De voor ‘Wonen – AG’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b beroepsmatige
activiteiten in het hoofdgebouw, op een maximum van
c één
grondgebonden woning per bouwperceel;
d ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch -
kleinschalige bedrijfsactiviteit’ het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige
activiteiten die genoemd zijn in bijlage 1;
e tuinen en erven;
f
(onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
g water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
h groenvoorzieningen.
20.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten’ is het bouwen van
gebouwen niet toegestaan.
20.2.2 Woningen
Voor het bouwen van
woningen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is maximaal
één vrijstaand hoofdgebouw toegestaan met uitzondering van hoofdgebouwen ter
plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’, waarbij
maximaal 2 hoofdgebouwen, aaneengebouwd per bouwvlak zijn toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdgebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
e ter
plaatse van het bouwvlak bedraagt de goothoogte van de maximale contour de
hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot aan de hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding
‘maximale bouwhoogte’;
g indien
een hoofdgebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor
een hoofdgebouw een omgevingsvergunning voor
het bouwen
is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de
richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak
van het gedeelte van het hoofdgebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdgebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de
voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een minimale
ruimte van
j
ter plaatse van het bouwvlak mag de maximale contour worden
overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm
niet verandert.
20.2.3 Bijgebouwen achter voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van bijgebouwen
achter de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a de totale diepte van het
hoofdgebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de
voorgevelrooilijn, mag gezamenlijk maximaal
b in
het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een minimale ruimte
van
c de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
d binnen het ‘bouwvlak’ mogen
bijgebouwen worden gebouwd mits de maximale contour, zoals bedoeld in lid d en
verder van artikel 20.2.2, niet wordt overschreden;
e op het gedeelte van het
bouwperceel buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen maximaal 50% bedragen. Deze bepaling
geldt niet voor het bouwen voor de voorgevelrooilijn;
f
in aanvulling op het bepaalde in
de leden a tot en met e mogen buiten het ‘bouwvlak’ bijgebouwen worden gebouwd
indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1 buiten
het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van bijgebouwen per bouwperceel
maximaal
2 de
afstand tot de voorgevel is minimaal
3 op
hetzelfde bouwperceel bedraagt de afstand minimaal
-
hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen;
-
aangebouwd bijgebouw en vrijstaande
bijgebouwen;
-
vrijstaande bijgebouwen onderling.
4 buiten
het ‘bouwvlak’ bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één (verlengde van
een) zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen aanwezig zijn;
5
de goothoogte bedraagt maximaal
6
de nokhoogte bedraagt maximaal
7
in afwijking van het bepaalde in sub 5 mag
de goothoogte van een overkapping met een open constructie voor zover deze is
gelegen op een afstand van minder dan
8
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdgebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdgebouw.
g in afwijking van het bepaalde onder e en f
onder 1 mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot, onder de volgende
voorwaarden:
1 van
deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van
bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op
basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere
wijze is verzekerd;
2 bijgebouwen die geen monument zijn en
waarmee het maximaal toegestane
oppervlak aan bijgebouwen zoals bepaald in lid f 1 wordt overschreden,
worden gesloopt met uitzondering van het bepaalde in lid 3;
3 maximaal
50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden
teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van
maximaal
4 niet eerder mogen de bijgebouwen
worden gebouwd of in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige
bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen,
gesloopt is.
h in aanvulling op het bepaalde
onder f geldt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen –
agrarisch - kleinschalige bedrijfsactiviteit’ het volgende:
1 het oppervlak van bijgebouwen voor
bedrijfsactiviteiten op het bouwperceel mag maximaal
2 goothoogte van bijgebouwen voor
bedrijfsactiviteiten ter plaatse van een garagedeur mag maximaal
3 nokhoogte van bijgebouwen voor
bedrijfsactiviteiten mag maximaal
20.2.4 Bijgebouwen vóór voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van
bijgebouwen vóór de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a er mogen uitsluitend aangebouwde
bijgebouwen worden gebouwd binnen het verlengde van de zijgevels van het
hoofdgebouw;
b de
diepte mag maximaal
c de
bouwhoogte mag maximaal
d de
totale breedte mag maximaal 3/5 deel bedragen van het gedeelte van de voorgevel
dat in de voorgevelrooilijn valt, met een maximale breedte van
e de
totale oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal
20.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a ondergronds bouwen is
alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijnen;
b onverminderd het bepaalde
in lid a is ondergronds bouwen toegestaan op plaatsen waar volgens artikel
20.2.1 t/m 20.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk
geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c de verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
20.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden achter de
voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal
b op de gronden vóór de
voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal
20.2.7 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 20.2.1 tot en met 20.2.6
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd. Deze bepaling is niet meer van toepassing indien gebruik is gemaakt
van de regeling in lid 3.8.8, lid 7.7.3 en lid 20.2.3 onder g.
Het
bevoegd gezag kan
nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
20.4.1 Afwijking energiezuinige woningen
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 20.2.2 onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de
bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een woning,
waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
20.4.2 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle woningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 onder b voor het
vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle woningen, onder
de volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b bijgebouwen die geen
monument zijn en waarmee het totale oppervlak aan bijgebouwen zoals bepaald in
artikel 20.2.3 lid f.1 wordt overschreden, worden gesloopt of er moet gebruik gemaakt
kunnen worden van lid c;
c in afwijking van het bepaalde
onder b mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot, onder de volgende
voorwaarden:
1
van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze
locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in
het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling,
sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging
Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
2
maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande
gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal
aan bijgebouwen van maximaal
3
niet eerder mogen de bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden
genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal
toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d lid b en c zijn niet van toepassing indien bij recht of eerder via
een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid op
grond van dit bestemmingsplan een groter oppervlak aan bijgebouwen dan
e er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke
inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan);
f het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het
bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een
ter zake deskundige.
20.4.3 Afwijking rieten kap
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2
onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een woning een rieten
kap wordt gerealiseerd;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
20.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle woningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2.3 onder
f.6 voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a het hoofdgebouw is een
cultuurhistorisch waardevolle woning;
b de bouwhoogte van het
hoofdgebouw bedraagt minimaal
c door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
20.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a het
hoofdgebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
b vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
d gronden
voor open opslag;
e gronden
en bouwwerken met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch -
kleinschalige bedrijfsactiviteit’ voor het volgende:
1 uitoefening
van detailhandel met uitzondering van beperkte detailhandel als
niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiende uit
de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
2 verkeersaantrekkende
activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale
afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie.
3
activiteiten waarbij niet voorzien wordt in
parkeren op eigen terrein.
20.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een woning mag de
oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
20.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.1 onder a en b voor de
uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdgebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouw(en), niet
zijnde een overkapping met een open constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen
uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een
nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is
of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat
worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is
toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven
tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag
nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale
oppervlakte niet worden overschreden.
20.6.2 Afwijking bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in
lid 20.1 onder a en b voor de uitoefening van bed & breakfast
in het hoofdgebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdgebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1
het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan
2
ten behoeve van
de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3
slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal
1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de woning;
3
de maximale
verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast
voorziening is één week;
4
permanente
bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1
het gebruik moet
naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;
2 het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen,
dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de
bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
3 de voorziening mag door de bouwkundige opzet,
indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent
ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.
c
het niet betreft zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling
van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat
worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g
een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast
is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt
blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag
mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane
maximale oppervlakte niet worden overschreden.
20.7.1 Herbouw woning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd het bouwvlak te wijzigen voor het herbouwen van een woning op een
andere locatie binnen de bestemming, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe woning is
d de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
e het hoofdgebouw mag
maximaal
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan).