20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. speelvoorzieningen;
e. wegen, straten en paden;
f. nutsvoorzieningen;
g. water;
met de daarbij behorende:
h. tuinen en erven;
i. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
20.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken, overeenkomstig artikel 3.6, lid 1, sub b van de Wet ruimtelijke ordening, de in artikel 20.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
-
het maximale aantal woningen mag niet meer bedragen dan 15;
-
bij de uitwerking een bouwvlak wordt bepaald waarbinnen de gebouwen moeten worden gebouwd;
-
de woningen worden vrijstaand, dan wel half vrijstaand gebouwd;
-
de verkaveling en de situering van de gebouwen zal zodanig zijn dat een goede aansluiting ontstaat op de structuur van de omgeving;
-
er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke, ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing;
-
er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Alvorens tot uitwerking zal worden overgegaan, dient onderzoek te worden verricht naar een goede stedenbouwkundige inpassing en, voorzover noodzakelijk, naar de aspecten geluid, veiligheid, bodem, water, archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en overige relevante milieutechnische aspecten.
20.3 Bouwregels
a. Burgemeester en wethouders werken de in artikel 20.1 omschreven bestemming uit met in achtneming van de in de artikelen 16 en 17 aangegeven regels ten aanzien van wonen.
b. Op de gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een door burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat van kracht is geworden.
20.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.3 voor het bouwen van bouwwerken op of in de gronden, indien:
a. het bouwplan in overeenstemming is met een ontwerp-uitwerkingsplan;
b. het bouwwerken betreft waarvoor ingevolge of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist.