Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenzijde van de gevels en/of hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuur;
-
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, noodtrappen, warmtepompen, zonnepanelen, luchtbehandelings- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
hoogte van een bouwlaag:
vanaf de bovenzijde van de vloer tot aan de buitenzijde, c.q. bovenkant van het plafond;
-
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
-
oppervlakte van een bouwwerk (m²):
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;
-
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.