In deze regels wordt verstaan
onder:
het bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde
planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML bestand:
a. analoge verbeelding:
De
verbeelding van het bestemmingsplan
b. pdf-versie: de verbeelding van het bestemmingsplan ‘extra inrit en opslag Dorpsstraat
94-96, Woensdrecht’
bestaande uit 1 pdf-bestand NL.IMRO.0873.HOWOxBP133xHERZx16-VG01
c. digitale verbeelding:
een geometrisch bepaald vlak
of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft;
een met een overlap van
minimaal 1,2 meter aan het hoofdgebouw, geheel of gedeeltelijk, verbonden bijgebouw;
anders is sprake van een vrijstaand bijgebouw;
een geometrisch bepaald vlak
of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft;
waarden en kenmerken van een
gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en
(geo)hydrologische verschijnselen en processen, danwel anderszins vanwege de
natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit
aardkundig oogpunt;
het geheel van waarden in
verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van
aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot
de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een
waardevol biotisch milieu (= levende
natuur) gevormd door organismen en leefgemeenschappen);
de aan een gebied toegekende
waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende
overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
een op de verbeelding
aangegeven percentage, dat de grootte
van het deel van een terrein aangeef dat maximaal mag worden bebouwd;
een inrichting of instelling gericht
op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren
en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten,
aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
een gebouw, dat dient voor de
uitoefening van een bedrijf;
een woning in of bij een
gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van)
een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het
terrein noodzakelijk is;
Onder beperkt kwetsbare
objecten wordt verstaan:
a.
verspreid
liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per
hectare;
b.
dienst- en
bedrijfswoningen van derden;
c.
kantoorgebouwen;
d.
hotels en
restaurants;
e.
winkels;
f.
sporthallen,
zwembaden en speeltuinen;
g.
sport- en
kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden;
h.
bedrijfsgebouwen;
i.
objecten die met
de onder a. tot en met e.en.g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde
van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het
aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor
zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare
objecten zijn;
j.
objecten met een
hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of
een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard
van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen
tegen de gevolgen van dat ongeval.
t.a.v. bebouwing:
bebouwing zoals legaal
aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of in
uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een voor dat tijdstip
aangevraagde bouw- of omgevingsvergunning;
t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en
opstallen, zoals legaal aanwezig op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
de grens van een
bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak
met eenzelfde bestemming;
een op zichzelf staand, al
dan niet vrijstaand gebouw op een bouwperceel dat door de vorm onderscheiden kan
worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt
is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats;
de grens van een bouwvlak;
1.38
bouwlaag: een doorlopend gedeelte
van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk
grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of
op de grond;
holle buis voor het
doorstromen van gassen, vloeistoffen of capsules, bestemd om hetzij een gas,
een vloeistof of capsules te transporteren, hetzij een vloeistof als
intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgeloste of
verpulverde stof. Een standaard buisleiding is aangelegd volgens NEN 3650 en
heeft een minimale gronddekking van 0,8 m in het vrije veld;
de aan een bouwwerk of gebied
toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het
gebruik dat de mens in.de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat
gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de
beplanting, het reliëf, de verkaveling, het straten- of wegenpatroon en/of de
architectuur;
het bedrijfsmatig te koop
aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren
van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik,
verbruik of aanwending. anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze
detailhandel tuincentrum en supermarkt;
aanwezige potentiële waarden,
gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behorende
natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de
waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van
stilte ,donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt;
de denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de
voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen c.q. bouwgrenzen;
de waarde van de samenhang van de
verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan;
de
kans per jaar en per kilometer transportleiding dat een groep van 10 of meer
personen in.de omgeving van een transportleiding in een keer het dodelijk
slachtoffer wordt van een ongeval met die transportleiding. Het groepsrisico
kan worden uitgedrukt in een logaritmische grafiek, de FN-curve. Voor.de
toetsing. Van het groepsrisico geldt geen wettelijke norm, maar een
oriënterende waarde.
Met
het groepsrisico wordt invulling gegeven aan het idee dat niet alleen de kans
op een ongeval een rol speelt bij de beoordeling van risico's (deze wordt
uitgedrukt door het plaatsgebonden risico), maar ook de effecten en eventuele
maatschappij ontwrichtende gevolgen daarvan
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan
wederverkopers, instellingen, danwel aan personen ter aanwending in een ander
bedrijf;
een
gebouw dat, in architectonisch en functioneel opzicht als het belangrijkste
bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
een
verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar
zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse
levensbehoeften;
het inrichtingsplan dient te bestaan uit:
a.
een plattegrond op schaal (maximaal.1:500) van de
huidige situatie waarop de bestaande bebouwing en de
terreingrens/eigendomsgrens staat aangegeven.
b.
een tekening op schaal (maximaal.1:500), waarop de
toekomstige inrichting is aangegeven. Hierin dient aandacht te worden besteed
aan:
1.. Ontsluiting. Ook vrij te houden gangen en
looppaden aangeven;
2. Parkeren;
3.
Voorzieningen.
c. aandacht voor de vormgeving van de
gebouwen.
d. eventuele (vervangende) nieuwbouw moet
aansluiten bij de aanwezige karakteristieke
bebouwing.
e. aandacht voor de beplanting door middel van
beplantingsplan.
een kabel is een geheel van geleiders welke voorzien is van één
ontmanteling en bestemd is voor transport van energie of data;
een civieltechnische constructie of installatie in de
infrastructuur die een of meer functies vervult zoals onderdoorgangen, duikers
overkluizingen;
onder kwetsbare objecten wordt verstaan:
a.
Woningen niet zijnde woningen als bedoeld in
onderdeel.1.1.sub a, (dus niet zijnde beperkt kwetsbare objecten);
b.
gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet
gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of
gehandicapten, zoals:
1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
2. scholen;
3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor
dagopvang van minderjarigen
c.
gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen
gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto
vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object
2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn
gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2
bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2
per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt,
hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
d.
kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor
het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
bijzondere
landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van
aantrekkelijkheid, herkenbaaheid/identiteit en diversiteit bestaande uit
aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of
in onderlinge samenhang;
de
aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen
bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;
het
onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed
beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming
behoren;
een
activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang, zodat de
functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm,
overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijf;
functie
waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 400 m2.van
het bedrijfsgebouw als zodanig mag worden gebruikt;
verhardingen en voorzieningen voor het op het maaiveld parkeren
van voertuigen;
a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct
aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang
niet direct aan de weg grenst:.
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw;
c. indien in of op het water wordt gebouwd:
het Normaal Amsterdams Peil (of andere plaatselijk aan te houden
waterpeil);
de grens tussen bestemmingsvlakken of de grens tussen
aaneengesloten bouwvlakken;
bewoning
door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk
over een hoofdverblijf wordt beschikt;
risico
op een plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken
en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg
van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor dit
risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor
beperkt kwetsbare objecten;
de
bedrijfsmatige hoofdactiviteit bestaat uit het produceren of kweken van een
product. De verkoop van dat product in of vanuit de bedrijfslocatie vormt een
ondergeschikte activiteit ten opzichte van het productieproces;
voorzieningen
ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
een
van het hoofdgebouw losstaand bijgebouw;
1.89
woning:
een
complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden.
Bij
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
langs het dakvlak ten opzichte
van het horizontale vlak;
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel
bij
de goothoogte wordt gemeten daar waar de goot het hoogst ligt. Indien zich op
enige zijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden, waarvan de
gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de
goot-en de bouwhoogte van de dakopbouw(en) als goothoogte respectievelijk
bouwhoogte aangemerkt;
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke
scheidingsmuren en dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers, dakkapellen
alsmede kelder en/of andere ondergrondse bouwwerken met dien verstande dat bij
woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de
inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag
c.q. woonlagen;
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen,
antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
tussen
de grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand
het kortst is;
vanaf
het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet
meegerekend;
vanaf
het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-en kroonlijsten, luifels, erkers,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits.de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter
bedraagt.
De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
categorie 1 en 2 bedrijven, conform de Lijst van
Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, met dien verstande dat tevens bedrijven zijn
toegestaan die specifiek zijn aangeduid als onderstaand in lid b;
b.
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
bedrijf ‘palletbedrijf’ een palletbedrijf voor een aannemersbedrijf;
c.
ter plaatse van de aanduiding ’specifieke vorm van
bedrijf-verkeer’ uitsluitend een ontsluitingsweg
Het is verboden bedrijfsgebouwen,
overkappingen en bedrijfswoningen te bouwen
a.
de maximale
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 10.meter;
b.
de hoogte van de erf- en terreinafscheidingen bedraagt
maximaal 2,5 meter
c.
de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter
te bedragen met uitzondering van vlaggemasten en erf- en terreinafscheidingen
welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
d.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen op minimaal 1
meter achter de gevellijn. Te worden opgericht, met uitzondering van erf- en
terreinafscheidingen.
Tot een strijdig gebruik van
gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. opslag, hoger dan 6 meter;
b. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
c. de uitoefening van een andere tak van handel, bedrijf of dienstverlening
dan volgens het bepaalde in de bestemmingsomschrijving is toegestaan;
d. seksinrichtingen;
e. permanente of tijdelijke bewoning;
1.
De gronden mogen
uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig deze regels, indien uitvoering is
gegeven aan het bij deze regels behorende inrichtingsplan ten behoeve van de
landschappelijke inrichting van het bestemmingsvlak, overeenkomstig het
inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, en dit
inrichtingsplan in stand gehouden en onderhouden wordt
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding binnen de
bestemming ‘Bedrijf’ te wijzigen ten behoeve van een ander type, mits wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
omliggende bedrijven niet worden belemmerd;
b.
de milieubelasting voor alle bedrijven niet hoge
dan of gelijkgesteld.is aan categorie 1 of 2 van de Lijst van
Bedrijfsactiviteiten;
c.
een goede landschappelijke inpassing plaatsvindt;
d.
bestaande natuur-, landschappelijke,
cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet in onevenredige mate
worden aangetast;
e.
overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden
gesloopt;
f.
de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking mag
niet worden vergroot en de eigen parkeervoorzieningen dient binnen het bouwvlak
gerealiseerd te worden;
g.
nieuwe bebouwing is niet toegestaan.
h.
advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke
waarden en/of ecologische waarden;
b.
de realisatie van een landschappelijk
inrichtingsplan in bijlage 2 van de regels
met daaraan ondergeschikt:
a.
agrarisch natuurbeheer;
b.
extensief dagrecreatie en/of educatief medegebruik
c.
infrastructurele voorzieningen;
d.
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd, met een hoogte van niet meer dan 2 meter, met dien
verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a.
een
samenhangend straat-en bebouwingsbeeld;
b.
een goede
woonsituatie;
c.
de
verkeersveiligheid;
d.
de sociale
veiligheid;
e.
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk
geval gerekend het gebruik:
a.
het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
b.
het opslaan of bergen van onbruikbare of althans
aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen,
c.
goederen, stoffen en materialen en van emballage
en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op
de bestemming gerichte gebruik van de grond;
d.
het opslaan opgeslagen houden, storten of lozen van
vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
e.
het niet realiseren en in stand houden van het
landschappelijk inrichtingsplan zoals is opgenomen in bijlage 2 van de regels.
De
voor "Leiding- Brandstof" aangewezen gronden zijn, behalve voor de
andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een brandstofleiding.
5.2.1 In afwijking van het
bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten
behoeve van deze bestemming.
n.v.t.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het
bepaalde in 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden
gebouwd, mits:
a. geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
b. vooraf schriftelijk
advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.
Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om bedrijfsmateriaal
op welke manier dan ook op te slaan.
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van
werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:
a.
Bodem: het veranderen van het huidige
maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven,
diepploegen, indrijven of ophogen;
b.
Waterhuishouding: het vergraven, verruimen of
dempen van reeds bestaande watergangen.
c.
Infrastructuur: verharden oppervlakte, het
aanleggen van leidingen;
d.
Beplantingen: het aanbrengen van diepwortelende
beplantingen en/of bomen.
Het in 5.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a.
werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang
zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
b.
werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip
waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 5.6.1 zijn slechts
toelaatbaar, indien:
a.
deze verband houden met de doeleinden, die aan de
desbetreffende hoofd- of medebestemming zijn toegekend;
b.
hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct
hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, landschappelijke,
cultuurhistorische, bosbouwkundige en/of landbouwkundige waarden en kwaliteiten
van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
c.
vooraf schrifelijk advies wordt ingewonnen bij de
beheerder van de betreffende leiding.
De voor "Leiding–Water" aangewezen gronden zijn, behalve
voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een
waterleiding.
6.2.1 In afwijking van het
bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten
behoeve van deze bestemming.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde
in 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
b. vooraf schriftelijk
advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.
Ter plaatse van de aanduiding ’hartlijn leiding K brandstof’ is
het binnen een zone van 5 meter aan beide zijden van de hartlijn niet
toegestaan om bedrijfsmateriaal op welke manier dan ook op te slaan.
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken,
geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en
wethouders de volgende werken en/of
werkzaamheden te verrichten:
a.
Bodem: het veranderen van het huidige
maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven,
diepploegen, indrijven of ophogen;
b. Waterhuishouding: het vergraven, verruimen of dempen van
reeds bestaande watergangen.
c. Infrastructuur: verharden oppervlakte, het aanleggen van
leidingen;
d. Beplantingen: het aanbrengen van diepwortelende beplantingen
en/of bomen.
Het in 6.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan
wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het
plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 6.6.1 zijn slechts
toelaatbaar, indien:
a. deze verband houden met de doeleinden, die aan de
desbetreffende hoofd- of medebestemming zijn toegekend;
b. hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij
indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, landschappelijke,
cultuurhistorische, bosbouwkundige en/of landbouwkundige waarden en kwaliteiten
van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder
van de betreffende leiding.
De
voor 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve
voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a.
de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden
voorkomende aardkundige waarden.
7.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen mag, met uitzondering van de bouwvlakken, niet worden gebouwd,
anders dan ten behoeve van deze bestemming.
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 40.2 en
toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
a.
geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de beoogde
bescherming van de aardkundige waarden;
b.
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een deskundige op aardkundig
gebied.
Het
is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Aardkundig waardevol
gebied zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester
en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen
bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
afgraven, vergraven;
b.
aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten,
dempen poelen;
c.
opplanten, omzetten van grasland en of bouwland naar boomteelt;
d.
aanleg leidingen dieper dan 1 m.
Het
verbod als bedoeld in 6.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
a.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht
worden van het plan.
De
werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.7.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a.
werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die
behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en
beheer;
b.
werken en werkzaamheden, die mogen worden uitgevoerd krachtens een
reeds verleende vergunning.
De
voor 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming
van de lage archeologische verwachtingswaarden van de gronden.
Op
of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
a.
ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het
gebouw niet wordt vergroot;
b.
de bouw van een bijgebouw, de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of het
oprichten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvoor graafwerkzaamheden
worden verricht tot een diepte van meer dan 0,50 m onder de oppervlakte en
waarvan de toename van de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2.
Het
bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepaalde
in 8.2 en toestaan dat wordt gebouwd, mits de indiener bij de aanvraag een
archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, waarin de
archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is
vastgesteld en waaruit blijkt dat:
a.
het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd,
of;
b.
de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad,
of;
c.
in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het
is verboden om op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’
zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en
wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
a.
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen,
waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en
ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de
bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien
verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betref met
een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;
b.
het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het
uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter
dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;
c.
het uitvoeren van overige grondbewerkingen groter dan 1.000 m2 en
dieper dan 0,50 m;
d.
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee
verband houdende constructies, installaties en apparatuur over een oppervlakte
groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;
e.
het verwijderen en/of aanbrengen van meer dan 0,50 m
diepwortelende beplantingen en/of bomen over een oppervlakte van groter dan
1.000 m2;
f.
het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte van groter
dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m.
Het
verbod als bedoeld in 8.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
a.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht
worden van het plan;
c.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
De
werken of werkzaamheden als bedoeld in 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a.
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in 8.1 genoemde
waarden;
b.
de indiener bij de vergunningsaanvraag een archeologisch rapport
overlegt van een ter zake deskundige, waarin de archeologische waarde van het
te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
1.
het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan
worden geborgd, of;
2.
de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig
worden geschaad, of;
3.
in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ te wijzigen,
indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht
dat het plan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden voorziet.
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ te wijzigen
of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien:
a.
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse
geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats
bevinden;
b.
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer
noodzakelijk wordt geacht dat het plan ter plaatse in bescherming en veiligstelling
van archeologische waarden voorziet.
De
voor 'Waarde - Archeologie 3' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming
van de lage archeologische verwachtingswaarden van de gronden.
Op
of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
a.
ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het
gebouw niet wordt vergroot;
b.
de bouw van een bijgebouw, de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of het
oprichten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvoor graafwerkzaamheden
worden verricht tot een diepte van meer dan 0,50 m onder de oppervlakte en
waarvan de toename van de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2.
Het
bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepaalde
in 43.2 en toestaan dat wordt gebouwd, mits de indiener bij de aanvraag een
archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, waarin de
archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is
vastgesteld en waaruit blijkt dat:
a.
het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd,
of;
b.
de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad,
of;
c.
in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Het
is verboden om op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’
zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en
wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of
werkzaamheden uit te voeren:
a.
het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen,
waterpar4jen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en
ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de
bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien
verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betref met
een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;
b.
het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het
uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter
dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;
c.
het uitvoeren van overige grondbewerkingen groter dan 1.000 m2 en
dieper dan 0,50 m;
d.
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee
verband houdende constructies, installaties en apparatuur over een oppervlakte
groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;
e.
het verwijderen en/of aanbrengen van meer dan 0,50 m
diepwortelende beplantingen en/of bomen over een oppervlakte van groter dan
1.000 m2;
f.
het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte van groter
dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m.
Het
verbod als bedoeld in 43.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
a.
betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht
worden van het plan;
c.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
De
werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a.
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in 9.1 genoemde
waarden;
b.
de indiener bij de vergunningsaanvraag een archeologisch rapport
overlegt van een ter zake deskundige, waarin de archeologische waarde van het
te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:
1.
het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan
worden geborgd, of;
2.
de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig
worden geschaad, of;
3.
in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ te wijzigen,
indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht
dat het plan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden voorziet.
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ te wijzigen
of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien:
a.
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse
geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats
bevinden;
b.
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer
noodzakelijk wordt geacht dat het plan ter plaatse in bescherming en veiligstelling
van archeologische waarden voorziet.
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijf bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Voor
het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
Voor
het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels
opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
a.
ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de gronden
waar volgens de desbetreffende regels hoofd- dan wel bijgebouwen zijn
toegestaan;
b.
in de berekening van de oppervlakte van de perceelsafhankelijke
maxima, wordt de oppervlakte aan ondergrondse bouwwerken meegenomen, voor zover
de ondergrondse bebouwing niet onder bovengrondse bebouwing is gesitueerd;
c.
in de berekening van de inhoud van de perceelsafhankelijke maxima
bij woningen, wordt de inhoud aan ondergrondse bouwwerken niet meegenomen, voor
zover de ondergrondse bebouwing binnen de contouren van de bovengrondse
bebouwing is gesitueerd en volledig beneden peil is gesitueerd;
d.
randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn buiten
bouwvlakken toegestaan;
e.
de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt
maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten
behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil
gebouwd mag worden.
Het
bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in artikel 9.1.2. sub e voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken
met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de
voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.
Indien
afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van
bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of
krachtens de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het
tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan
ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als
maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
In
die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of
oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van
het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het
plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 en/of artikel 10 is
voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar
worden aangehouden.
In
het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 11.2.1 en 11.2.2
van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde
plaats.
Tenzij
in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid
van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:
a.
bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand
bouwwerk of de verandering van de functie van een bouwwerk al dan niet met
bijbehorend bouwperceel dient in voldoende parkeergelegenheid te worden
voorzien;
b.
bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of de functie in
overeenstemming is met het plan wordt aan de hand van op dat moment van
toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende
parkeergelegenheid;
c.
bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en
worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt
voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Parkeergelegenheid
die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in
stand te worden gehouden.
Binnen de Luchtvaartverkeerzone 2 geldt een bouwverbod voor
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan
de maximum bouwhoogte van 56 meter boven NAP in verband met de IHCS dat
aangeeft het beschermingsgebied van de IHCS. Deze maximum hoogten mogen ook
niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d.
Binnen de Luchtvaartverkeerzone 8 geldt een bouwverbod voor
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan
de maximum bouwhoogte van 10 meter boven NAP met een hellingshoek van circa 0,7
º (857,5 meter horizontaal en 10 meter verticaal) in verband met een ILS. Deze
maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals
antennes, vlaggenmasten e.d.
a.
Het bevoegd gezag kan door middel van een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 12.2.1
onder de voorwaarde dat de werking van het ILS niet in
onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
b.
Voorafgaand aan het verlenen van de
vrijstelling dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van
Defensie, DGW&T, directie Brabant.
Binnen de 'vrijwaringszone - radar' geldt een bouwverbod voor
bouwwerken hoger dan de denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de
radarantenne op 48 +NAP, oplopend met 0,25 graden tot een hoogte van
113 m +NAP op een afstand van 15 km van de radarantenne. Deze
maximumhoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals
antennes, vlaggenmasten e.d.
Het
bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning, mits geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
a.
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages
tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover niet
reeds op grond van een ander artikel een omgevingsvergunning is verleend;
b.
de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of
de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de
verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
c.
de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien
een meetverschil daartoe aanleiding geef;
d.
de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
e.
de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten
behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-,
ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
f.
het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van
gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten
behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers
en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte
van het betreffende gebouw bedraagt;
g.
de regels en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten
behoeve van
a.
communicatievoorzieningen, worden vergroot tot niet meer dan 35 m;
h.
bij de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie gelden de
volgende voorwaarden:
1.
het plaatsen van gsm-apparatuur dient zoveel mogelijk gebundeld te
worden ('site-sharing'). Indien 'sitesharing' niet mogelijk is gebleken, dient
plaatsing van een mast in landschap, stedenbouw en architectuur te worden
ingepast;
2.
een basisstation wordt geplaatst op een bestaand bouwwerk, geen gebouw
zijnde, hoger dan 15 m (bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, windmolens viaduct
enz.), of op een bestaand 'werkgebouw' (d.i. een gebouw zonder woonfunctie,
waar geen mensen permanent verzorgd of verpleegd worden, en waar geen kinder-
en kleuteropvang plaatsvindt hoger dan 15 m;
3.
plaatsing op een bestaand woongebouw is alleen mogelijk indien met een
radiotechnisch rapport is aangetoond dat een andere locatie vanuit
radiotechnisch oogpunt onmogelijk is;
4.
bij plaatsing op een bestaand bouwwerk mag de hoogte van de antenne
niet meer dan 6 m bedragen en moet de afstand van de stralingsbron tot een voor
personen toegankelijke ruimte in horizontale richting (recht voor de antenne)
ten minste 3 m bedragen en in verticale richting ten minste 2,5 m;
5.
indien het basisstation wordt verplaatst op een mast met voet, mag de
hoogte van mast/voet en antenne tezamen niet meer dan 40 m bedragen;
6.
de inhoud van een apparatuurkast bij een basisstation mag niet meer
bedragen van 2 m3;
7.
plaatsing is niet toegestaan op of nabij een rijksmonument en op of
nabij een beeldbepalend pand;
8.
plaatsing is niet toegestaan op de gronden met de aanduiding
'ecologische hoofdstructuur';
9.
de waarden van natuur en landschap zoals beschreven in de
desbetreffende bestemmingsbepalingen, daardoor niet onevenredig worden
aangetast, in die zin dat de locatiekeuze ruimtelijk moet worden onderbouwd,
waarbij rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van specifieke
natuurwaarden, het bepaalde in de Flora- en faunawet en eventuele
invliegfunnels;
10.
het bepaalde in hoofdstuk 3 daarbij in acht wordt genomen.
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen
ten behoeve van:
a.
overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is
voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel
voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het
terrein. De overschrijding mag echter niet meer dan 3 m bedragen het
bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
b.
overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop
van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt
aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding
geeft.
i.
De overschrijding mag echter niet meer dan 3 m bedragen het
bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
c.
het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen,
waarbij verwezen wordt naar regels in wekelijke regelingen, indien deze wekelijke
regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden
gewijzigd.
Bij
toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan,
is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Bij
toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel
uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als
bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Bij
toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan,
is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling
3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Bij
het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen
bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan,
is de procedure als in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht van toepassing.
Het
is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of
te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot
een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals nader is
aangeduid in de doeleinden.
a.
Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden
krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking
naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd
of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
b.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen
van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als
bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die
weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn
gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdsip
van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
b.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik,
bedoeld in dit lid onder a
te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat
reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Voor
zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van
overwegende aard voor een of meerdere natuurlijke personen, die op het tijdstip
van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in
strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders
ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing
verlenen.
Deze
regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan
Extra
uitrit en opslag Dorpsstraat 94-96, Woensdrecht`”
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 juni 2019
De voorzitter, De
griffier,