Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
b. het bepaalde in de artikelen 3, 23, 24, 25 en 26 ten aanzien van gebruik, en toestaan dat de realisering van een functie voor de verblijfsrecreatie wordt toegestaan, mits;
1. de capaciteit van de verblijfsrecreatie ten hoogste tien personen bedraagt;
2. de verblijfsrecreatie gericht is op bed and breakfast of recreatieappartementen;
3. het gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
4. het bedrijfsvloeroppervlak maximaal een derde van het bedrijfsvloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel bedraagt;
5. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van verblijfsrecreatie maximaal 100 m² bedraagt;
6. de ontwikkeling van de verblijfsrecreatie past binnen de Notitie ‘Recreatieve Ontwikkelingen in bestaande gebouwen’;
c. het bepaalde in de artikelen 3, 4, 23, 24, 25 en 26 ten aanzien van het toelaten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardrijbakken worden gebouwd, mits de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardrijbakken ten hoogste 1,5 m zal bedragen, indien:
1. het uitsluitend gaat om een hobbymatige functie bij het wonen;
2. een paardrijbak achter de (bedrijfs)woning wordt gesitueerd;
3. de afstand van een paardrijbak tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 5 m bedraagt;
4. er een minimale afstand van 50 m tussen de paardrijbak en woningen van derden wordt aangehouden;
5. wanneer er verlichting wordt gebruikt, sprake is van objectgerichte verlichting die niet tot buiten de paardrijbak reikt. Dit dient te worden aangetoond door middel van een verlichtingsrapport;
6. de oppervlakte van een paardrijbak maximaal 1.000 m² bedraagt, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het bouwperceel dat tot de (bedrijfs-/dienst)woning moet worden gerekend;
7. de landschappelijke inpassing gestalte krijgt in een inrichtingsplan (uitgaande van inheemse beplanting);
d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;
e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40 m;
f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte die ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.