12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan huis verbonden beroepen;
c. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
d. verkeer en verblijf;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. groenvoorzieningen;
g. water.
Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden blijft, behoudens verbetering met oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, gehandhaafd. Aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en/of voetpaden en parkeerstroken, met dien verstande dat van wegen het aantal rijstroken niet meer dan twee mag bedragen.
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toelaatbaar voorzover de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Dit betekent dat:
a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofdgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 40 m²;
d. maximaal 50% van de oppervlakte van bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroepen met een maximum van 25 m²;
e. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent.
Het gebruik ten behoeve van het aan huis verbonden beroep mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent dat:
a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
b. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – buitengebied’ uitsluitend detailhandel is toegestaan indien het beperkt blijft tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten;
c. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
12.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
3. de woningen dienen te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 20 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen de bestaande woning is gebouwd indien deze meer bedraagt;
4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelsgrens indien deze minder bedraagt;
5. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
6. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
7. de dakhelling bedraagt niet minder dan 40°, dan wel de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder bedraagt;
8. van een bouwperceel mag niet meer dan 60% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is;
9. uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder c (regeling bijgebouwen).
b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt.
c. Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
1. uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde onder a, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
2. uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde onder a, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen, met uitzondering van carports, dienen 2 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van de bestaande uitbouw of het bestaande al dan niet vrijstaande bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
3. uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde onder a, en al dan niet vrijstaande bijgebouwen worden op de perceelgrens gebouwd of op minimaal 1 m uit de perceelgrens;
4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
6. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van uitbouwen die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m², met inachtneming van de bepaling dat niet meer dan 60% van een bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is, wordt bebouwd.
d. in afwijking van vorenstaande geldt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – buitengebied’ dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
1. de bouwhoogte op tuinen en erven niet meer bedraagt dan 3 m;
2. niet meer dan 60% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de bouwhoogte en de dakhelling in die zin dat voor bungalows en andere woningtypen met een bouwhoogte van minder dan 9 m en een dakhelling van minder dan 30° dient te worden aangesloten bij de bouwhoogte en de dakhelling van het bestaande gebouw;
b. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
c. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40° en niet meer dan 60° dient te bedragen;
d. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden, indien deze meer dan 2,5 m bedraagt;
e. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 12.2, sub a, onder 4:
ten behoeve van een geringere afstand tot de grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het bouwperceel;
b. lid 12.2, sub a, onder 7:
voor een geringere dakhelling en/of een platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm;
c. lid 12.2, sub c, onder 1 en 2:
- voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een oppervlakte van 6 m² met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- voor de bouw van uitbouwen, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde in lid 12.2, sub a (bepalingen ten aanzien van hoofdgebouwen), en al dan niet vrijstaande bijgebouwen voor de naar de weg gekeerde zijgevel van hoekwoningen, mits:
- de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3,5 m bedraagt;
- de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
- de afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de hoekwoning minimaal 3 m bedraagt;
- het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
d. lid 12.2, sub c, onder 5:
- tot een bouwhoogte van 7 m;
e. lid 12.2, sub c, onder 6:
- tot een oppervlakte van 70 m²;
- tot een oppervlakte van 80 m², mits het bouwperceel ten minste 500 m² bedraagt, dan wel de vergroting gelet op de woonfunctie noodzakelijk is;
- tot een oppervlakte van 100 m², mits het bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
f. lid 12.2, sub e, onder 1:
tot een bouwhoogte van 15 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen niet meer dan 6 m bedraagt.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van kamerverhuur, anders dan de verhuur die in het begrip woning is begrepen;
b. het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, zoals een pension.
12.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van:
a. een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten waaronder begrepen detailhandel, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – buitengebied’ uitsluitend detailhandel is toegestaan indien het beperkt blijft tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten. Hierbij dienen de volgende criteria in acht te worden genomen:
1. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven. Dit betekent dat:
- de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
- de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
- maximaal 30% van de oppervlakte van hoofdgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 40 m²;
- maximaal 50% van de oppervlakte van bijgebouwen mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf met een maximum van 25 m²;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - buitengebied’ de oppervlakte ter behoeve van detailhandel ten hoogste 60 m2 bedraagt;
- degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- geen omgevingsvergunning wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
- bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk zijn te stellen met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
- het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
b. detailhandel, mits de woonfunctie blijft gehandhaafd en de detailhandel kleinschalig van karakter is, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – buitengebied’ uitsluitend detailhandel is toegestaan indien dit beperkt blijft tot het aanbieden van en verkopen van ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten met een oppervlakte van ten hoogste 60 m2;
c. bedrijven welke zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijven of bedrijven die niet of in een naast hogere categorie in de Staat van bedrijven voorkomen, dan wel daarmee vergelijkbaar zijn, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woningen wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijven;
d. kamerverhuur, waarbij de volgende regels in acht worden genomen:
1. het gebruik past bij de schaal en het karakter van de omgeving;
2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving;
3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
4. door de toevoeging van kamerverhuur mag geen ongewenste concentratie van kamerverhuur ontstaan;
5. er mag nachtverblijf worden geboden aan maximaal tien personen.