De voor ‘Wonen – NA’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b beroepsmatige
activiteiten in het hoofdgebouw, op een maximum van
c één
grondgebonden woning per bouwperceel;
d tuinen en erven;
e (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
f
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g groenvoorzieningen.
21.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de
aanduiding ‘geen gebouwen toegestaan’ is het bouwen van gebouwen niet
toegestaan.
21.2.2 Woningen
Voor het bouwen van
woningen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is maximaal
één vrijstaand hoofdgebouw toegestaan met uitzondering van hoofdgebouwen ter
plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’, waarbij
maximaal 2 hoofdgebouwen, aaneengebouwd per bouwvlak zijn toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdgebouw mag maximaal met 10% worden vergroot waarbij:
1 de inhoud van de woning
niet meer mag bedragen dan
2 de inhoud van het
hoofdgebouw altijd mag worden vergroot tot
c een
hoofdgebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
e ter
plaatse van het bouwvlak bedraagt de goothoogte van de maximale contour de
hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot aan de hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding
‘maximale bouwhoogte’;
g indien
een hoofdgebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor
een hoofdgebouw een omgevingsvergunning voor
het bouwen
is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de
richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak
van het gedeelte van het hoofdgebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdgebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de
voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een
minimale ruimte van
j
ter plaatse van het bouwvlak mag de maximale contour worden
overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm
niet verandert.
21.2.3 Bijgebouwen achter voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van bijgebouwen
achter de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a de
totale diepte van het hoofdgebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te
meten vanaf de voorgevelrooilijn, mag gezamenlijk maximaal
b in
het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een minimale ruimte
van
c de afstand van vrijstaande bijgebouwen
tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
d binnen het ‘bouwvlak’ mogen
bijgebouwen worden gebouwd mits de maximale contour, zoals bedoeld in lid o en
verder van artikel 20.2.2, niet wordt overschreden;
e op het gedeelte van het
bouwperceel buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen maximaal 50% bedragen. Deze bepaling
geldt niet voor het bouwen voor de voorgevelrooilijn;
f
in aanvulling op het bepaalde in de
leden a tot en met e mogen buiten het ‘bouwvlak’ bijgebouwen worden gebouwd
indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1 buiten
het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van bijgebouwen per bouwperceel
maximaal
2 de
afstand tot de voorgevel is minimaal
3 op
hetzelfde bouwperceel bedraagt de afstand minimaal
-
hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen;
-
aangebouwd bijgebouw en vrijstaande bijgebouwen;
-
vrijstaande bijgebouwen onderling.
4 buiten
het ‘bouwvlak’ bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één (verlengde van
een) zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen aanwezig zijn;
5 de
goothoogte bedraagt maximaal
6 de
nokhoogte bedraagt maximaal
7 in
afwijking van het bepaalde in sub 5 mag de goothoogte van een overkapping met
een open constructie voor zover deze is gelegen op een afstand van minder dan
8 de dakhelling van het
aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het
dakvlak van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande
bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het
hoofdgebouw.
g
in afwijking van
het bepaalde onder e en f onder 1 mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden
vergroot, onder de volgende voorwaarden:
1
van deze regeling
kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al
heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op
basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere
wijze is verzekerd;
2
bijgebouwen die
geen monument zijn en waarmee het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen
zoals bepaald in lid f 1 wordt overschreden, worden gesloopt met uitzondering
van het bepaalde in lid 3;
3
maximaal 50% van
het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden
teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van
maximaal
4
niet eerder mogen
de bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden genomen dan nadat alle
overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan
bijgebouwen, gesloopt is.
21.2.4 Bijgebouwen vóór voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van
bijgebouwen vóór de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a er
mogen uitsluitend aangebouwde bijgebouwen worden gebouwd binnen het verlengde
van de zijgevels van het hoofdgebouw;
b de
diepte mag maximaal
c de
bouwhoogte mag maximaal
d de
totale breedte maximaal 3/5 deel bedragen van het gedeelte van de voorgevel dat
in de voorgevelrooilijn valt, met een maximale breedte van
e de
totale oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal
21.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a ondergronds bouwen is
alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijnen;
b onverminderd het bepaalde
in lid a is ondergrond bouwen toegestaan op plaatsen waar volgens artikel
21.2.1 t/m 21.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse
bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c de verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
21.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden achter de voorgevelrooilijn
mag de hoogte maximaal
b op de gronden vóór de
voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal
21.2.7 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 21.2.1 tot en met 21.2.6
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd. Deze bepaling is niet meer van toepassing indien gebruik is gemaakt
van de regeling in lid 4.8.6, lid 7.7.3 en lid 21.2.3 onder g.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy.
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
21.4.1 Afwijking energiezuinige woningen
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 21.2.2 onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de
bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een woning,
waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
21.4.2 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle woningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.2
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
woningen, onder de volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b bijgebouwen die geen
monument zijn en waarmee het totale oppervlak aan bijgebouwen zoals bepaald in
lid 21.2.3 onder f.1 wordt overschreden, worden gesloopt of er moet gebruik gemaakt
kunnen worden van lid c;
c in afwijking van het
bepaalde onder b mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot, onder de
volgende voorwaarden:
1
van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze
locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in
het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling,
sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging
Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
2
maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande
gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal
aan bijgebouwen van maximaal
3
niet eerder mogen de bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden
genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal
toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d lid b en c zijn niet van toepassing indien bij recht of eerder via
een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid op
grond van dit bestemmingsplan een groter oppervlak aan bijgebouwen dan
e er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke
inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan);
f het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit
onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies aan een ter zake deskundige.
21.4.3 Afwijking rieten kap
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.2
onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een woning een rieten
kap wordt gerealiseerd;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
21.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle woningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.3
onder f.6 voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a het hoofdgebouw is een
cultuurhistorisch waardevolle woning;
b de bouwhoogte van het
hoofdgebouw bedraagt minimaal
c door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
21.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a het
hoofdgebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
b vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
d gronden
voor open opslag.
21.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een woning mag de
oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
21.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.1 onder a en b en lid 21.5.1
voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdgebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouw(en), niet
zijnde een overkapping met een open constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen
uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is
of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat
worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en bedrijfsmatige
activiteiten en bed & breakfast is toegestaan,
maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat
van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
21.6.2 Afwijking bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.1
onder a en b voor de uitoefening van bed & breakfast
in het hoofdgebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdgebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1 het bruto-vloeroppervlak
ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer
bedragen dan
2 ten behoeve van de bed & breakfast
voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers
toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s)
van de woning;
3 de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed
& breakfast voorziening is één week;
4 permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke
werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1
het gebruik moet
naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;
2
het gebruik dient
de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten
in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de
woning is;
3
de voorziening
mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als
een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet
is toegestaan.
c
het niet betreft
zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat
worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g
een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast
is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt
blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag
mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane
maximale oppervlakte niet worden overschreden.
21.7.1 Herbouw woning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd het bouwvlak te wijzigen voor het herbouwen van een woning op een
andere locatie binnen de bestemming, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe woning is 10m breed en
d de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
e het hoofdgebouw mag
maximaal
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan).