet meer bedragen dan:
- bij een perceelsgrootte tot 200 m²: 60%;
- bij een perceelsgrootte van 200 m² tot 500 m²: 120 m², vermeerderd met 40% van de perceelsgrootte die de 200 m² te boven gaat;
- bij een perceelsgrootte vanaf 500 m²: 240 m², vermeerderd met 20% van de perceelsgrootte die de 500 m² te boven gaat tot een maximum van 400 m²;
7. de bestaande uitwendige hoofdvorm van de woning, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', dient te worden gehandhaafd;
8. de voorgevel van de hoofdgebouwen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te staan;
9. de nokrichting van de hoofdgebouwen dient evenwijdig aan de kavelrichting te lopen.
b. Voor het bouwen van ondergeschikte gebouwen gelden de volgende regels:
1. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande ondergeschikte gebouw indien deze hoger is;
2. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande ondergeschikte gebouw indien deze hoger is;
3. de dakhelling mag niet minder dan 40° en niet meer dan 60° bedragen, dan wel niet meer dan de dakhelling van het bestaande ondergeschikte gebouw indien deze afwijkt;
4. ondergeschikte gebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op ten minste de afstand van het bestaande ondergeschikte gebouw tot de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, indien deze minder is;
5. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte gebouwen bij woningen mag niet meer bedragen dan:
- bij een bouwperceel tot 200 m²: maximaal 75 m²;
- bij een bouwperceel van 200 m² tot 500 m²: maximaal 100 m²;
- bij een bouwperceel van 500 m² tot 1.000 m² maximaal 125 m²;
- bij een bouwperceel vanaf 1.000 m² maximaal 150 m²;
6. het maximale bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan:
- bij een bouwperceel tot 200 m²: maximaal 60%;
- bij een bouwperceel van 200 m² tot 500 m²: 120 m² vermeerderd met 40% van de perceelsgrootte die de 200 m² te boven gaat;
- bij een bouwperceel vanaf 500 m²: 240 m² vermeerderd met 20% van de perceelsgrootte die de 500 m² te boven gaat, tot een maximum van 400 m²;
7. de afstand tot de niet naar de weg gekeerde perceelgrens van het bouwperceel mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij op de niet naar de weg gekeerde perceelgrens wordt gebouwd;
8. de gezamenlijke oppervlakte aan niet-vrijstaande ondergeschikte gebouwen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw, met uitzondering van percelen met een niet grotere huiskavelbreedte dan 7 m en/of percelen met aaneengesloten hoofdgebouwen, waarbij het hoofdgebouw geen grotere oppervlakte heeft dan 50 m². In die gevallen mag de gezamenlijke oppervlakte van het niet-vrijstaande ondergeschikte gebouw maximaal 125% van het hoofdgebouw bedragen;
9. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande ondergeschikte gebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, dan wel niet meer dan de oppervlakte van bestaande vrijstaande ondergeschikte gebouwen, indien deze meer is;
10. de afstand van vrijstaande ondergeschikte gebouwen tot andere gebouwen mag niet minder dan 1 m bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van bestaande vrijstaande ondergeschikte gebouwen, indien deze kleiner is;
11. de nokrichting van ondergeschikte gebouwen dient evenwijdig aan de kavelrichting te lopen.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m;
2. voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 1 m.
20.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verschijningsvorm van de gebouwen;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats en oriëntatie van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de rooilijn moeten worden gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm bij verbouw van panden, in die zin dat deze dienen aan te sluiten bij het bestaande gebouw;
c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw in die zin dat het verschil met de goothoogte ten minste 2 m dient te bedragen;
d. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m;
e. de omvang en situering van de parkeerplaatsen op eigen terrein;
f. de goothoogte, bouwhoogte en plaatsing van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorende bouwperceel en omliggende bouwpercelen met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek.
20.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de verschijningsvorm van de gebouwen;
worden afgeweken van het bepaalde in:
a. lid 20.1:
voor de vestiging van bedrijven welke weliswaar niet zijn genoemd in de in lid 21.1 toegestane categorieën van bedrijven, mits de bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de woonomgeving gelijk zijn te stellen met de in de Staat van bedrijven genoemde categorieën en mits deze bedrijfsactiviteit geen onevenredige invloed heeft op de woonomgeving. Bij het toestaan van bedrijven is de normering krachtens de milieuhygiënische wetgeving uitgangspunt;
b. lid 20.2, sub b, onder 3:
van de minimaal voorgeschreven dakhelling tot 0°;
c. lid 20.2, sub b, onder 4:
voor aangebouwde ondergeschikte gebouwen met een diepte van ten hoogste 1,5 m en een maximum oppervlakte van 7,5 m²;
d. lid 20.2, sub b, onder 4:
1. ingeval van hoekpercelen;
2. ingeval van overige percelen onder de voorwaarde dat het ondergeschikte gebouw in architectonisch opzicht onderdeel uitmaakt van het bijbehorende hoofdgebouw;
e. lid 20.2, sub b, onder 5:
onder de voorwaarden dat:
1. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande ondergeschikte gebouwen niet meer bedraagt dan 50 m²;
2. de vergroting noodzakelijk is;
f. lid 20.2, sub b, onder 5, 6 en 9:
in geval de oppervlakte van de bestaande, vrijstaande ondergeschikte gebouwen groter is dan 50 m², teneinde toe te staan dat de bestaande, vrijstaande ondergeschikte gebouwen worden vervangen door maximaal twee vrijstaande ondergeschikte gebouwen, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte van de vrijstaande ondergeschikte gebouwen na deze vervangende nieuwbouw c.q. verbouw is teruggebracht tot maximaal 50 m² vermeerderd met 50% van de oppervlakte boven de 50 m²;
2. door de vervangende nieuwbouw c.q. verbouw geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de eventueel ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en/of landschaps- en/of natuurwaarden;
3. door de vervangende nieuwbouw c.q. verbouw ruimtelijk een betere situatie ontstaat;
g. lid 20.2, sub b, onder 7:
voor het geheel of gedeeltelijk terugbouwen van een hoofdgebouw mits geen punt van de voorgevel meer dan 3 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens komt en de afstand van de achtergevel tot de voorgevel van een daarachter gelegen hoofdgebouw minimaal 15 m dient te bedragen.
20.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als woning;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie en seksshops;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf met uitzondering van aan huis verbonden beroepen.
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woon- en werksituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.5 voor aan huis verbonden activiteiten die uit het oogpunt van hun relatie tot de omgeving op één lijn zijn te stellen met aan huis verbonden beroepen, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning en aangebouwde ondergeschikte gebouwen.