Artikel 3 Groen
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
openbare groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen ten behoeve van dagrecreatie;
wandelpaden en langzaamverkeerroutes;
voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud van het openbare groen;
openbare nutsvoorzieningen;
waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
plaatsen van kunstvoorwerpen.
3.2 bouwregels
3.2.1 Gebouwen mogen niet worden gebouwd;
Bouwwerken geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:
bouwhoogte maximaal: 3 m;
oppervlakte maximaal: 6 m2;
in uitzondering op artikel 3.1 mogen kunstobjecten gerealiseerd worden waarvan de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen met een maximaal oppervlak van 15 m2.
3.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en visuele karakteristieken van bouwwerken. De nadere eisen worden toegepast ter voorkoming van onevenredige aantasting van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de gebruiksmogelijkheden;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid.
3.4 specifieke gebruiksregels
In aanvulling op artikel 7.10 Wro wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in elk geval gerekend:
het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen;
het gebruik van de grond en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een handel en/of bedrijf;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor de verkoop van motorbrandstoffen;
het gebruik van gronden voor parkeerdoeleinden.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
sociaal-culturele voorzieningen;
sociaal-medische voorzieningen;
religieuze voorzieningen;
onderwijsvoorzieningen;
overheidsdoeleinden;
(openbare) nutsvoorzieningen;
horeca ten dienste van en ondergeschikt aan de maatschappelijke voorzieningen als bedoeld onder a t/m e;
(openbare) groenvoorzieningen;
parkeer-, verkeers- en verblijfsdoeleinden;
waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
gebouwd binnen het bouwvlak;
bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding maximale bouwhoogte aangegeven bouwhoogte;
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:
de bouwhoogte bedraagt maximaal:
erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
vlaggenmasten: 8 m;
antennemasten: 12 m, waarbij deze niet meer mag bedragen dan de nokhoogte van het bij deze bestemming behorende hoofdgebouw;
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
4.3 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van plaats en/of afmeting van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De toepassing van nadere eisen door burgemeester en wethouders zal gericht zijn op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
het straat- en bebouwingsbeeld;
beter woon- en leefklimaat;
de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de parkeerruimte op eigen terrein;
de brandveiligheid.
4.4 ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
artikel 4.2.1 onder b, voor het bouwen van een bijbouw, indien noodzakelijk in verband met de functie van de bijbouw, buiten het bouwvlak waarbij de bouwgrens met maximaal 2 m mag worden overschreden, mits:
de lengte van het te bouwen bijbouw niet meer dan 5 m bedraagt;
de overschrijding stedenbouwkundig verantwoord is.
artikel 4.2.1 onder c, ten behoeve van een hogere bouwhoogte, voor zover noodzakelijk in verband met de functie van het bouwwerk, mits:
de bouwhoogte maximaal 8,5 m bedraagt;
de verhoging stedenbouwkundig verantwoord is.
4.5 specifieke gebruiksregels
In aanvulling op artikel 7.10 Wro wordt tot een gebruik van bouwwerken en gronden, strijdig met deze bestemming, in elk geval gerekend:
het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een (detail-) handelsbedrijf, ambachtelijk-, industrieel- en of groothandelsbedrijf;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van horecavoorziening, anders dan bedoeld in artikel 4.1 onder g;
het gebruik van bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting en escortbedrijf;
het gebruik van gronden en bouwwerken als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
voor de verkoop van motorbrandstoffen.
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verkeers- en verblijfsdoeleinden;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen, waarbinnen ook speelvoorzieningen;
voet- en fietspaden;
openbare nutsvoorzieningen;
waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
plaatsen van kunstvoorwerpen.
5.2 bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 2 m, met uitzondering van:
speelvoorzieningen: bouwhoogte maximaal: 3,5 m;
kunstobjecten waarvan de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen met een maximaal oppervlak van 15 m2.
5.3 specifieke gebruiksregels
In aanvulling op artikel 7.10 Wro wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in elk geval gerekend:
het gebruik van de grond en bouwwerken als verkooppunt van motorbrandstoffen;
het gebruik van de grond en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf.
Artikel 6 Wonen
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen in de vorm van vrijstaande, twee-aaneen-gebouwde en/of aaneengebouwde woningen, met dien verstande dat:
ter plaatse van de aanduiding vrijstaand alleen vrijstaande woningen toegestaan zijn;
ter plaatse van de aanduiding aaneengebouwd alleen aaneengebouwde woningen toegestaan zijn;
en met daaraan ondergeschikt:
aan-huis-gebonden beroepsmatige activiteiten in de hoofd- gebouwen en bijbouwen mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;
aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de hoofdgebouwen en bijbouwen mits daarvoor met toepassing van 6.5.1 daarvoor ontheffing is verleend en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft.
tuinen en erven;
(openbare) groenvoorzieningen;
(openbare) nutsvoorzieningen;
verkeers- en parkeerdoeleinden;
waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
6.2 bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:
50% voor vrijstaande woningen;
60% voor twee-aaneengebouwde woningen;
60% voor aaneengebouwde of geschakelde woningen;
het aantal woningen bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding maximaal aantal woningen aangegeven maximaal aantal woningen;
gebouwd binnen het bouwvlak;
hoofdgebouwen dienen in of maximaal 1 m voor en/of achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;
ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - situering hoofdgebouw, mag de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de noordelijke perceelsgrens 2 m bedragen;
de goot- en bouwhoogte zijn maximaal de ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
de diepte van hoofdgebouwen mag maximaal 15 m bedragen;
de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen dient minimaal 3 m te bedragen;
de afstand van een blok van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen dient aan één zijde minimaal 3 m te bedragen.
de voorgevelrooilijn mag aan de wegzijde ten behoeve voor carports, erkers, luifels en overkappingen worden overschreden waarbij het bepaalde in artikel 6.2.2 onder c in acht dient te worden genomen.
6.2.2 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijbouwen gelden de volgende regels:
de oppervlakte van een vrijstaande bijbouw al dan niet met kap mag maximaal 80 m² bedragen, de goothoogte maximaal 3 m en de bouwhoogte mag 3/4 van de bouwhoogte van de hoofdgebouw bedragen;
bijbouwen dienen minimaal 1 m achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat erkers, luifels en overkappingen tot 1,20 m voor de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd mits de afstand tot de aan de weg gelegen perceelgrens minimaal 2 m bedraagt en mits de breedte:
van de erker niet meer dan 60% en
van de luifel niet meer dan 40%
van de bestaande gevel van het hoofdgebouw bedraagt;
een overkapping geplaatst voor de voorgevel van het hoofdgebouw mag geen wanden bevatten;
bijbouwen mogen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
in afwijking van het bepaalde onder e geldt bij vrijstaande woningen, dat slechts aan één zijde tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd en de afstand tot de overige zijdelingse perceelgrens(zen) ten minste 3 m dient te bedragen. Achter de achtergevel van het hoofdgebouw mogen bijbouwen tot in de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
aan de achter- en zijgevel van het hoofdgebouw mogen aan het hoofdgebouw verbonden bijbouwen al dan niet met kap worden gebouwd, met dien verstande dat:
de bouwhoogte maximaal 3/4 van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;
de goothoogte mag maximaal 3,30 m bedragen;
in afwijking van het bepaalde onder 2 mag de goothoogte van een bijbouw met maximaal 0,25 m worden verhoogd indien dit noodzakelijk is voor de architectonische danwel constructieve inpassing;
het aangebouwde bijbouw mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - situering hoofdgebouw aan de noordzijde in de bouwgrens worden gebouwd, mits het in één bouwlaag wordt gerealiseerd.
6.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het in artikel 6.2.2 bepaalde en gelden tevens de volgende regels:
de bouwhoogte van erf-/ terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd bij hoekpercelen, waar de bouwhoogte van erf-/ terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 m mag bedragen, mits deze erf-/ terreinafscheiding wordt gebouwd minimaal 1 m achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 m bedragen;
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 m bedragen;
de bouwhoogte voor antennemasten mag maximaal 12 m bedragen;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
6.2.4 Kleine gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van openbaar nut geldt in afwijking van hetgeen bepaald is in artikel 6.2.2 tot en met artikel 6.2.3 de volgende voorschriften:
gebouwtjes van openbaar nut mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd;
de oppervlakte van een gebouwtje van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;
voor wat betreft de bouwhoogte van een bouwwerk van openbaar nut geldt voor:
verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, dat de maximale hoogte 8 m mag bedragen;
antennes, dat de maximale hoogte 12 m mag bedragen;
andere bouwwerken van openbaar nut, dat de maximale hoogte 3 m mag bedragen.
6.3 ontheffing van de bouwregels
6.3.1 Afhankelijk wonen mindervaliden en mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van afhankelijk wonen, mindervaliden en mantelzorg ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2.2, onder a, voor de bouw van extra bijbouwen met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 80 m², met dien verstande dat het voorgeschreven bebouwingspercentage ten aanzien van het bouwperceel met ten hoogste 5% mag worden verhoogd mits de maximale oppervlaktemaat voor afhankelijke woonruimte als genoemd in artikel 6.5.2 niet overschreden wordt en voldaan wordt aan de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
het straat- en bebouwingsbeeld, alsmede beeldkwaliteit:
rekening dient gehouden te worden met een verantwoorde, samenhangende en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit, gelet hierbij wordt op:
een goede samenhang tussen bouwmassa en gevelbeeld;
de samenhang met aangrenzende bebouwing;
het beeld van bebouwd en onbebouwd deel van het perceel;
de hoogtedifferentiatie.
de gebruiksmogelijkheden:
een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden;
de woonsituatie:
het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen deze en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:
de lichttoetreding/ bezonning / schaduwwerking ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
het uitzicht;
de aanwezigheid van voldoende privacy.
6.3.2 Hogere goothoogte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 6.2.1 onder a en b, ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder f voor de bouw van een woning met een goothoogte van maximaal 1,5 m meer dan de op de aangegeven hoogte, onder de voorwaarden dat:
de ontheffing uitsluitend wordt verleend indien het bouwplan in stedenbouwkundig opzicht past in de omgeving, daarbij lettend op de situering, de kapvorm en hoogtedifferentiatie met in acht name van het beeldkwaliteitplan;
het bouwplan een in architectonisch opzicht afgerond bouwplan betreft dat niet kan worden gerealiseerd binnen de bepalingen van artikel 6.2.1 onder f zonder daarbij in essentieel opzicht af te wijken van de architectonische uitgangspunten welke aan het bouwplan ten grondslag liggen.
6.4 specifieke gebruiksregels
6.4.1 Algemeen
In aanvulling op artikel 7.10 Wro wordt tot een gebruik in strijd met deze bestemming in ieder geval begrepen een gebruik van bouwwerken:
voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, seksinrichting, escortbedrijf, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf;
voor de uitoefening van een groothandelsbedrijf;
voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende bijbouwen, tenzij vrijstelling is ontheffing als bedoeld in artikel 6.5.1;
voor zover het vrijstaande bijbouwen betreft voor permanente of tijdelijke bewoning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte tenzij vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 6.5.2;
voor de verkoop van motorbrandstoffen.
6.4.2 Aanvullend
In aanvulling op artikel 7.10 Wro wordt tot een gebruik in strijd met deze bestemming in ieder geval begrepen een gebruik van gronden:
voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf;
als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
voor de verkoop van motorbrandstoffen.
6.5 Ontheffing van de gebruiksregels
6.5.1 Aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd otnheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.4.1 onder c, voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende gebouwen, met dien verstande dat:
de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woon karakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
in principe geen ontheffing wordt verleend voor het uit- oefenen van die bedrijvigheid welke vergunningplichtig is op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Besluit van 5 januari 1993, Stb. 1993, nr. 50) dan wel een Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de Wet milieubeheer, tenzij bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van het bedrijf blijkt, dat het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, evenals de verkeersaantrekking;
vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;
het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het bijbouw en/of hoofdgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
het onttrekken van (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;
geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van de aan-huis- gebonden bedrijfsmatige activiteit;
ten hoogste 35% van het oppervlak van de woning en de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van de aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteit in gebruik mag zijn, tot een maximum van 50 m².
6.5.2 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tijdelijk ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.4.1 onder d voor het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;
een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;
de afhankelijke woonruimte een oppervlakte heeft van maximaal 80 m²;
de bijbouw gelegen is op maximaal 15 m van het hoofdgebouw.
6.5.3 Intrekking
De in artikel 6.5.3 bedoelde ontheffing wordt ingetrokken indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg is te komen vervallen.
Artikel 7 Leiding - Riool
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor::
een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding hartlijn leiding - riool;
het beheer en onderhoud van de leiding;
de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
7.2 bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 6) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.
7.3 ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
7.4 aanlegvergunning
7.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
overige waterpartijen;
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
7.4.2 Weigeringsgrond
Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
7.4.3 Advies
Een aanlegvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.
7.4.4 Uitzondering
Geen aanlegvergunning is nodig voor:
andere-werken die het normale onderhoud en beheer betreffen;
andere-werken die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
|