Artikel 4

Recreatie - 1

4.1      Bestemmingsomschrijving

4.1.1   Bestemming

De voor ‘Recreatie - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.                 zomerwoningen;

 

b.                 ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’: voor openbare dagrecreatie;

 

c.                 ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’: voor speelvoorzieningen.

 

4.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

a.                 hoofdgebouwen;

b.                 aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.                 bouwwerken geen gebouwen zijnde.

4.2      Bouwregels

4.2.1   Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

 

a.                  de gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken, met dien verstande dat per bouwperceel maximaal één hoofdgebouw mag worden opgericht;

 

b.                  op een bouwperceel kleiner dan 500 m² bedraagt het bebouwingspercentage maximaal 30%, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte maximaal 125 m² bedraagt;

 

c.                  op een bouwperceel groter dan 500 m² bedraagt het bebouwingspercentage maximaal 25%, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte maximaal 200 m² bedraagt;

 

d.                  de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven hoogte;

 

e.                  de afstand van een hoofdgebouw tot een aangrenzend bouwperceel bedraagt minimaal 5,00 meter;

 

f.                   de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,00 respectievelijk 5,50 meter;

 

g.                  de afstand van een aan- of uitbouw en/of bijgebouw tot een aangrenzend bouwperceel bedraagt minimaal 2,00 meter. In afwijking hiervan geldt voor tuinhuisjes met een oppervlakte van maximaal 10 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,50 meter, dat deze tot op de bouwperceelsgrens mogen worden gebouwd;

 

h.                  de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal voor:

§                     speelvoorzieningen: 3,00 meter;

§                     overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2,00 meter.

4.3      Nadere eisen

4.3.1   Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een bouwvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van:

 

a.       de plaatsing en een gebouw, bijgebouw en aan- en uitbouw ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

 

b.       de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;

 

c.       de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk geen gebouw zijnde.

 

4.3.2   Voorwaarde

De in lid 4.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

4.4      Ontheffing van de bouwregels

4.4.1   Ontheffingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

 

a.                 lid 4.2.1, sub a voor het oprichten van tuinhuisjes buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte maximaal 5 m² en de bouwhoogte maximaal 2,50 meter bedraagt;

 

b.                 lid 4.2.1, sub e tot minimaal 3,00 meter;

 

c.                  lid 4.2.1, sub g tot het bouwen op de bouwperceelsgrens.

 

4.4.2   Procedureregel

Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.2.