DOCUMENT
Bestemmingsplan Kerkrade
DEEL A
REGELS
Deel A: Regels
Deel B: Toelichting
Deel C: Verbeelding
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a plan:
het bestemmingsplan ‘School Plein’ van de gemeente Kerkrade;
b bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0928.BPSchoolPlein-Vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen; in analoge versie: de op papier verbeelde wijze, zijnde de verbeelding met tekening nummer BP03, met als ondergrond de Grootschalige BasisKaart Nederland (GBKN), aangevuld met kadastrale gegevens en indien nodig met informatie uit de luchtfoto's alsmede met de bijbehorende regels en bijlagen;
c aanbouw:
gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht zodanig aansluit op het hoofdgebouw, dat het van het hoofdgebouw deel is gaan uitmaken; onder aanbouw wordt mede verstaan een uitbouw;
d aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de ‘regels’ regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
e aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
f aangebouwd bijgebouw:
een bijgebouw dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en);
g achtergevel:
de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de hoofdvoorgevel van het betreffende gebouw;
h Algemene wet bestuursrecht:
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
i archeologische waarde:
de aan het gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
j bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
k bebouwingspercentage:
een percentage ter plaatse van de aanduiding of in de regels aangegeven, dat de grootte van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;
l bestaand:
bebouwing: aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel die op dat tijdstip op basis van een afgegeven vergunning mag worden gebouwd, tenzij de regels anders bepalen;
gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestaat op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan;
m bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
n bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;
o bestemmingsvlakdeel:
een gedeelte van een bestemmingsvlak dat geheel of gedeeltelijk wordt begrensd door een scheidingslijn bestemmingsvlak;
p bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
q bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
r bouw(vlak)grens:
de grens van een bouwvlak;
s bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder/onderbouw, dakopbouw, set-back en de ruimte(n) in de kapverdieping/zolder (en met een maximale hoogte van 3,5m voor woningen respectievelijk woongebouwen en 4,5m voor andere gebouwen);
t bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
u bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
v bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
w dagopvang:
een instelling waar mensen gedurende de dag worden begeleid, verzorgd en beziggehouden, zonder de mogelijkheid tot overnachting;
x dakopbouw:
ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw ten behoeve van voorzieningen zoals noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties;
y erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
z externe veiligheid:
een ruimtelijke situatie waar activiteiten plaatsvinden of mogelijk worden gemaakt op daartoe bestemde gronden die voor de gebruikers van de ruimte buiten die gronden een specifiek risico inhoudt. Het specifieke risico betreft een bepaalde overlijdenskans die de gebruikers afzonderlijk lopen door de gevolgen van het vrijkomen van een gevaarlijke stof bij een ongeval met de betreffende activiteit, als mede de kans dat een groep van bepaalde omvang onder de gebruikers in één keer tegelijk dodelijk wordt getroffen door het bedoelde ongeval. Beide kansen hebben betrekking op het direct of op korte termijn overlijden door de effecten en worden veroorzaakt door bij het ongeval vrijkomende gevaarlijke stof;
aa gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
ab gebruiken:
het gebruiken, doen en laten gebruiken;
ac hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. Onder een hoofdgebouw wordt hier verstaan de hoofdmassa, zoals die door zijn architectonische verschijningsvorm herkenbaar is;
ad infiltratievoorziening:
een tijdelijke - ondergrondse - buffer voor regenwater, zoals bijvoorbeeld een verzameling infiltratiekratten, van waaruit geleidelijke infiltratie van regenwater in de ondergrond plaats kan vinden;
ae kapverdieping/zolder:
opbouw op dakvlak van bovenste bouwlaag, die wordt opgericht met minimaal twee schuine zijden waarvan de hellingen maximaal 60° bedragen; in functioneel opzicht mag de kapverdieping gelijke gebruiksmogelijkheden hebben als de eronder gelegen bouwlaag;
af kelder:
een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;
ag langzaamverkeersverbinding:
verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers;
ah maatschappelijke doeleinden:
onderwijsvoorzieningen, medische voorzieningen, daaronder mede begrepen een apotheek, sociaal-culturele voorzieningen, religieuze- en levensbeschouwelijke voorzieningen, justitiële voorzieningen, overdekte sportvoorzieningen, dagopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
ai openbaar nut; openbare nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, rioleringen, ondergrondse locale leidingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
aj peil:
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
ak set-back:
een gedeelte van een gebouw, dat op de bovenste bouwlaag is gesitueerd en waarvan de gevels aan alle zijden tenminste 1,5m achter de gevels van de daaronder liggende bouwla(a)g(en) worden gebouwd;
al stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's ter plaatse bepaald beeld in samenhang met de ter plaatse aanwezige beelden gevormd door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);
am voorgevel:
de gevel van een hoofdgebouw, die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt en die gekeerd is naar de weg of het openbaar gebied;
an Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
Wet van 6 november 2008, inhoudende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan;
ao Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, in werking getreden 1 juli 2008, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan;
ap zijgevel:
een gevel van een gebouw, die niet een hoofdvoorgevel of een achtergevel is.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenzijde van de gevels en/of hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuur;
b (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
c hoogte van een bouwlaag:
vanaf de bovenzijde van de vloer tot aan de buitenzijde, c.q. bovenkant van het plafond;
d oppervlakte van een bouwwerk (m2):
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
e afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
f goothoogte van een bouwwerk:
vanaf peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de van toepassing zijnde dubbelbestemming(en), bestemd voor:
a maatschappelijke doeleinden;
b kantoren;
c verhardingen, groen-, parkeervoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;
d openbare nutsvoorzieningen;
e zonnepaneel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zonnepaneel';
een en ander met daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen zoals tuinen, erven, speel- en straatmeubilair.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot hoofdgebouwen geldt het navolgende:
a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De hoofdbebouwing dient aaneengesloten te zijn.
c Voor de hoogte van de hoofdgebouwen alsmede het bebouwingspercentage van het bouwvlak gelden de aanduidingen ‘maximale bouwhoogte’ en ‘maximum bebouwingspercentage’.
3.2.2 Bijgebouwen
Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, daaronder mede begrepen de van het hoofdgebouw deeluitmakende aanbouw, met dien verstande dat:
a de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;
b het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m2 per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 50.
3.2.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut
De hoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut bedraagt maximaal 3m respectievelijk 25m², met uitzondering van verlichtingsarmaturen die maximaal 8m hoog mogen zijn.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Met betrekking tot bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt het navolgende:
a De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 8m hoog mogen zijn en een zonnepaneel op draai- en kantelbare mast die maximaal 7m hoog mag zijn in opgerichte situatie.
b De hoogte van de terreinafscheidingen achter de naar de straatzijde gekeerde gevels, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouw zijnde kunnen worden aangemerkt, mag niet meer dan 2m bedragen.
c De (bouw)hoogte van het zonnepaneel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zonnepaneel', mag niet meer dan 6m bedragen.
3.2.5 Ondergrondse bouwwerken
Met betrekking tot ondergrondse bouwwerken geldt het navolgende:
a Ter plaatse van de aanduiding ‘sportzaal’ mag er ten behoeve van een gym- cq. sportzaal ondergronds gebouwd worden. De diepte van de ten behoeve van het ondergronds bouwwerk op te richten bouwlaag mag niet meer bedragen dan wordt weergegeven in de maatvoeringsaanduiding ‘verticale bouwdiepte’. Er mag maximaal één ondergrondse bouwlaag worden opgericht.
b De in- en uitgang van de als ondergronds bouwwerk aan te merken gym- cq. sportzaal ter plaatse van de aanduiding 'sportzaal' maken deel uit van het schoolgebouw.
3.2.6 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten
Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 4 van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:
a het treffen van technische maatregelen waardoor de vondsten (monumenten) in de bodem kunnen worden behouden;
b het doen van opgravingen;
c de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:
a ten aanzien van de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
b ten aanzien van de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.
3.3.2 Procedure nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, c.q ten aanzien van een voorgenomen nadere eis dient de in artikel 8.1.1 opgenomen procedure te worden gevolgd.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken van de bouwregels - bijgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²:
tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;
mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a er ontstaan geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen;
b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;
c de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld worden niet onevenredig geschaad;
d het verlenen van, cq. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord;
e er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
f de verkeersveiligheid komt niet in het gedrang.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels - nutsgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3, teneinde ten behoeve van nutsgebouwen een groter(e) hoogte en/of oppervlak toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;
b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c het verlenen van, cq. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord;
d de verkeersveiligheid komt niet in het gedrang.
3.4.3 Afwijken van de bouwregels - terreinafscheidingen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4, teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere hoogte toe te staan, mits met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt worden de belangen van derden niet onevenredig geschaad;
b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c het verlenen van, cq. toepassing geven aan de in dit artikellid bedoelde omgevingsvergunning is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.
3.4.4 Procedure afwijken van de bouwregels
Bij het afwijken van de bouwregels dient de in artikel 8.1.1 opgenomen procedure te worden gevolgd.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Specifieke gebruiksregels
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in 3.1 omschreven bestemming.
3.5.2 Specifieke gebruiksregels
Kantoren zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in directe relatie staan met c.q. ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de onder 3.1 onder a genoemde bestemmingsomschrijving ‘maatschappelijke doeleinden’.
3.5.3 Specifieke gebruiksregels
De niet door bebouwing gevormde ruimten zijn in te richten als parkeervoorzieningen, verblijfsgebied alsmede groenvoorzieningen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q gelden als archeologisch verwachtingsgebied.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Vaststellen archeologische waarde
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
4.2.2 Verlenen vergunning
Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 4.2.1 genoegzaam blijkt dat:
a er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
4.2.3 Voorschriften aan de vergunning
In de situatie als bedoeld in 4.2.2 onder b kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:
a het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b het doen van opgravingen;
c de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.4 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in 4.2.3 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.2.5 Vaststellen archeologische waarde niet nodig
Het bepaalde in 4.2.1 tot en met 4.2.4 is niet van toepassing indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op:
a bouwwerken waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 150m² ;
b bouwwerken binnen cq. ter plaatse van de aanduiding 'historische dorpskern' waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 100m².
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningsplicht
Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a grondwerkzaamheden dieper dan 0,4m, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
b het verlagen of verhogen van het waterpeil;
c het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
d het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.3.2 Vaststellen archeologische waarde
De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 4.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
4.3.3 Verlenen vergunning
Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 4.3.2 genoegzaam blijkt dat:
a er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
4.3.4 Voorschriften aan de vergunning
In de situatie als bedoeld in 4.3.3 onder b kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:
a het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b het doen van opgravingen;
c de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.5 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 4.3.1 is niet van toepassing indien:
a op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b de werken en/of werkzaamheden:
worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 4.2.1 van toepassing is;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;
behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen;
c de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
d de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een grondoppervlak tot ten hoogste 100m², of een lengte tot ten hoogste 50m, met een diepte tot 1,5m.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
b de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
4.4.2 Procedure wijzigingsbevoegdheid
Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikellid bepaalde dient de in artikel 8.1.2 opgenomen procedure te worden gevolgd.
4.5 Voorrangsbepaling
4.5.1 Voorrangsbepaling
Ingeval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.5.2 Voorrangsbepaling Waarde - Archeologie / historische dorpskern
Bij het overlappen van de archeologische aspecten Waarde - Archeologie en historische dorpskern is ter zake van de voorrang bij deze aspecten de volgende volgorde van toepassing:
archeologisch aspect volgorde in voorrang
Waarde - Archeologie (basis) 2
historische dorpskern 1
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
6.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid
6.1.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid - erkers
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen van hoofdgebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door aan de begane grondlaag aangebrachte erkers, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1m en de breedte van de erker maximaal 50% bedraagt van de gevel waarin de erker wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5m.
6.1.2 Algemene afwijkingsbevoegdheid - beeldhouwwerken en andere objecten van beeldende kunst
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het in de regels bepaalde voor het oprichten van beeldhouwwerken en andere objecten van beeldende kunst.
6.1.3 Algemene afwijkingsbevoegdheid - maten, aantallen en percentages
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de in de regels genoemde maten, aantallen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
6.1.4 Procedure algemene afwijkingsbevoegdheid
Bij het afwijken van de regels als in dit artikellid bedoeld, dient de in artikel 8.1.1 opgenomen procedure te worden gevolgd.
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
7.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
7.1.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op gronden met de bestemming Maatschappelijk (artikel 3) het beloop van de begrenzing van de aangeduide bouwvlakken, beperkt te wijzigen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c de verkeersveiligheid komt niet in het gedrang;
d het woon- en leefklimaat worden niet onevenredig aangetast;
e de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang;
f het toepassen van de in dit artikellid bedoelde wijzigingsbevoegdheid is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.
7.1.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsgrenzen met maximaal 5m te verschuiven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
c de verkeersveiligheid komt niet in het gedrang;
d het woon- en leefklimaat worden niet onevenredig aangetast;
e de brand-, verkeers- en openbare veiligheid komen niet in het gedrang;
f het toepassen van de in dit artikellid bedoelde wijzigingsbevoegdheid is uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord.
7.1.3 Procedure algemene wijzigingsbevoegdheid
Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikellid bepaalde dient de in artikel 8.1.2 opgenomen procedure te worden gevolgd.
Artikel 8 Algemene procedureregels
8.1 Procedure
8.1.1 Procedureregels stellen van nadere eisen en afwijkingsbevoegdheid
Met betrekking tot de toepassing van het stellen van nadere eisen en de bevoegdheid om van de regels af te wijken, is op de voorbereiding van besluiten als bedoeld in:
- artikel 3.3, 3.4;
- artikel 6.1;
- artikel 10.1.2;
de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geregelde procedure van toepassing.
8.1.2 Procedureregels wijzigingsbevoegdheid
Met betrekking tot de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is op de voorbereiding van besluiten als bedoeld in:
- artikel 4.4;
- artikel 7.1.1, 7.1.2, 7.1.3;
de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
8.2 Voorwaarden bij afwijkings- en wijzigingsvoegdheid
Alvorens tot afwijking of wijziging als bedoeld in artikel 8.1 te besluiten, dient in ieder geval door middel van onderzoek aangetoond te zijn, dat de onderscheiden milieuaspecten, zoals geluid, bodem en lucht geen belemmering opleveren, cq. dat de voor de onderscheiden milieuaspecten geldende normen niet zullen worden overschreden; dat afwijking of wijziging uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is; dat in voorkomend geval grenswaardenprocedures succesvol zijn doorlopen en/of afschermende voorzieningen/mitigerende maatregelen zullen worden getroffen; dat de watertoetsprocedure is gevolgd teneinde de effecten en kansen voor water te onderzoeken.
Artikel 9 Overige regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Bouwwerken
10.1.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
10.1.2 Bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het in 10.1.1 bepaalde voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1.1 met maximaal 10%.
10.1.3 Bouwwerken
Het bepaalde in 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
10.1.4 Bouwwerken
Bij het doen afwijken als bedoeld in 10.1.2 dien de in artikel 8.1.1 opgenomen procedure te worden gevolgd.
10.2 Gebruik
10.2.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.2.2 Gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.2.3 Gebruik
Indien het gebruik bedoeld in 10.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.2.4 Gebruik
Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan School Plein.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kerkrade,
d.d. 15 december 2010.
De voorzitter, De griffier,
J.J.M. Som. mr. drs. H.J.W. Jacobs- van Dongen.