23.1 Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
a. de in het plan of in de regels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, met uitzondering van de hoogtemaat van reclamemasten indien daarmee de bouwhoogte meer dan 6 m zal bedragen;
b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
e. het bepaalde in het plan en toestaan dat detailhandel wordt toegestaan, mits de woonfunctie blijft gehandhaafd en de detailhandel kleinschalig van karakter is en dat bedrijven worden gevestigd welke zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijven of bedrijven die niet of in een naast hogere categorie in de Staat van bedrijven voorkomen, dan wel daarmee vergelijkbaar zijn, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woningen wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijven.
23.2 De onder 23.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid.