Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 het plan:

het bestemmingsplan

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML bestand:

NL.IMRO.0873.HOWOxBP133xHERZx16-VG01

 

1.3 de verbeelding:

a. analoge verbeelding:

De verbeelding van het bestemmingsplan

 

b. pdf-versie: de verbeelding van het bestemmingsplan  ‘extra inrit en opslag Dorpsstraat 94-96, Woensdrecht’

bestaande uit 1 pdf-bestand NL.IMRO.0873.HOWOxBP133xHERZx16-VG01

 

c. digitale verbeelding:

NL.IMRO.0873.HOWOxBP133xHERZx16-VG01

 

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.6 aangebouwd-bijgebouw

een met een overlap van minimaal 1,2 meter aan het hoofdgebouw, geheel of gedeeltelijk, verbonden bijgebouw; anders is sprake van een vrijstaand bijgebouw;

 

1.7 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.8 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.9 aardkundige waarden en-kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen, danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;

 

1.10 abiotische-waarden:

het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu  (= levende natuur) gevormd door organismen en leefgemeenschappen);

 

1.19 archeologische verwachtingswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;

 

1.20 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.21bebouwingspercentage:

een op de verbeelding aangegeven percentage, dat  de grootte van het deel van een terrein aangeef dat maximaal mag worden bebouwd;

 

1.22 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

 

1.26-bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

1.27 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

1.29 beperkt kwetsbare objecten:

Onder beperkt kwetsbare objecten wordt verstaan:

a.       verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;

b.      dienst- en bedrijfswoningen van derden;

c.       kantoorgebouwen;

d.      hotels en restaurants;

e.      winkels;

f.        sporthallen, zwembaden en speeltuinen;

g.       sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden;

h.      bedrijfsgebouwen;

i.         objecten die met de onder a. tot en met e.en.g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;

j.        objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

 

1.32 bestaande situatie: t.a.v. bebouwing

t.a.v. bebouwing:

bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouw- of omgevingsvergunning;

 

t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig  op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

1.33 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.34 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.35 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw op een bouwperceel dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht  ondergeschikt  is aan het hoofdgebouw;

 

1.36 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.37 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.38 bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

1.39 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.40 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.41 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.42 buisleiding:

holle buis voor het doorstromen van gassen, vloeistoffen of capsules, bestemd om hetzij een gas, een vloeistof of capsules te transporteren, hetzij een vloeistof als intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgeloste of verpulverde stof. Een standaard buisleiding is aangelegd volgens NEN 3650 en heeft een minimale gronddekking van 0,8 m in het vrije veld;

 

1.43 cultuurhistorische-waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in.de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het straten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

 

1.44 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending. anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel tuincentrum en supermarkt;

 

1.45 ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte ,donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

 

1.46 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.47 gevellijn:

de denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen c.q. bouwgrenzen;

 

1.48 geomorfologische waarde:

de waarde van de samenhang van de verschijningsvorm van het aardoppervlak met de wijze van zijn ontstaan;

 

1.49 groepsrisico:

de kans per jaar en per kilometer transportleiding dat een groep van 10 of meer personen in.de omgeving van een transportleiding in een keer het dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval met die transportleiding. Het groepsrisico kan worden uitgedrukt in een logaritmische grafiek, de FN-curve. Voor.de toetsing. Van het groepsrisico geldt geen wettelijke norm, maar een oriënterende waarde.

Met het groepsrisico wordt invulling gegeven aan het idee dat niet alleen de kans op een ongeval een rol speelt bij de beoordeling van risico's (deze wordt uitgedrukt door het plaatsgebonden risico), maar ook de effecten en eventuele maatschappij ontwrichtende gevolgen daarvan

 

1.50 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, danwel aan personen ter aanwending in een ander bedrijf;

 

1.51 hoofdgebouw:

een gebouw dat, in architectonisch en functioneel opzicht als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

 

1.52 huishouden

een verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften;

 

1.72-inrichtingsplan:

het inrichtingsplan dient te bestaan uit:

a.       een plattegrond op schaal (maximaal.1:500) van de huidige situatie waarop de bestaande bebouwing en de terreingrens/eigendomsgrens staat aangegeven.

b.      een tekening op schaal (maximaal.1:500), waarop de toekomstige inrichting is aangegeven. Hierin dient aandacht te worden besteed aan:

1.. Ontsluiting. Ook vrij te houden gangen en looppaden aangeven;

2.  Parkeren;

3.  Voorzieningen.

       c.    aandacht voor de vormgeving van de gebouwen.

       d.    eventuele (vervangende) nieuwbouw moet aansluiten bij de aanwezige karakteristieke 

              bebouwing.

       e.    aandacht voor de beplanting door middel van beplantingsplan.

 

1.73 kabel:

een kabel is een geheel van geleiders welke voorzien is van één ontmanteling en bestemd is voor transport van energie of data;

 

1.74 kunstwerken:

een civieltechnische constructie of installatie in de infrastructuur die een of meer functies vervult zoals onderdoorgangen, duikers overkluizingen;

 

1.75 kwetsbare-objecten:

onder kwetsbare objecten wordt verstaan:

a.       Woningen niet zijnde woningen als bedoeld in onderdeel.1.1.sub a, (dus niet zijnde beperkt kwetsbare objecten);

b.      gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

2. scholen;

3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen

c.       gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:

1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object

2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;

d.      kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;

 

1.76 landschappelijke waarde:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaaheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

 

1.77 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;

 

1.78 normaal onderhoud en beheer:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

 

1.79 ondergeschikte activiteit:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang, zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijf;

 

1.80 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 400 m2.van het bedrijfsgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

 

1.81parkeervoorziening

verhardingen en voorzieningen voor het op het maaiveld parkeren van voertuigen;

 

1.82 peil:

a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:.

de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

c. indien in of op het water wordt gebouwd:

het Normaal Amsterdams Peil (of andere plaatselijk aan te houden waterpeil);

 

1.83 perceelgrens:

de grens tussen bestemmingsvlakken of de grens tussen aaneengesloten bouwvlakken;

 

1.84 permanente bewoning:

bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;

 

1.85 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor dit risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten;

 

1.86 productiegebonden detailhandel:

de bedrijfsmatige hoofdactiviteit bestaat uit het produceren of kweken van een product. De verkoop van dat product in of vanuit de bedrijfslocatie vormt een ondergeschikte activiteit ten opzichte van het productieproces;

 

1.87 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

 

1.88-vrijstaand-bijgebouw

een van het hoofdgebouw losstaand bijgebouw;

 

1.89 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel

 

2.3 meerdere dakopbouwen

bij de goothoogte wordt gemeten daar waar de goot het hoogst ligt. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot-en de bouwhoogte van de dakopbouw(en) als goothoogte respectievelijk bouwhoogte aangemerkt;

 

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers, dakkapellen alsmede kelder en/of andere ondergrondse bouwwerken met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen;

 

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.7 afstand tot de perceelsgrens:

tussen de grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

 

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

 

2.9 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

 

2.10-ondergeschikte-bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits.de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

Artikel 3-Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       categorie 1 en 2 bedrijven, conform de Lijst van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, met dien verstande dat tevens bedrijven zijn toegestaan die specifiek zijn aangeduid als onderstaand in lid b;

b.      ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf ‘palletbedrijf’ een palletbedrijf voor een aannemersbedrijf;

c.       ter plaatse van de aanduiding ’specifieke vorm van bedrijf-verkeer’ uitsluitend een ontsluitingsweg

 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen

Het is verboden bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen te bouwen

 

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

a.        de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 10.meter;

b.      de hoogte van de erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2,5 meter

c.       de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van vlaggemasten en erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;

d.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen op minimaal 1 meter achter de gevellijn. Te worden opgericht, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen.

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Verbod

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.       opslag, hoger dan 6 meter;

b.      detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;

c.       de uitoefening van een andere tak van handel, bedrijf of dienstverlening dan volgens het bepaalde in de bestemmingsomschrijving is toegestaan;

d.      seksinrichtingen;

e.      permanente of tijdelijke bewoning;

 

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting

1.       De gronden mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig deze regels, indien uitvoering is gegeven aan het bij deze regels behorende inrichtingsplan ten behoeve van de landschappelijke inrichting van het bestemmingsvlak, overeenkomstig het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, en dit inrichtingsplan in stand gehouden en onderhouden wordt

 

3.8-Wijzigingsbevoegdheden

3.8.1 Wijziging bestemming Bedrijf naar andere vorm van Bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding binnen de bestemming ‘Bedrijf’ te wijzigen ten behoeve van een ander type, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.       omliggende bedrijven niet worden belemmerd;

b.      de milieubelasting voor alle bedrijven niet hoge dan of gelijkgesteld.is aan categorie 1 of 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten;

c.       een goede landschappelijke inpassing plaatsvindt;

d.      bestaande natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;

e.      overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt;

f.        de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking mag niet worden vergroot en de eigen parkeervoorzieningen dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden;

g.       nieuwe bebouwing is niet toegestaan.

h.      advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

 

Artikel 4 Natuur

4.1-Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarden en/of ecologische waarden;

b.      de realisatie van een landschappelijk inrichtingsplan in bijlage 2 van de regels

 

met daaraan ondergeschikt:

a.       agrarisch natuurbeheer;

b.      extensief dagrecreatie en/of educatief medegebruik

c.       infrastructurele voorzieningen;

d.      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met een hoogte van niet meer dan 2 meter, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a.        een samenhangend straat-en bebouwingsbeeld;

b.       een goede woonsituatie;

c.        de verkeersveiligheid;

d.       de sociale veiligheid;

e.       de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik:

a.       het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

b.      het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen,

c.       goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

d.      het opslaan opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

e.      het niet realiseren en in stand houden van het landschappelijk inrichtingsplan zoals is opgenomen in bijlage 2 van de regels.

 

Artikel 5 Leiding Brandstof

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding- Brandstof" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een brandstofleiding.

 

5.2 Bouwregels

5.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

5.3 Nadere eisen

n.v.t.

 

5.4 Afwijken-van-de-bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

a.  geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

b.  vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om bedrijfsmateriaal op welke manier dan ook op te slaan. 

 

5.6 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van

werkzaamheden

 

5.6.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende  werken en/of werkzaamheden te verrichten:

a.       Bodem: het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;

b.      Waterhuishouding: het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

c.       Infrastructuur: verharden oppervlakte, het aanleggen van leidingen;

d.      Beplantingen: het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.

 

5.6.2 Normaal-onderhoud

Het in 5.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a.       werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;

b.      werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

 

5.6.3 Toelaatbaarheid

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 5.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

a.       deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende hoofd- of medebestemming zijn toegekend;

b.      hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, bosbouwkundige en/of landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;

c.       vooraf schrifelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

 

Artikel 6 Leiding- Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding–Water" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterleiding.

 

6.2 Bouwregels

6.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

 

6.3 Afwijken-van-de-bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

a.  geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;

b.  vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leidingbeheerder.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding ’hartlijn leiding K brandstof’ is het binnen een zone van 5 meter aan beide zijden van de hartlijn niet toegestaan om bedrijfsmateriaal op welke manier dan ook op te slaan. 

 

6.5  omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van

werkzaamheden

 

6.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken,

geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende  werken en/of werkzaamheden te verrichten:

a.       Bodem: het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;

b. Waterhuishouding: het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

c. Infrastructuur: verharden oppervlakte, het aanleggen van leidingen;

d. Beplantingen: het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.

 

6.5.2 Normaal onderhoud

Het in 6.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;

b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

 

6.5.3 Toelaatbaarheid

Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 6.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

a. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende hoofd- of medebestemming zijn toegekend;

b. hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, bosbouwkundige en/of landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;

c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

 

Artikel 7 Waarde - Aardkundig waardevol gebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Aardkundig waardevol gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.       de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende aardkundige waarden.

 

7.2 Bouwregels

7.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag, met uitzondering van de bouwvlakken, niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

  

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 40.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

a. geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de beoogde bescherming van de aardkundige waarden;

b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een deskundige op aardkundig gebied.

 

 

7.4  Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Aardkundig waardevol gebied zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.       afgraven, vergraven;

b.      aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen;

c.       opplanten, omzetten van grasland en of bouwland naar boomteelt;

d.      aanleg leidingen dieper dan 1 m.

 

7.4.2 Normaal onderhoud

Het verbod als bedoeld in 6.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.       betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

 

7.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.7.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a.       werken en werkzaamheden van ondergeschikte betekenis dan wel die behoren tot het op de bestemming van de gronden gerichte normale onderhoud en beheer;

b.      werken en werkzaamheden, die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de lage archeologische verwachtingswaarden van de gronden.

 

8.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot;

b. de bouw van een bijgebouw, de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of het oprichten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvoor graafwerkzaamheden worden verricht tot een diepte van meer dan 0,50 m onder de oppervlakte en waarvan de toename van de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2.

 

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepaalde in 8.2 en toestaan dat wordt gebouwd, mits de indiener bij de aanvraag een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

a. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;

b. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;

c. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

8.4.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betref met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;

b.      het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;

c.       het uitvoeren van overige grondbewerkingen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;

d.      het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur over een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;

e.      het verwijderen en/of aanbrengen van meer dan 0,50 m diepwortelende beplantingen en/of bomen over een oppervlakte van groter dan 1.000 m2;

f.        het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte van groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m.

 

8 .4.2 Normaal onderhoud

Het verbod als bedoeld in 8.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.       betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

8.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a.       geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in 8.1 genoemde waarden;

b.      de indiener bij de vergunningsaanvraag een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

1.       het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;

2.       de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;

3.       in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

8.5.1 Aanscherping regels voor bescherming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het plan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

8.5.2 Anderszins wijzigen van de regels voor bescherming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien:

a.       uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b.      het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het plan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de lage archeologische verwachtingswaarden van de gronden.

 

9.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot;

b. de bouw van een bijgebouw, de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of het oprichten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvoor graafwerkzaamheden worden verricht tot een diepte van meer dan 0,50 m onder de oppervlakte en waarvan de toename van de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.000 m2.

 

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepaalde in 43.2 en toestaan dat wordt gebouwd, mits de indiener bij de aanvraag een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

a. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;

b. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;

c. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

9.4.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, waterpar4jen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betref met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;

b.      het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;

c.       het uitvoeren van overige grondbewerkingen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;

d.      het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur over een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m;

e.      het verwijderen en/of aanbrengen van meer dan 0,50 m diepwortelende beplantingen en/of bomen over een oppervlakte van groter dan 1.000 m2;

f.        het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte van groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,50 m.

 

9.4.2 Normaal onderhoud

Het verbod als bedoeld in 43.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.       betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

9.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a.       geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in 9.1 genoemde waarden;

b.      de indiener bij de vergunningsaanvraag een archeologisch rapport overlegt van een ter zake deskundige, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

1.       het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;

2.       de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;

3.       in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

9.5.1 Aanscherping regels voor bescherming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het plan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

9.5.2 Anderszins wijzigen van de regels voor bescherming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen indien:

a.       uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b.      het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het plan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10  Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijf bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Algemene regel m.b.t. ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

11.1.1 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

a.       ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen de gronden waar volgens de desbetreffende regels hoofd- dan wel bijgebouwen zijn toegestaan;

b.      in de berekening van de oppervlakte van de perceelsafhankelijke maxima, wordt de oppervlakte aan ondergrondse bouwwerken meegenomen, voor zover de ondergrondse bebouwing niet onder bovengrondse bebouwing is gesitueerd;

c.       in de berekening van de inhoud van de perceelsafhankelijke maxima bij woningen, wordt de inhoud aan ondergrondse bouwwerken niet meegenomen, voor zover de ondergrondse bebouwing binnen de contouren van de bovengrondse bebouwing is gesitueerd en volledig beneden peil is gesitueerd;

d.      randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn buiten bouwvlakken toegestaan;

e.      de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot maximaal 6 m onder peil gebouwd mag worden.

 

11.1.2 Afwijken ondergrondse bouwdiepte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.1.2. sub e voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

 

11.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en maten

11.2.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

11.2.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 en/of artikel 10 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

11.2.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 11.2.1 en 11.2.2 van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

11.3 Voldoende parkeergelegenheid

Tenzij in hoofdstuk 2 expliciet is voorzien in een andere regel ten aanzien van de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid, geldt de volgende regeling:

a. bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk of de verandering van de functie van een bouwwerk al dan niet met bijbehorend bouwperceel dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien;

b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of de functie in overeenstemming is met het plan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-normen bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;

c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

 

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

 

12.1 Luchtvaartverkeerzone 2

 

12.1.1 Verbod

Binnen de Luchtvaartverkeerzone 2 geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 56 meter boven NAP in verband met de IHCS dat aangeeft het beschermingsgebied van de IHCS. Deze maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d.

 

12.2  Luchtvaartverkeerzone 8 

 

12.2.1 Verbod

Binnen de Luchtvaartverkeerzone 8 geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 10 meter boven NAP met een hellingshoek van circa 0,7 º (857,5 meter horizontaal en 10 meter verticaal) in verband met een ILS. Deze maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d.

 

12.2.2 Afwijken

a.       Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 12.2.1 onder de voorwaarde dat de werking van het ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. 

b.      Voorafgaand aan het verlenen van de vrijstelling dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie, DGW&T, directie Brabant.

12.3  Vrijwaringszone – radar

 

12.3.1 Verbod

Binnen de 'vrijwaringszone - radar' geldt een bouwverbod voor bouwwerken hoger dan de denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de radarantenne op 48 +NAP, oplopend met 0,25 graden tot een hoogte van 113 m +NAP op een afstand van 15 km van de radarantenne. Deze maximumhoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d.

 

12.3.2 Afwijken

  1. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 12.3.1 onder de voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. 
  2. Voorafgaand aan het verlenen van de vrijstelling dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie, DGW&T, directie Brabant.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

a.       de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover niet reeds op grond van een ander artikel een omgevingsvergunning is verleend;

b.      de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

c.       de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geef;

d.      de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;

e.      de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;

f.        het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

g.       de regels en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van

a.       communicatievoorzieningen, worden vergroot tot niet meer dan 35 m;

h.      bij de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie gelden de volgende voorwaarden:

1.       het plaatsen van gsm-apparatuur dient zoveel mogelijk gebundeld te worden ('site-sharing'). Indien 'sitesharing' niet mogelijk is gebleken, dient plaatsing van een mast in landschap, stedenbouw en architectuur te worden ingepast;

2.       een basisstation wordt geplaatst op een bestaand bouwwerk, geen gebouw zijnde, hoger dan 15 m (bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, windmolens viaduct enz.), of op een bestaand 'werkgebouw' (d.i. een gebouw zonder woonfunctie, waar geen mensen permanent verzorgd of verpleegd worden, en waar geen kinder- en kleuteropvang plaatsvindt hoger dan 15 m;

3.       plaatsing op een bestaand woongebouw is alleen mogelijk indien met een radiotechnisch rapport is aangetoond dat een andere locatie vanuit radiotechnisch oogpunt onmogelijk is;

4.       bij plaatsing op een bestaand bouwwerk mag de hoogte van de antenne niet meer dan 6 m bedragen en moet de afstand van de stralingsbron tot een voor personen toegankelijke ruimte in horizontale richting (recht voor de antenne) ten minste 3 m bedragen en in verticale richting ten minste 2,5 m;

5.       indien het basisstation wordt verplaatst op een mast met voet, mag de hoogte van mast/voet en antenne tezamen niet meer dan 40 m bedragen;

6.       de inhoud van een apparatuurkast bij een basisstation mag niet meer bedragen van 2 m3;

7.       plaatsing is niet toegestaan op of nabij een rijksmonument en op of nabij een beeldbepalend pand;

8.       plaatsing is niet toegestaan op de gronden met de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur';

9.       de waarden van natuur en landschap zoals beschreven in de desbetreffende bestemmingsbepalingen, daardoor niet onevenredig worden aangetast, in die zin dat de locatiekeuze ruimtelijk moet worden onderbouwd, waarbij rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van specifieke natuurwaarden, het bepaalde in de Flora- en faunawet en eventuele invliegfunnels;

10.   het bepaalde in hoofdstuk 3 daarbij in acht wordt genomen.

 

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Algemene Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

a.       overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer dan 3 m bedragen het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

b.      overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

i.         De overschrijding mag echter niet meer dan 3 m bedragen het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

c.       het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar regels in wekelijke regelingen, indien deze wekelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

 

Artikel 15 Algemene procedureregels

15.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

 

15.2 Nadere eisen

Bij toepassing van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

15.3 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

 

Artikel 16 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals nader is aangeduid in de doeleinden.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.       Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.       gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.       na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

b.      Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c.       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

17.2 Overgangsrecht gebruik

a.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdsip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a

te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

17.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meerdere natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

 

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan

Extra uitrit en opslag Dorpsstraat 94-96, Woensdrecht`”

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 juni 2019

 

De voorzitter,                                                                                                                 De griffier,