Regels
behorende bij het bestemmingsplan ‘Bungalowparken Kamperland’ van de gemeente Noord-Beveland.
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan
het bestemmingsplan ‘Bungalowparken Kamperland’ van de gemeente Noord-Beveland;
2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1695.BPSchotsman09-VA02 met de bijbehorende regels;
3. kaart
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1695.BPSchotsman09-VA02;
4. kadastrale bouwperceelsgrens
de grens van een kadastraal bouwperceel;
5. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak
of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
6. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak
betreft;
7. aan- of uitbouw
een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door de indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig de functie van het hoofdgebouw;
8. achtergevel van een hoofdgebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
9. afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde omringt;
10. Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
11. bebouwing
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken geen gebouwen zijnde;
12. bedrijfsmatig
gebruik van een hoofdgebouw
het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende
aanbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het
uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat, in tegenstelling tot een
beroepsmatig gebruik van een hoofdgebouw, gericht op consumentenverzorging
geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat
de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings-
of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit
milieubeheer geldt;
13. beroepsmatig
gebruik van een hoofdgebouw
het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende
aanbouw of bijgebouw voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten
op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig,
ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte
omvang in een woning en daarbij behorende aan- of bijgebouw met behoud van de
woonfunctie kan worden uitgeoefend;
14. bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
15. bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
16. bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
17. bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
18. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
19. bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
20. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
21. bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
22. bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
23. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
24. dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;
25. dagrecreatieve voorziening
speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van dagrecreatie;
26. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
27. escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
28. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
29. hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
30. mantelzorg
alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Bij de mogelijk hiervoor benodigde extra woonruimte dient er sprake te zijn van bewoning door één huishouden;
31. nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut;
32. ouderen
personen ouder dan 60 jaar;
33. overkapping
een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal twee wanden;
34. peil
§
de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van
de weg minder dan
§ bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
§ in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
35. prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
36. raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen
37. seksautomatenhal
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of life-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
38. seksbioscoop/-theater
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
39. seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
40. stedenbouwkundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake stedenbouw;
41. straatprostitutie
zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
42. voorgevel van een hoofdgebouw
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
43. vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw;
44. Wed
Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
45. weg
als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994;
46. Wegenverkeerswet
de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan
47. woning
een hoofdgebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
48. Wro
Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
49. zomerwoning
elke ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan permanent ter plaatse aanwezig seizoensverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
50. zorgbehoevenden
personen die blijkens een zorgindicatie zorg behoeven.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. afstanden
van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen;
3. de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
4. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
5. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
6. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
7. de breedte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
8. de diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voor- en achtergevel;
9. het bebouwde oppervlak
optellen van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar, tenzij in deze regels anders is bepaald;
10. het bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat het percentage van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
11. ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen
als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en
overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van
het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan
3.1.1 Bestemming
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. bermen en beplanting;
c. paden;
d. speelvoorzieningen;
e. waterlopen en waterpartijen.
3.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op
deze gronden mogen, met inachtneming
a. tuinhuisjes;
b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2.1 Tuinhuisjes en bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. de
oppervlakte van tuinhuisjes bedraagt maximaal
b. de
bouwhoogte van tuinhuisjes bedraagt maximaal
c. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal
3.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een bouwvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk geen gebouw zijnde.
3.3.2 Voorwaarde
De in lid 3.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
3.4.1 Ontheffing
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1
tot maximaal
3.4.2 Procedureregel
Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.2.
4.1.1 Bestemming
De
voor ‘Recreatie -
a. zomerwoningen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’: voor openbare dagrecreatie;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’: voor speelvoorzieningen.
4.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op
deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a.
de gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen
b.
op een bouwperceel kleiner dan
c.
op een bouwperceel groter dan
d.
de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal
e.
de afstand van een hoofdgebouw tot een aangrenzend bouwperceel bedraagt
minimaal
f.
de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt
maximaal 3,00 respectievelijk
g.
de afstand van een aan- of uitbouw en/of bijgebouw tot een aangrenzend
bouwperceel bedraagt minimaal
h. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal voor:
§
speelvoorzieningen:
§
overige bouwwerken geen gebouwen zijnde:
4.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een bouwvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing en een gebouw, bijgebouw en aan- en uitbouw ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk geen gebouw zijnde.
4.3.2 Voorwaarde
De in lid 4.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
4.4.1 Ontheffingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid 4.2.1, sub a voor het oprichten van tuinhuisjes buiten het bouwvlak,
met dien verstande dat de oppervlakte maximaal
b.
lid 4.2.1, sub e tot minimaal
c. lid 4.2.1, sub g tot het bouwen op de bouwperceelsgrens.
4.4.2 Procedureregel
Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.2.
Artikel 5
5.1.1 Bestemming
De
voor ‘Recreatie -
5.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op
deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a.
de gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen
b.
het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 30% per bouwperceel, met dien
verstande dat de bebouwde oppervlakte maximaal
c.
de oppervlakte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal
d.
de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal
e.
de afstand van een hoofdgebouw tot een aangrenzend bouwperceel bedraagt
minimaal
f.
de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt
maximaal
g.
de afstand van een aan- of uitbouw en/of bijgebouw tot een aangrenzend
bouwperceel bedraagt minimaal
h.
de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal
5.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een bouwvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing en een gebouw, bijgebouw en aan- en uitbouw ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk geen gebouw zijnde.
5.3.2 Voorwaarde
De in lid 5.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
5.4.1 Ontheffingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid 5.2.1, sub a voor het oprichten van tuinhuisjes buiten het bouwvlak,
met dien verstande dat de oppervlakte maximaal
b.
lid 5.2.1, sub e tot minimaal
c. lid 5.2.1, sub g tot het bouwen op de bouwperceelsgrens.
5.4.2 Procedureregel
Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.2.
6.1.1 Bestemming
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.
6.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met
inachtneming
bouwwerken geen gebouwen zijnde.
6.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
de bouwhoogte bedraagt maximaal voor:
§
antennes:
§
openbare nutsvoorzieningen/geluidwerende voorzieningen:
§
lichtmasten en overige masten:
§
overige bouwwerken geen gebouwen zijnde:
6.3.1 Ontheffing
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2.1 tot maximaal
6.3.2 Voorwaarde
Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.2.
Artikel 7
7.1.1 Bestemming
De voor ‘Wonen -
7.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
7.2.1 Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a.
de gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen
b.
op een bouwperceel kleiner dan
c.
op een bouwperceel groter dan
d.
de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal
e.
de afstand van een hoofdgebouw tot een aangrenzend bouwperceel bedraagt
minimaal
f.
de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt
maximaal 3,00 respectievelijk
g.
de afstand van een aan- of uitbouw en/of bijgebouw tot een aangrenzend
bouwperceel bedraagt minimaal
h. een bouwwerk geen gebouw zijnde mag, met uitzondering van een overkapping, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;
i.
de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal
j.
in afwijking van lid 7.2.1, sub h bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding die gebouwd wordt vóór de voorgevel en/of
binnen
7.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een bouwvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing en een gebouw, bijgebouw en aan- en uitbouw ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk geen gebouw zijnde.
7.3.2 Voorwaarde
De in lid 7.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
7.4.1 Ontheffingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid 7.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:
§ ontheffing uitsluitend wordt verleend voor bouwpercelen waarop een hoofdgebouw aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
§ per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw voor mantelzorg is toegestaan;
§ er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
§
de algemene bebouwingsregels voor bijgebouwen in acht worden genomen,
met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen
§ de ontheffing niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
§ er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw.
b.
lid 7.2.1, sub d tot een goothoogte van maximaal
c.
lid 7.2.1, sub e tot minimaal
d. lid 7.2.1, sub g tot het bouwen op de bouwperceelsgrens.
7.4.2 Voorwaarde
Bij het verlenen van ontheffing kunnen eisen worden gesteld ten aanzien van de inpasbaarheid in het straat- en bebouwingsbeeld. Dit betekent onder andere een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm en/of architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
7.4.3 Advies
Bij het verlenen van ontheffing kunnen burgemeester en wethouders voorafgaand aan de bouwvergunning schriftelijk advies inwinnen van een stedenbouwkundige.
7.4.4 Procedureregel
Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.2.
8.1.1 Bestemming
De voor ‘Wonen -
a.
de huisvesting van ouderen en zorgbehoevenden;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘zorginstelling’ een zorgvoorziening voor ouderen en zorgbehoevenden;
c. groenvoorzieningen, verkeersvoorzieningen, erven, paden en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
8.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming
b. bijgebouwen;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
8.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a.
de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen
b. het aantal woningen bedraagt maximaal het op de kaart aangegeven aantal;
c.
de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal
8.2.2 Bijgebouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’;
b.
ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ mogen bijgebouwen worden
opgericht met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal
c. ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ bedraagt de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw maximaal de op de kaart aangegeven hoogte.
8.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. een bouwwerk geen gebouw zijnde mag, met uitzondering van een overkapping, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;
b. de bouwhoogte bedraagt maximaal voor:
§
erfafscheidingen:
§
overkappingen:
§
carports:
§
overige bouwwerken geen gebouwen zijnde:
8.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een bouwvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing en een gebouw, bijgebouw en aan- en uitbouw ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk geen gebouw zijnde.
8.3.2 Voorwaarde
De in lid 8.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
8.4.1 Ontheffingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid 8.2.3, sub b tot maximaal
8.4.2 Procedureregel
Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.2.
Artikel 9
9.1.1 Bestemming
De voor ‘Waterstaat’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering;
met inachtneming dat in geval van strijdigheid van regels de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn gaan.
9.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen
uitsluitend ten dienste
bouwwerken geen gebouwen zijnde.
9.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen geldt de volgende regel:
de bouwhoogte bedraagt maximaal
Indien een bouwvergunning wordt aangevraagd voor het bouwen van een bouwwerk ten dienste van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en), zullen burgemeester en wethouders deze bouwaanvraag melden aan het Waterschap.
Artikel 10
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Binnen de op de kaart met
gebiedsaanduiding ‘geluidzone’ aangegeven gronden is het bouwen van nieuwe
gebouwen met een geluidgevoelige bestemming, in overeenstemming met het
bepaalde in hoofdstuk
11.2.1 Wijzigingen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van een verkleining of opheffing van de op de kaart aangegeven aanduiding ‘geluidzone’, indien een akoestisch onderzoek dat voldoet aan de vereisten uit de Wet geluidhinder heeft uitgewezen dat verkleining of opheffing van de geluidzone wettelijk mogelijk is. Bij opheffing van de geluidzone komt de aanduiding ‘geluidzone’ op de kaart te vervallen.
11.2.2 Procedureregel
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.1.
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend het doen of laten gebruiken van gronden alsmede gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
13.1.1 Ontheffingen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels in dit plan voor:
a. het overschrijden van de bouwgrens,
zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde
minimale afstand door ingangspartijen, erkers, balkons en bordessen tot
maximaal
b.
het oprichten van antennes en masten tot maximaal
c.
geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of
technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn
in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn
verschuivingen van de bouwgrens met maximaal
13.1.2 Voorwaarde
Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien dit niet leidt tot wijziging van de op de kaart aangegeven bestemming
13.1.3 Procedureregel
Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.2.
Algemene wijzigingsregels
14.1.1 Wijzigingen
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het
plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang zijn
van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van een bouwwerk
geen gebouw zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke
toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens
met maximaal
14.1.2 Procedureregel
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 15.1.
Artikel 15
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid kunnen belanghebbenden gedurende de periode van de terinzagelegging van de voorgenomen ontheffing hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken bij het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland.
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
§ gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
§ na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 16.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1, sub a met maximaal 10 %;
c. lid 16.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in lid 16.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. lid 16.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 17
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Bungalowparken Kamperland’.