9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter tot een maximum aantal van 15 mobiele kampeermiddelen, ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
c. groen- en speelvoorzieningen;
d. openbare nutsvoorzieningen;
e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
waarbij ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ de instandhouding van de bestaan de karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd.
9.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de woningen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
2. de woningen worden vrijstaand en tot twee-aaneen gebouwd, ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’;
3. de maximale bouwdiepte van de woningen bedraagt 15 m, dan wel de bestaande bouwdiepte indien deze meer bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn;
5. de dakhelling van de gebouwen bedraagt ten minste 35°;
6. de afstand van de zijgevels van de woningen, niet zijnde de aangebouwde zijgevels of geschakelde zijden van de woningen, tot de zijdelingse grens van het bouwperceel bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afwijkende maat;
7. uitbreiding van het aantal woningen is niet toegestaan, daaronder niet begrepen de functiewijziging naar wonen als bedoeld in artikel 3.4;
8. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag in afwijking van het bovenstaande de uiteindelijke hoofdvorm van het gebouw, bestaande uit goot- en bouwhoogte en dakvorm niet worden gewijzigd.
b. Aan- en/of uitbouwen dienen aan de onder a genoemde regels zoals die gelden ten aanzien van hoofdgebouwen te voldoen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en/of uitbouwen niet meer mag bedragen dan 25% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, dan wel indien zij niet voldoen aan de bouwregels van het hoofdgebouw aan het gestelde onder c (regeling bijgebouwen).
c. Voor het bouwen van bijgebouwen en aan- en/of uitbouwen bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. bijgebouwen, aan- en/of uitbouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen die niet voldoet aan de situeringseisen van de hoofdgebouwen, bedraagt niet meer dan 75 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwvlak met gebouwen mag worden bebouwd;
3. de afstand tot de zijdelingse grens van een bouwperceel dient ten minste 1 m te bedragen, tenzij op de grens van het bouwperceel wordt gebouwd;
4. in geval zowel een goot- als bouwhoogte wordt toepast, bedragen de hoogtematen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, mits wat betreft de bouwhoogte een verschil van 25% ten opzichte van het hoofdgebouw in acht wordt genomen. Bij het toepassen van uitsluitend een bouwhoogte bedraagt de hoogtemaat ten hoogste 3 m;
5. de aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
d. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden, alsmede voor sanitaire voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter, geldt dat de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m³.
e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van de bouwwerken bedraagt ten hoogste 8 m;
- de bouwhoogte van de perceel- en erfbeplanting bedraagt ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouw van carports voor de naar de weg gekeerde gevel niet is toegestaan.
- de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3,5 m, waarvan de bebouwde oppervlakte ten hoogste 35 m2 bedraagt.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- natuur en landschap;
worden afgeweken van het bepaalde in:
a. lid 9.1 en lid 9.2, sub c, onder 2:
voor een aan een woning gebonden beroep of bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 100 m². Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
1. de woonfunctie van de woning dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;
2. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan, waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zouden zijn;
3. detailhandel is uitsluitend aanvaardbaar, voor zover dit in rechtstreekse relatie staat tot het aan de woning gebonden beroep of bedrijf;
4. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
b. lid 9.2, sub a, onder 5:
voor een platte afdekking tot maximaal 25% van de oppervlakte van een hoofdgebouw;
c. lid 9.2, sub a, onder 8:
voor het verwijderen van de aanduiding ‘karakteristiek’ indien:
1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen;
d. lid 9.2, sub c, onder 2:
voor een vergroting van de oppervlakte van bijgebouwen, aan- en/of uitbouwen bij hoofdgebouwen tot een maximum oppervlakte van 100 m², indien een medische indicatie dit noodzakelijk maakt;
e. lid 9.2, sub c, onder 2:
tot een gezamenlijke bebouwde oppervlakte van aanbouwen en/of bijgebouwen tot niet meer dan 100 m2, met dien verstande dat:
- de bebouwde oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de bebouwde oppervlakte van de woning;
- niet meer dan een derde gedeelte in het bouwperceel wordt bebouwd. De afwijking is uitsluitend van toepassing op voormalige agrarische gebouwen, waarvan thans de bestemming Wonen is toegekend.
f. lid 9.2, sub c, onder 5:
voor het oprichten van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van een woning;
g. lid 9.2, sub c, onder 5:
voor het oprichten van aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen tot 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van een woning.
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag gebouwen ter plaatste van de aanduiding ‘karakteristiek’ geheel of gedeeltelijk te slopen.
b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouwen kan worden hersteld;
3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.