Inhoud
Artikel 10 Waarde - Archeologie 1
Artikel 11 Waarde - Archeologie 2
Artikel 12 Waarde - Archeologie 3
Artikel 13 Waarde - Archeologie 4
Artikel 14 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 15 Waterstaat - Beschermingszone/ Herinrichtingszone
Artikel 16 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 17 Algemene gebruiksregels
Artikel 18 Algemene aanduidingsregels
Artikel 19 Algemene afwijkingsregels
Artikel 20 Algemene wijzigingsregels
Artikel 21 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlage: Staat van Bedrijfsactiviteiten
In deze regels wordt verstaan onder:
het
bestemmingsplan ‘Kern Neerbeek – herziening
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0888.BPKERNNEERBEEK13-VA01 met de bijbehorende regels en bijlage;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, en lichte bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, voorkomende in de als bijlage 1 bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf;
de uitoefening van een beroep of praktijk op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in verband met het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf. Hierbij kan de functie ook uitgeoefend worden door een ander dan de feitelijke bewoner van het pand;
een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt;
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
een op de verbeelding met een bebouwingsgrens omsloten grondoppervlak;
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de omvang aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
een gebouw of een samenstelsel van gebouwen, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;
een woning, in of bij een gebouw op een terrein, die is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
een bouwlaag geen verdieping zijnde;
de als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, welke bestaat op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, dan wel op basis van een afgegeven omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden c.q. is gebouwd;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
de grens van een bouwvlak;
een
gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg op gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder
en met een maximale hoogte van
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, archeologische waarden zijn hieronder begrepen;
het bedrijfsmatig te koop en te huur aanbieden waaronder mede begrepen het uitstallen ter verkoop, verkopen en/of afleveren van goederen aan degenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
een woning, in of bij een gebouw op een terrein, die is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden verstaan een seksinrichting, prostitutie en escortbedrijf;
waarde die verband houdt met de samenhang tussen biotische, a-biotische en landschappelijke hoedanigheden;
een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een niet-agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op (de ondersteuning bij) het gebruik van het paard als hulpmiddel voor de recreërende mens, zoals maneges, paardenverhuurbedrijven en paardenstallingsbedrijven;
inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en worden aangewezen in artikel 2.1 lid 3 juncto Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
een woning in een woongebouw welk woongebouw twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen ter aanwending in een ander bedrijf;
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat dan wel ten hoogste twee geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid moet worden beschouwd;
een gebouw dat door zijn omvang, constructie en situering het belangrijkste gebouw op een perceel is;
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodaties. Hieronder wordt niet verstaan een seksinrichting of escortbedrijf;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccomodaties, medische-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies, seksinrichtingen en/of pornobedrijven vallen hier in ieder geval niet onder;
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;
het realiseren van een hoofdgebouw op een perceel waar voorheen geen hoofdgebouw aanwezig was;
detailhandel in goederen of producten ondergeschikt aan de hoofdbestemming;
beneden peil;
een grens van een bouwperceel;
a voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte;
een archeologisch inhoudelijke afweging na een onderzoeksfase over eventuele archeologische vervolgstappen;
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd beeld;
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
gronden bestaande uit verkeersontsluiting(en), groenvoorzieningen en/of pleinvormige ruimten gelegen tussen het op hetzelfde bouwperceel aanwezige hoofdgebouw en het openbaar gebied;
het realiseren van een hoofdgebouw ter vervanging van en ter plaatse van een bestaand hoofdgebouw;
verkoopvloeroppervlak, zijnde de voor publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte, bestemd en gebruikt voor het "en detail" verkopen en vervoeren van goederen, die niet ter plaatse worden gebruikt of geconsumeerd;
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
De kortste afstand tussen de (zijdelingse) bouwperceelgrenzen en enig punt van de op dat bouwperceel voorkomende bouwwerken.
De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
De oppervlakten van alle op een bouwperceel/bouwvlak of een ander terrein gelegen bouwwerken tezamen.
Binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten respectievelijk verkoopactiviteiten.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Tussen de twee zijdelingse bouwperceelgrenzen, gemeten op
een afstand van
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren over alle bouwlagen.
De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen en soortgelijke bouwdelen.
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarische bedrijfsactiviteiten en agrarisch grondgebruik;
b water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
c voorzieningen van openbaar nut;
d extensieve dagrecreatie;
e wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
a Op de voor ‘Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
1 (agrarische) bedrijfsgebouwen;
2 bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
b Bebouwing, welke hetzij bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, hetzij wordt of kan worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijkt van één of meer van de in (afzonderlijke) bepalingen voorgeschreven situering, maatvoering en/of aantal(len), wordt geacht te voldoen aan de regels van dit plan.
Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen:
a bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;
b de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
c het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’;
d
de afstand tussen de zijgevels van een
bedrijfsgebouw en de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal
Regels met betrekking tot bedrijfswoningen (en daarbij behorende bijgebouwen) ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning':
a er mag geen vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning plaatsvinden, met uitzondering van calamiteiten zoals brand en dergelijke;
b ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag uitsluitend 1 bedrijfswoning worden opgericht met de daarbij behorende bijgebouwen;
c bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
d
de afstand tussen de zijgevels van een
bedrijfswoning en de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal
e
de inhoud van de bedrijfswoning inclusief
bijgebouwen mag maximaal
f aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal bouwlagen’;
g
de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet
meer dan
h
de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet
meer bedragen dan de gerealiseerde goothoogte vermeerderd met
i bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden opgericht;
j
de totale bebouwde oppervlakte van bijgebouwen
mag niet meer dan
k
de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer
dan
l
de bouwhoogte mag niet meer dan
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
a
de bouwhoogte mag niet meer dan
b ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1 de landschappelijke waarden van het gebied;
2 het straat- en bebouwingsbeeld;
3 de milieusituatie;
4 de verkeersveiligheid;
5 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
b Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
c Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in artikel 21.1 van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder a voor het realiseren van andere
bouwwerken tot een hoogte van maximaal
a het bouwwerk vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk of gewenst is;
b
de oppervlakte niet meer dan
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:
a als staan- of ligplaats voor onderkomens behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de tot “Agrarisch" bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
b als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
c voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden of buitenmaneges;
d voor opslagdoeleinden;
e voor racen en crossen;
f verblijfsrecreatieve doeleinden;
g ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
h detailhandel en groothandel;
i transport- en/of garagebedrijven.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a Bedrijven van categorie 1 en 2, voorkomende in de als bijlage 1 bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel, voor zover deze daarin niet voorkomen, ze naar hun aard en invloed op de omgeving daarmee zijn gelijk te stellen, met dien verstande dat de opslag van asbest niet is toegestaan;
b parkeren;
c groen;
d voorzieningen van openbaar nut;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
met dien verstande dat:
g detailhandel niet is toegestaan;
alsmede voor:
h bedrijven in milieucategorie 3.1, voorkomende in de als bijlage 1 bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1' dan wel, voor zover deze daarin niet voorkomen, ze naar hun aard en invloed op de omgeving daarmee zijn gelijk te stellen, met dien verstande dat de opslag van asbest niet is toegestaan;
i een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg’.
a Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
1 bedrijfsgebouwen;
2 bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
b Bebouwing, welke hetzij bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, hetzij wordt of kan worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijkt van één of meer van de in (afzonderlijke) bepalingen voorgeschreven situering, maatvoering en/of aantal(len), wordt geacht te voldoen aan de regels van dit plan.
Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen:
a bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;
b de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
c het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’;
d
de afstand tussen de zijgevels van een
bedrijfsgebouw en de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal
Regels met betrekking tot bedrijfswoningen (en daarbij behorende bijgebouwen) ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning':
a er mag geen vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning plaatsvinden, met uitzondering van calamiteiten zoals brand en dergelijke;
b ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag uitsluitend 1 bedrijfswoning worden opgericht met de daarbij behorende bijgebouwen;
c bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden;
d
de afstand tussen de zijgevels van een
bedrijfswoning en de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal
e
de inhoud van de bedrijfswoning inclusief
bijgebouwen mag maximaal
f
de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet
meer dan
g
de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet
meer bedragen dan de gerealiseerde goothoogte vermeerderd met
h bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en achter de achtergevel van de bedrijfswoning worden opgericht;
i
de totale bebouwde oppervlakte van bijgebouwen
mag niet meer dan
j
de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer
dan
k
de bouwhoogte mag niet meer dan
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
a
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal
b
de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal
c
de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag
maximaal
d
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde mag maximaal
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de milieusituatie;
3 de verkeersveiligheid;
4 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5 de sociale veiligheid;
6 de externe veiligheid;
b Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
c Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 21.1 van toepassing.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 4.1:
a voor bedrijfsactiviteiten in een afwijkende milieucategorie, met dien verstande dat voor zover bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend in een milieucategorie afwijkend van hetgeen in artikel 4.1 is aangegeven, deze mogen worden voortgezet mits deze afwijking niet wordt vergroot; bij het vrijkomen van de betreffende gronden mogen deze uitsluitend in een milieucategorie als ter plekke in artikel 4.1 aangegeven worden gebruikt;
b voor Wgh-inrichtingen;
c voor (straat)prostitutie.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a artikel 4.1 onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet worden genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, mits:
1 deze bedrijven of opslagen en installaties naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die genoemd zijn in de Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen onder de categorieën 1 en 2;
2 het geen Wgh-inrichtingen betreft;
3 het geen risicovolle inrichting betreft;
b artikel 4.1 onder f voor detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse zelf vervaardigde dan wel bewerkte goederen.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.1 wordt slechts verleend indien:
a de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
c de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
d aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduidingen ten behoeve van de in artikel 4.1 onder h en i genoemde functies met dien verstande dat de genoemde functies gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet worden uitgeoefend.
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
detailhandel met een bedrijfsvloeroppervlakte
inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan
b
kantoren met een bedrijfsvloeroppervlakte
inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan
c
bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte
inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan
d horeca, niet zijnde een discotheek/dancing, seks- en/of pornobedrijf respectievelijk automatenhal/speelhal;
e wonen;
f aan huis gebonden beroepen binnen het bouwvlak en met inachtneming van het bepaalde in 5.5.2 onder a;
g
aan huis gebonden bedrijven met een
bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan
h verkeer in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden ter ontsluiting en ter aansluiting op het (hoofd)wegennet;
i parkeren;
j groen;
k voorzieningen van openbaar nut;
l water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
m
kantoren met een bedrijfsvloeroppervlakte
inclusief bijgebouwen groter dan
n
bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte
inclusief bijgebouwen groter dan
o
detailhandel met een bedrijfsvloeroppervlakte
inclusief bijgebouwen groter dan
a Op de tot 'Centrum' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
b Bebouwing, welke hetzij bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, hetzij wordt of kan worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijkt van één of meer van de in (afzonderlijke) bepalingen voorgeschreven situering, maatvoering en/of aantal(len), wordt geacht te voldoen aan de regels van dit plan;
c Geen nieuwbouw mag worden opgericht met uitzondering van vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande bebouwing en met inachtneming van de in dit artikel gegeven regels.
Regels met betrekking tot hoofdgebouwen:
a het aantal bouwlagen per bouwvlak binnen de bestemming ‘Centrum’ mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal bouwlagen’;
b de voorgevel van het hoofdgebouw dient in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde perceelsgrens gebouwd te worden.
Regels met betrekking tot bijgebouwen:
a bijgebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat:
1 bijgebouwen binnen en buiten het bouwvlak mogen worden opgericht.
2 in afwijking van het bepaalde onder 1 bijgebouwen bij woningen buiten het bouwvlak uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen worden opgericht;
3
de oppervlakte van de bijgebouwen per
grondgebonden respectievelijk gestapelde woning maximaal
4
de oppervlakte van de bijgebouwen bij andere
functies maximaal
5
de goothoogte maximaal
6
de bouwhoogte maximaal
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
a
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal
b
de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal
c
de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag
maximaal
d
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde mag maximaal
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de milieusituatie;
3 de verkeersveiligheid;
4 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5 de sociale veiligheid;
6 de externe veiligheid;
b Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
c Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 21.1 van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a
artikel 5.2.2 onder b voor de uitbreiding van
een bestaand hoofdgebouw ten behoeve van bestaande bedrijfsactiviteiten tot
maximaal
b
artikel 5.2.2 onder b voor de uitbreiding van
een bestaand hoofdgebouw met maximaal
De omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 wordt slechts verleend indien:
a de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b op de begane grond geen woonfunctie wordt gerealiseerd;
c er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het centrummilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
d de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
e aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 5.1, alsmede het gebruik ten behoeve van (straat)prostitutie.
a Aan huis gebonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarden dat:
1 in de woning in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;
2 aan het woonkarakter in de omgeving geen afbreuk wordt gedaan;
3 de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
4 geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan.
b De functies detailhandel, horeca, aan huis gebonden bedrijven, bedrijf en kantoor zijn alleen op de begane grond toegestaan.
c Ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van kantoor – oppervlakte ³ 150 m2’, ‘specifieke vorm van bedrijf – oppervlakte ³ 60 m2’ en ‘specifieke vorm van detailhandel – oppervlakte ³ 150 m2’ zijn grotere oppervlaktes toegestaan dan het bepaalde in artikel 5.1 sub a, b en c, met dien verstande dat de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bedrijfsvloeroppervlak niet mag worden uitgebreid.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a
artikel 5.1 sub f voor de uitoefening van een
aan huis gebonden beroep buiten het bouwvlak, met dien verstande dat maximaal
b
artikel 5.1 sub g voor aan huis gebonden bedrijf
respectievelijk bedrijfsdoeleinden tot maximaal
c artikel 5.5.2 sub c voor het eenmalig uitbreiden van de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bedrijfsvloeroppervlak met maximaal 15%.
De omgevingsvergunning als bedoeld in 5.6.1 wordt slechts verleend indien:
a de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b op de begane grond geen woonfunctie wordt gerealiseerd;
c er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
d de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
e aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduidingen ten behoeve van de in artikel 5.1 onder m tot en met o genoemde functies met dien verstande dat de genoemde functies gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet worden uitgeoefend.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groen;
b speelvoorzieningen;
c verkeer in de vorm van fiets- en voetpaden;
d voorzieningen van openbaar nut;
e parkeren;
f geluidschermen;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde:
a
de bouwhoogte mag niet meer dan
b ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de milieusituatie;
3 de verkeersveiligheid;
4 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5 de sociale veiligheid;
6 de externe veiligheid;
b Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
c Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 21.1 van toepassing.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 6.1, alsmede het gebruik ten behoeve van (straat)prostitutie.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccommodaties, medisch-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies, met dien verstande dat seksinrichtingen en/of pornobedrijven hier in ieder geval niet onder vallen;
b parkeren;
c groen;
d voorzieningen van openbaar nut;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
alsmede voor:
g begraafplaats ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;
h aan de bestemming ondergeschikte kantoren en horeca.
a Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
1 gebouwen;
2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
b Bebouwing, welke hetzij bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, hetzij wordt of kan worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijkt van één of meer van de in (afzonderlijke) bepalingen voorgeschreven situering, maatvoering en/of aantal(len), wordt geacht te voldoen aan de regels van dit plan.
c Geen nieuwbouw mag worden opgericht met uitzondering van vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande bebouwing en met inachtneming van de in dit artikel gegeven regels.
d Ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' op de verbeelding zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan;
e Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’ dienen de aangegeven rijksmonumenten behouden te blijven.
Regels met betrekking tot gebouwen:
a situering binnen het bouwvlak;
b het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’;
c de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’.
Regels met betrekking tot bijgebouwen:
a bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan, met dien verstande dat:
1 bijgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen worden opgericht;
2
de oppervlakte van de bijgebouwen tezamen
maximaal
3
de goothoogte maximaal
4
de bouwhoogte maximaal
b ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
a
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal
b
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde mag maximaal
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de milieusituatie;
3 de verkeersveiligheid;
4 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5 de sociale veiligheid;
6 de externe veiligheid;
b Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering respectievelijk waarborging van de ruimtelijke- en stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
c Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 21.1 van toepassing.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 7.1, alsmede het gebruik ten behoeve van (straat)prostitutie.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verkeer in de vorm van ontsluitingsstructuren, fiets- en voetpaden;
b parkeren;
c geluidschermen;
d groen;
e voorzieningen van openbaar nut;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde:
a
de bouwhoogte mag niet meer dan
b dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de milieusituatie;
3 de verkeersveiligheid;
4 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5 de sociale veiligheid;
6 de externe veiligheid;
b Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering respectievelijk waarborging van de ruimtelijke- en stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
c Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 21.1 van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 en 8.2 ten behoeve van de bouw van portalen, entrees en erkers, aansluitend aan als 'Wonen' bestemde gebouwen die zijn gelegen binnen de aangegeven bouwvlakken, mits:
a
de oppervlakte van het portaal, de entree of de
erker niet meer dan
b
de hoogte van het portaal, de entree of de erker
niet meer dan
De omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 wordt slechts verleend indien:
a de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
c de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
d aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 8.1, alsmede het gebruik ten behoeve van verkooppunten van motorbrandstoffen alsmede (straat)prostitutie.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet mag worden uitgebreid;
b wonen in woonwagens ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’;
c verkeer in de vorm van woonstraten, verblijfsgebieden, voetgangersgebieden, pleinen en fiets- voetpaden;
d aan huis gebonden beroepen binnen het bouwvlak en met inachtneming van het bepaalde in 9.5.1;
e parkeren;
f groen;
g tuinen en erven;
h voorzieningen van openbaar nut;
i water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
j
bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte
inclusief bijgebouwen groter dan of gelijk aan
k detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
l horeca uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;
m kantoor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
n aan huis gebonden bedrijven uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’;
o het behoud van de karakteristieke binnenplaats ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – karakteristieke binnenplaats’.
a Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
1 gebouwen;
2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
b Bebouwing, welke hetzij bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, hetzij wordt of kan worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijkt van één of meer van de in (afzonderlijke) bepalingen voorgeschreven situering, maatvoering en/of aantal(len), wordt geacht te voldoen aan de regels van dit plan.
c Geen nieuwbouw mag worden opgericht met uitzondering van:
1 vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande bebouwing;
2 nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - nieuwbouw’, waarbij per aanduidingsvlak maximaal 1 grondgebonden woning mag worden gebouwd;
en met inachtneming van de in dit artikel gegeven regels.
Regels met betrekking tot woningen:
a de woning is enkel toegestaan binnen het bouwvlak;
b buiten het bouwvlak mogen aan de voorgevel van de woning uitsluitend erkers worden gebouwd, waarvan:
1
de oppervlakte niet meer mag bedragen dan
2 de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
3
de diepte niet meer mag bedragen dan
4 de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van de woning;
5
de afstand tot de naar de weg gekeerde
perceelsgrens niet minder mag bedragen dan
c gestapelde woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’;
d het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal bouwlagen’;
e
de bouwhoogte mag maximaal
f de diepte van de woning mag niet meer bedragen dan:
1
2
3
g
de inhoud per woning mag niet minder dan
h de maximale bebouwingspercentage over het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60%;
i de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag:
1
bij vrijstaande woningen aan beide zijde niet
minder dan
2
bij halfvrijstaande woningen aan één zijde niet
minder dan
met dien verstande dat gebouwen in 1 bouwlaag wel in de perceelsgrens gesitueerd mogen worden.
Regels met betrekking tot woonwagenstandplaatsen:
a ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’ mogen maximaal 11 woonwagens of woonwagenchalets worden geplaatst;
b
de gezamenlijke oppervlakte per woonwagen of
woonwagenchalet inclusief bijgebouwen mag maximaal
Regels met betrekking tot bijgebouwen:
a bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden opgericht;
b
de goothoogte mag niet meer dan
c
de bouwhoogte mag niet meer dan
d
de totale bebouwde oppervlakte van de
bijgebouwen mag bij grondgebonden woningen niet meer dan
e
de totale bebouwde oppervlakte van de
bijgebouwen mag bij gestapelde woningen niet meer dan
Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
a
de bouwhoogte mag niet meer dan
b
op gronden met een naar de weg gekeerde
zijdelingse perceelsgrens (hoeksituaties) mogen andere bouwwerken worden
geplaatst op een afstand van minimaal
c ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij deze bestemming te passen.
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1 het straat- en bebouwingsbeeld;
2 de milieusituatie;
3 de verkeersveiligheid;
4 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5 de sociale veiligheid;
6 de externe veiligheid.
b Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
c Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 21.1 van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in;
a
artikel 9.2.2 sub f met dien verstande dat de
afstand tussen de voorgevel en de achtergevel, uitsluitend in van de weg
afgekeerde richting, met maximaal
b
voor het eenmalig uitbreiden van ten tijde van
de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande bedrijfsvloeroppervlakte met
maximaal 10%, met dien verstande dat het bedrijfsvloeroppervlak niet meer dan
De omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wordt slechts verleend indien:
a de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
c de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
d aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
a Aan huis gebonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarden dat:
1 in de woning in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;
2 aan het woonkarakter in de omgeving geen afbreuk wordt gedaan;
3 de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
4 geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan.
b De functies detailhandel, horeca, aan huis gebonden bedrijven, bedrijf en kantoor zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan.
Onder verboden gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 9.1, meer in het bijzonder:
a als opslag-, stort- of bergplaats – al dan niet ten verkoop – van onbruikbare althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en zulks bovendien geen afgedankte voorwerpen en materialen betreft;
b aan huis gebonden bedrijven;
c voor detailhandel en groothandel;
d voor transport- en/of garagebedrijven;
e het gebruik van de gronden, welke niet worden bebouwd, anders dan als tuin en/of erf;
f voor (straat)prostitutie.
Het bevoegde gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a artikel 9.1 onder d voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
1
maximaal
2 de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig wordt of kan worden beïnvloed;
3 geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonklimaat ontstaan of kunnen ontstaan;
b artikel 9.5.2 onder b voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijven op andere locaties dan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’, met dien verstande dat:
1
maximaal 30% van de begane grondvloeroppervlakte
van de woning inclusief het bijbehorende bijgebouw tot een maximum van
2 de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
3 geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
4 geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein, welke onlosmakelijk verbonden en ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of ambacht.
De omgevingsvergunning als bedoeld in 9.6.1 wordt slechts verleend indien:
a de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
c de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
d aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduidingen ten behoeve van de in artikel 9.1 onder j tot en met n genoemde functies met dien verstande dat de genoemde functies gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet worden uitgeoefend.
De voor 'Waarde - Archeologie 1' (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Op de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing indien:
a
de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat
kleiner dan
b het gebouwen betreffen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en waarbij de onderbouw van het gebouw ook niet dieper reikt dan de bestaande onderbouw;
c het bouwprojecten betreft waarvoor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologisch waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
d het gronden betreft die zijn vrijgegeven door middel van een door het bevoegd gezag genomen negatief selectiebesluit.
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.1 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de andere daar geldende bestemming.
Een in 10.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen
en diepwoelen van de bodem tot meer dan
b het aanleggen van drainage en het graven van sloten;
c het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
d het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk.
Het in 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden:
a
waarvan de bodemverstorende ingreep een gebied
beslaat kleiner dan
b die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
c die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
d waarin de Monumentenwet 1988 voorziet;
e die plaatsvinden ten behoeve van archeologisch onderzoek.
Een in 10.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van archeologische waarden, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
De voor 'Waarde - Archeologie 2' (gebied met lage verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Op de voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
Het bepaalde in 11.2.1 is niet van toepassing indien:
a
de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat
kleiner dan
b het gebouwen betreffen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en waarbij de onderbouw van het gebouw ook niet dieper reikt dan de bestaande onderbouw;
c het bouwprojecten betreft waarvoor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologisch waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
d het gronden betreft die zijn vrijgegeven door middel van een door het bevoegd gezag genomen negatief selectiebesluit.
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2.1 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de andere daar geldende bestemming.
Een in 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen
en diepwoelen van de bodem tot meer dan
b het aanleggen van drainage en het graven van sloten;
c het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
d het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk.
Het in 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden:
a
waarvan de bodemverstorende ingreep een gebied
beslaat kleiner dan
b die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
c die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
d waarin de Monumentenwet 1988 voorziet;
e die plaatsvinden ten behoeve van archeologisch onderzoek.
Een in 11.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van archeologische waarden, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met middelhoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing indien:
a
de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner
dan
b het gebouwen betreffen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en waarbij de onderbouw van het gebouw ook niet dieper reikt dan de bestaande onderbouw;
c het bouwprojecten betreft waarvoor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologisch waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
d het gronden betreft die zijn vrijgegeven door middel van een door het bevoegd gezag genomen negatief selectiebesluit.
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.1 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de andere daar geldende bestemming.
Een in 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen
en diepwoelen van de bodem tot meer dan
b het aanleggen van drainage en het graven van sloten;
c het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
d het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk.
Het in 12.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden:
a
waarvan de bodemverstorende ingreep een gebied
beslaat kleiner dan
b die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
c die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
d waarin de Monumentenwet 1988 voorziet;
e die plaatsvinden ten behoeve van archeologisch onderzoek.
Een in 12.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van archeologische waarden, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met hoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
Het bepaalde in 13.2.1 is niet van toepassing indien:
a
de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat
kleiner dan
b het gebouwen betreffen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en waarbij de onderbouw van het gebouw ook niet dieper reikt dan de bestaande onderbouw;
c het bouwprojecten betreft waarvoor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologisch waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
d het gronden betreft die zijn vrijgegeven door middel van een door het bevoegd gezag genomen negatief selectiebesluit.
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.1 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de andere daar geldende bestemming.
Een in 13.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen
en diepwoelen van de bodem tot meer dan
b het aanleggen van drainage en het graven van sloten;
c het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
d het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk.
Het in 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden:
a
waarvan de bodemverstorende ingreep een gebied
beslaat kleiner dan
b die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
c die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
d waarin de Monumentenwet 1988 voorziet;
e die plaatsvinden ten behoeve van archeologisch onderzoek.
Een in 13.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van archeologische waarden, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende cultuurhistorische elementen als karakteristieke, beeldbepalende en beeldondersteunende panden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning op de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’, de karakteristieke, beeldbepalende en beeldondersteunende panden geheel of gedeeltelijk te slopen waarbij opgemerkt wordt dat:
a het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische elementen van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken gelijk wordt gesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
Het in 14.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
b waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning is verleend;
c welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
De omgevingsvergunning als bedoeld in 14.2.1 kan worden verleend:
a indien uit een cultuur-/bouwhistorisch projectonderzoek blijkt, dat de cultuurhistorische waarden niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord, casu quo worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld;
b indien uit een onderzoek als genoemd onder a blijkt dat de aanwezige waarden worden verstoord dan wel vernietigd, maar:
1 wordt gemotiveerd hoe men vanuit die waarden nieuwe ontwikkelingen realiseert die binnen de karakteristiek als gebleken uit het cultuurhistorische basisonderzoek passen;
2 documentatie plaatsvindt van de te slopen waarden;
3 voor bijzondere materiële relicten een duurzaam toekomstperspectief ex situ wordt gewaarborgd.
c bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen dient een bouwhistorisch onderzoek te worden overgelegd.
d over het verzoek om een omgevingsvergunning dient de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit om advies te worden gevraagd.
De voor 'Waterstaat – Beschermingszone/ Herinrichtingszone'
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemmingen(en), mede bestemd voor het beheer, behoud en bescherming van de
aanliggende waterlopen, in een strook van
a herinrichting van de watergang alsmede het behoud en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden en ecologische relaties;
b tijdelijke opvang en berging van water.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
Op de voor ‘Waterstaat – Beschermingszone/
Herinrichtingszone’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, anders dan
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat –
Beschermingszone/ Herinrichtingszone' van geringe omvang welke noodzakelijk
zijn voor het beheer en onderhoud, met dien verstande, dat de bouwhoogte van
deze bouwwerken ten hoogste
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.
Een in artikel 15.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade mag worden of kan worden toegebracht aan de watergang, alsmede de in artikel 15.1 genoemde waarden, en onder de voorwaarde dat voorafgaand advies wordt gewonnen van de beheersinstantie van de betreffende watergang.
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van de gronden voor:
a opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
b het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken en taluds.
Het in artikel 15.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:
a normale en onderhoudswerkzaamheden;
b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning, vrijstelling/ontheffing/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
c
De in artikel 15.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast danwel de mogelijkheden voor het herstel van die doeleinden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Het bevoegd gezag verstrekt eerst dan een omgevingsvergunning nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt tenminste verstaan:
a het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
b het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
c voor het plaatsen van kampeerwagens, caravans, kampeerauto's, kampeertenten en vaartuigen, tenzij het betreft de stalling van één van dergelijke onderkomens per perceel en behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van gronden;
d voor het opslaan van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
e het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en straatprostitutie.
Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
a het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning of ontheffing vereist is en deze is verleend;
b het aanleggen of laten aanleggen van kabels en/of leidingen:
1 die, voor zover het aardgastransportleidingen betreft, een diameter hebben van minder dan 4" en/of een druk van minder dan 40 bar;
2 die, voor zover het transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie betreft, een diameter hebben van minder dan 4";
3 waarvoor, indien en voor zover voor de aanleg een aanlegvergunning is vereist, deze is verleend.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie', ter aanduiding van de industriële geluidzone van een bedrijventerrein, gelden voor die gronden in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald de navolgende aanvullende bouwregels.
Op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen nieuwe woningen, dan wel nieuwe andere geluidgevoelige bebouwing worden opgericht.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg
(0-
Op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding
'vrijwaringszone - weg (0-
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg
(50-
Op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding
'vrijwaringszone - weg (50-
Het bevoegde gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 18.3.2 ten behoeve van het oprichten van bebouwing als toegestaan ingevolge de andere daar geldende bestemming en voor zover de verkeersbelangen niet onevenredig worden aangetast, gehoord de wegbeheerder.
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels afgeweken kan worden middels een omgevingsvergunning, is het bevoegd gezag bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
a het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, inhoudsmaten, bouwperceelsgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10 %;
b het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, alsmede religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
1
de oppervlakte niet meer bedraagt dan
2
de goothoogte niet meer bedraagt dan
3
de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in
het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, niet meer dan
4
voor zover het betreft gronden gelegen binnen de
bestemmingen Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3, Waarde -
Archeologie 4 of Waarde - Archeologie 5 tevens het bepaalde in de artikelen
betreffende afwijken van de bouwregels: 10.3, 11.3, 12.3 en
c geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
d het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
e
het oprichten van voorzieningen ten dienste van
het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze
voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet
meer bedraagt dan
Een in 19.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a het straat- en bebouwingsbeeld;
b de landschappelijke waarde;
c de milieusituatie;
d de verkeersveiligheid;
e de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
f de sociale veiligheid;
g de externe veiligheid.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 20.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
a de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
b de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
c de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
a Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
b Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
c In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging.
d De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
e Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
Bij nieuw op te richten gebouwen dient, voor zover daarin (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven, inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem aan de hand van een in te stellen bodemonderzoek. Dit geldt eveneens voor locaties waarvan de bestemming gewijzigd wordt middels een daartoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De omgevingsvergunning voor het bouwen zal niet eerder worden verleend dan nadat (een deel van) de gronden, indien nodig, zijn gesaneerd en geschikt gemaakt voor de toekomstige functie.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Kern Neerbeek – herziening
Rosmalen, juni 2013 Vastgesteld: 27 juni 2013
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten