Bestemmingsplan Julianastraat 27
Hoofdstuk I Inleidende regels
Artikel 1.1. Begrippen
In deze
voorschriften wordt verstaan onder:
a. plan:
het bestemmingsplan “Landelijk
Gebied - Julianastraat 27, Avenhorn” van
de gemeente Koggenland;
b. bestemmingsplan:
de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1598.BPLG2000herz005-oh01 met de bijbehorende regels;
c. aanbouw:
een
gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het
indirecte verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch (bouwkundig en functioneel) opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
d. aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de voorschriften, voorschriften worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
e. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien
het een vlak betreft;
f. agrarisch bedrijf:
een
bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het
telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van de
intensieve veehouderij;
g. bassin:
een
mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische
activiteiten;
h. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
i. bedrijfsgebouw:
een
gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van één of meer
bedrijfsactiviteiten ter plaatse;
j. bedrijfswoning:
een
woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts bedoeld is voor (het
huishouden van) een persoon wiens huivesting daar, gelet op de bestemming van
de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden
geacht;
k. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
l. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met
eenzelfde bestemming;
m. bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats;
n. bijgebouw:
een,
al dan niet vrijstaand, gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van
het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten
dienste staat van een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, waarmee
het niet in directe verbinding staat, zoals een garage, hobbyruimte, berging en
huisdierenverblijf;
o. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
p. bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de voorschriften een zelfstandige,
bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
q. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
r. bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
s. bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de
grond;
t. detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca-activiteiten;
u.
erker:
een
hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande
uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
v. gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
w. hoofdgebouw:
een
gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet
op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
x. kampeermiddel:
een
tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel
enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd op
opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf,
en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning is
vereist;
z. grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering:
een
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt,
waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het
functioneren van het bedrijf;
aa. paardrijbak:
buitenrijbaan
ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet
voorzien van een omheining;
ab. peil:
het
peil overeenkomstig de bouwverordening danwel indien geen peil overeenkomstig
de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte
maaiveld;
ac. prostitutie:
het
zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een
ander tegen vergoeding;
ad. schuurkas:
een gebouw met een licht doorlatend
dak;
ae. seksinrichting:
een
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of
vertoningen van erotische/ pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder
geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een
seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan
niet in combinatie met elkaar;
af. woning:
een
complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen vorm van huisvesting.
Artikel 1.2. Wijze van meten
Bij toepassing
van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
a. de
afstand tot de perceelgrens:
tussen
de grenzen van een bouwperceel en enig grenspunt van het op dat
bouwperceel voorkomend
(hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
c. de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
d. de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
e. de
inhoud van een bouwwerk:
tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het
hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
f. de
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van
het horizontale vlak;
Hoofdstuk
II Bestemmingsregels
artikel 2.1. Agrarisch
2.1.1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. schuurkassen,
kasschuren en bollentrek-kassen ten behoeve van een bollenteeltbedrijf;
b. overige
bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een bollenteeltbedrijf
c. waterhuishoudkundige
voorzieningen;
d. bedrijfswoningen
e. aanbouwen,
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;
met de daarbijbehorende:
f. verhardingen;
g. tuinen,
erven en terreinen;
h. bouwwerken,
geen gebouwen zijnde.
2.
2. Bouwregels
2.
2.1. Voor het bouwen van gebouwen,
gelden de volgende regels:
a. per
bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bollenteeltbedrijf
worden gebouwd;
b. een gebouw
zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
c. per
bouwvlak mogen ten hoogste twee agrarische bedrijfswoningen worden gebouwd,
d. een
bedrijfswoning zal voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de
bedrijfsgebouwen dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
e. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend
achter het verlengde van de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
f. de
afstand van een gebouw ten opzichte van de perceelgrens zal ten minste 3,00 m
bedragen met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten
minste 2,00 m zal bedragen;
g. de goothoogte
van een bedrijfsgebouw zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
h. de
bouwhoogte van een bedrijfsgebouw zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
i. de
goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
j. de
bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
k. de
dakhelling van een bedrijfswoning zal ten minste 45° bedragen;
l. de
dakhelling van een bedrijfswoning zal ten hoogste 60° bedragen;
m. de inhoud van
een bedrijfswoning zal ten hoogste 650 m³ bedragen.
2.2.2. Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de regels:
a. aanbouwen,
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3 m achter (het
verlengde van) de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning
worden gebouwd;
b. de
gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 80 m² per bedrijfswoning bedragen;
c. de
goothoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde
overkappingen zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste
verdiepingsvloer van de bedrijfswoning waaraan wordt gebouwd, vermeerderd met
0,25 m;
d. de
bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen
zal ten hoogste 6,50 m bedragen;
e. de
goothoogte van een vrijstaand bijgebouw zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
f. de
bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
g. de
bouwhoogte van een vrijstaande overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
2. 2.3. Voor
het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 sub b en lid
3.2.2. sub a mag de bouwgrens worden overschreden ten behoeve van het
realiseren van een erker, mits:
a. de afstand
tot het openbaar gebied ten minste 2,00 m bedraagt;
b. de diepte
ten hoogste 1,50 m bedraagt;
c. de totale
oppervlakte per bedrijfswoning ten hoogste 10 m² bedraagt;
d. de
breedte ten hoogste 75% van de breedte van de gevel van de bedrijfswoning
waartegen wordt gebouwd, bedraagt;
e. de
goothoogte ten hoogste de hoogte van de eerste verdiepingslaag van de
bedrijfswoning waartegen wordt gebouwd, bedraagt.
2. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende regels:
a. waterbassins
zullen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de
bouwhoogte van een waterbassin zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
c. de
bouwhoogte van palen en masten zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
d. de
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met
dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terrein afscheidingen achter de
naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
e. de
bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
3,00 m bedragen.
Hoofdstuk
III Algemene regels
Artikel 3.1. Anti
– dubbeltelregel
Grond die
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 3.2. Algemene gebruiksregels
3.2.1.
Tot een gebruik, strijdig met de
gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. de
stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar-
of vliegtuigen;
b. het
gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en
bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en
afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de
bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
c. het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d. het gebruik
van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
e. het
gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een paardrijdbak, tenzij:
1. de
situering vindt plaatsvindt achter (het verlengde van) de achtergevel en direct
aansluit op het perceelsgedeelte achter de bedrijfswoning;
2. de oppervlakte
van de paardenbak maximaal 1000 m2 bedraagt;
3. het
gebruik van verlichting is toegestaan, onder voorwaarde dat de verlichting:
a objectgericht
is;
b niet buiten
de perceelsgrens schijnt;
c niet brandt
tussen 21.00 uur en zonsopgang;
4. de
belangen van bewoners en rechthebbenden op aangrenzende percelen mogen niet in
onevenredige mate worden geschaad.
3.2.2. Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van
het bepaalde in lid 3.2.1 sub d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor
het mobiele onderkomens ten behoeve van de
huisvesting van seizoensarbeiders, mits:
a. de
gezamenlijke oppervlakte van de onderkomens per bouwperceel niet meer dan 135
m² zal bedragen;
b. de
afstand tussen de onderkomens en bestaande bedrijfsgebouwen alsmede de
onderlinge afstand tussen onderkomens tenminste 5 meter bedraagt;
c. permanente
bewoning van onderkomens niet is toegestaan;
d. de
onderkomens worden geplaatst binnen het bestaande bouwvlak, achter (het verlengde)
van de achtergevel van de aanwezige bedrijfsbebouwing;
e. de
huisvesting van seizoensarbeiders noodzakelijk is voor een doelmatige
bedrijfsvoering van het ter plaatse gevestigde bedrijf;
f. de
bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige
mate worden beperkt;
g. er volledig
op eigen terrein wordt geparkeerd.
Artikel 3.3. Algemene
ontheffingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, ontheffing
verlenen van:
a. het
oprichten van bouwwerken voor algemeen nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes
voor verkeersdiensten, gasreduceerstations, gemaal- gebouwtjes, schakelkasten,
transformatorstations, dienstgebouwtjes ten behoeve van onderhoud of gebruik
van openbaar groen, wegen en speelplaatsen mits de oppervlakte van elk van deze
gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de hoogte ervan niet meer zal
bedragen dan 4 m;
b. de
regels inzake de goothoogte, bouwhoogte en de inhoud van de gebouwen, mits de
overschrijding niet meer bedraagt dan 10%;
c. de
regels inzake het overschrijden van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, met niet meer dan 20%, met uitzondering van windenergie-installaties.
Hoofdstuk IV Overgangs- en slotregels
Artikel 4.1 Overgangsregels
4.1.1. Overgangsrecht
bouwwerken
a. Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits
de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag,
waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in sub a
voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid
met maximaal 10 %.
c. Het
bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van in
werkingtreden van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
4.1.2. Overgangsrecht gebruik
a. Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet;
b. Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a. te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. Indien
het gebruik, bedoeld in sub a. na de inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. Het
bepaalde in sub a. is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Artikel 4.2. Slotregel
Deze regels
kunnen worden aangehaald als:
‘Regels van
het bestemmingsplan “Avenhorn - Julianastraat 27 uitbreiding bloembollenbedrijf Laan”,
gemeente Koggenland.
.
Aldus
vastgesteld in de raadsvergadering van … ……….
De
voorzitter, De
griffier,
..…………....
……………….. Bd
juli2010