Regels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Datum: 16 juni 2014

IDN: NL.IMRO.1684.08BPcuijkheesw2014-VA01

Inhoudsopgave

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 5

Artikel 1 Begrippen 5

Artikel 2 Wijze van meten 19

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 21

Artikel 3 Agrarisch - Wonen in het Groen 21

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening 23

Artikel 5 Bedrijventerrein 25

Artikel 6 Bos 27

Artikel 7 Detailhandel 29

Artikel 8 Gemengd 31

Artikel 9 Groen 35

Artikel 10 Groen - Recreatief 37

Artikel 11 Groen - Wonen in het Groen 39

Artikel 12 Horeca 40

Artikel 13 Maatschappelijk 42

Artikel 14 Natuur 44

Artikel 15 Recreatie 46

Artikel 16 Verkeer 47

Artikel 17 Verkeer - Railverkeer 49

Artikel 18 Verkeer - Wonen in het Groen 51

Artikel 19 Water 53

Artikel 20 Water - Moerasgebied 55

Artikel 21 Water - Recreatief 56

Artikel 22 Wonen 59

Artikel 23 Wonen - Buitengebied 64

Artikel 24 Wonen - Eilanden 69

Artikel 25 Woongebied - De Nielt 74

Artikel 26 Woongebied - Wonen in het Groen 77

Artikel 27 Leiding - Gas 81

Artikel 28 Leiding - Hoogspanningsverbinding 82

Artikel 29 Leiding - Riool 83

Artikel 30 Waarde - Archeologie 4 84

Artikel 31 Waarde - Archeologie 5 86

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels 88

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel 88

Artikel 33 Algemene bouwregels 89

Artikel 34 Algemene gebruiksregels 90

Artikel 35 Algemene aanduidingsregels 93

Artikel 36 Algemene afwijkingsregels 97

Artikel 37 Algemene wijzigingsregels 98

Artikel 38 Algemene procedureregels 100

Artikel 39 Overige regels 101

 

Hoofdstuk 4 Slot- en overgangsregels 102

Artikel 40 Overgangsrecht 102

Artikel 41 Slotregel 103

 

Bijlage bij de regels 105

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

 

plan

het bestemmingsplan Cuijk, Heeswijkse Kampen 2014 met identificatienummer NL.IMRO.1684.08BPcuijkheesw2014-VA01 van de gemeente Cuijk.

 

bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

ondergrond

de informatie die gebruikt is om de geometrische planobjecten te bepalen als vervat in het bestand NL.IMRO.1684.08BPcuijkheesw2014-VA01.

 

plankaart

de analoge weergave van het bestemmingsplan 'Cuijk, Heeswijkse Kampen 2014', bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.1684.08BPcuijkheesw2014-VA01 met legenda.

 

verbeelding

de digitale weergave van het bestemmingsplan 'Cuijk, Heeswijkse Kampen 2014', gewaarmerkt als NL.IMRO.1684.08BPcuijkheesw2014-VA01 en electronisch beschikbaar gesteld op de daarvoor aangewezen landelijke voorziening.

 

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aaneengebouwd

minimaal drie hoofdgebouwen die aan elkaar zijn gebouwd en geen interne verbindingen hebben.

 

aangebouwd

minimaal twee bouwwerken die aan elkaar zijn gebouwd en al dan niet een interne verbinding hebben.

 

aanlegsteiger

steiger waar een schip kan aanleggen.

 

afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

agrarisch gebied

gebied waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven (Verordening Ruimte).

 

 

agrarisch medegebruik

gebied waarbinnen akkerbouw en weidegronden zijn toegestaan naast de hoofdfunctie.

 

bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.

 

bedrijf / bedrijfsmatige activiteiten

een inrichting gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel bedrijfsmatige dienstverlening, een beroep- of bedrijf-aan-huis niet meegerekend.

 

bedrijf, agrarisch-

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren, met voorzieningen onder andere ten behoeve van de verwerking/vergisting afkomstig van mest van het eigen bedrijf (Verordening Ruimte/Cuijk).

 

bedrijf, volwaardig agrarisch-

een agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen (Verordening Ruimte/Cuijk).

 

bedrijf, ambachtelijk-

een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van ter plaatse vervaardigde goederen verband houdend met het ambacht.

 

bedrijf, escort-

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in een seksinrichting wordt uitgeoefend.

 

bedrijf, prostitutie-

een bedrijf waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding uitgeoefend wordt.

 

beroep

het uitoefenenen van een bedrijfsmatige activiteit waarmee in het levensonderhoud wordt voorzien.

 

beroep-aan-huis

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner(s) wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat en een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals juridische, administratieve, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen.

 

bedrijf-aan-huis

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunen worden uitgeoefend.

 

bestaand

  1. de bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

  2. het gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemming / bestemmen

het hoofdgebruik van gronden en bouwwerken dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking

van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel.

Bijvoorbeeld bij een woning is het hoofdgebruik herkenbaar aan een woonkamer,

slaapkamer, keuken, serre, studeerkamer, ruimte voor een beroep/bedrijf-aan-huis et cetera.

 

bestemming, mede- / medebestemmen

het medegebruik van gronden ten behoeve van het hoofdgebruik en/of de openbare ruimte

(Cuijk).

 

bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

 

bordeel

specifieke vorm van een seksinrichting; een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht. Onder een bordeel worden verstaan: een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

bouwen / bebouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwen, ondergronds-

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

 

bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

bouwgrens, voorste-

de naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte grens van een bouwvlak of, indien meerdere bouwgrenzen naar een openbaar toegankelijk gebied gericht zijn, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen bouwgrens.

 

bouwlaag of verdieping(slaag)

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijk of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds, met inbegrip van de begane grond, en met uitsluiting van kruipruimte, zolder en vliering.

 

bouwmassa

een complex van aaneengebouwde bouwwerken.

 

bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

 

bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct steun vindt in of op de grond.

 

bouwwerk geen gebouw zijnde (ander bouwwerk)

elk bouwwerk, dat of ontoegankelijk is, of onoverdekt is, of geen wanden heeft.

 

bouwwerk, bijbehorend-

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde, met een dak en toegankelijk voor mensen (Bor/Cuijk).

 

dagrecreatie

recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang in de vorm van:

  1. extensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op natuurbeleving en landschapsbeleving zoals wandelen, skeeleren, fietsen of kanoën;

  2. intensieve dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig aanbieden van recreatieve activiteiten op een vaste locatie, zoals dierentuinen of attractieparken.

 

dak

elke bovenbeëindiging van een bouwwerk.

 

dakgoot

ondergeschikt bouwdeel bedoeld voor het opvangen en wegvoeren van regenwater komend vanaf het dakvlak.

 

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

 

detailhandel, productiegebonden-

detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een ondergeschikte nevenactiviteit is van dat bedrijf.

 

detailhandel, volumineuze-

detailhandel met een groot winkeloppervlak in auto’s, boten, caravans, keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; bij rechtstreeks samenhangende artikelen kan gedacht worden aan inbouwapparatuur en tegels. Onder volumineuze detailhandel wordt tevens begrepen een tuincentrum en detailhandel in grove bouwmaterialen, alsmede woninginrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.

 

detailhandel, internetverkoop

specifieke vorm van detailhandel gekenmerkt door het aanbieden van producten via internet, om deze vervolgens te distribueren aan eindgebruikers, zonder verkoopvloeroppervlakte.

 

 
dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

 

dienstverlenend bedrijf/instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij direct contact met de klant centraal staat, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

 

ecologische hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden (Verordening Ruimte).

 

erf

al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, voor zover de regels van dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbieden (Bor/Cuijk).

 

erf, achter-

het erf dat 1 meter achter de voorgevelrooilijn ligt.

 

erf, voor-

het erf dat geen achtererf is.

 

extensief recreatief medegebruik

extensieve vormen van dagrecreatie die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, die een kortstondig karakter hebben en in de openlucht plaatsvinden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, paramotorvliegen en kleinschalige recreatieve luchtvaart voor zover het starten en landen betreft.

 

funnel

obstakelvrije zone rond een start- en landingsbaan voor de vliegveiligheid.

 

gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met

wanden omsloten ruimte vormt.

 

gebouw, bedrijfs-

een gebouw dat geschikt is voor bedrijfsmatige activiteiten, waaronder ook maatschappelijke- en sportgerelateerde activiteiten worden gerekend.

 

geluidhinder

gevaar, schade of hinder, als gevolg van geluid (Wg).

 

geluidsgevoelige functies

geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen, zoals woningen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken of medische kleuterdagverblijven (Wg/Cuijk).

 

 
geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen (Wg/Cuijk).

 

geluidzone - industrie

een op grond van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting veroorzaakt door dat industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A) (Wg/Cuijk).

 

geometrische plaatsbepaling

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem.

 

gestapeld

minimaal twee hoofdgebouwen die op elkaar zijn gebouwd en geen interne verbindingen hebben, anders dan gemeenschappelijke voorzieningen en -ruimten.

 

gevel of gevelvlak

bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak (Wg).

 

groeiplaats

de bovengrondse en ondergrondse plaats die een boom, een bomenlaan of een bos nodig heeft om tot volle wasdom te groeien.

 

grond(en)

de onder- en bovengrond op verschillende niveaus, alsmede water, de territoriale zee en de exclusieve economische zone daaronder begrepen (Wro).

 

herbouw

reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen van bestaande bebouwing.

 

hogere grenswaarde

een bij het bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen (Wg/Cuijk).

 

hoofdfunctie

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt

(Cuijk).

 

hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is (Bor/Cuijk).

 

hoofdgebouw, functionele uitbreiding

een uitbreiding van het hoofdgebouw met een functie die gelet op de bestemming tot het

hoofdgebruik kan worden gerekend.

 

hoofdverblijf

de woning waar:

 

horeca / horecabedrijf

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, het bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie, het bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of het bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.

 

huishouden, huisgenoten

personen (of persoon) die ieder het hoofdverblijf in een woning hebben en blijk geven duurzaam zorg te dragen voor elkaar door middel van een bijdrage in de kosten te leveren van de huishouding dan wel anderszins, en waarbij geen sprake is van intensieve therapeutische of medische verzorging/behandeling anders dan voor mantelzorg (Wmo/Cuijk).

 

industrieterrein

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (Wg).

 

inrichting

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht (Wm).

 

inrichting, Bevi-

een inrichting die valt onder het regime van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

inrichting, geluidszoneringsplichtige-

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van een vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld (Wgh).

 

inrichting, seks-

een bedrijf met een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

installatie

één of een aantal bij elkaar behorende technische en/of mechanische hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een hijsinstallatie, antenneinstallatie, waterzuiveringsinstallatie en dergelijke.

 

intensieve veehouderij

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij (Verordening Ruimte).

 

intensieve veehouderij, duurzame locatie-

bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het ter plaatse uit te breiden.

 

 
kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf

 

kap

een dak met een helling.

 

kleinschalig kamperen

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen.

 

kleinschalig logeren

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels aangegeven maximum aantal logeerplaatsen, zoals logeren bij de boer, bed & breakfast en dergelijke.

 

kwetsbaar object / beperkt kwetsbaar object

een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (27 mei 2004), te onderscheiden in:

  1. kwetsbaar object:

  1. woningen, niet zijnde een beperkt kwetsbaar object onder 2.;

  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag,van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

  1. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:

  1. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;

  1. beperkt kwetsbaar object:

  1. woningen, zijnde:

  1. kantoorgebouwen, voor zover geen kwetsbaar object onder a.3;

  2. hotels en restaurants, voor zover geen kwetsbaar object onder a.3;

  3. winkels, voor zover geen kwetsbaar object onder a.3;

  4. bedrijfsgebouwen, voor zover geen kwetsbaar object onder a.3;

  5. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;

  6. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover geen kwetsbaar object onder a.4;

  7. objecten die met de onder b.1 tot en met b.7 genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;

  8. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval (Bevi).

 

maaiveld

het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht (WAM).

 

maatvoeringsgrens

de grens van een maatvoeringsvlak.

 

maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.

 

mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt (Wmo).

 

milieusituatie

ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van milieuaspecten c.q. belasting van het milieu, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking, niet gewenst is, dient rekening te worden gehouden met:

 

monumentale boom

elke boom die is opgenomen in de gemeentelijke 'monumentale bomenlijst', behorende bij de gemeentelijke 'monumentale bomennota'.

 

NAP

Normaal Amsterdams Peil.

 

nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

 

natuurontwikkeling

de ontwikkeling van gebieden met een bepaalde natuurwaarde.

 

nevenactiviteit / nevenfunctie, ondergeschikte-

activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

 

(gewoon) onderhoud, gebruik en beheer

het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt en de detaillering, profilering en vormgeving gelijk blijft (Bor/Cuijk).

 

oeverafwerking, oeverstrook

elke onnatuurlijke afwerking van een oever, zoals kades, schanskorven en aanlegsteigers.

 

omgevingsvergunning

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

 
onderbouw

een geheel of grotendeels onder peil gelegen deel van een gebouw.

 

ondergeschikt bouwdeel

bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.

 

onderkomen

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, als ook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

 

onevenredige aantasting

de situatie dat een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een afbreuk van bestaande ruimtelijke belangen en waarden, die redelijkerwijs niet in verhouding staat tot de ruimtelijke belangen en waarden van de ontwikkeling.

 

openbaar toegankelijk gebied

weg, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van bouwpercelen door langzaam verkeer (Bor/Cuijk);

 

opslagsilo

veelal cilindervormig bouwwerk voor de opslag van stoffen met bijbehorende constructie en randapparatuur.

 

overkapping

een bijbehorend bouwwerk dat toegankelijk is voor mensen, een dak heeft en waaraan minimaal één zijde geen wand heeft.

 

paardenbak / rijbak

een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

 

peil

een denkbeeldig horizontaal vlak dat gebruikt wordt om de verticale maatvoering mee te bepalen.

 

persoonsgebonden overgangsrecht

een aan de (rechts)persoon gerichte beschikking waarin voor deze (rechts)persoon om redenen van billijkheid van overwegende aard van de gebruiksregels van dit bestemmingsplan wordt afgeweken.

 

plangebied

alle gronden gelegen binnen de aanduiding 'plangebied' op de plankaart.

 

prostituee

degene (v/m) die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (Regeling Uitstapprogramma’s Prosituees).

 

prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

 

 
prostitutie, raam-

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

prostitutie, straat-

het in openbaar toegankelijk gebied door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

radarverstoringsgebied

gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen ten behoeve van een goede werking van de radar op een radarstation.

 

recreatie / recreatieve activiteit

alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben.

 

recreatie, extensieve-

recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, gezien het beperkte aantal recreanten per tijdseenheid en oppervlakte-eenheid. Het gaat om bijvoorbeeld wandelen, fietsen, vissen en skeeleren.

 

recreatie, verblijfs-

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten het hoofdverblijf, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen, in de vorm van:

 

ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte, deze kwaliteit wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de architectonische kwaliteit, de landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische kwaliteit van objecten en terreinen, mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe omgeving (Verordening ruimte/Cuijk).

 

schanskorf

een korf, cilinder of andere omhulling die met grond, zand of steenachtige materialen gevuld wordt, onder andere als oeverafwerking ter bescherming tegen erosie, uitspoeling of afschuiving van het onderliggend materiaal.

 

sociale veiligheid

het instandhouden c.q. tot stand brengen van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.

 

spoorweg

spoorweg als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet, voor zover deze is aangegeven op een bij of krachtens deze wet vastgestelde kaart.

 

stedenbouwkundig beeld

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa’s, de gevelindeling en de dakvormen.

 

 
straat- en bebouwingsbeeld

het instandhouden c.q. tot standbrengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, waarbij gelet wordt op de volgende aspecten:

 

twee-aaneen

twee hoofdgebouwen die aan elkaar zijn gebouwd en geen interne verbindingen hebben.

 

tuinmeubilair

de op een erf en/of in een tuin opgerichte sierobjecten zoals tuinkabouters, gazonverlichting, tuinbeeld, kunstwerk, pergola, zonnewijzer en stenen tuinmeubelen.

 

veiligheidszone

gebied waar beperkingen ten aanzien van gebruik en/of bouwen gelden ter bescherming van personen tegen een aanwezig plaatsgebonden risico.

 

verkeersveiligheid

het instandhouden c.q. tot stand brengen van een goede verkeersveilige situatie, in het bijzonder het benodigde uitzicht op hoeken van wegen.

 

vloeroppervlakte, bedrijfs-

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke.

 

vloeroppervlakte, bruto-

de gezamenlijke oppervlakte van alle vloeren gelegen tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

vloeroppervlakte, verkoop-

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten dienste van de detailhandel, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

 

volkstuin

perceel grond dat zich niet in de onmiddelijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik.

 

voorgevel

de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien meerdere gevels naar het openbaar toegankelijk gebied gericht zijn, de als zodanig door het bevoegd gezag aan te wijzen gevel.

 

voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn waarin de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan voor zover gelegen binnen het bouwperceel.

 

voorziening, bijbehorende-

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).

 

 
voorziening, groen-

voorziening voor de inrichting, het onderhoud en het beheer van flora en fauna, zoals boomgeleiders, wortelkratten, bloembakken, drainage- en sproeisystemen, faunatunnels, nestkastjes en dergelijke.

 

voorziening, maatschappelijke-

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening (Verordening Ruimte/Cuijk).

 

voorziening, nuts-

voorziening voor de distributie en ontsluiting van producten en diensten van openbaar nut, zoals bushokjes, kleine pompgemalen, verkeersregelinstallaties, verdeelstations voor stroom, water en gas, telefooncellen en dergelijke.

 

voorziening, speel-

voorziening ter stimulering van het klim-, klauter- en balanceergedrag van kinderen, al dan niet functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens, zoals hangnetten, schommels, glijbanen, speelforten en dergelijke.

 

voorziening, verkeers-

voorziening voor de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen, zoals bankjes, verkeersremmers, brughoofden, lichtmasten, bewegwijzering, plantenbakken, parkeerautomaten, parkeerplaatsen, fietsklemmen, fietsenstallingen en dergelijke.

 

voorzieningen, waterhuishoudkundige-

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten en dergelijke (WAM).

 

vrijstaand

bouwwerk dat geheel los staat van andere bouwwerken.

 

vrijwaringszone

gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen en/of gebruik ten behoeve van een goed functioneren van bijvoorbeeld een weg of molen.

 

waarden, aardkundige-

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, steilranden, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), bodemtypen/

bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

 

waarden, archeologische-

actuele waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

 

waarden, archeologische verwachtings-

potentiële waarden die bestaan uit de mogelijke aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

 

waarden, cultuurhistorische-

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden (Verordening Ruimte).

 

waarden, hydrologische-

gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied,

intermediar gebied en/of kwelgebied.

 

waarden, landschappelijke-

het geheel van waarden in verband met bijzonder landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

 

waarden, natuur(wetenschappelijke)-

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied.

 

water

alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld (WAM).

 

weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen (Wegenverkeerswet 1994/Bouwverordening Cuijk).

 

werk

een constructie geen bouwwerk zijnde, zoals bestrating, drainage, kabels en leidingen en dergelijke.

 

werkzaamheid

op zich staande activiteiten al dan niet ter uitvoering van een werk, zoals bestraten, beplanten, dempen van sloten, ploegen, heien en dergelijke.

 

wonen

het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.

 

woning

een voor het wonen bestemd (gedeelte van een) gebouw (Wg/Cuijk).

 

woning, bedrijfs-

een voor het wonen bestemd (gedeelte van een) bedrijfsgebouw, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens verblijf daar gelet op de bedrijfsactiviteiten noodzakelijk wordt geacht.

 

woonsituatie

het instandhouden c.q. garanderen van een goede woonomgeving, in het bijzonder met het oog op:

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

 

2.1 Meten

  1. Bij de toepassing van deze regels wordt loodrecht gemeten tot of vanuit het hart van de lijn, tenzij anders aangegeven.

  2. De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

 

2.2 Maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

a. voor lengten in meters (m);

b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);

c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);

d. voor verhoudingen in procenten (%);

e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

 

2.3 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal, respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;

  2. In het geval van bewuste aanpassing van de ruimtelijke situatie komt het gestelde in lid a te vervallen.

 

2.4 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van de bouwregels, worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, onder voorwaarde dat:

  1. de overschrijding van de bouwregels aan de gevels maximaal 1,6 meter is;

  2. de overschrijding van de bouwregels op het dak maximaal 3 m is;

  3. de oppervlakte mag maximaal 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak zijn.

 

2.5 Bouwwerken

 

de bepaling van het peil

 

de Bovenkant Spoorstaaf

de bovenkant van de spoorstaaf waarop de wielen rusten (Cujk).

 

de hoogte van de weg

de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld (bouwverordening Cuijk).

 

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee te vergelijken constructiedeel.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het laagste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals rioleringen, kabels, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de lengte, breedte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

 

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

de bedrijfsvloeroppervlakte van een bouwwerk

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke.

 

de verkoopvloeroppervlakte van een bouwwerk

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten dienste van de detailhandel, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

 

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de afstand tot de bouwperceelgrens

vanaf de bouwperceelgrens tot aan het gevelvlak van een bouwwerk.

 

het bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwvlak, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Agrarisch - Wonen in het Groen

 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Wonen in het Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik;

  2. landschapsbouw;

  3. leidingen;

  4. voorzieningen van algemeen nut;

  5. extensief recreatief medegebruik;

  6. waterlopen en waterpartijen;

  7. voorzieningen ten behoeve van de opvang en berging van water;

 

met de daarbij behorende:

  1. agrarische bedrijfsgebouwen;

  2. agrarische bedrijfswoningen;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bouwperceel met burgerwoning' voor bestaande woningen;

  4. bebouwing.

 

en de bij het gebruik behorende werken en werkzaamheden.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

Het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen/-bedrijfswoningen en bouwwerken geen gebouwen zijnden is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. de goothoogte van de gebouwen maximaal 5,5 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte maximaal 8 m mag zijn;

  3. uitsluitend één bedrijfswoning, met een maximale inhoud van 750 m³, mag worden gebouwd, gelijktijdig met of later dan de bouw van bedrijfsgebouwen;

  4. de afstand van gebouwen ten opzichte van de as van de weg waaraan wordt gebouwd minimaal 15 m moet zijn;

  5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2,5 meter moet zijn;

  6. de dakhelling van de gebouwen bedraagt minimaal 12° moet zijn en maximaal 45º mag zijn;

  7. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 12 m mag zijn.

 

3.2.2 'specifieke vorm van wonen - bouwperceel met burgerwoning'

Het bouwen ten behoeve van de bestaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bouwperceel met burgerwoning' is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de woning mag alleen binnen het bouwvlak worden herbouwd;

  2. de inhoud van de woning mag worden vergroot tot maximaal 450 m³;

  3. bij verbouw c.q. uitbreiding van de woning mag de bouwhoogte niet hoger worden dan voorheen, behoudens een geringe verhoging voor zover deze noodzakelijk is ter voldoening aan bouwtechnische voorschriften;

  4. bij algehele of nagenoeg algehele herbouw de goothoogte maximaal 4 m en de bouwhoogte maximaal 8 m mag zijn;

  5. per woning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bouwperceel met burgerwoning' maximaal 2 bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd;

  6. de goothoogte van een bijgebouw maximaal 3 m mag zijn;

  7. de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken maximaal 60 m² mag zijn;

  8. de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot een woning maximaal 20 m mag zijn.

 

3.2.3 Voorzieningen van algemeen nut

Voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut geldt dat de goothoogte maximaal 5 m mag zijn.

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. het plaatsen van onderkomens of het gebruik als dagcamping;

  2. een opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten;

  3. het beoefenen van sporten met motorvoertuigen;

  4. het gebruiken van een aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken vervoermiddel als agrarisch hulpgebouw.

 

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

3.4.1 Vormverandering van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bevoegd om de bestemming 'Agrarisch - Wonen in het Groen' te wijzigen naar 'Woongebied - Wonen in het Groen' onder voorwaarde dat:

  1. bij de inrichting van het gebied zoveel als mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij het groene en historische karakter van het gebied, zoals is neergelegd in het Beeldkwaliteitplan 'Wonen in het Groen' van oktober 2011;

  2. met onderzoek is aangetoond dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de volgende uitvoeringsaspecten:

  1. water, in verband waarmee zonodig advies wordt gevraagd aan aan de waterbeheerder (Waterschap Aa en Maas);

  2. bodemverontreiniging;

  3. geluidhinder;

  4. milieuzonering (uitgaande van de richtlijnen in de meest recente VNG-handreiking 'bedrijven en milieuzonering');

  5. externe veiligheid;

  6. luchtkwaliteit;

  7. archeologie;

  8. flora en fauna;

  9. financieel-economische uitvoerbaarheid;

  1. in het kader van de woningbouwprogrammering afspraken zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, zoals bedoeld in artikel 12.4 onder b. van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011;

  2. het maximum aantal woningen 340 bedraagt;

  3. parkeren door middel van een sluitende parkeerbalans dient plaats te vinden, waarbij parkeervoorzieningen dienen te voldoen aan de parkeernormen uit de Parkeernota Cuijk 2007-2015.


Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsmatige doeleinden in de vorm van voorzieningen voor het openbaar nut, zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening;

  2. gemalen;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

  6. agrarisch medegebruik;

 

en de bij het gebruik behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. per bouwvlak bebouwing ten behoeve van maximaal één bedrijf/nutsvoorziening is toegestaan;

  2. per bouwvlak de bebouwde oppervlakte maximaal 100 m² mag zijn;

  3. de goothoogte van gebouwen maximaal 3,5 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 6 m mag zijn;

 

4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  2. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn;

  3. ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn;

  4. signalerings- en telecommunicatiemasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 35 m mag zijn.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

 

4.3.1 Gebouwen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor:

  1. het bouwen van gebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 6 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 10 m, onder voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

  2. het vergroten van de toegestane bebouwde oppervlakte, onder voorwaarde dat:

  1. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van het bedrijf;

  2. de vergroting plaats vindt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  3. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan;

  4. er geen sprake mag zijn van milieuhygiënische belemmeringen.

4.3.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor:

  1. het bouwen van telecommunicatiemasten met een bouwhoogte tot maximaal 55 m;

  2. het bouwen van installaties en kleine windmolens met een bouwhoogte tot maximaal 15 m, onder voorwaarde dat dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;

  3. het bouwen van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte tot 9 m, met uitzondering van geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen waarvoor geldt dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn;

  2. de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.


Artikel 5 Bedrijventerrein

 

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsmatige- en kantooractiviteiten, onder voorwaarde dat alleen activiteiten zijn toegestaan uit de categorieën 1 en 2, zoals opgenomen in bijlage 2 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' van de regels, met uitzondering van:

  1. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg vallend in maximaal categorie 2, dat alleen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' is toegestaan;

  1. volumineuze detailhandel uitsluitend in de vorm van auto-, boten- en caravanverkoop;

  2. opslag- of werkterrein ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

 

en de bij het gebruik behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Het bouwen van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. het bebouwingspercentage van een bouwperceel maximaal 50% mag zijn;

  2. de breedte van een kavel minimaal 30 m moet zijn;

  3. de gemiddelde diepte van een kavel 80 m moet zijn;

  4. de afstand van gebouwen tot de ontsluitingsweg minimaal 10 m moet zijn;

  5. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens minimaal 3 m moet zijn;

  6. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 7 m mag zijn;

  7. de goothoogte van nutsvoorzieningen maximaal 5 m mag zijn;

 

5.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 7 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 1 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en bouwperceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  2. verlichtingsarmaturen voor het bedrijfsgedeelte, vlaggenmasten, antennes en vergelijkbare constructies waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn.

 

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor:

  1. het afwijken van de kavelbreedte en kaveldiepte;

  2. het afwijken van het bebouwingspercentage per bouwperceel tot maximaal 60%, onder voorwaarde dat voldaan kan worden aan artikel 34.2;

  3. het bouwen van gebouwen met een bouwhoogte tot maximaal 8 m

  4. het bouwen van gebouwen tot in de achterste en/of één van de zijdelingse bouwperceelsgrenzen, onder voorwaarde dat:

  1. het gebouw voldoet aan de brandveiligheidseisen;

  2. een advies van de brandweer is ontvangen.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. bedrijfsactiviteiten niet genoemd in bijlage 2 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' van de regels;

  2. zelfstandige kantoren, met uitzondering van kantooractiviteiten opgenomen in bijlage 2 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' van de regels;

  3. detailhandel, met uitzondering van volumineuze detailhandel zoals opgenomen in lid 5.1;

  4. beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten;

  5. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

  6. vuurwerkbedrijven;

  7. Bevi-inrichtingen;

  8. persoonlijke dienstverlening;

  9. prositutiebedrijven en seksinrichtingen.

 

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor een bedrijfsactiviteit die niet is opgenomen in bijlage 2 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein' van de regels, onder voorwaarde dat:

  1. de afwijking niet gebruikt mag worden voor enige vorm van detailhandel;

  2. de milieubelasting op de omgeving naar aard en invloed kan worden gelijkgesteld aan de in bijlage 2 opgenomen bedrijfsactiviteiten;

  3. bij de beoordeling van de aard en invloed van de bedrijfsactiviteit op de omgeving in ieder geval wordt gelet op mogelijke geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, gevaar, het al dan niet continue karakter van de activiteit, visuele hinder, verkeersaantrekkende werking en verontreiniging van lucht, bodem en water.

 

 

Artikel 6 Bos

 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van het bos- en de bijbehorende bosgroeiplaats;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. extensief recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende bouwwerken, werken en werkzaamheden.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

6.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van:

  1. eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn;

  2. de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn;

  1. hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  2. ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het realiseren van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 8 m, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig mogen worden aangetast.

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;

  4. het vellen of rooien van bomen;

  5. het verwijderen van landschapselementen;

  6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

  7. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

 

 
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke en nauurwaarden van de gronden.


Artikel 7 Detailhandel

 

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wijk-, c.q. buurtvoorzieningen in de vorm van detailhandel en van maatschappelijke en zakelijke dienstverlening op de begane grond, waarbij geldt dat:

  1. detailhandel alleen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

  2. de brutovloeroppervlakte aan detailhandel maximaal 1.500 m² mag zijn;

  3. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van detailhandel en de dienstverlening maximaal 3.250 m² mag zijn;

  1. de huisvesting van huishoudens op de verdiepingslagen, waarbij geldt dat bergingen en verkeersruimten op de begane grond zijn toegestaan ten behoeve van de bovengelegen woningen;

  2. parkeervoorzieningen;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. het aantal bouwlagen maximaal 5 mag zijn;

  2. de bouwhoogte maximaal 21 m mag zijn;

  3. het aantal woningen maximaal 60 mag zijn.

  4. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' een onderdoorgang ten behoeve van een verkeerspassage gerealiseerd moet worden;

 

7.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.

 

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken verstaan voor:

  1. een sekswinkel;

  2. een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;

  3. horeca-activiteiten.

 

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde lid 39.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor het realiseren van extra woningen op de begane grond, onder voorwaarde dat:

  1. de woningen passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;

  2. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;

  3. de voorzieningenstructuur van de wijk niet onevenredig wordt aangetast;

  4. milieutechnisch geen belemmeringen zijn.

  1. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde lid 39.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 en lid 7.4 voor horeca-activiteiten uit categorie VI, zoals opgenomen in bijlage 3 'Staat van Horeca-activiteiten' van de regels, alsmede horeca-activiteiten die naar de aard en de invloed op de omgeving hieraan gelijk te stellen zijn, onder voorwaarde dat de oppervlakte maximaal 10% van het totaal bebouwde oppervlakte mag zijn, met een maximum van 50 m².

 

 

Artikel 8 Gemengd

 

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de huisvesting van een huishouden, waarbij maximaal één woning aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;

  2. statische opslag;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' een bed & breakfast met maximaal 5 logeerplaatsen en een maximum oppervlakte van 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte tot een maximum oppervlakte van 150 m²;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt algemeen dat:

  1. per bestemmingsvlak bebouwing van maximaal één voormalig agrarisch bedrijf is toegestaan;

  2. de afstand van gebouwen tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, minimaal 15 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand;

  3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen minimaal 3 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand.

 

8.2.2 Bedrijfsgebouwen

Het bouwen van een bedrijfsgebouw is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. het alleen om vervangende nieuwbouw mag gaan;

  2. de goothoogte maximaal de bestaande goothoogte mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal de bestaande bouwhoogte mag zijn;

  4. de oppervlakte maximaal de bestaande oppervlakte mag zijn.

 

8.2.3 Woning

Het bouwen van een woning is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. het alleen om vervangende nieuwbouw mag gaan;

  2. bij vervangende nieuwbouw de woning uitsluitend gesitueerd mag worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend;

  3. de goothoogte maximaal 5,5 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  5. de inhoud maximaal 750 m³ mag zijn.

8.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte maximaal 5,5 m mag zijn;

  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 100 m² mag zijn;

  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken op een afstand van minimaal 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw moeten worden gebouwd;

  5. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw maximaal 15 m mag zijn.

 

8.2.5 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn,

  2. ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.

 

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. de onderlinge situering van bouwwerken;

  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;

  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;

onder de aanvullende voorwaarden dat:

  1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;

  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

8.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor:

  1. het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de weg, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  3. vervangende nieuwbouw van de woning op een andere locatie, onder voorwaarde dat:

  1. herbouw voor minimaal 30% plaats moet vinden op de bestaande fundering;

  2. herbouw op een andere locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;

  3. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden aangetast;

  4. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;

  5. er wordt voldaan aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.

  1. het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 15 m van de woning, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  2. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  3. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte tot maximaal 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.

  4. een verruiming van de bouwregels voor woningen en bijbehorende bouwwerken, onder voorwaarde dat:

  1. bij sloop van overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³ en/of 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m²;

  2. bij in te richten of te beplanten gronden 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m3 en/of 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m².

 

8.5 Specifieke gebruiksregels

 

8.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van nevenfuncties en/of verbrede landbouw.

 

8.5.2 Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

  1. Het hoofdgebouw en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor bewoning;

  2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor bewoning.

 

8.5.3 Statische opslag

Binnen deze bestemming is statische opslag toegestaan, waarbij geldt dat de oppervlakte voor statische opslag binnen voormalige bedrijfsgebouwen maximaal 1.000 m² mag zijn.

 

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

8.6.1 Kleinschalig logeren

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 en lid 8.5.1 voor het toestaan van kleinschalig logeren, onder voorwaarden dat:

  1. de logeerplaatsen dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing;

  2. het aantal logeerplaatsen maximaal 5 mag zijn;

  3. de oppervlakte die gebruikt mag worden ten behoeve van het kleinschalig logeren maximaal 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte mag zijn tot een maximum oppervlakte van 150 m².

 

8.6.2 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 en lid 8.5.1 voor het toestaan van kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven en woningen, onder voorwaarde dat:

  1. het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 mag zijn;

  2. de oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van het kleinschalig kamperen, maximaal 0,2 ha mag zijn;

  3. de gronden die gebruikt worden voor het kleinschalig kamperen dienen direct te grenzen aan het bouwvlak of bestemmingsvlak van het agrarische bedrijf of woning;

  4. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

  5. het kleinschalig kamperen dient te passen binnen het toeristisch/recreatief beleid van de gemeente.

 

8.6.3 Overige functies

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 en lid 8.5.1 voor het toestaan van:

  1. agrarisch technisch hulpbedrijven, agrarische verwante bedrijven, waarvan de totale oppervlakte maximaal 400 m² mag zijn;

  2. sociale en educatieve functies waarvan de totale oppervlakte maximaal 400 m² mag zijn;

  3. recreatieve functies waarvan de totale oppervlakte maximaal 400 m² mag zijn;

  4. ondergeschikte horeca is toegestaan bij de functies zoals genoemd in sub b en c, waarbij de oppervlakte maximaal 50 m² mag zijn;

  5. bij cumulatie van meerdere vormen van functies mag de totale omvang van nevenfuncties inclusief statische opslag maximaal 2.000 m² mag zijn;

  6. de functies dienen plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;

  7. overtollige bebouwing moet worden gesloopt, waarbij de overtollig gesloopte bebouwing nimmer mag worden teruggebouwd;

  8. buitenopslag voor de functies is niet toegestaan;

  9. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

  10. de functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;

  11. de functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

  12. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

 

8.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming "Gemengd" wordt gewijzigd naar de bestemming "Wonen - Buitengebied", onder voorwaarden dat:

  1. agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;

  2. de voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij geldt dat maximaal 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³, en/of aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m².

  3. de overtollig gesloopte bebouwing nimmer mag worden teruggebouwd;

  4. de woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;

  5. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;

  6. de wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbeteringdvan de aanwezige of potentiële kwaliteiten van de bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;

  7. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

 

Artikel 9 Groen

 

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:

  1. openbaar groen en groenvoorzieningen, waaronder oeverafwerkingen en stranden;

  2. openbare speelplaatsen en speelvoorzieningen;

  3. hondenuitlaatplaatsen;

  4. natuurdoeleinden waaronder natuurvriendelijke oevers;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  6. een geluidwal ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal';

 

en medebestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. verkeersvoorzieningen voor langzaam verkeer;

  3. de ontsluiting van aanliggende percelen;

  4. parkeren en parkeervoorzieningen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein uitgesloten' waar het parkeren en het aanleggen van parkeervoorzieningen niet is toegestaan;

  5. culturele uitingen zoals beeldende kunstwerken en heiligenhuisjes;

  6. extensief recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

9.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en perceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  2. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  3. een geluidwal ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 m mag zijn.

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;

  2. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  3. het inrichten en gebruiken van gronden als erf bij een woning of als volkstuin.

 

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 en lid 9.4 voor het geheel of gedeeltelijk gebruiken van gronden als erf bij een woning, onder voorwaarde dat:

  1. de gronden aansluiten op een bouwperceel met een woonbestemming;

  2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de openbare groenstructuur in de directe omgeving;

  3. de bebouwing beperkt blijft tot een perceelsafscheiding met een maximale hoogte van 1 m ter hoogte van het voorerf van de woning en maximaal 2 m ter hoogte van het achtererf van de woning.

 

9.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' in het kader van de uitgifte van openbaar groen geheel of gedeeltelijk gewijzigd wordt naar:

  1. de bestemming 'Verkeer', onder voorwaarde dat:

  1. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de openbare groenstructuur in de directe omgeving;

  2. de nieuwe verkeersfunctie noodzakelijk wordt geacht om een goede geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen te waarborgen binnen het plangebied;

  1. de bestemming 'Wonen', onder voorwaarde dat:

  1. de te wijzigen gronden worden toegevoegd aan een aangrenzend bouwperceel met een woonbestemming;

  2. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de openbare groenstructuur in de directe omgeving;

  3. het aantal woningen niet mag toenemen.

 

 

Artikel 10 Groen - Recreatief

 

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Recreatief' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen en openbaar groen;

  2. veldsport- en speelvoorzieningen en stranden;

  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder:

  1. voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer;

  2. watergangen, waterlopen en waterpartijen;

  3. voorzieningen voor waterkeringen;

  1. extensief recreatief medegebruik;

 

en medebestemd voor:

  1. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  2. de ontsluiting van aanliggende percelen;

  3. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

10.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 3,5 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en perceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  2. ooievaarsnesten, lichtmasten, verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  1. de inhoud maximaal 25 m³ mag zijn.

 

10.3 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval het gebruik van gronden verstaan voor:

  1. met het doel van verblijfsrecreatie plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;

  2. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  3. het inrichten en gebruiken van gronden als erf bij een woning of als volkstuin;

  4. het recreatief nachtverblijf;

  5. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;

  6. het beproeven van voertuigen of het beoefenen van de motor- of modelvliegtuigsport.

 

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 en 10.3 voor het toestaan van kleinschalig logeren, onder voorwaarden dat:

  1. de logeerplaatsen dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing;

  2. het aantal logeerplaatsen maximaal 5 mag zijn;

  3. de oppervlakte die gebruikt mag worden ten behoeve van het kleinschalig logeren maximaal 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte mag zijn tot een maximum oppervlakte van 150 m².

 

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het vellen of rooien van bomen;

  2. het verwijderen van landschapselementen;

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het groen, de landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats, landschappelijke waarden en natuurwaarden, zoals brede landschappelijke structuren.

 

 

Artikel 11 Groen - Wonen in het Groen

 

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Wonen in het Groen' aangewezen gronden zijn bedoeld voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. plantsoenen en groenstroken;

  3. bermen en beplanting;

  4. fiets- en voetpaden;

  5. speelvoorzieningen;

  6. waterlopen en waterpartijen;

  7. voorzieningen ten behoeve van de opvang en berging van water;

  8. oeverafwerkingen;

  9. voorzieningen van algemeen nut;

  10. bruggen;

  11. geluidwerende voorzieningen;

 

en medebestemd voor:

  1. verhardingen;

  2. parkeervoorzieningen;

 

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

11.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. verlichtingsarmaturen waarvan de bouwhoogte maximaal 8 m mag zijn;

  2. geluidwerende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn.

 

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de afmetingen van bouwwerken;

  2. de situering van bouwwerken.

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. het plaatsen van kampeermiddelen en andere onderkomens voor verbijfsrecreatie of als dagcamping;

  2. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  3. het inrichten en gebruiken van gronden als erf bij een woning of als volkstuin.

 

 

Artikel 12 Horeca

 

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. activiteiten zoals opgenomen in bijlage 3 'Staat van Horeca-activiteiten', waarbij geldt dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' alleen activiteiten uit categorie 2 zijn toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 5' alleen activiteiten uit de categorieën 1, 2, 3 en 5 zijn toegestaan;

  1. wonen in één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 5', onder voorwaarde dat:

  1. de bedrijfswoning als bedrijfsgebouw onderdeel uitmaakt van de bedrijfsbebouwing;

  2. na bedrijfsbeëindiging de bedrijfswoning als één woning bewoond mag blijven;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Aanduiding 'horeca van categorie 2'

Het bouwen van bedrijfsgebouwen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' moet worden gebouwd;

  2. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 45% mag zijn;

  3. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens minimaal 3 moet zijn;

  4. de goothoogte van gebouwen maximaal 3,5 m mag zijn;

  5. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde maximaal 1 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. tuinmeubilair, reclameobjecten en speeltoestellen, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn;

  2. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;

  3. één reclamezuil, waarvan de bouwhoogte maximaal 30 m mag zijn.

 

12.2.2 Aanduiding 'horeca van categorie 5'

Het bouwen van bedrijfsgebouwen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 5' is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' moeten worden gebouwd;

  2. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 45% mag zijn;

  3. de goothoogte van maximaal 50% van de bedrijfsbebouwing maximaal 10,5 m mag zijn en de goothoogte voor het overige maximaal 8 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 3,5 m mag zijn;

  5. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 1 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. (reclame)masten en verlichtingsarmaturen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 m mag zijn;

  2. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.

 

Ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 5' is het bouwen van een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan, onder voowaarde dat:

  1. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' moeten worden gebouwd;

  2. de geluidbelasting in de bedrijfswoning maximaal 35 dB(A) mag zijn;

  3. de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m³ mag zijn;

  4. de goothoogte van de bedrijfswoning minimaal 2,8 m moet zijn;

  5. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken maximaal 80 m² mag zijn;

  6. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 3 m mag zijn;

  7. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 3 m mag zijn;

  8. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 1 m mag zijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.

 

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

12.4 Afwijken van de bouwregels

 

12.4.1 Aanduiding 'horeca van categorie 2'

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1 voor:

  1. het bouwen van gebouwen op een afstand van minimaal 1 m tot de bouwperceelsgrens;

  2. het bouwen van vlaggenmasten met een bouwhoogte van maximaal 12 m.

 

12.4.2 Aanduiding 'horeca van categorie 5'

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.2 voor:

  1. het afwijken van het bebouwingspercentage tot maximaal 50%, onder voorwaarde dat voldaan kan worden aan artikel 34.2;

  2. het bouwen van maximaal 50% van de bedrijfsgebouwen met een goothoogte tot maximaal 15 m;

  3. het bouwen van (reclame)masten en verlichtingsarmaturen met een bouwhoogte tot maximaal 12 m;

  4. het bouwen van de bedrijfswoning buiten de aanduiding 'bouwvlak'.

 

12.5 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval het gebruik van gronden en bouwwerken verstaan voor:

  1. een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

  2. een speelautomatenhal of casino;

  3. het gebruik van gronden voor het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping.

 

 

Artikel 13 Maatschappelijk

 

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. educatieve, sociaal-medische, (para)medische, therapeutische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke activiteiten;

  2. openbare dienstverlening, buitenschoolse opvang en kindercentra;

  3. openbare speelplaatsen en speelvoorzieningen;

  4. alleen (para)medische en/of therapeutische praktijken ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte';

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Bouwperceel

Een bouwperceel mag bebouwd worden, onder voorwaarde dat:

  1. het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 100% mag zijn, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage', waar het weergegeven maximum bebouwingspercentage geldt;

  2. het bebouwingspercentage voor gronden buiten de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 50% mag zijn.

 

13.2.2 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. de maximale goothoogte van het hoofdgebouw vrij is, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte', waar de weergegeven maximale goothoogte geldt;

  2. de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw vrij is, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte', waar de weergegeven maximale bouwhoogte geldt;

  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk maximaal 3,5 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk gelijk mag zijn aan de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw.

 

13.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 4,5 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en bouwperceelsafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  2. verlichtingsarmaturen, vlaggenmasten, antennes en vergelijkbare constructies waarvan de bouwhoogte maximaal 9 m mag zijn.

 

13.2.4 Praktijkruimte

In afwijking van lid 13.2.1, lid 13.2.2 en lid 13.2.3 geldt ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' dat:

  1. alleen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' een gebouwen gebouwd mogen worden;

  2. de goothoogte maximaal 3,5 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal 4,5 m mag zijn;

  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 4 m moet zijn. Alleen voor wat betreft de perceelsgrens aan de achterzijde mag in de perceelsgrens worden gebouwd;

  5. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3,5 m mag zijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 m mag zijn. voor zover gelegen vóór de voorgevel en/of gericht op de Wegedoorn.

  6. ondergonds bouwen als onderbouw van een gebouw toegestaan is, onder voorwaarde dat de verticale diepte maximaal 4 m mag zijn.

 

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

 

Artikel 14 Natuur

 

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden;

  2. het behoud, herstel en versterking van de biotoop van de das in het bijzonder;

  3. extensieve beweiding;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. extensief recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

14.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is niet toegestaan, met uitzondering van:

  1. eenvoudige, kleinschalige voorzieningen in de vorm van bouwwerken ten behoeve van het beheer en extensief recreatief medegebruik, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn;

  2. de oppervlakte maximaal 20 m² mag zijn;

  1. hekwerken en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  2. ooievaarsnesten waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 voor het realiseren van eenvoudige voorzieningen voor extensief recreatief medegebruik, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 8 m, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden niet onevenredig mogen worden aangetast.

 

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;

  4. het vellen of rooien van bomen;

  5. het verwijderen van landschapselementen;

  6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

  7. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

 

 
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke en nauurwaarden van de gronden.

 

 

Artikel 15 Recreatie

 

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dagrecreatieve voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen en openbaar groen;

  3. speelvoorzieningen en stranden;

 

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

15.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn, met uitzondering van

  1. (erf)afscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;

  2. palen, masten en beeldende kunstwerken, waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;

  3. voorzieningen voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn.

15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;

  5. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;

  2. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;

  3. verkoop van motorbrandstoffen;

  4. bewoning;

  5. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;

  6. detail- en/of groothandel;

  7. verblijfsrecreatie en/of het gebruik als dagcamping;

  8. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;

  9. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel.


Artikel 16 Verkeer

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegverkeer en de bijbehorende geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen;

  2. de ontsluiting van de aanliggende percelen;

  3. parkeren en parkeervoorzieningen, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' alleen een parkeerterrein is toegestaan;

  4. parkeren en parkeervoorzieningen zijn uitgesloten ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein uitgesloten';

  5. een publieksruimte in de vorm van een multifunctioneel (markt)plein c.q. boulevard met bijbehorende voorzieningen zoals een openbare speelplaats ter plaatse van de aanduiding 'plein';

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. openbare speelplaatsen en speelvoorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

  6. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, werken en werkzaamheden.

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' waar garageboxen mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

 

16.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer waarvan de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn;

  2. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m gemeten vanaf het wegdek mag zijn;

  3. signalerings- en telecommunicatiemasten waarvan de bouwhoogte maximaal 40 m mag zijn.

 

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

16.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat:

  1. de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;

  2. de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.

 

16.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

Artikel 17 Verkeer - Railverkeer

 

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. railverkeer en de bijbehorende geleiding, beveiliging en regeling van railverkeersbewegingen;

  2. ongelijkvloerse en gelijkvloerse kruisingen voor wegen, straten en water;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeervoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

  6. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen;

 

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, werken en werkzaamheden.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

17.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 m mag zijn;

  2. geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 4 m gemeten vanaf de Bovenkant Spoorstaaf mag zijn;

  3. bouwwerken voor het onderbrengen van voorzieningen van de elektrotechnische systemen, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m gemeten vanaf de Bovenkant Spoorstaaf mag zijn;

  4. verlichting, draagconstructies voor bovenleidingen, seinpalen, bakens en andere railverkeersvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 15 m mag zijn;

  5. signalerings- en telecommunicatiemasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 40 m mag zijn.

 

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

17.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 voor het bouwen van hogere geluidreducerende en geluidwerende voorzieningen, onder voorwaarde dat:

  1. de afwijking noodzakelijk is om aan de eisen te kunnen voldoen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.

  2. de bouwhoogte maximaal 8 meter mag zijn.

17.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

Artikel 18 Verkeer - Wonen in het Groen

 

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten, paden en pleinen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

  2. voet- en rijwielpaden;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;

  5. speelvoorzieningen;

  6. hondenuitlaatplaatsen;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. kunstwerken;

  9. waterlopen en waterpartijen, waaronder wadi's;

  10. (ondergrondse) afvalinzamelingspunten;

  11. vervoersvoorzieningen, zoals bushokjes/abri's;

  12. terrassen;

  13. standplaatsen;

  14. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, werken en werkzaamheden.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van gebouwen voor nuts- en opbaar vervoer voorzieningen, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 3,5 m mag zijn;

  2. de oppervlakte per gebouw maximaal 15 m² mag zijn.

 

18.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. lichtmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn;

  2. een overkapping waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn en de oppervlakte maximaal 30 m²;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen zijn niet toegestaan.

 

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken.

 

18.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van een uitval/zonnescherm ten behoeve van terrassen, onder voorwaarde dat:

  1. de uitval/het zonnescherm aan de gevel moet worden bevestigd;

  2. de bouwhoogte en de diepte maximaal 4 m mag zijn;

  3. het bouwen geen onevenredig gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid en/of de verblijfsfunctie.

18.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. kamperen;

  2. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen;

  3. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;

  4. buitenopslag.

 

18.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Verkeer - Wonen in het Groen' wordt ten behoeve van het vegroten van een aangrenzende tuin wordt omgezet naar 'Woongebied - Wonen in het Groen', onder voorwaarde dat:

  1. de effecten op de omgeving niet zullen toenemen;

  2. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;

  3. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht;

  4. bij de wijziging de regels van de bestemming 'Woongebied - Wonen in het Groen' onverminderd van kracht blijven.


Artikel 19 Water

 

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder:

  1. voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer;

  2. watergangen, waterlopen en waterpartijen;

  3. voorzieningen voor waterkeringen;

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur-, landschappelijke- en hydrologische waarden van het water;

 

en medebestemd voor:

  1. groenvoorzieningen en openbaar groen;

  2. wegen en parkeervoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. extensief recreatief medegebruik;

 

en daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

19.2 Bouwregels

 

19.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

19.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;

  2. de oppervlakte maximaal 25 m² mag zijn.

 

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de afmetingen van bouwwerken geen gebouw zijnde;

  2. de situering van bouwwerken geen gebouw zijnde.

 

19.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2.2 voor een hogere bouwhoogte en een grotere oppervlakte van bouwwerken geen gebouw zijnde, onder voorwaarde dat:

  1. de situering en omvang van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem;

  2. het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder, ten behoeve van de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals bruggen en duikers.

 

19.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. de opslag van grote obstakels als boten e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

  2. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen.

19.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,5 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;

  4. het vellen of rooien van bomen;

  5. het verwijderen van landschapselementen;

  6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

  7. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke- en nauurlijke- en hydrologische waarden van de gronden;

  2. het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder inzake de hydrologische waarden.

 

 

Artikel 20 Water - Moerasgebied

 

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water - Moerasgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder:

  1. voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer;

  2. watergangen, waterlopen en waterpartijen;

  3. voorzieningen voor waterkeringen;

  1. bruggen;

  2. oeverafwerkingen;

  3. groenvoorzieningen en openbaar groen;

  4. paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

 

en daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

20.2 Bouwregels

 

20.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

20.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.

 

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de afmetingen van bouwwerken geen gebouw zijnde;

  2. de situering van bouwwerken geen gebouw zijnde.

 

20.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. de opslag van grote obstakels als boten e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen.


Artikel 21 Water - Recreatief

 

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Recreatief' gronden zijn bestemd voor:

  1. waterrecreatie;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van de plezier- en beroepscheepvaart, waaronder in ieder geval voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, natuurlijke-, recreatieve- en landschappelijke oevers, bootliften en aanlegsteigers of andere constructies voor het afmeren van vaartuigen;

  3. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur-, landschappelijke- en hydrologische waarden van het water;

  4. een brug voor wegverkeer ter plaatse van de aanduiding 'brug';

 

en medebestemd voor:

  1. groenvoorzieningen en openbaar groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. wonen voor zover het de oeverstrook inclusief schanskorven en de aanlegsteiger(s) betreffen die grenzen aan de bestemming "Wonen - Eilanden". De oeverstrook inclusief schanskorven is 2 m breed gemeten vanaf de bestemmingsgrens met "Wonen - Eilanden".

 

en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

 

21.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde

  1. Het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;

  2. de oppervlakte maximaal 25 m² mag zijn;

  1. in afwijking van het bepaalde in lid a. geldt voor bouwwerken geen gebouw zijnde een bouwverbod voor zover gesitueerd op gronden in directe aansluiting met de bestemming "Wonen - Eilanden", met uitzondering van:

  1. schanskorven en vergelijkbare waterhuishoudkundige werken die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de oeverstrook en de daarachter gelegen gronden;

  2. erfafscheidingen, waarvoor geldt dat:

  1. aanlegsteigers, waarvoor geldt dat:

  1. voor alle bebouwing onder lid a. en b. geldt dat het bouwproces en de bebouwing:

  1. de stabiliteit van de oeverstrook inclusief de schanskorf niet mag aantasten. De oeverstrook inclusief schanskorven is 2 m breed gemeten vanaf de bestemmingsgrens met "Wonen - Eilanden". Het is in ieder geval verboden om de schanskorven te gebruiken als onderdeel van en/of voor de bevestiging van bouwwerken geen gebouwen zijnde;

  2. geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem en de veiligheid op het water.

 

21.2.3 Aanduidingen

In afwijking van het bepaalde in lid 21.2.2 geldt dat ter plaatse van:

  1. de aanduiding 'aanlegsteiger' het bouwen van een tweede aanlegsteiger per aangrenzend bouwperceel met een woning is toegestaan, onder voorwaarde dat de afstand van de aanlegsteiger tot de (verlengde) zijdelingse bouwperceelsgrenzen minimaal 5 m moet zijn;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'brug' de doorvaarbare hoogte en de maatvoering van de brug in overleg met de water- en wegbeheerder worden bepaald;

  3. voor alle bebouwing onder lid a. en b. geldt dat het bouwproces en de bebouwing:

  1. de stabiliteit van de oeverstrook inclusief de schanskorf niet mag aantasten. Het is in ieder geval verboden om de schanskorven te gebruiken als onderdeel van en/of voor de bevestiging van bouwwerken geen gebouwen zijnde;

  2. geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem en de veiligheid op het water.

 

21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1 en het functioneren van het watersysteem, de veiligheid op het water en de stabiliteit van de oeverstrook inclusief schanskorf, nadere eisen te stellen aan:

  1. de afmetingen van bouwwerken geen gebouw zijnde;

  2. de situering van bouwwerken geen gebouw zijnde.

 

21.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 voor:

  1. een hogere bouwhoogte en een grotere oppervlakte van bouwwerken geen gebouw zijnde, onder voorwaarde dat:

  1. de situering en omvang van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem, de veiligheid op het water en de stabiliteit van de oeverstrook inclusief de schanskorf;

  2. het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder, ten behoeve van de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers;

  1. de aanleg van bruggen gelegen buiten de aanduiding 'brug', onder voorwaarde dat:

  1. de situering en omvang van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen gevaar mag opleveren voor het functioneren van het watersysteem, de veiligheid op het water en de stabiliteit van de oevers inclusief schanskorven;

  2. het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder.

 

21.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. de opslag van grote obstakels als boten (tenzij op daarvoor aangewezen locaties, zoals aanlegsteigers) e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  2. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;

  3. woondoeleinden, waaronder in een woonboot, plezierboot of vergelijkbaar onderkomen;

  4. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;

  5. het varen met speedboten, jetski's en daarmee gelijk te stellen objecten. Hieronder worden in ieder geval niet begrepen surfplanken, roei-, zeil- en motorboten;

  6. depotvorming en persleidingen.

 

21.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins verlagen van de waterstand;

  3. het verwijderen van landschapselementen;

  4. het aanleggen en/of verharde van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke- en nauurlijke- en hydrologische waarden van de gronden, het functioneren van het watersysteem, de veiligheid op het water en de stabiliteit van de oeverstrookinclusief schanskorven;

  2. het bevoegd gezag advies inwint bij de waterbeheerder inzake de hydrologische waarden.

 

 

Artikel 22 Wonen

 

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de huisvesting van een huishouden;

  2. de instandhouding van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en verkeersvoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

22.2 Bouwregels

 

22.2.1 Hoofdgebouw

Het bouwen van een hoofdgebouw is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', onder voorwaarde dat:

  1. het niet is toegestaan het bestaande aantal hoofdgebouwen en/of woningen per bouwvlak te vermeerderen, met als peildatum de inwerkingtreding van dit plan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' alleen één vrijstaand hoofdgebouw mag worden gebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' alleen twee aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' alleen drie of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' alleen twee of meer op elkaar gebouwde woningen mogen worden gebouwd;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' een onderdoorgang ten behoeve van een verkeerspassage gerealiseerd moet worden;

  7. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' waar de weergegeven maximale goothoogte geldt;

  8. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte', waar de weergegeven maximale bouwhoogte geldt;

 

22.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan, onder de algemene voorwaarden dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen voor de aangrenzende woningen niet is toegestaan, omdat deze gronden een verkeer-, parkeer- en/of groenfunctie ten behoeve van deze woningen hebben;

  2. de afstand tot de voorste bouwgrens minimaal 3 m moet zijn;

  3. de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m mag zijn;

  4. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² zijn, onder voorwaarde dat:

  1. een functionele uitbreiding van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ niet wordt meegerekend bij de gezamenlijke oppervlakte;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor maximaal 50% mag worden bebouwd;

  3. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw, groter is dan 120 m², de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m², onverlet het bepaalde onder 2.;

 

In aanvulling op de algemene voorwaarden geldt voor:

  1. aangebouwde bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ dat:

  1. de goot- en bouwhoogte maximaal gelijk mag zijn aan de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw;

  1. aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelegen buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ dat:

  1. de goothoogte maximaal 3,25 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag zijn, met een maximum van 6 m;

  1. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dat:

  1. de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m moet zijn;

  2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorende bouwwerk maximaal 45 m² mag zijn;

  3. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn;

 

In afwijking van sub a. t/m sub f. geldt dat:

  1. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk (erker) aan de voorgevel mag worden gebouwd, onder voorwaarde dat:

  1. de breedte maximaal 40% van de breedte van de voorgevel mag zijn;

  2. de diepte maximaal 1/3 van de breedte mag zijn, met een maximum van 1 m;

  3. de bouwhoogte minimaal de kozijnhoogte van de entreepui moet zijn en maximaal de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag mag zijn, onder voorwaarde dat de bouwhoogte minimaal 0,5 meter onder de goothoogte van de woning blijft.

 

22.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. een whirlpool of jacuzzi, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 m mag zijn;

  2. tuinverlichting, erf- en perceelsafscheidingen en een paardenbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.

 

22.2.4 Specifieke bouwaanduiding - 1

In afwijking van lid 22.2.2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' dat per woning 1 carport mag worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

 

22.2.5 Specifieke bouwaanduiding - 2

In afwijking van lid 22.2.2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' dat per woning 1 garage mag worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

 

22.2.6 Specifieke bouwaanduiding - 3

In afwijking van lid 22.2.1 en lid 22.2.2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' voor het hoofdgebouw dat:

  1. maximaal één vrijstaande woning gebouwd mag worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. op het woonperceel een bruikbaar oppervlak van minimaal tweemaal 3x6 m, niet gelegen vóór de voorgevel, moet worden vrijgehouden bereikbaar voor parkeren, waarbij geldt dat de ruimte voor het parkeren slechts aan één zijde van de woning mag worden gerealiseerd;

  3. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  5. de woning uitgevoerd moet worden met een kap met een helling van minimaal 15º;

  6. de kap haaks op de weg (Bosrank) gesitueerd moet zijn;

 

en voor bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning maximaal 60 m² mag zijn, onder voorwaarde dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en het zijerf maximaal 50% mag zijn bebouwd;

  2. de oppervalkte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk maximaal 45 m² mag zijn;

  1. bijbehorende bouwwerken alleen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';

  2. de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de achterste en zijdelingse terreingrenzen minimaal 1 m moet zijn, tenzij in de bouwperceelsgrens wordt gebouwd;

  3. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 3,5 m mag zijn;

  5. erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken mogen vóór de voorgevel worden gebouwd, onder voorwaarde dat:

  1. de diepte ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,5 mag zijn;

  2. de totale breedte maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag zijn;

  3. de afstand tot voorste bouwperceelsgrens minimaal 2 m moet zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 3 m moet zijn.

 

22.2.7 Specifieke bouwaanduiding - 4

In afwijking van 22.2.2 geldt voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' ('maximale goot- en bouwhoogte (9-13)') dat:

  1. de oppervlakte per woning maximaal 35 m² mag zijn;

  2. de bouwwerken zowel aangebouwd als in de bouwmassa van het hoofdgebouw opgenomen mogen zijn;

  3. de bouwwerken minimaal 1 m achter de voorgevel van de woning moeten worden gebouwd;

  4. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;

  5. de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn.

 

22.2.8 Specifieke bouwaanduiding - 5

In afwijking van 22.2.2 geldt voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' ('maximale goot- en bouwhoogte (11,5-15)') dat:

  1. de oppervlakte per woning maximaal 25 m² mag zijn;

  2. de bouwwerken zowel vrijstaand, aangebouwd als in de bouwmassa van het hoofdgebouw opgenomen mogen zijn;

  3. de goothoogte van de vrijstaande en aangebouwde bouwwerken maximaal 3 m mag zijn.

 

22.2.9 Specifieke bouwaanduiding - 6

In afwijking van 22.2.2 geldt voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 6' ('maximale goot- en bouwhoogte (12-12)') dat de bijbehorende bouwwerken zowel vrijstaand, aangebouwd als in de bouwmassa van het hoofdgebouw opgenomen mogen zijn.

 

22.2.10 Specifieke bouwaanduiding - 7

In afwijking van 22.2.2 geldt voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'speciefieke bouwaanduiding - 7' 'maximale goot- en bouwhoogte (15-15)' dat de bijbehorende bouwwerken in de bouwmassa van het hoofdgebouw opgenomen moeten zijn.

 

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. de onderlinge situering van bouwwerken;

  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;

  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;

onder de aanvullende voorwaarden dat:

  1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;

  2. vooraf advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

22.4 Afwijken van de bouwregels

 

22.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 voor:

  1. het bouwen van een hoofdgebouw met een goothoogte tot maximaal 10 m, onder voorwaarde dat:

  1. de afstand tot de aangrenzende woningen minimaal 6 m moet zijn;

  2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal 11 m is;

  3. de goothoogte niet is vastgelegd in een maatvoeringsaanduiding of een specifieke bouwaanduiding;

  1. het bouwen van een hoofdgebouw tot maximaal 5 m achter de voorste bouwgrens, onder voorwaarde dat dit welstandstechnisch en stedenbouwkundig verantwoord is;

  2. het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot maximaal 75 m², onder voorwaarde dat een onbebouwde en onoverdekte aaneengesloten ruimte van minimaal 25 m² overblijft.

 

22.4.2 Specifieke bouwaanduiding - 3

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.6 voor een kleinere dakhelling.

 

22.5 Specifieke gebruiksregels

 

22.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. bewoning, een zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

  2. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;

  3. horeca-activiteiten.

 

22.5.2 Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

  1. Het hoofdgebouw en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor bewoning;

  2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor bewoning.

 

22.5.3 Gemeenschapshuis

Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' in combinatie met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (9-13)' is het op één locatie toegestaan om maximaal 3 woningen op de begane grond in gebruik te hebben als gemeenschapshuis.

22.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;

  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;

  5. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;

  6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

22.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding 'bouwvlak' op een andere plaats op het bouwperceel wordt gesitueerd, onder voorwaarde dat;

  1. de maatvoeringseisen en de bouwwijze niet mogen worden veranderd;

  2. het aantal woningen op het bouwperceel gelijk blijft;

  3. een goede ruimtelijke ordening is gewaarborgd.

  1. de aanduiding ‘karakteristiek’ geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:

  1. de bescherming van een object niet langer noodzakelijk is, omdat een object bij een calamiteit verloren is gegaan;

  2. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.

 

 

Artikel 23 Wonen - Buitengebied

 

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de huisvesting van een huishouden, waarbij maximaal één woning aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;

  2. de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken van de bebouwing ter plaatse van de aanduidingen ‘karakteristiek’ en 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument';

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en parkeervoorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. extensief recreatief medegebruik;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

23.2 Bouwregels

 

23.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat:

  1. de afstand van gebouwen tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, minimaal 15 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand;

  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen minimaal 2 m moet zijn. Indien de bestaande afstand reeds minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand.

 

23.2.2 Hoofdgebouwen

Het bouwen van hoofdgebouwen is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. het niet is toegestaan het bestaande aantal hoofdgebouwen en/of woningen per bouwvlak te vermeerderen, met als peildatum de inwerkingtreding van dit plan;

  2. het alleen om vervangende nieuwbouw mag gaan;

  3. bij vervangende nieuwbouw het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd mag worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend;

  4. de goothoogte maximaal 5,5 m mag zijn;

  5. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  6. de inhoud maximaal 750 m³ mag zijn.

23.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 3 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 5,5 m mag zijn;

  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 100 m² mag zijn;

  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken op een afstand van minimaal 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw moeten worden gebouwd;

  5. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw maximaal 15 m mag zijn.

 

23.2.4 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte op het voorerf maximaal 1 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte op het achtererf maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn,

  2. ooievaarsnesten, waarvan de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn.

 

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. de onderlinge situering van bouwwerken;

  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;

  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;

onder de aanvullende voorwaarden dat:

  1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;

  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

23.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 voor:

  1. het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de weg, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  2. het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

  3. het herbouwen van de woning op een andere locatie, onder voorwaarde dat:

  1. herbouw voor minimaal 30% plaats moet vinden op de bestaande fundering;

  2. herbouw op een andere locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;

  3. bij een gesplitste woning de twee woningen niet vervangen mogen worden voor twee vrijstaande woningen;

  4. de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden aangetast;

  5. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;

  6. er wordt voldaan aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.

  1. het bouwen van een woning met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;

  2. het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 15 m van de woning, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;

  3. het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van 2 m vóór de voorgevellijn, onder voorwaarde dat dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  4. het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte tot maximaal 6 m, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;

  5. een verruiming van de bouwregels voor woningen en bijbehorende bouwwerken, onder voorwaarde dat:

  1. bij sloop van overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m³ en/of 15% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m²;

  2. bij in te richten of te beplanten gronden 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m3 en/of 5% van de oppervlakte mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 250 m².

 

23.5 Specifieke gebruiksregels

 

23.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. bewoning, een zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

  2. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;

  3. horeca-activiteiten.

 

23.5.2 Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

  1. Het hoofdgebouw en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor bewoning;

  2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor bewoning.

 

23.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

23.6.1 Kleinschalig logeren

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.1 en 23.5 voor het toestaan van kleinschalig logeren, onder voorwaarden dat:

  1. de logeerplaatsen dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing;

  2. het aantal logeerplaatsen maximaal 5 mag zijn;

  3. de oppervlakte die gebruikt mag worden ten behoeve van het kleinschalig logeren maximaal 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte mag zijn tot een maximum oppervlakte van 150 m².

 

23.6.2 Kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.1 en 23.5 voor het toestaan van kleinschalig kamperen bij woningen, onder voorwaarde dat:

  1. het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 mag zijn;

  2. de oppervlakte die gebruikt wordt ten behoeve van het kleinschalig kamperen, maximaal 0,2 ha mag zijn;

  3. de gronden die gebruikt worden voor het kleinschalig kamperen dienen direct te grenzen aan het bouwvlak of bestemmingsvlak van het agrarische bedrijf of woning;

  4. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

  5. het kleinschalig kamperen dient te passen binnen het toeristisch/recreatief beleid van de gemeente.

 

23.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;

  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;

  5. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;

  6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

23.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding ‘karakteristiek’ en/of 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:

  1. de bescherming van een object niet langer noodzakelijk is, omdat een object bij een calamiteit verloren is gegaan;

  2. het rijk een object als rijksmonument heeft afgeschreven;

  3. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen;

  1. een woning geplitst mag worden, onder voorwaarde dat:

  1. splitsing alleen is toegestaan indien het een woonboerderij betreft;

  2. de bouwmassa van de woonboeredrij moet een inhoud hebben van minimaal 900 m³;

  3. bij splitsing mogen maximaal 2 volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van minimaal 450 m³;

  4. na splitsing mogen de twee woningen niet worden gesloopt en vervangen worden voor twee vrijstaande woningen;

  5. het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk aangetast worden;

  6. voldaan moet worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;

  7. de vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;

  8. de nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;

  9. voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bijbehorende bouwwerken dan de 100 m² die als bijbehorend bouwwerk per woning zijn toegestaan, moeten die gebouwen worden gesloopt;

  10. de gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.

Artikel 24 Wonen - Eilanden

 

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Eilanden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de huisvesting van een huishouden;

 

en medebestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. paden, wegen en parkeervoorzieningen, waarbij geldt dat minimaal 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein moeten worden gerealiseerd;

  4. nutsvoorzieningen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, werken en werkzaamheden.

 

24.2 Bouwregels

 

24.2.1 Algemeen

  1. Het is ter plaatse van de specifieke bouwaanduidingen 1, 3, 4 en 6 niet toegestaan het bestaande aantal hoofdgebouwen en/of woningen per bouwvlak te vermeerderen, met als peildatum de inwerkingtreding van dit plan.

  2. Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 2, 5 en 7 mogen in totaal 36 woningen worden gebouwd.

  3. Voor alle bebouwing geldt dat het bouwproces en de bebouwing de stabiliteit van de oeverstrook inclusief de schanskorf niet mag aantasten.

 

24.2.2 Specifieke bouwaanduiding - 1

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt:

 

voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. het aantal bouwlagen maximaal 1 mag zijn;

  2. de goothoogte maximaal 4 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal 4 m mag zijn;

  4. de breedte van de woning maximaal de helft van de breedte van het bouwperceel mag zijn.

 

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  1. de afstand tot de perceelgrens aan de voorzijde minimaal 4 m moet zijn;

  2. de afstand tot de perceelgrens aan de achterzijde minimaal 8 m moet zijn;

  3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 4 m moet zijn;

  4. het gezamenlijk bebouwd oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 60 m² mag zijn per bouwperceel;

  5. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn.

 

24.2.3 Specifieke bouwaanduiding - 2

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' geldt dat:

 

Het gezamenlijk bebouwd oppervlak van hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag zijn:

  1. 180 m² voor bouwpercelen tot 700 m²;

  2. 250 m² voor bouwpercelen groter of gelijk aan 700 m².

 

Voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. maximaal één vrijstaand hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van een bouwlaag maximaal 4 m mag zijn;

  3. het aantal bouwlagen maximaal 1 bouwlaag met een opbouw mag zijn, onder voorwaarde dat de opbouw een oppervlakte heeft van minimaal 20% en maximaal 80% van de begane grondoppervlakte en aan minimaal 3 zijden 1 meter terugligt ten opzichte van de begane grondlaag (setback), uitgezonderd overstekken;

  4. de goothoogte maximaal 7 m mag zijn;

  5. de bouwhoogte maximaal 7 m mag zijn;

  6. de breedte van een hoofdgebouw maximaal 15 m mag zijn.

 

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen onderdeel moeten uitmaken van de begane grondmassa van het hoofdgebouw;

  2. de afstand tot de bouwperceelgrens aan de voorzijde minimaal 4 m moet zijn;

  3. de afstand tot de bouwperceelgrens aan de achterzijde (grens bouwperceel met oeverstrook) minimaal 8 m moet zijn ;

  4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens minimaal 5 m moet zijn;

  5. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² per bouwperceel mag zijn, onder voorwaarde dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor maximaal 50% mag worden bebouwd;

  2. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw, groter is dan 120 m², de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m², onverlet het bepaalde onder sub 1;

  1. de bouwhoogte gelijk moet zijn aan de bouwlaaghoogte op de begane grond.

 

24.2.4 Specifieke bouwaanduiding - 3

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' moet worden gebouwd;

  2. het aantal bouwlagen maximaal 2 mag zijn;

  3. de goothoogte bij 1 bouwlaag maximaal 3 m mag zijn en bij 2 bouwlagen maximaal 6 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 9 m mag zijn.

 

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  1. de afstand tot de bouwperceelsgrens aan de voorzijde minimaal 4 m moet zijn;

  2. de afstand tot de bouwperceelsgrens aan de achterzijde minimaal 8 m moet zijn;

  3. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens minimaal 4 m moet zijn;

  4. het gezamenlijk bebouwd oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 60 m² mag zijn per bouwperceel;

  5. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn.

 

24.2.5 Specifieke bouwaanduiding - 4

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal twee hoofdgebouwen aaneengebouwd moeten worden gebouwd;

  2. het aantal bouwlagen maximaal 2 mag zijn;

  3. de goothoogte bij 1 bouwlaag maximaal 3 m mag zijn en bij 2 bouwlagen maximaal 6 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 9 m mag zijn;

  5. de diepte van de woning maximaal 10 m mag zijn.

 

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  1. de afstand tot de bouwperceelsgrens aan de voorzijde minimaal 4 m moet zijn;

  2. de afstand tot de bouwperceelsgrens aan de achterzijde minimaal 8 m moet zijn;

  3. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens minimaal 3 m moet zijn;

  4. het gezamenlijk bebouwd oppervlak van bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 60 m² mag zijn per bouwperceel;

  5. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn.

 

24.2.6 Specifieke bouwaanduiding - 5

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. maximaal één vrijstaand hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag worden gebouwd, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waar maximaal 2 hoofdgebouwen zijn toegestaan;

  2. het aantal bouwlagen maximaal 2 bouwlagen met kap mag zijn;

  3. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  5. de diepte van het hoofdgebouw maximaal 10 m mag zijn;

 

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  1. de afstand tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw minimaal 2 m moet zijn;

  2. de afstand tot de bouwperceelgrens aan de achterzijde (grens bouwperceel met oeverstrook) minimaal 8 m moet zijn;

  3. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3,5 m moet zijn;

  4. gebouwen niet mogen worden gesitueerd aan de straatzijden bij de twee hoekpercelen;

  5. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² per bouwperceel mag zijn, onder voorwaarde dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw voor zover gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor maximaal 50% mag worden bebouwd;

  2. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw, groter is dan 120 m², de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m², onverlet het bepaalde onder 1.;

  1. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of overkapping maximaal 45 m² mag zijn;

  2. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf, exclusief het hoofdgebouw, groter is dan 120 m², de norm van 45 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 75 m²;

  3. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk of overkapping maximaal 3,25 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag zijn, met een maximum van 6 m;

  5. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk maximaal 3 m mag zijn;

  6. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk maximaal 5 m mag zijn;

  7. de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m mag zijn.

 

24.2.7 Specifieke bouwaanduiding - 6

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 6' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' moet worden gebouwd;

  2. het aantal bouwlagen maximaal 3 mag zijn;

  3. de goothoogte minimaal 9 m moet zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn.

 

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen in de bouwmassa van het hoofdgebouw opgenomen moeten zijn.

 

24.2.8 Specifieke bouwaanduiding - 7

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 7' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. maximaal één vrijstaand hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag worden gebouwd;

  2. het aantal bouwlagen 3 moet zijn, waarvoor geldt dat de tweede en derde bouwlaag een opbouw is met een doorsnede van maximaal 10 m en aan alle zijden minimaal 2 m terugligt ten opzichte van de onderbouw (eerste bouwlaag);

  3. de goothoogte minimaal 9 m moet zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

 

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen in de bouwmassa van het hoofdgebouw opgenomen moeten zijn.

 

24.2.9 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte voor de voorgevellijn maximaal 1 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte achter de voorgevellijn maximaal 4 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en perceelsafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.

  1. een whirlpool of jacuzzi, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 m mag zijn.

 

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1 en ter voorkoming van een mogelijk instabiele situatie van de oeverstrook inclusief schanskorf, nadere eisen te stellen aan:

  1. de bouw- en goothoogte van bouwwerken;

  2. de afmetingen van bouwwerken;

  3. de situering van bouwwerken;

  4. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

 

24.4 Afwijken van de bouwregels

 

24.4.1 Specifieke bouwaanduiding - 1

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor hoofdgebouwen in lid 24.2.2 voor:

  1. het bouwen van een tweede bouwlaag;

  2. het verhogen van de goothoogte tot maximaal 5,4 m bij een tweede bouwlaag;

  3. het verhogen van de bouwhoogte tot maximaal 8,5 m.

24.4.2 Specifieke bouwaanduiding - 2

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.3 voor het verhogen van de goothoogte van het hoofdgebouw tot maximaal 9 m, onder voorwaarde dat:

  1. de afwijking voor maximaal 5 woningen gebruikt mag worden;

  2. de afwijking gebruikt mag worden voor maximaal 2 woningen naast elkaar;

  3. de ontstane derde bouwlaag een kwalitatieve en architectonische bijzondere bijdrage levert aan de woning en de stedenbouwige structuur.

 

24.4.3 Specifieke bouwaanduiding - 3

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor hoofdgebouwen in lid 24.2.4 voor:

  1. het bouwen van een derde bouwlaag, onder voorwaarde dat de goothoogte maximaal 9 m mag zijn;

  2. het verkleinen van de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens tot maximaal 3 m;

  3. het verkleinen van de afstand van een geschakeld hoofdgebouw tot op de achterste bouwperceelsgrens.

 

24.4.4 Specifieke bouwaanduiding - 4

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.5 voor het toelaten van een derde bouwlaag op een hoofdgebouw, onder voorwaarde dat de goothoogte maximaal 9 m mag zijn.

 

24.4.5 Specifieke bouwaanduiding - 6

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.7 voor:

  1. het bouwen van een vierde bouwlaag op het hoofdgebouw, onder voorwaarde dat de goothoogte maximaal 12 m mag zijn;

  2. het verkleinen van de afstand van het hoofdgebouw tot op de achterste bouwperceelsgrens.

 

24.4.6 Specifieke bouwaanduiding - 7

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.8 voor het toelaten van een vierde bouwlaag op het hoofdgebouw, onder voorwaarde dat:

  1. de goot- en bouwhoogte maximaal 12 m mogen zijn;

  2. de vierde bouwlaag een opbouw is met een doorsnede van maximaal 10 m en aan alle zijden minimaal 2 m terugligt ten opzichte van de onderbouw (eerste bouwlaag).

 

24.5 Specifieke gebruiksregels

 

24.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. bewoning, een zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

  2. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;

  3. horeca-activiteiten.

 

24.5.2 Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

  1. Het hoofdgebouw en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor bewoning;

  2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor bewoning.

 

 

Artikel 25 Woongebied - De Nielt

 

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - De Nielt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de huisvesting van een huishouden in:

  1. maximaal 360 grondgebonden woningen verdeeld over de aanduidingen nader aangeduid als specifieke vormen van woongebied genummerd 1 tot en met 3;

  2. maximaal 250 gestapelde meergezinswoningen verdeeld over de aanduidingen nader aangeduid als specifieke vormen van woongebied genummerd I tot en met V;

  1. woonstraten en paden, waaronder een hoofdontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' waarvoor geldt dat deze hoofdontsluiting de aanduidingsgrenzen maximaal 5 m mag overschrijden;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

en medebestemd voor:

  1. openbare nutsvoorzieningen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

  5. tuinen, erven en terreinen;

  6. bruggen;

  7. oeverafwerkingen;

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken en werkzaamheden.

 

25.2 Bouwregels

 

25.2.1 Specifieke vorm van woongebied - 1

Het bouwen van een hoofdgebouw is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 1', onder voorwaarde dat:

  1. de voorgevels van de woningen moeten worden opgericht in de aanduidingsgrenzen, dan wel maximaal 7 m uit deze grenzen;

  2. de diepte van de woning maximaal 13 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte van de woning maximaal 9 m mag zijn, met uitzondering dat bij 25% van de woningen de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn;

  4. ten behoeve van de woningbouw ruimte gereserveerd moet worden voor parkeervoorzieningen conform de parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning, waarbij:

  1. minimaal 1 parkeerplaats aangelegd moet worden op eigen terrein binnen de aanduidingsgrenzen waarbinnen de woning is gebouwd;

  2. maximaal 1 parkeerplaats aangelegd mag worden in het openbaar gebied gelegen buiten de aanduidingsgrenzen;

  3. de parkeerplaatsen via minimaal één voor het autoverkeer bestemde weg moeten worden ontsloten.

 

25.2.2 Specifieke vorm van woongebied 2 en 3

Het bouwen van een hoofdgebouw is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vormen van woongebied - 2' en 'specifieke vormen van woongebied - 3', onder voorwaarde dat:

  1. de voorgevels van de woningen moeten worden opgericht in de naar de openbare weg gekeerde aanduidingsgrens, dan wel maximaal 7 m uit deze grens;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 2' geen maximale diepte van de woning geldt;

  3. de diepte van de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 3' maximaal 13 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte van de woning maximaal 9 m mag zijn, met uitzondering dat bij 25% van de woningen de bouwhoogte maximaal 12 m mag zijn;

  5. ten behoeve van de woningbouw ruimte gereserveerd moet worden voor parkeervoorzieningen conform de parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning, waarbij:

  1. minimaal 1 parkeerplaats aangelegd moet worden op eigen terrein binnen de aanduidingsgrenzen waarbinnen de woning is gebouwd;

  2. maximaal 1 parkeerplaats aangelegd mag worden in het openbaar gebied gelegen buiten de aanduidingsgrenzen;

  3. de parkeerplaatsen via minimaal één voor het autoverkeer bestemde weg moeten worden ontsloten.

 

25.2.3 Specifieke vorm van woongebied - I t-m V

Het bouwen van een hoofdgebouw is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen specifieke vormen van woongebied genummerd I tot en met V, onder voorwaarde dat:

  1. het bebouwingspercentage maximaal 90 mag zijn, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - V' waar het bebouwingspercentage 100 mag zijn;

  2. de bouwhoogte maximaal 25 m mag zijn ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - I' en 'specifieke vorm van woongebied - II';

  3. de bouwhoogte maximaal 22 m mag zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - III', met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' waar de bouwhoogte maximaal 32 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 14 m mag zijn ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - IV' en 'specifieke vorm van woongebied - V';

  5. ten behoeve van de woningbouw ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - I', 'specifieke vorm van woongebied - II' en 'specifieke vorm van woongebied - III' moet per woning ruimte gereserveerd worden voor parkeervoorzieningen conform de parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning, waarvan minimaal 2/3 gerealiseerd moet worden binnen de aanduidingsgrenzen waarbinnen de woning wordt gebouwd;

  6. ten behoeve van de woningbouw ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - IV' en 'specifieke vorm van woongebied - V' moet per woning ruimte gereserveerd worden voor parkeervoorzieningen conform de parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per woning.

25.2.4 Gebouwen openbare nutsvoorzieningen

Het bouwen van gebouwen voor openbaar nutsvoorzieningen is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn;

  2. de inhoud maximaal 50 m³ mag zijn.

 

25.2.5 Bijbehorende bouwwerken

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan, onder de algemene voorwaarden dat:

  1. bijbehorende bouwwerken bij gestapelde meergezinswoningen alleen onder en/of op de begane grond van het hoofdgebouw mogen worden gerealiseerd, waarbij de navolgende voorwaarden niet gelden;

  2. de afstand tot de voorste bouwgrens of het verlengde daarvan, minimaal 3 m moet zijn;

  3. de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m mag zijn;

  4. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² mag zijn, onder voorwaarde dat de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en het zijerf voor maximaal 50% mag zijn bebouwd.

 

In aanvulling op de algemene voorwaarden geldt voor:

  1. aangebouwde bijbehorende bouwwerken dat:

  1. de goothoogte maximaal 3,25 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag zijn, met een maximum van 6 m;

  1. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dat:

  1. de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m moet zijn;

  2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorende bouwwerk maximaal 45 m² mag zijn;

  3. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn.

 

25.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen vóór de voorgevellijn maximaal 1 m mag zijn en achter de voorgevellijn maximaal 2 m;

  2. de bouwhoogte van alle overige bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. straatmeubilair en speeltoestellen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,7 m mag zijn;

  2. verlichtingsarmaturen, waarvan de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn.

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de afmetingen van bouwwerken;

  2. de situering van bouwwerken.

 

25.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor hoofdgebouwen in lid 25.2.3 voor het vergroten van de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - IV' tot maximaal 18 m, onder voorwaarde dat:

  1. het bepaalde voor parkeernormen onverminderd van kracht blijft;

  2. de privacy van omliggende woningen niet onevenredig wordt aangetast.

25.5 Specifieke gebruiksregels

 

25.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. bewoning, een zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

  2. detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden;

  3. horeca-activiteiten.

 

25.5.2 Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

  1. Het hoofdgebouw en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden gebruikt voor bewoning;

  2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor bewoning.

 

 

Artikel 26 Woongebied - Wonen in het Groen

 

 

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Wonen in het Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de huisvesting van een huishouden in het type woning, ter plaatse van de aanduidingen:

  1. 'specifieke vorm van woongebied – 1': gestapelde meergezinswoningen;

  2. 'specifieke vorm van woongebied – 2': halfvrijstaande en halfvrijstaande geschakelde woningen;

  3. 'specifieke vorm van woongebied – 3': vrijstaande, halfvrijstaande en halfvrijstaand geschakeld woningen;

  4. 'specifieke vorm van woongebied – 4': vrijstaande, halfvrijstaande en halfvrijstaand geschakeldwoningen;

  5. 'specifieke vorm van woongebied – 5': vrijstaande, halfvrijstaande en halfvrijstaand geschakelde woningen, gesloten of aaneengesloten woningen;

  6. 'specifieke vorm van woongebied – 6a': gesloten of aaneengesloten woningen;

  7. 'specifieke vorm van woongebied - 6b': aaneengesloten woningen;

 

en medebestemd voor:

  1. bijgebouwen en overkappingen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  3. tuinen en erven;

  4. verhardingen;

  5. woonstraten;

  6. paden;

  7. parkeervoorzieningen, waarvoor de volgende parkeernorm geldt:

  1. woningtype grondgebonden woningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;

  2. woningtype gestapelde meergezinswoningen: 2,0 parkeerplaatsen per woning;

  1. groenvoorzieningen;

  2. straatmeubilair;

  3. speelvoorzieningen;

  4. oppervlakkige afvoer en infiltratie van hemelwater;

  5. geluidwerende voorzieningen;

  6. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

  7. voorzieningen van algemeen nut;

  8. voorzieningen ten behoeve van opvang en berging van water.

 

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken en werkzaamheden.

 

26.2 Bouwregels

 

26.2.1 Algemeen

Bouwwerken mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, onder voorwaarde dat de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied 1 tot en met 6b' indicatief zijn, wat betekent dat een overschrijding van de aanduidingsgrenzen tussen de betreffende aanduidingen met maximaal 15 m aan weerszijden van de aanduidingsgrenzen mogelijk is.

 

26.2.2 Specifieke vorm van woongebied - 1

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 1' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. de (voor)gevel gesitueerd moet worden op minimaal 17 m en maximaal 20 m vanaf de wegas van de Lavendel;

  2. de goothoogte maximaal 18 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal 20 m mag zijn;

  4. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft, minimaal 3 m moet zijn.

 

 

26.2.3 Specifieke vorm van woongebied - 2

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 2' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. de (voor)gevel moet worden gesitueerd op minimaal 3 m vanaf de bouwperceelsgrens aan de zijde van de openbare weg;

  2. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  4. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft, minimaal 2,5 m moet zijn.

 

26.2.4 Specifieke vorm van woongebied - 3

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 3' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. de (voor)gevel moet worden gesitueerd op minimaal 3,5 m vanaf de bouwperceelsgrens aan de zijde van de openbare weg;

  2. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  4. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft:

  1. bij vrijstaande woningen minimaal 4 m moet zijn;

  2. bij andere woningen minimaal 3,5 m moet zijn.

 

26.2.5 Specifieke vorm van woongebied - 4

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 4' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. de (voor)gevel moet worden gesitueerd op minimaal 3 m vanaf de bouwperceelsgrens aan de zijde van de openbare weg;

  2. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  4. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft:

  1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 m moet zijn;

  2. bij andere woningen minimaal 3 m moet zijn.

 

26.2.6 Specifieke vorm van woongebied - 5

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 5' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. de (voor)gevel moet worden gesitueerd op minimaal 3 m en maximaal 8 m vanaf de voorste bouwperceelsgrens aan de zijde van de openbare weg;

  2. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  4. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft:

  1. bij vrijstaande woningen aan één zijde minimaal 4 m moet zijn;

  2. bij halfvrijstaande en halfvrijstaande geschakelde woningen minimaal 3 m moet zijn;

  3. bij gesloten of aaneengesloten woningen minimaal 2 m moet zijn.

 

26.2.7 Specifieke vorm van woongebied - 6a

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 6a' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. de (voor)gevel moet worden gesitueerd op minimaal 2,5 m vanaf de bouwperceelsgrens aan de zijde van de openbare weg;

  2. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  4. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft, minimaal 1 m moet zijn.

 

26.2.8 Specifieke vorm van woongebied - 6b

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 6b' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  1. de (voor)gevel moet worden gesitueerd op minimaal 1 m vanaf de bouwperceelsgrens aan de zijde van de openbare weg;

  2. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;

  3. de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn;

  4. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft, minimaal 1 m moet zijn.

 

26.2.9 Bijbehorende bouwwerken

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan, onder de algemene voorwaarden dat:

  1. de afstand tot de voorste bouwgrens minimaal 3 m moet zijn, met uitzondering bij woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 6b' waar bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot in de voorgevellijn mogen worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m mag zijn;

  3. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² mag zijn, onder voorwaarde dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en het zijerf voor maximaal 50% mag zijn bebouwd;

  2. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m², de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m², onverlet het bepaalde onder c.1.;

 

In aanvulling op de algemene voorwaarden geldt voor:

  1. aangebouwde bijbehorende bouwwerken dat:

  1. de goothoogte maximaal 3,25 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag zijn, met een maximum van 6 m, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'spcifieke vorm van woongebied - 6b' waar de bouwhoogte maximaal 3,25 m mag zijn;

  1. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dat:

  1. de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m moet zijn;

  2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorende bouwwerk maximaal 45 m² mag zijn. Indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m², dan mag de norm van 45 m² worden verhoogd met 10% van het meerdere tot een maximum van 75 m², onverlet het bepaalde onder c.1.;

  3. de goothoogte maximaal 3,25 m mag zijn;

  4. de bouwhoogte maximaal 3,25 m mag zijn;

 

26.2.10 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevellijn maximaal 1 m mag zijn;

  2. de bouwhoogte achter de voorgevellijn maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:

  1. erf- en perceelsafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.

  2. verlichtingsarmaturen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 m mag zijn;

  3. geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn.

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 38.1, nadere eisen te stellen aan:

  1. de afmetingen van bouwwerken;

  2. de situering van bouwwerken.

 

26.4 Afwijken van de bouwregels

 

26.4.1 Hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor hoofdgebouwen in lid 26.2 voor:

  1. het (gedeeltelijk) aanpassen van de situering van het hoofdgebouw, onder voorwaarde dat:

  1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;

  2. het hoofdgebouw geheel binnen het bestemmingsvlak wordt gebouwd;

  3. het hoofdgebouw niet meer dan 3 meter verschuift ten opzichte van de voorgeschreven situeringseis;

  4. de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;

  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot maximaal 75 m², onder voorwaarde dat een onbebouwde en onoverdekte aaneengesloten ruimte van minimaal 25 m² overblijft.

  2. het bouwen van een bijbehorend bouwwerk of overkapping voor de voorgevellijn, onder voorwaarde dat:

  1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

  2. het gebouw geheel binnen de bestemmingsgrens wordt gebouwd;

  3. het bijbehorende bouwwerk of de overkapping door de indeling van het hoofdgebouw niet op het zijerf kan worden gebouwd;

  4. de afstand tussen het bijbehorend bouwwerk of overkapping en de voorste bestemmingsgrens met de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Wonen in het Groen' minimaal 3 m moet zijn;

  1. het bouwen van een bijbehorend bouwwerk of overkapping op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van de woning, onder voorwaarde dat er geen sprake is van een hoeksituatie.

 

26.4.2 Specifieke vorm van woongebied - 3

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2.4 voor het verhogen van de goothoogte van een hoofdgebouw tot maximaal 8,5 m ten behoeve van een erker in de voor- en/of zijgevel, onder voorwaarde dat de breedte van de erker maximaal 1/3 van de breedte van de betreffende zijde van het hoofdgebouw mag zijn.

26.4.3 Specifieke vorm van woongebied - 6b

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2.8 voor het bouwen van (een onderdeel van) van het hoofdgebouw op de perceelsgrens.

 

26.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  3. het gebruik van de grond voor opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  4. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  5. het gebruik van de op de grond gerealiseerde bijgebouwen voor detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden.


Artikel 27 Leiding - Gas

 

 

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse gasleiding(en) met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 4 m, gemeten vanuit het hart van de leiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

27.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de leiding worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 3 m mag zijn.

 

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming worden gebruikt;

  2. de veiligheid en continuïteit van de gasleiding niet wordt geschaad;

  3. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;

  4. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

 

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas':

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakte-verhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  4. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

  6. het permanent opslaan van goederen;

  7. het tijdelijk en permanent opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. de veiligheid en continuïteit van de gasleiding niet wordt geschaad;

  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

 

27.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:

  1. de bescherming van de gasleiding niet langer noodzakelijk is, omdat de gasleiding wordt verplaatst;

  2. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.

Artikel 28 Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming de bovengrondse hoogspanningsverbindingen met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 26 m, gemeten vanuit het hart van de verbinding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

28.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de hoogspanningsverbinding worden gebouwd, onder voorwaarde dat de bouwhoogte maximaal 55 m mag zijn.

 

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming worden gebruikt;

  2. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding dient te zijn gewaarborgd;

  3. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

 

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding':

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakte-verhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;

  4. het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting.

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

  6. het permanent opslaan van goederen;

  7. het tijdelijk en permanent opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd;

  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

 

28.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:

  1. de bescherming van de gasleiding niet langer noodzakelijk is, omdat de gasleiding wordt verplaatst;

  2. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.

 

Artikel 29 Leiding - Riool

 

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse rioolwatertransportleiding(en) met bijbehorende belemmeringenzone met een breedte van 3,5 m gemeten, vanuit het hart van de leiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

29.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemmingen, mogen op en in de gronden uitsluitend bouwwerken voor de leiding worden gebouwd, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwhoogte mag maximaal 4 m zijn;

  2. de oppervlakte mag maximaal 30 m² zijn.

 

29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2 voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse geldende bestemmingen, onder voorwaarde dat:

  1. de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming worden gebruikt;

  2. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd;

  3. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

 

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool':

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakte-verhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting;

  6. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

  7. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. het behoud van een veilige ligging en continuïteit van de leiding is gewaarborgd;

  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

 

29.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat:

  1. de bescherming van de rioolleiding niet langer noodzakelijk is, omdat de rioolleiding wordt verplaatst;

  2. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.

 

 

Artikel 30 Waarde - Archeologie 4

 

 

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

30.2 Bouwregels

 

30.2.1 Omgevingsvergunning

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

30.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 30.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

30.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 30.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 30.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 4":

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

  2. is gebleken dat de in lid 24.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;

  3. de in lid 24.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

30.4 Omgevingsvergunning voor het slopen

Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 4" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,30 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;

  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

30.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:

  1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;

  2. de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.

 

 

Artikel 31 Waarde - Archeologie 5

 

 

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

31.2 Bouwregels

 

31.2.1 Omgevingsvergunning

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

31.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 31.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

31.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 31.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 31.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 5":

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  1. de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

  2. is gebleken dat de in lid 25.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;

  3. de in lid 25.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

31.4 Omgevingsvergunning voor het slopen

Ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 5" kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,30 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;

  2. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

31.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

 

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

 

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 33 Algemene bouwregels

 

 

33.1 Ondergronds bouwen

  1. Ondergonds bouwen in combinatie met een bovengronds gebouw is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. de onderbouw is alleen toegestaan daar waar bovengrondse gebouwen zijn toegestaan op basis van de bouwregels van dit bestemmingsplan;

  2. de onderbouw niet groter is dan de maatvoering van de buitenzijde van de gevels op de begane grond;

  3. de bovenzijde van de begane grondvloer maximaal 0,5 m boven peil mag liggen;

  4. de bouwdiepte maximaal 4 m onder peil mag zijn, met uitzondering van ondergrondse parkeergarages waarvan de bouwdiepte maximaal 7 mag zijn;

  5. inritten en andere toegangspartijen naar de ondergrondse bouwlaag zijn vrijgesteld van de punten 1 t/m 4.

  1. Ondergronds bouwen van een zwembad of vergelijkbare constructie bij een woning is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  1. het achter de achtergevel of het verlengde daarvan moet worden gebouwd;

  2. de afstand tot de perceelgrenzen minimaal 3 meter moet zijn;

  3. de bouwdiepte maximaal 2,5 meter mag zijn en de bouwhoogte maximaal 1 meter mag zijn;

  4. de oppervlakte maximaal 100 m² mag zijn;

  5. het bouwwerk niet overdekt is, tenzij de overdekking voldoet wordt aan de regeling voor bijbehorende bouwwerken bij een woning;

  6. per bouwperceel maximaal één zwembad mag worden gebouwd.

  1. Ondergronds bouwen van bergbezinkbassins, infiltratiebakken en vergelijkbare waterhuishoudkundige voorzieningen in alle bestemmingen is toegestaan, tenzij in een (dubbel)bestemming specifieke regels zijn opgenomen.

 

33.2 Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde

  1. Een bijbehorend bouwwerk mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of een andere niet op de grond gelegen buitenruimte.

  2. Een bijbehorend bouwwerk of bouwwerk geen gebouw zijnde mag gelijktijdig, maar niet eerder dan het hoofdgebouw worden gebouwd, met uitzondering van een perceelsafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1 m.

 

 

Artikel 34 Algemene gebruiksregels

 

 

34.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  1. het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een bedrijfsgebouw als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte;

  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;

  3. het uitbaten van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

  4. het uitbaten van een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;

  5. het uitbaten van een speelautomatenhal, een discotheek/dancing of bingohal;

  6. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  7. het recreatief nachtverblijf;

  8. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;

  9. paardenbakken;

 

tenzij dit gebruik in de regels uitdrukkelijk is toegestaan.

 

34.2 Parkeren

 

34.2.1 Gebruiksregels

Het parkeren, laden en lossen van voertuigen in relatie met de bestemming, dient volledig te worden gerealiseerd binnen de bouwpercelen behorende bij de bestemming. Als dit niet mogelijk blijkt, dan mogen andere gronden gebruikt worden, in het geval dat:

  1. aan de parkeernormen wordt voldaan, zoals vastgelegd in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid "Parkeernota Cuijk 2007-2015";

  2. aan de parkeernormen wordt voldaan die specifiek zijn benoemd in een bestemming.

 

34.2.2 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 34.2.1 en toestaan dat wordt afgeweken van de parkeernormen, onder voorwaarde dat:

  1. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, omdat er een bijzonder gemeentelijk belang met de verwezenlijking is gemoeid;

  2. aantoonbaar is dat op acceptabele afstand parkeercapaciteit aanwezig is. Als dit parkeerplaatsen zijn die behoren tot het openbaar aanbod, dient via een parkeerdrukmeting te worden aangetoond dat er op momenten dat er gebruik van de parkeerplaatsen wordt gemaakt, voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn;

  3. aan de omgevingsvergunning een afdracht in het mobiliteitsfonds wordt verbonden, zoals deze in het, op het moment van aanvragen, gemeentelijk parkeerbeleid is beschreven.

 

34.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, onder voorwaarde dat:

  1. door de aanvrager aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;

  2. bewoning van een bijbehorend bouwwerk noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen onder andere dient te blijken uit een positief advies van de onafhankelijke deskundige instantie;

  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;

  4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 80 m²;

  5. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijbehorend bouwwerk dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw;

  6. nieuwbouw of plaatsing van een verplaatsbaar bouwwerk is alleen toegestaan als op het erf van het hoofdgebouw geen sprake is van reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;

  7. bij nieuwbouw of plaatsing van een verplaatsbaar bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 10 m zijn;

  8. de omgevingsvergunning met afwijking wordt ingetrokken, indien de bij het verlenen van de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het gebruik van het bijbehorende bouwwerk moet vervolgens worden teruggebracht naar de gebruiksituatie van voor verlening van de afwijking en tijdelijke bouwwerken moeten worden verwijderd van het bouwperceel.

 

34.4 Beroep- of bedrijf-aan-huis

 

34.4.1 Gebruiks- en bouwregels

In de bestemmingen waarin een woning is toegestaan of na een omgevingsvergunning mogelijk kan worden gemaakt, is ondergeschikt aan deze bestemmingen de uitoefening van een beroep-aan-huis of een bedrijf-aan-huis toegestaan als medegebruik, onder voorwaarde dat:

  1. het een dienstverlenend of ambachtelijk beroep of bedrijf is met een ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming met de functie wonen, zoals administratieve, juridische, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen en bedrijven;

  2. het medegebruik van ondergeschikte betekenis blijft en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;

  3. het medegebruik niet is toegestaan in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;

  4. het geen beroep of bedrijf betreft met een milieucomponent waarvoor een omgevingsvergunning vereist is;

  5. er geen sprake is van detailhandel, waaronder in ieder geval begrepen de verkoop over de toonbank en het ophalen van goederen na elektornische betaling;

  6. het beroep of bedrijf alleen incidentele en geen structurele verkeersbewegingen tot gevolg heeft, veroorzaakt door bezoekers en het laden en lossen;

  7. de benodigde parkeervoorzieningen voor de woning en het beroep of bedrijf op eigen terrein worden gerealiseerd;

  8. het medegebruik beperkt blijft tot de bewoners van de woning;

  9. het medegebruik beperkt blijft tot maximaal 35% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;

  10. de reclame-uitingen onverlicht zijn, een maximale oppervlakte van 0,2 m² en een maximale bouwhoogte hebben van 1,2 m.

 

34.4.2 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 34.4.1 en toestaan dat:

  1. een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend met een milieucomponent waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, onder voorwaarde dat:

  1. de milieucomponent van de omgevingsvergunning verleend kan worden;

  1. detailhandel mogelijk is, onder voorwaarde dat:

  1. het om producten gaat die specifiek ten dienste staan of voortkomen uit het beroep of bedrijf en daarmee direct vernand houden;

  2. de detailhandel in economische en ruimtelijke zin ondergeschikt is aan het beroep of bedrijf;

  1. op de openbare weg wordt geparkeerd ten behoeve van het beroep of bedrijf, onder voorwaarde dat:

  1. het fysiek niet mogelijk is te parkeren op eigen terrein;

  2. het stedenbouwkundig niet verantwoord is te parkeren op eigen terrein;

  3. uit de verkeerssituatie ter plaatse is af te leiden dat de verkeersaantrekkende werking en het parkeren niet tot structurele problemen in de verkeersafwikkeling zal leiden;

  1. maximaal één personeelslid niet als bewoner staat ingeschreven.


Artikel 35 Algemene aanduidingsregels

 

 

35.1 geluidzone - industrie

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming cq. instandhouding van de geluidsruimte van het industrieterrein 'Haven Cuijk', zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Koninklijk Besluit 19 april 1991).

  2. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wet geluidhinder worden gebouwd, tenzij:

  1. een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde voor de betrokken woning of voor het betrokken gebouw vóór de vaststelling van dit plan is verleend; of

  2. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op enige gevel van de betrokken woning of het betrokken gebouw niet hoger zal zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde.

 

35.2 veiligheidszone - lpg

 

35.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu in verband met de nabijheid van een vulpunt voor lpg. Het is niet toegestaan om ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg':

  1. nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten in gebruik te nemen;

  2. nieuwe activiteiten te ontplooiien die kunnen leiden tot een verhoogd risico, zoals het gebruik van bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en giftige stoffen.

 

35.2.2 Bouwregels

Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' niet toegestaan om:

  1. nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te bouwen;

  2. objecten te plaatsen die kunnen leiden tot een verhoogd risico, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en giftige stoffen.

 

35.2.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, onder voorwaarde dat voldaan is aan lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 35.2.2 en toestaan dat een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object wordt gebouwd, onder voorwaarde dat:

  1. het een lpg-installatie betreft met een doorzet van maximaal 500 m³/jaar;

  2. het kwetsbare- of beperkt kwestbare object voldoet aan de van toepassing zijnde regels van hoofdstuk 2;

  3. voldaan is aan de eisen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

 

35.2.4 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, onder voorwaarde dat voldaan is aan lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 35.2.1 en toestaan dat een object wordt gebruikt voor kwetsbare- of beperkt kwetsbare activiteiten, onder voorwaarde dat:

  1. het een lpg-installatie betreft met een doorzet van maximaal 500 m³/jaar;

  2. het kwetsbare- of beperkt kwestbare gebruik voldoet aan de van toepassing zijnde regels van hoofdstuk 2;

  3. voldaan is aan de eisen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

 

35.2.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, onder voorwaarde dat voldaan is aan lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een lpg-installatie definitief is beëindigd.

 

35.3 vrijwaringszone - radar

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 65 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.

 

35.4 vrijwaringszone - watergang

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - watergang' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een:

  1. bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;

  2. gebruiksverbod voor gebruik dat het beheer en onderhoud van de watergang bemoeilijkt, danwel onmogelijk maakt;

  3. uitgezonderd van de verboden zijn met de watergang verband houdend gebruik en bouwwerken, zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en hekwerken, onder voorwaarde dat het beheer en onderhoud van de watergang gewaarborgd is.

 

35.5 overige zone - funnel

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - funnel' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 150 m boven NAP, in verband met het beschermingsgebied van een in- en uitvliegfunnel voor vliegtuigen.

 

35.6 overige zone - bebouwingsvrije zone A73

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - bebouwingsvrije zone A73' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van met de snelweg A73 verband houdende bouwwerken, zoals geluidwerende voorzieningen.

 

35.7 overige zone - overlegzone A73

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - overlegzone A73' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, met uitzondering van met de snelweg A73 verband houdende bouwwerken, zoals geluidwerende voorzieningen.

  2. Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a. en toestaan dat binnen de aanduiding 'overlegzone A73' gebouwd mag worden, onder voorwaarde dat:

  1. de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad;

  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de wegbeheerder.

 

35.8 overige zone - monumentale boom

 

35.8.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - monumentale boom' zijn de gronden, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming cq. instandhouding van de groeiplaats(en) van (potentieel) monumentale bo(o)m(en).

 

35.8.2 Bouwregels

Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - monumentale boom' verboden om bouwwerken te bouwen, met uitzondering van:

  1. de herbouw van bestaande bouwwerken;

  2. de realisering van hekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.

35.8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 35.8.2 en toestaan dat een nieuw bouwwerk wordt gebouwd, onder voorwaarde dat:

  1. aangetoond is dat door het bouwen en/of het gebruik van de gronden de groeiplaats(en), conditie, levensverwachting en (beeld)kwaliteit van de bo(o)m(en) niet wordt aangetast;

  2. het bevoegd gezag kan desgewenst een Bomeneffectenanalyse verlangen, waaruit moet blijken dat de bouw en de werken en/of werkzaamheden behorende bij de bouw, niet tot onevenredige aantasting leiden van de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en);

  3. de regels van de ter plaatse geldende bestemming(en) onverkort van toepassing worden verklaard.

 

35.8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - monumentale boom’ wordt in ieder geval verstaan:

  1. het bevestigen van voorwerpen aan of in de betreffende monumentale boom;

  2. het plaatsen van schaftketen, toiletten, betonmolens of andere voertuigen, machines of bouwsels binnen de groeiplaats van de betreffende monumentale boom.

 

35.8.5 Afwijken van specifieke gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 35.8.4 en toestaan dat de gronden en bouwwerken overeenkomstig deze regels worden gebruikt, onder voorwaarde dat deze werken niet tot onevenredige aantasting leiden van de conditie, levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).

 

35.8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - monumentale boom' verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het verlagen, ophogen of egaliseren van het maaiveld;

  2. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en ontginnen, alsmede het aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;

  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  4. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².

  5. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  6. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of op andere wijze;

  7. het opslaan van goederen waaronder ook inbegrepen het opslaan van afvalstoffen.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 
Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat de werken en werkzaamheden niet tot onevenredige aantasting leiden van de conditie, levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).

 

35.8.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'overige zone - monumentale boom' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:

  1. de levensverwachting van de monumentale bo(o)m(en) door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar is;

  2. de bescherming van de monumentale bo(o)m(en) niet langer noodzakelijk is, omdat de bo(o)m(en) wordt verplaatst;

  3. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.


Artikel 36 Algemene afwijkingsregels

 

 

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de verbeelding en toestaan dat:

  1. maximaal 10% wordt afgeweken van de gegeven maatvoering en percentages;

  2. gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, onder voorwaarde dat:

  1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer bij geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;

  2. het gebouw geheel binnen het bestemmingsvlak moet worden gebouwd;

  3. het gezamenlijke oppervlak van de gebouwen maximaal gelijk is aan het oppervlak van het bouwvlak vermeerderd met 10%;

  4. het gebouw maximaal 3 m buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;

  5. de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;

  1. de bestemmingsgrenzen of het bestemmingsvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;

  2. gebouwen van openbaar nut worden gebouwd, zoals openbare nutsgebouwen, wachthuizen voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen voor de bediening van waterhuishoudkundige voorzieningen, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, onder voorwaarde dat:

  1. de inhoud per gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;

  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.

  1. het verhogen van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  1. ten behoeve van kunstwerken (zoals beelden, etc.), geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;

  2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;

  1. een paardenbak wordt gebouwd en gebruikt, onder voorwaarden dat:

  1. de paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bouwvlak of bestemmingsvlak waarbij de paardenbak wordt gerealiseerd;

  2. de oppervlakte maximaal 800 m² mag zijn;

  3. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2 m mag zijn, met uitzondering van lichtmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;

  4. bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan;

  5. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;

  6. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.


Artikel 37 Algemene wijzigingsregels

 

 

37.1 Wettelijke regeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de planregels met verwijzingen naar wettelijke regelingen te wijzigen, in het geval dat deze wettelijke regelingen na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

 

37.2 Aanpassen bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de in het bestemmingsplan opgenomen situering van bestemmingen en/of aanduidingen te wijzigen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, onder voorwaarde dat:

  1. de wijziging ten opzichte van de oorspronkelijke bestemmings- en/of aanduidingsgrens maximaal 5 m mag zijn, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'woongebied' waar de wijziging maximaal 10 m mag zijn;

  2. de oppervlakte van het bestemmings- en/of aanduidingsvlak met maximaal 10% wordt gewijzigd, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'woongebied' waar de wijziging maximaal 20% mag zijn;

  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de sociale veiligheid;

  2. het stedenbouwkundige beeld;

  3. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  4. de verkeersveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

  1. burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de waterbeheerder, als het wijzigingsplan naar verwachting gevolgen heeft voor de waterhuishouding.

 

37.3 Karakteristieke objecten en (rijks)monumenten

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding ‘karakteristiek’ en/of 'specifieke bouwaanduiding - monument' en/of 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aan gronden wordt toegevoegd, onder voorwaarde dat:

  1. door een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie is vastgesteld dat een object karakteristiek of monumentaal is vanwege cultuurhistorische-, architectuurhistorische- en ensemblewaarden, herkenbaarheid/gaafheid en zeldzaamheid;

  2. het rijk een object als rijksmonument heeft aangewezen;

  3. de regels van de bestemming waarbinnen het object valt, worden, voor zover niet al opgenomen, aangevuld met de hieronder opgenomen regelingen voor nadere eisen en omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk:

 

Nadere eisen

In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij karakteristieke en (rijks)monumentale objecten kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:

  1. de onderlinge situering van bouwwerken;

  2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;

  3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;

onder de aanvullende voorwaarden dat:

  1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige waarden;

  2. vooraf het advies is ingewonnen van een ter zake deskunidge instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

 

Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'' is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen of te laten slopen.

 

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm van de bebouwing;

  2. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;

  3. de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven zijn;

  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;

  5. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;

  6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.

37.4 Dubbelbestemmingen

 

37.4.1 Leiding - Gas

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.

 

37.4.2 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.

 

37.4.3 Leiding - Riool

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 39.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.

37.4.4 Waarde - Archeologie 4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:

  1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;

  2. de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.

 

37.4.5 Waarde - Archeologie 5

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:

  1. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;

  2. de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.

 

 

Artikel 38 Algemene procedureregels

 

 

38.1 Procedure bij nadere eisen

Burgemeester en wethouders stellen belanghebbenden in de gelegenheid om hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen. De wijze van in gelegenheid stellen is vormvrij, onder voorwaarde dat in het besluit wordt vastgelegd:

  1. de wijze van in gelegenheid stellen;

  2. de samengevatte zienswijze(n) van de belanghebbende(n);

  3. de afweging van deze zienswijze(n).

Burgemeester en wethouders leggen alleen een nadere eis op, onder voorwaarde dat:

  1. de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan;

  2. de nadere eisen alleen worden gesteld in de specifieke situatie dat de regels leiden tot een onevenredige aantasting van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. het stedenbouwkundige beeld;

  4. het straat- en bebouwingsbeeld;

  5. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;

  6. de verkeersveiligheid;

  7. de milieusituatie;

  8. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.


Artikel 39 Overige regels

 

 

39.1 Afweging bij afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden

 

39.1.1 Algemeen

Het bevoegd gezag weegt in aanvulling op overig bepaalde voorwaarden in ieder geval af, of bij een omgevingsvergunning met afwijking, of bij het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid, het verlenen van medewerking niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  1. een goede woonsituatie;

  2. de sociale veiligheid;

  3. het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;

  4. het straat- en bebouwingsbeeld;

  5. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;

  6. de verkeersveiligheid;

  7. de milieusituatie;

  8. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

39.1.2 Uitzondering bij 'Leiding - Gas'

In het geval van een belangenafweging waarbij de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is betrokken, kan er geen sprake zijn van een afweging op basis van 'onevenredige aantasting'. De veiligheid en continuïteit van de leiding mag in het geheel niet worden geschaad, zodat in afwijking van lid 39.1.1 er dus geen beoordelingsruimte is.

 

39.1.3 Uitzondering strijdigheid van belangen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, heeft het belang van de dubbelbestemming prioriteit. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid, en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria worden voldaan en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

 

39.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

  6. de ruimte tussen gebouwen.

 

39.3 Wettelijke en gemeentelijke regelingen

Voor zover in deze regels verwezen wordt naar andere wettelijke en gemeentelijke regelingen, worden deze regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.

 

 

HOOFDSTUK 4 Slot- en overgangsregels

 

 

Artikel 40 Overgangsrecht

 

 

40.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

40.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 41 Slotregel

 

 

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Cuijk, Heeswijkse Kampen 2014'

 

 

 

 
BIJLAGE BIJ DE REGELS

 

  1. Staat van Bedrijfsactiviteiten - toelichting

  2. Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein