Bestemmingsplan Centrum, 2e herziening
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan "Centrum, 2e herziening" van de gemeente Kerkrade.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.0928.BPCentrum2eherzien-Vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanbouw:
Gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht zodanig aansluit op het hoofdgebouw, dat het van het hoofdgebouw deel is gaan uitmaken; onder aanbouw wordt mede verstaan een uitbouw.
1.4 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aangebouwd bijgebouw:
Een bijgebouw dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).
1.7 aan huis verbonden beroep:
het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, waarbij degene die het beroep uitoefent ook bewoner van de woning is en waarbij de beroepsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een raamprostitutiebedrijf.
1.8 achtergevel:
De gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de hoofdvoorgevel van het betreffende gebouw.
1.9 ambachtelijke en consument verzorgende bedrijfsactiviteiten:
Het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een op zakelijke dienstverlening gericht ambachtelijk bedrijf, waarbij de activiteiten geheel of overwegend geschieden door middel van handwerk, en dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een kapper, schoenmaker of goudsmid of hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, en waarbij degene die het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is, en waarbij de bedrijfsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een raamprostitutiebedrijf.
1.10 archeologische waarde:
De aan het gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.11 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage:
Een percentage ter plaatse van de aanduiding of in de regels aangegeven, dat de grootte van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
1.13 bedrijf(sgebouw):
Een -gedeelte van een- niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, horeca, kantoren en maatschappelijke doeleinden.
1.14 begane grondlaag:
De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.15 bestaand:
Bebouwing: aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel die op dat tijdstip op basis van een afgegeven vergunning mag worden gebouwd, tenzij de regels anders bepalen.
Gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestaat op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan.
1.16 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bijgebouw:
Een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.19 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag:
Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder/onderbouw, dakopbouw, set-back en de ruimte(n) in de kapverdieping/zolder.
Voor de bouwlaag gelden de navolgende maximale afmetingen: de bouwlaag heeft een maximale hoogte van 3,5m indien het woningen respectievelijk woongebouwen betreft en een maximale hoogte van 4,5m indien het andere gebouwen betreft.
1.22 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk:
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 coffeeshop:
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig verstrekken van soft-drugs, al dan niet in combinatie met eetwaren en alcoholvrije dranken bestemd en gereed voor direct gebruik ter plaatse. Het afhalen van waren is hieronder eveneens begrepen. Het verstrekken in welke vorm dan ook van ecodrugs, in casu opwekkende en hallucinerende middelen, als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet is hieronder begrepen.
1.27 consument verzorgende dienstverlening, c.q. bedrijfsactiviteiten:
Zie onder begrip ‘ambachtelijke en consument verzorgende bedrijfsactiviteiten’.
1.28 dagopvang:
Een instelling waar mensen gedurende de dag worden begeleid, verzorgd en beziggehouden, zonder de mogelijkheid tot overnachting.
1.29 dakopbouw:
Ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw ten behoeve van voorzieningen zoals noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.
1.30 detailhandel:
Het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop of ten verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.
1.31 dienstverlening:
Bedrijfsmatige activiteiten waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van publieksgerichte, administratieve, zakelijke of financiële diensten zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, kantoor met telefoon- en internetdienst, makelaars- en assurantiekantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, alsmede naar aard en uitstraling daarmee gelijk te stellen bedrijven.
1.32 externe veiligheid:
Een ruimtelijke situatie waar activiteiten plaatsvinden of mogelijk worden gemaakt op daartoe bestemde gronden die voor de gebruikers van de ruimte buiten die gronden een specifiek risico inhoudt. Het specifieke risico betreft een bepaalde overlijdenskans die de gebruikers afzonderlijk lopen door de gevolgen van het vrijkomen van een gevaarlijke stof bij een ongeval met de betreffende activiteit, als mede de kans dat een groep van bepaalde omvang onder de gebruikers in één keer tegelijk dodelijk wordt getroffen door het bedoelde ongeval. Beide kansen hebben betrekking op het direct of op korte termijn overlijden door de effecten en worden veroorzaakt door bij het ongeval vrijkomende gevaarlijke stof.
1.33 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 gebruiken:
het gebruiken, doen en laten gebruiken.
1.35 hoofdgebouw:
Een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. Onder een hoofdgebouw wordt hier verstaan de hoofdmassa, zoals die door zijn architectonische verschijningsvorm herkenbaar is.
1.36 horeca:
Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies, waarbij de navolgende categorieën worden onderscheiden:
horeca A:
horecabedrijven gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken, zoals cafetaria, tearoom, snackbar, koffiecorner, croissanterie, ijssalon, lunchroom, broodjeszaak en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;
horeca B:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet- alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro’s, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;
horeca C:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, pub, taverne, feestzaalaccommodaties, met uitzondering van discotheken/bar-dancings en nachtclubs;
horeca D:
horecabedrijven die als hoofddoel hebben het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie met name gedurende de late avond en de nachtelijke uren, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken/bar-dancings, nachtclubs;
horeca E:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;
horeca F:
horecabedrijven als omschreven onder 'horeca C', evenwel uitsluitend voor zover deze horecabedrijven in directe relatie staan, c.q. ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de ter plaatse geldende hoofdbestemming, zoals een kantine bij een sporthal (maatschappelijk).
1.37 infiltratievoorziening:
Een tijdelijke - ondergrondse - buffer voor regenwater, zoals bijvoorbeeld een verzameling infiltratiekratten, van waaruit geleidelijke infiltratie van regenwater in de ondergrond plaats kan vinden.
1.38 kantine:
Verblijfslokaal ten behoeve van de recreatieve voorzieningen waar men consumpties kan kopen en nuttigen.
1.39 kapverdieping/zolder:
Opbouw op dakvlak van bovenste bouwlaag, die wordt opgericht met minimaal twee schuine zijden waarvan de hellingen maximaal 60° bedragen.
1.40 kelder:
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.
1.41 kiosk:
een solitair gebouw, geplaatst in de openbare ruimte, van beperkte omvang waar overdag horeca A en of detailhandel in bijvoorbeeld tijdschriften, kranten, bloemen of kleine versnaperingen plaatsvindt, gericht op het winkelend publiek.
1.42 luchtbrug:
een brugverbinding tussen gebouwen en/of delen van gebouwen.
1.43 maatschappelijke doeleinden:
Onderwijsvoorzieningen, medische voorzieningen daaronder mede begrepen een apotheek, sociaal-culturele voorzieningen, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, sport- en recreatieve voorzieningen, dagopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook daaraan gerelateerde, c.q. daarvan ten dienste gestelde ruimten alsmede ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.
1.44 openbaar nut; openbare nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, rioleringen, ondergrondse locale leidingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
1.45 recreatieve voorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van vrijetijdsbesteding, c.q. het zich ontspannen, hieronder mede begrepen sport- en spelaccommodaties, voorzieningen ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, kantine alsmede accommodaties voor administratieve functies ten dienste van de bestemming.
1.46 peil:
Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.47 set-back:
Een gedeelte van een gebouw, dat op de bovenste bouwlaag is gesitueerd en waarvan de gevels aan de straatzijden tenminste 1,5m achter de gevels van de daaronder liggende bouwla(a)g(en) worden gebouwd.
1.48 stedenbouwkundig beeld:
Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's ter plaatse bepaald beeld in samenhang met de ter plaatse aanwezige beelden gevormd door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).
1.49 voorgevel:
De gevel van een hoofdgebouw, die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt en die gekeerd is naar de weg of het openbaar gebied.
1.50 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.51 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008, inhoudende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan.
1.52 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, in werking getreden 1 juli 2008, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan.
1.53 woning c.q. wooneenheid:
Een (gedeelte van een) gebouw met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, met dien verstande dat:
onder een meergezinswoning (gestapeld) wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is aangebouwd en waarvan de zijgevels ook niet in de zijdelingse perceelgrens zijn aangezet;
onder een halfvrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan een zijgevel van het hoofdgebouw aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is aangebouwd en waarvan een zijgevel in de zijdelingse perceelgrens is aangezet;
onder een gesloten (tussen) woning wordt verstaan een woning, waarvan beide zijgevels van het hoofdgebouw aan de op de aangrenzende bouwpercelen gelegen hoofdgebouwen zijn aangebouwd en waarvan de zijgevels in de zijdelingse perceelgrenzen zijn aangezet.
1.54 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten
behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
1.55 zijgevel:
Een gevel van een gebouw, die niet een hoofdvoorgevel of een achtergevel is.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenzijde van de gevels en/of hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuur.
de hoogte van een bouwlaag:
vanaf de bovenzijde van de vloer tot aan de buitenzijde, c.q. bovenkant van het plafond.
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen
als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 m.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
detailhandel;
culturele voorzieningen, waar onder begrepen een theater en bibliotheek, alsmede kantoren gerelateerd aan en ten dienste van deze culturele voorzieningen;
horeca, met uitzondering van horeca D;
dienstverlening;
maatschappelijke doeleinden;
wonen;
ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang': een onderdoorgang;
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
tuinen, erven en terreinen;
verhardingen en parkeervoorzieningen, waaronder begrepen ondergrondse parkeervoorzieningen;
straatmeubilair;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij woningen georiënteerd dienen te zijn richting straat of plein.
De voorgevel een hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel evenwijdig daaraan op maximaal 1m daarachter.
Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan het aantal dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangeduid, met dien verstande dat voor bouwlagen ten behoeve van wonen een maximale hoogte van 3,5m geldt en voor andere functies 4,5m.
Het aantal nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied mag niet meer bedragen 80.
In afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte ter plaatse van het bestaande theater niet meer bedragen dan het equivalent van het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' aangeduide bouwlagen in meters.
Voor zover het aantal bouwlagen ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' niet meer dan één bedraagt, mag de voorgevel tot maximaal 4,5 meter boven het dakvlak worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:
antennes en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;
terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1m en daar achter niet meer dan 2m mag bedragen.
3.2.3 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut
De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag
maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de
geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte
maximaal 8m mag bedragen.
3.2.4 Onderdoorgang
Ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ dient fysieke ruimte van substantiële omvang gecreëerd te worden voor realisatie van verkeersverbindingen en verblijfsruimten ten behoeve van met name het winkelende publiek (loop-, wandelcorridors, passages), met een minimale breedte van 5m.
3.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten
Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 5 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het doen van een opgraving;
het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.
3.3.2 Procedure
Bij het stellen van nadere eisen, c.q. ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 10.1.1 opgenomen procedure gevolgd.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwwerken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 en/of 3.2.2, ten behoeve van bouwwerken, geen gebouw zijnde met een groter(e) hoogte en/ofoppervlakte, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
3.4.2 Procedure
Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 10.1.2 opgenomen procedure gevolgd.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruik
De voor ‘Centrum' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in artikel 3.1 omschreven bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
Wonen is alleen toegestaan op de verdiepingen.
Binnen het plangebied mogen maximaal nieuwe 80 woningen/wooneenheden worden gerealiseerd.
Detailhandel, dienstverlening, horeca en culturele voorzieningen en maatschappelijke doeleinden als bedoeld in 3.1 zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag, alsmede op de direct daaronder gelegen bouwlaag (souterrain/kelder) alsmede op de direct daarboven gelegen bouwlaag (1e verdieping).
Binnen het plangebied is maximaal één kleinschalig hotel- of pensionaccommodatie toegestaan, bestaande uit maximaal 25 kamers;
De binnen het bestemmingsvlak aanwezige dan wel te creëren openbare ruimten zijn primair in te richten als voetgangersgebied, c.q. verblijfsgebied. De openbare ruimten dienen tevens ter bevoorrading en ontsluiting van de aanliggende woningen, winkels.
3.5.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval
verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
buitenpandige opslag;
een coffeeshop, headshop, ecoshop, growshop, smartshop, softdrugswinkel en/of speelautomatenhal;
een sexinrichting;
horeca D
een verkooppunt voor motorbrandstoffen, al dan niet inclusief lpg.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verblijfsgebied;
voet- en fietspaden;
wegen, bestaande uit maximaal twee rijstroken;
parkeervoorzieningen, waaronder begrepen ondergrondse parkeervoorzieningen;
geluidwerende voorzieningen;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
evenementen;
voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;
met de daarbij behorende kunstwerken, speel- en straatmeubilair en overige voorzieningen ten behoeve van of ten dienste van verblijf en het wegverkeer.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van één kiosk, met dien verstande dat:
de kiosk minimaal 4m uit de bestemmingsgrens dient te worden gebouwd;
de bouwhoogte en inhoud van de kiosk respectievelijk maximaal 4m en 100m³ mogen bedragen.
4.2.2 Luchtbruggen
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luchtbrug' mogen verbindingen tussen aangelegen gebouwen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
de breedte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
de hoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de bouwlaag waarop de luchtbrug aansluit.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 9m bedragen, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten die maximaal 12m en erfafscheidingen die maximaal 2m hoog mogen zijn.
4.2.4 Bouwwerken ten dienste van openbaar nut
De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag
maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de
geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte
maximaal 8m mag bedragen.
4.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten
Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 5 (Waarde - Archeologie) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het doen van een opgraving;
het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid en externe veiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.
4.3.2 Procedure
Bij het stellen van nadere eisen, c.q. ten aanzien van een voorgenomen nadere eis wordt de in artikel 10.1.1 opgenomen procedure gevolgd.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bouwwerken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3 en/of 4.2.4 ten behoeve van bouwwerken, geen gebouw zijnde met een groter(e) hoogte en/ofoppervlakte, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
4.4.2 Procedure
Bij het afwijken van de bouwregels als in dit artikellid bedoeld, wordt de in artikel 10.1.2 opgenomen procedure gevolgd.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Gebruik
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebruikt conform de in artikel 4.1 omschreven bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
Binnen deze bestemming geldt primair de verblijfsfunctie; het gemotoriseerd verkeer is ondergeschikt aan het voetgangersverkeer.
De openbare ruimte is in te richten als voetgangersgebied, c.q. verblijfsgebied en moet ruimte kunnen bieden voor podiumactiviteiten.
4.5.2 Evenementen
Ten aanzien van de evenementen als bedoeld in 4.1 geldt dat:
een evenement maximaal 15 dagen mag duren, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
niet meer dan 5 evenementen per jaar mogen plaatsvinden;
er geen horeca mag plaatsvinden, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
er geen detailhandel mag plaatsvinden, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten en braderieën;
4.5.3 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval
verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
buitenpandige opslag;
een coffeeshop;
een verkooppunt voor motorbrandstoffen, al dan niet inclusief lpg.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q gelden als archeologisch verwachtingsgebied.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Vaststellen archeologische waarde
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
5.2.2 Verlenen vergunning
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.2.1 genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
5.2.3 Voorschriften aan vergunning
In de situatie als bedoeld in 5.2.2 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:
het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het doe5n van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.2.4 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in 5.2.3, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
5.2.5 Vaststellen archeologische waarde niet nodig
Het bepaalde in 5.2.1 tot en met 5.2.4 niet van toepassing indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 100m².
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
grondwerkzaamheden dieper dan 0,4m, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.3.2 Vaststellen archeologische waarde
De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 5.3.1, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
5.3.3 Verlenen vergunning
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.3.2 genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;
nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
5.3.4 Voorschriften aan vergunning
In de situatie als bedoeld in 5.3.3, onder b, kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:
het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het doen van opgravingen;
het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
5.3.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in 5.3.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.3.6 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 5.3.1 is niet van toepassing indien:
op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
de werken en/of werkzaamheden:
worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 5.2.1 van toepassing is;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;
behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen;
onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;
de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een grondoppervlak tot ten hoogste 100m².
5.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bouwwerken te slopen.
5.4.2 Vaststellen archeologische waarde
De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 5.4.1 legt een rapport over waarin de archeologische waarde van de locatie van het te slopen bouwwerk, in voldoende mate is vastgesteld.
5.4.3 Verlenen vergunning
Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.4.2 genoegzaam blijkt dat:
er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
schade door slopen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;
nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.
5.4.4 Voorschriften aan vergunning
In de situatie als bedoeld in 5.4.3, onder b, kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:
het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het doen van opgravingen door een ter zake deskundige;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.4.5 Toevalsvondsten
Indien het bepaalde in 5.4.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
5.4.6 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 5.4.1 is niet van toepassing indien:
het slopen wordt uitgevoerd voor, c.q. voorafgaand aan het realiseren van een bouwwerk waarop 5.2.1 van toepassing is;
op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel door een ter zake deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
de diepte waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm bedraagt;
de oppervlakte waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 100 m² bedraagt;
het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 nodig is.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Waarde - Archeologie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijk dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
5.5.2 Procedure
Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikellid bepaalde wordt de in artikel 20.1.3 opgenomen procedure gevolgd.
5.6 Voorrangsbepaling
5.6.1 Voorrang met betrekking tot enkelbestemmingen
In geval van strijdigheid van bepalingen, gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Ondergronds parkeren
Binnen het plangebied mogen ondergrondse parkeervoorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
het aantal ondergrondse bouwlagen niet meer dan 3 mag bedragen;
de hoogte van een ondergrondse bouwlaag mag maximaal 4m bedragen;
in- en uitritten uitsluitend mogen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting parkeergarage', met dien verstande dat bestaande in- en uitritten mogen worden gehandhaafd;
bovengrondse toegangen, anders dan in- en uitritten binnen de daarboven gesitueerde hoofdgebouwen dienen te worden gerealiseerd.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 Beeldhouwwerken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in de regels bepaalde voor het oprichten van beeldhouwwerken en andere objecten van beeldende kunst.
8.2 10%-regeling
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning af te wijken van de in de regels genoemde maten, aantallen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en met dien verstande dat deze bevoegdheid niet kan worden toegepast ten aanzien van in het plan opgenomen woningaantallen.
8.3 Procedure
Bij toepassing van een in dit artikel opgenomen bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels wordt de in artikel 10.1.2 opgenomen procedure gevolgd.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
9.1 Begrenzing bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op gronden met de bestemming , 'Centrum', het beloop van de begrenzing van de aangeduide bouwvlakken, beperkt te wijzigen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
de brand-, verkeers- en openbare veiligheid mogen niet in het gedrang komen.
9.2 Bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsgrenzen met maximaal 5m te verschuiven, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen;
het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
de brand-, verkeers- en openbare veiligheid mogen niet in het gedrang komen.
9.3 Procedure
Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit artikel bepaalde wordt de in artikel 10.1.3 opgenomen procedure gevolgd.
Artikel 10 Algemene procedureregels
10.1 Procedures
10.1.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:
het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
10.1.2 Afwijkingsbevoegdheden
Bij een afwijking van het bestemmingsplan op basis van een afwijkingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
10.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Bij een wijziging van het bestemmingsplan op basis van een wijzigingsbevoegdheid die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
10.2 Voorwaarden
Alvorens tot afwijking of wijziging als bedoeld in respectievelijk artikel 8 en 9 te besluiten, dient in voorkomend geval aangetoond te zijn, dat:
sectorale aspecten, zoals geluid, bodem, lucht, water en flora & fauna geen belemmering opleveren, c.q. dat de daarvoor geldende normen niet zullen worden overschreden;
afwijking of wijziging uit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is.
Artikel 11 Overige regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Centrum 2e herziening.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kerkrade,
d.d. .....................................
De voorzitter, De griffier,