HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
In deze regels wordt verstaan onder:
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan:
het bestemmingsplan "Hofland 8 - Obdam" van de gemeente Koggenland;
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO 1598.BPLG2000herz0001-oh01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.4 Aanduidingsvlak:
een aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;
1.5 Ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.6 Afhankelijke woonruimte:
een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;
1.7 Agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van de intensieve veehouderij;
1.8 Agrarisch bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan zelfstandige agrarische bebouwing is toegestaan;
1.9 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 Bedrijfsgebouw:
een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;
1.11 Bedrijfswoning of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.12 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 Bollennetspoelerij:
een agrarisch hulpbedrijf dat gericht is op op het verlenen van diensten aan bollenteeltbedrijven door middel van het ophalen, spoelen, ontzanden en recyclen van bollennetten, waarbij het vrijkomende zand en grond als ophooggrond wordt afgezet;
1.15 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel;
1.19 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.21 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 Intensieve veehouderij:
een bedrijf met een in hoofdzaak niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), geiten-,
varkens-, vleeskalveren-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang;
1.23 Kas:
permanent aanwezig gebouw waarvan de wanden en het dak overwegend bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen of planten, niet zijnde schuurkassen;
1.24 Tijdelijke gaas- of boogkassen:
tijdelijk (gedurende (een gedeelte van) het teeltseizoen) aanwezige gaaskassen of daarmee gelijk te stellen constructies, ten behoeve van vollegronds tuinbouwbedrijven, bollenteeltbedrijven of fruitteeltbedrijven, die eenvoudig zijn te (de-)monteren en niet zijn geplaatst op een niet-verplaatsbare fundering (geen plaatsgebonden karakter).
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.1.2 goothoogte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.1.3 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.4 (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.5 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Agrarisch - Hulpbedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Hulpbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
ter plaatse van gronden buiten de bouwvlakken:
  1. de uitoefening van een bollennetspoelerij;
  2. handhaving van de openheid;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
ter plaatse van gronden binnen de bouwvlakken:
  1. de uitoefening van een bollennetspoelerij met bijbehorende bedrijfsgebouwen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. één bedrijfswoning.
3.2 Bouwregels voor bedrijfsgebouwen
Ter plaatse van de in 3.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
ter plaatse van gronden buiten de bouwvlakken:
  1. toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 1,2 meter;
  2. toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bollennetspoelinstallaties, tot een bouwhoogte van maximaal 5 meter en een kraan van maximaal 8 meter;
  3. sleufsilo's zijn niet toegestaan;
  4. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van maximaal één hulpgebouw per agrarisch hulpbedrijf, waarbij geldt dat:
    • de oppervlakte per gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
    • de bouwhoogte van een gebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • de afstand van een gebouw tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 50 meter moet bedragen.
ter plaatse van gronden binnen de bouwvlakken:
  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend achter het verlengde van de achtergevel van de bedrijfswoning(en) worden gebouwd;
  2. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen;
  3. gelijktijdig met of na de totstandkoming van de bedrijfsgebouwen is de bouw van maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  4. ten aanzien van het bouwen van bedrijfswoningen geldt het bepaalde in 3.3;
  5. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag maximaal 7 meter respectievelijk 12 meter bedragen;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen voor (het denkbeeldig verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • maximaal 2 meter voor overige erf- en terreinafscheidingen;
    • maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • maximaal 5 meter voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bollennetspoelinstallaties;
    • maximaal 8 meter voor kranen ten behoeve van de bollennetspoelinstallaties.
3.3 Bouwregels bedrijfswoningen
Indien en voor zover op grond van deze regels bedrijfswoningen zijn toegestaan, mogen deze worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
ten aanzien van hoofdgebouwen:
  1. een hoofdgebouw moet worden gebouwd in de naar de weg toe gekeerde bouwgrens, zijnde de bestaande voorgevellijn;
  2. de afstand van een hoofdgebouw tot een bouwperceelsgrens moet minimaal 5 meter bedragen;
  3. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag, gerekend vanaf de in sub a aangegeven bouwgrens, maximaal 15 meter bedragen;
  4. de breedte van een hoofdgebouw mag maximaal 10 meter bedragen;
  5. de inhoud van een hoofdgebouw mag maximaal 650 m3 bedragen;
  6. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter respectievelijk 10 meter bedragen;
  7. een hoofdgebouw moet worden afgedekt met een kap, waarbij de dakhellingen minimaal 45º en maximaal 60º bedragen;
ten aanzien van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen:
  1. bij ieder hoofdgebouw zijn, op een afstand van minimaal 3 meter achter (het denkbeeldig verlengde van) de voorgevel van dat hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag maximaal 80 m2 bedragen;
  3. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter respectievelijk 5 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  5. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,25 meter;
  6. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 6,5 meter bedragen, maar nooit meer dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
ten aanzien van uitbouwen aan de voorgevel (erkers):
  1. aan de voorgevel van een hoofdgebouw is een erker toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • de afstand tot de naar de wegzijde gekeerde perceelsgrens mag niet minder dan 2 meter bedragen;
    • de verticale diepte mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;
    • de oppervlakte mag niet meer dan 10 m² bedragen;
    • de breedte mag niet meer bedragen dan 75% van de totale breedte van de voorgevel van de woning;
    • de goothoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer waar tegen aan wordt gebouwd;
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • maximaal 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen voor (het denkbeeldig verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • maximaal 2 meter voor andere erf- en terreinafscheidingen;
    • maximaal 7 meter voor palen en masten;
    • maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij toepassing van 3.3 en 3.5 nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op een goede stedenbouwkundige, landschappelijke en verkeerskundige situatie.
3.5 Ontheffing van de bouwregels
3.5.1 Ontheffing met betrekking tot gronden binnen de bouwvlakken:
  1. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2 sub e indien door de ligging van de bestaande bedrijfswoning de bedrijfsvoering bij handhaving van deze bepaling in onevenredige mate zou worden aangetast;
  2. burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2 sub f voor een geringere afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens, mits de belangen van bewoners en rechthebbenden op aangrenzende percelen niet in onevenredige mate worden geschaad.
3.5.2 Ontheffing met betrekking tot bouwregels bedrijfswoningen:
burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
  1. 3.3 sub a voor het wijzigen van de naar de weg gekeerde bouwgrens ingeval van herbouw van de woning;
  2. 3.3 sub b voor een geringere afstand tot een zijdelingse perceelsgrens;
  3. 3.3 sub c voor een bouwdiepte van maximaal 17 meter;
  4. 3.3 sub g voor een afwijkende dakvorm of dakhelling;
  5. 3.3 sub h voor een geringere afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot (het denkbeeldig verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouwen, mits:
    • de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate worden beperkt;
    • het vrijstaande karakter van het hoofdgebouw niet in onevenredige mate wordt of kan worden aangetast.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 4 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene ontheffingsregel
5.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels van het plan, voor:
  1. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, gasreduceerstations, gemaalgebouwtjes, schakelkasten, transformatorstations, dienstgebouwtjes ten behoeve van onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m² en de hoogte ervan niet meer zal bedragen dan 4 meter;
  2. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemmingen als bedoeld in de artikel 3 tot maximaal 5,5 meter;
  3. het overschrijden van de bepalingen inzake de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen, alsmede de inhoud van gebouwen met niet meer dan 10%, met uitzondering van windenergie-installaties;
  4. het in geringe mate, doch met niet meer dan 2,5 meter afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voorzover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
5.2 Een ontheffing als bedoeld in 5.1 wordt niet verleend, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 6 Algemene wijzigingsregel
6.1 Wijzigen bestemming 'Agrarisch - Hulpbedrijf' in 'Agrarisch'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - Hulpbedrijf' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch', met inachtneming van de volgende regels:
  1. een wijziging is toegestaan indien sprake is een doelmatige, volwaardige agrarische bedrijfsvoering;
  2. geen intensieve veehouderij is toegestaan;
  3. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden van het gebied;
  4. er mag geen splitsing plaatsvinden van de (bedrijfs-)woning en de aanwezige bedrijfsopstallen;
  5. de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen mogen niet in onevenredige mate worden beperkt.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
7.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.1.2 Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van 7.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 7.1.1 met maximaal 10%.
7.1.3 7.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
7.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
7.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 7.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
7.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in 7.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
7.2.4 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan Hofland 8 - Obdam"
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
Koggenland, gehouden op ….
De griffier, De voorzitter,