Regels

 




Inhoudsopgave

 

1.      Inleidende bepalingen  1

Artikel 1               Begrippen  1

Artikel 2               Relatie bestemmingsplan Landelijk gebied Noordoost 1

2.      Bestemmingsregels  2

Artikel 3               Wonen  2

Artikel 4               Waarde - Archeologie  8

3.      Algemene regels  11

Artikel 5               Algemene bouwregels  11

4.      Slotregels  12

Artikel 6               Slotregel 12

 

 

 


1.     Inleidende bepalingen

Artikel 1         Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1    wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1696.WP0100NLD1732011-va01 met bijbehorende regels;

1.2    plan:
het wijzigingsplan "Nieuw Loosdrechtsedijk 173" van de gemeente Wijdemeren;

1.3    bestemmingsplan:

het bestemmingsplan "Landelijk gebied Noordoost" van de gemeente Wijdemeren.

 

 

Artikel 2         Relatie bestemmingsplan Landelijk gebied Noordoost

2.1    De voorschriften van het bestemmingsplan blijven onverkort van toepassing voor de toepassing van de regels van dit wijzigingsplan, met dien verstande dat waar gesproken wordt over de "plankaart", daarmee de "analoge verbeelding" van dit wijzigingsplan wordt bedoeld.

 

 

2.     Bestemmingsregels

Artikel 3         Wonen

Doeleindenomschrijving

1.    De op de plankaart voor Wonen (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
b.   aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

alsmede:

c.   ter plaatse van de nadere aanduiding Wwl op de plankaart: uitsluitend een ligplaats voor ten hoogste één woonschip, waarvan de goot- en nokhoogte niet meer dan 3,5 m respectievelijk 4 m bedragen en de lengte en breedte niet meer dan 17 m respectievelijk 5 m bedragen;

met daaraan ondergeschikt:

d.   agrarische nevenactiviteiten bij wijze van hobby met een oppervlak van maximaal 300 m² per bouwvlak;

met de daarbij behorende:

e.   tuinen en erven;
f.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van steigers, golfbrekers, oeverbeschoeiing en botenhuizen.

 

Bouwvoorschriften

2.    Op deze gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

a.   op de gronden met de nadere aanduiding (z) mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen steigers, golfbrekers, oeverbeschoeiing en botenhuizen zijnde, worden gebouwd;
b.   op de gronden met de nadere aanduiding "afwijkende bouwmogelijkheden (ab)" mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
c.   op de gronden met de nadere aanduiding "afwijkende oppervlakten (ao)":
- ter plaatse van Nieuw Loosdrechtstedijk 86 mag het oppervlak van de woning maximaal 230 m² bedragen en mag het oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen maximaal 150 m² bedragen;
- ter plaatse van de Nieuw Loosdrechtsedijk 184 mag het oppervlak aan bijgebouwen maximaal 300 m² bedragen;
- ter plaatse van Nieuw Loosdrechtsedijk 146 mag het oppervlak van de woning maximaal 175 m² bedragen, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 3,5 m en de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;
- ter plaatse van de Oud Loosdrechtsedijk 6 mag het oppervlak van de totale bebouwing maximaal 554 m² bedragen;
d.   voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

1.  daar waar op de plankaart stippen zijn aangegeven mag het aantal woningen binnen een bestemmingsvlak niet meer bedragen dan het aantal op de plankaart aangebrachte stippen;

2.  daar waar op de plankaart geen stippen zijn aangegeven mogen geen nieuwe woningen worden gebouwd;

3.  de afstand van woningen tot de oeverlijn dient minimaal 5 m te bedragen;

4.  op de gronden met de nadere aanduiding (a) mogen de woningen uitsluitend aaneengebouwd worden gebouwd;

5.  het oppervlak van een woning (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) op de gronden met de nadere aanduiding (a) mag maximaal 60 m² bedragen;

6.  de goothoogte van een woning op de gronden met de nadere aanduiding (a) mag ten hoogste 6 m bedragen en de bouwhoogte mag maximaal 10 m bedragen;

7.  uitsluitend op de gronden met de nadere aanduiding (g) mogen de woningen gestapeld worden gebouwd;

8.  het oppervlak van een woning op de gronden met de nadere aanduiding (g) mag maximaal 90 m² (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) bedragen;

9.  de gevelbreedte op gronden met de nadere aanduiding (agb) mag maximaal 8 m bedragen;

10.     de goothoogte van een woning op gronden met de nadere aanduiding (g) mag ten hoogste 6 m bedragen en de bouwhoogte mag maximaal 9 m bedragen;

11.     voor woningen op de gronden met de nadere aanduiding * geldt het volgende:

-    het oppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en de goot- en bouwhoogte van de woning, mogen niet meer bedragen dan zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

12. voor de woningen anders dan met de nadere aanduiding * geldt het volgende:

-    het totale bebouwingspercentage mag maximaal 30% van het bouwperceel bedragen;

-    bij een bouwperceeloppervlak kleiner dan of gelijk aan 1.000 m², mag het bebouwd oppervlak maximaal 150 m² (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) bedragen;

-    bij een bouwperceeloppervlak groter dan 1.000 m², mag het bebouwd oppervlak maximaal 190 m² (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) bedragen;

-    bij een bouwperceeloppervlak groter dan 1.000 m² mag het bebouwd oppervlak (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) maximaal 230 m² bedragen, onder de voorwaarde dat − ter instandhouding van een doorzicht op het achterliggende gebied en/of water:

.  een afstand tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen van minimaal 10 m in acht wordt genomen;

.  of, elders op het bouwperceel haaks op de weg of dijk een strook grond tussen de bebouwing met een breedte van minimaal 10 m van bebouwing wordt vrijgehouden;

-     de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte, tenzij anders op de plankaart is weergegeven;

e.   voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

1.  aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel worden gebouwd;

2.  de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de oeverlijn dient minimaal 5 m te bedragen;

3.  voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen op de gronden met de nadere aanduiding * geldt tevens het volgende:

-    het oppervlak en de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

4.  voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op de gronden met de nadere aanduiding І geldt tevens het volgende:

-    het gezamenlijk te bebouwen oppervlak mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf bedragen, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;

5.  voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij anders dan met de nadere aanduidingen * en І woningen geldt tevens het volgende:

-    de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;

6.  voor bijgebouwen bij een woonschip dat voorzien is van de nadere aanduiding Wwl geldt tevens het volgende:

-    per woonschip is slechts één berging toegestaan;

-    de berging mag uitsluitend op het land worden gebouwd;

-    de afstand van de berging tot het woonschip mag niet meer dan 20 m bedragen;

-    de oppervlakte mag maximaal 6 m² bedragen en de bouwhoogte maximaal 2,25 m;

f.    voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:

. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en grenzend aan openbaar gebied;

. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen elders;

. 15 m voor vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast;

. 5 m voor antenne-installaties op bouwwerken, niet zijnde schotelantennes;

. 2 m voor tuinmeubilair;

. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Bijzonder gebruiksvoorschrift

3.    In een woning is een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf toegestaan onder de volgende voorwaarden:

a.   het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf is niet toegestaan;
b.   de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven; dit betekent dat niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
c.   de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie; dit betekent dat ingeval van bedrijfsactiviteiten uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in categorie 1 van de van deze voorschriften deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
d.   de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
e.   de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen;
f.    de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.

 

4. In een woning is het aanbieden van logies met ontbijt voor maximaal 4 personen toegestaan

onder de volgende voorwaarden:

a.   de activiteiten mogen uitsluitend binnen het hoofdgebouw plaatsvinden;
b.   parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
c.   de woning dient eveneens door de hoofdgebruiker te worden bewoond.

 

Vrijstelling

Nevenfuncties

5.    Burgemeester en wethouders zijn − met inachtneming van de Beschrijving in Hoofdlijnen − bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 voor de volgende nevenfunctie:

-    kleinschalig kamperen, met ten hoogste 20 kampeermiddelen;

       met inachtneming van het volgende:

1.  vrijstelling wordt alleen verleend indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de grond, dan wel de mogelijkheid van het herstel van die waarden niet onevenredig wordt verkleind en de overige belangen niet onevenredig worden geschaad;

2.  vrijstelling zal niet worden verleend als de activiteit waarvoor vrijstelling wordt verleend een significante verstoring teweeg zal brengen in het leefgebied van de (vogel)soorten die bepalend zijn geweest voor de aanwijzing van het Vogel- en Habitatrichtlijngebied (zie themakaart 1);

3.  vrijstelling zal niet worden verleend als er een significante toename van het aantal verkeersbewegingen optreedt en/of er onvoldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein.

 

Bijgebouwen

6.    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2 sub d voor het vergroten van het oppervlak aan bijgebouwen, met inachtneming van het volgende:

a.   de omvang van het oppervlak aan bijgebouwen mag alleen worden vergroot als de bijgebouwen noodzakelijk zijn voor het stallen van vee en/of voor activiteiten die het beheer van het landschap ten goede komen;
b.   het extra oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 50 m² bedragen;
c.   de massa van de extra oppervlakte aan bijgebouwen moet in verhouding staan tot die van het hoofdgebouw.

 

Aantal woningen: herstel behoud monumenten

7.    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, vrijstelling te verlenen van lid 2 sub d onder 1 ten behoeve van het onderbrengen van één extra woning in monumenten (zie kaartbladen 1 tot en met 4), indien hierdoor daadwerkelijk wordt bijgedragen aan herstel en/of behoud van deze panden.

 

Botenhuis

8.    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 sub f en in lid 2 sub a voor de bouw van een botenhuis, met dien verstande dat:

a.   de vrijstelling uitsluitend wordt verleend indien het botenhuis wordt gebouwd aan het water en grenst aan de oeverlijn;
b.   per perceel maximaal 1 botenhuis mag worden opgericht met een oppervlak van maximaal 30 m²;
c.   indien een botenhuis gedeeltelijk binnen de bestemming NRw wordt opgericht, wordt het oppervlak van dit gedeelte van het botenhuis meegerekend bij het maximaal toegestane oppervlak van 30 m²;
d.   de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 2,75 m en 5 mogen bedragen.

 

Golfbrekers, steigers en oeverbeschoeiing

9.    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 sub f en lid 2 sub a voor de aanleg van golfbrekers, steigers en oeverbeschoeiing, met dien verstande dat:

a.   de bouw van oeverbeschoeiingen niet mag leiden tot verplaatsing van de bestemmingsgrens;
b.   de bouw niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden.

 

Goot- en bouwhoogte

10.   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2 sub d onder 12, laatste gedachtestreepje, voor een afwijkende goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat:

a.   de gewenste goot- en bouwhoogte aansluit op de karakteristieken van de omgeving.

 

 

Artikel 4         Waarde - Archeologie

Bestemmingsomschrijving

1.    De gronden aangewezen als Waarde - Archeologie zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

 

Bouwvoorschriften

2.    Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

 

3.    Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) kunnen burgemeester en wethouders van het bepaalde in lid 2 vrijstelling verlenen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschiften.

 

4.    Vrijstelling, zoals in lid 3 bedoeld, is niet vereist, indien:

a.   het bouwplan betrekking heeft op vervanging of vernieuwing van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid;
b.   het bouwplan betrekking heeft op de bouw van een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 50 m².

 

5.    Vrijstelling, zoals in lid 3 bedoeld, wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de bouwvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische resten aanwezig zijn.

 

6.    Vrijstelling wordt voorts verleend, indien:

a.   de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b.   de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vrijstelling voorschriften te verbinden, gericht op:
-    het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-    het doen van opgravingen;
-    begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.

 

Aanlegvergunning

7.    Het verboden op of in de gronden met de bestemming Archeologisch waardevol gebied zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.   het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vrijstelling, zoals in lid 3 bedoeld, is verleend;
b.   het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
c.   het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
d.   het verlagen of verhogen van het waterpeil;
e.   het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
f.    het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en
g.   daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

8.    Het verbod, zoals in lid 7 bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.   reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
b.   mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
c.   ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

9.    Aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

10.   Aanlegvergunning wordt voorts verleend, indien:

a.   de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b.   de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
-    het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-    het doen van opgravingen;
-    begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

Adviesprocedure

11.   Alvorens omtrent het verlenen van vrijstelling of aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

 

Wijziging

12.   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door een of meer bestemmingsvlakken met de medebestemming Archeologisch waardevol gebied geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:

a.   uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b.   het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

 

3.     Algemene regels

Artikel 5         Algemene bouwregels

Vervolgfunctie

1     Ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - vervolgfunctie" geldt:

a.   in afwijking van het bepaalde in artikel 3 mogen er geen nieuwe gebouwen worden opgericht;
b.   gebouwen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het wijzigingsplan in werking treedt, mogen evenmin qua oppervlakte en hoogte mogen worden uitgebreid, behoudens voor zover daarvoor bij een omgevingsvergunning is afgeweken.

 

Afwijken algemene bouwregels

2     Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van nieuwbouw in ruil voor afbraak van aanwezige gebouwen, met dien verstande dat voldaan wordt aan de criteria die in artikel 14, lid 11 van het bestemmingsplan zijn opgenomen.

 

 

4.     Slotregels

Artikel 6         Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als "Wijzigingsplan Nieuw Loosdrechtsedijk 173".