Inhoud

Hoofdstuk 1     Inleidende regels   1

Artikel 1      Begrippen   1

Artikel 2      Wijze van meten   20

Hoofdstuk 2     Bestemmingsregels   23

Artikel 3      Agrarisch   23

Artikel 4      Agrarisch met waarden – Openheid- en Natuurwaarden   45

Artikel 5      Agrarisch met waarden – Openheid   61

Artikel 6      Agrarisch met waarden – Natuurwaarden   82

Artikel 7      Bedrijf  86

Artikel 8      Bedrijf - Nutsvoorziening   97

Artikel 9      Gemengd   106

Artikel 10    Groen   118

Artikel 11    Horeca   120

Artikel 12    Maatschappelijk – Begraafplaats  129

Artikel 13    Natuur  131

Artikel 14    Recreatie - Jachthaven   134

Artikel 15    Recreatie – Recreatiepark  141

Artikel 16    Sport  150

Artikel 17    Verkeer  153

Artikel 18    Verkeer – Stroomwegen   155

Artikel 19    Water  157

Artikel 20    Wonen – AG   159

Artikel 21    Wonen - NA   168

Artikel 22    Leiding   177

Artikel 23    Waarde - Archeologie   180

Artikel 24    Waterstaat – Uiterwaarden   182

Artikel 25    Waterstaat – Waterberging   184

Artikel 26    Waterstaat - Waterkering   186

Hoofdstuk 3     Algemene regels   188

Artikel 27    Anti-dubbeltelregel 188

Artikel 28    Algemene aanduidingsregels  188

Artikel 29    Algemene afwijkingsregels  189

Artikel 30    Algemene wijzigingsregels  189

Hoofdstuk 4     Overgangs- en  slotregels   190

Artikel 31    Overgangsrecht  190

Artikel 32    Slotregel 192

 

 

Bijlage 1:    Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen)

Bijlage 2:    Bedrijfsactiviteiten (bij bedrijven)

 


Hoofdstuk 1             Inleidende regels

Artikel 1          Begrippen

 

plan:

Het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Waalwijk.

 

bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0867.bpbuitengebied-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aangebouwd bijgebouw:

Een met het hoofd(woon)gebouw verbonden gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw en ten dienste staat van het hoofd(woon)gebouw danwel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofd(woon)gebouw.

 

aardkundige waarden:

Waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

 

abiotische waarden:

Geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en ook op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

 

achtergevel:

Gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.

 


agrarisch bedrijf:

Bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:

-          het telen van gewassen en/of;

-          het houden van dieren.

 

agrarisch bouwvlak:

Het bouwvlak vanwaar uit het agrarische bedrijf uitgeoefend wordt. Binnen het agrarisch bouwvlak worden alle gebouwen gesitueerd die daarvoor nodig zijn.

 

agrarisch medegebruik:

Agrarische bedrijfsactiviteiten, die geen specifiek beslag leggen op de ruimte.

 

agrarische paardenhouderij:

Onder een paardenhouderij als agrarisch bedrijf wordt verstaan een bedrijf waarbij geheel of in overwegende mate gaat om het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden. Er is altijd sprake van een bepaalde mate van grondgebondenheid. Onder agrarische paardenhouderijen vallen in ieder geval:

-          fok- en opfokbedrijven;

-          hengstenhouderij;

-          merriehouderij;

-          paardenmelkerij.

 

agrarisch technisch hulpbedrijf:

Een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Hieronder vallen in ieder geval: grootveekliniek, KI-station, mestopslag- en mesthandelsbedrijf, loonwerkbedrijf (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijf, veehandelsbedrijf.

 

agrarisch verwant bedrijf:

Een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Hieronder vallen in ieder geval: dierenasiel, dierenkliniek, groencomposteringsbedrijf, hondenkennel, hoveniersbedrijf, stalhouderij, instelling voor agrarisch praktijkonderwijs en volkstuinen.

 

ambachtelijke bedrijvigheid

Het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen geheel of overwegend door middel van handwerk.

 


ambachtelijke en dienstverlenende bedrijven

een bedrijf dat gericht is op het op kleinschalige wijze en geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen of het op vergelijkbare wijze verlenen van diensten. Hiertoe wordt ook gerekend het, als ondergeschikte en niet-zelfstandige nevenactiviteit, verkopen en/of leveren van goederen die rechtstreeks verband houden met het ambacht of de dienstverlening.

 

archeologische waarden:

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

 

bebouwing:

-          één of meer gebouwen en/of;

-          bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bebouwingscluster:

Een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties.

 

bebouwingsconcentratie:

Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

 

bebouwingslint:

Een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties.

 

bed & breakfast:

Een aan de woonfunctie ondergeschikte vorm van extensieve verblijfsrecreatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed & breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichtten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of permanente kamerverhuur. Degene die de bed & breakfast voorziening biedt, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.

 

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) daaronder niet begrepen.

 


bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen)

-          het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

-          uitoefening van ambachtelijke bedrijvigheid;

in of bij een woning waarbij de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Degene die de bedrijfsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.

 

bedrijfswoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

 

bedrijven met dieren/veterinaire risico’s (agrarisch technisch):

Agrarisch technische bedrijven waar dieren worden gehouden en/of sprake is van veterinaire risico’s. Hieronder worden in ieder geval verstaan: grootveeklinieken, KI-stations, veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.

 

bedrijven met dieren/veterinaire risico’s (agrarisch verwant):

Agrarisch technische bedrijven waar dieren worden gehouden en/of sprake is van veterinaire risico’s. Hieronder worden in ieder geval verstaan: dierenasiels en dierenklinieken.

 

bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen:

Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden waarvoor relatief veel verkeersbewegingen nodig zijn. Hieronder worden in ieder geval verstaan: loonwerkbedrijven (incl. verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen).

 

bedrijven met publiekaantrekkende werking:

Bedrijven waar activiteiten plaatsvinden waarvoor relatief veel publiek wordt aangetrokken. Hieronder worden in ieder geval verstaan volkstuinen.

 

beheersobject:

Een natuurterrein of complex van op geringe afstand van elkaar gelegen natuurterreinen, welke tot één eigendom behoren en beheerstechnisch (d.w.z. voor wat betreft de inzet van mensen en materiaal) als één geheel worden beschouwd.

 

bergbezinkvoorziening:

(Ondergrondse) ruimte waarin tijdens zware regenval afvalwater tijdelijk wordt opgeslagen.

 


beroepsmatige activiteiten (bij wonen):

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Degene die de beroepsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.

 

bestaand bouwwerk:

a         Bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan is gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend;

b         Bouwwerk dat aantoonbaar vanaf 1955 aanwezig is.

 

bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

Gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw dan wel hoofdwoongebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen.

 

biotische waarden:

Geheel van waarden in verband met het biotische milieu (= levende natuur), in de vorm van specifieke kwetsbare soorten, weidevogels en struweelvogels en ook op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

 

bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

 

bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

centrale voorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreanten waaronder in ieder geval receptie, kantoor, winkel, café restaurant en dagverblijfrecreatie.

 

cultuurhistorische waardevolle boerderij:

Eén gebouw, bestaande uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met direct aangebouwde (voormalige) agrarische bedrijfsruimte(n), dat voldoet aan de volgende kenmerken:

-        in gebruik (geweest) als agrarisch bedrijf met bedrijfswoning;

-        maximaal bestaande uit 2 samengestelde delen;

-        gebouwd vóór 1972;

-        voldoende uiterlijke kenmerken van een boerderij zijn nog aanwezig.

 

cultuurhistorische waarden:

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

 

cultuurhistorisch waardevolle (bedrijfs)woningen:

-        rijksmonumenten;

-        gemeentelijke monumenten;

-        cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.

 

dagrecreatie:

Het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.


dak:

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

dakopbouw:

Een toevoeging aan het hoofd(woon)gebouw door het verhogen van de nok of bovenste dakrand van het dak die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.

 

detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit), daaronder mede begrepen ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat in verband staat met en essentieel onderdeel is van de verkoop van de goederen, waaronder in ieder geval onderhoud, reparatie en installatie, alsmede opslag van de te verkopen goederen.

 

dienstverlening:

Het verlenen van economisch-maatschappelijke diensten aan derden waaronder in ieder geval kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen. Uitgezonderd zijn een garagebedrijf en een seksinrichting.

 

ecologische verbindingszone

Elementen die als verbinding fungeren tussen verschillende leefgebieden. De samenstelling en inrichting van een verbinding wordt bepaald door de reeds aanwezige landschapselementen en barrières en door de eisen die de betreffende dier- en/of plantsoorten aan een verbindend element stellen.

 

eerste bouwlaag:

De bouwlaag op de begane grond.

 

erfbeplanting:

Afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

 

extensief dagrecreatief medegebruik:

Extensieve vorm van dagrecreatie, inclusief de bijbehorende voorzieningen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, waaronder in ieder geval wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën of boerengolf.

 

extensieve dagrecreatiepunten:

Voorzieningen of bedrijfsmatige activiteiten als ondergeschikte activiteit bij een agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval het inrichten van een (voormalige) bedrijfsruimte voor natuureducatie, proeven van streekproducten op de boerderij, boerengolf en zorgboerderij.

 

extensieve verblijfsrecreatie:

Kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van in ieder geval een minicamping, kampeerboerderij, bed & breakfast.

 

gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

gebruiksgerichte paardenhouderij:

Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone. Hieronder vallen in ieder geval: manege, paardenpension, verenigingsaccommodaties.

 

geluidzoneringsplichtige inrichting:

Een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

 

glastuinbouwbedrijf:

Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen of permanent aanwezige tunnels, met een bouwhoogte van 1,5 meter of meer.

 

groepsaccommodatie:

Een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie voor een groep of groepen van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben en waarbij overnacht wordt in gemeenschappelijke zalen en/of kamers.

 

grondgebonden bedrijf:

Een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden die structureel deel uitmaken van het bedrijf en die in de nabijheid van het bedrijf zijn gelegen. Hieronder vallen in ieder geval: agrarische paardenhouderijen, akkerbouw-, fruitteelt-, en vollegrondtuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.

 


groothandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

 

halfvrijstaande woningen:

-        Woningen waarbij sprake is van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

-        Woningen waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse bouwperceelsgrens valt met uitzondering van woningen in gesloten bebouwing.

 

hobbybedrijf:

Agrarische activiteiten met minder dan 10 NGE waar de ondernemer geen of slechts ondergeschikte inkomsten heeft van het bedrijf.

 

hoekperceel:

Het perceel dat aan twee of meer zijden is gelegen aan openbaar gebied.

 

hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen:

Hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 meter en het gehele jaar door nodig. Hieronder vallen in ieder geval: ondersteunende kassen, stellingen.

 

hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

Hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen hoger dan 1,5 meter en zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden. Hieronder vallen in ieder geval wandel- en regenkappen, menstoegankelijke tunnels en hagelnetten.

 

hoofdberoepsbedrijf:

Een (reëel of volwaardig) bedrijf waarbij de ondernemer geen of slechts ondergeschikte inkomsten heeft van buiten het agrarische bedrijf. Onderscheid wordt gemaakt in volwaardige bedrijven en reële bedrijven.

 

hoofdgebouw:

Een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als belangrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.

 

hoofdverblijf:

Plaats die fungeert als vaste woon- of verblijfplaats en/of het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene.

 

hoofdwoongebouw:

Een gebouw, exclusief aangebouwde bijgebouwen met een woonfunctie, dat door zijn ligging, constructie en/of afmeting onderdeel uitmaakt van een bedrijf en dat bedoeld is voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.


horeca:

Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig logies verstrekken, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie. De volgende indeling in soorten horeca wordt gehanteerd:

 

a       lichte horeca

-        Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca waaronder in ieder geval: automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, snackbar, tearoom, traiteur, bezorg- en/of afhaalservice;

-        Overige lichte horeca waaronder in ieder geval hotel, restaurant al dan niet met bezorg- en/of afhaalservice (onder andere Chinees restaurant, pizza- en fastfoodrestaurants).

 

b       middelzware horeca

Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken waaronder in ieder geval: bar, bierhuis, biljartcentrum, café, coffeeshop, proeflokaal, shoarma/grillroom, zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen).

 

c       zware horeca

Bedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen waaronder in ieder geval: discotheek, nachtclub, partycentrum. Regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.

 

hulpgebouw:

Een gebouw ten behoeve van een agrarisch bedrijf, behorende bij een landbouwperceel/landbouwkavel, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het agrarisch hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, schuilhutten, schuilgelegenheden, kapschuren, melkschuren.

 

hydrologische waarde:

Waarden in verband met het watersysteem in relatie tot beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

 

intensieve veehouderij/intensief veehouderijbedrijf:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij.


intensieve dagrecreatiepunten:

Dagrecreatiepunten zijn plekken waar concentratie van recreatieve activiteiten plaatsvindt als hoofdfunctie. Hieronder valt in ieder geval: jachthaven.

 

intensieve geiten-/schapenhouderij:

Intensieve veehouderij gericht op het houden van geiten en/of schapen.

 

jachthaven:

Ligplaatsvoorzieningen voornamelijk voor kleine recreatievaartuigen.

 

kampeermiddel:

a      Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

b      Enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.

 

kas:

Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.

 

kernrandzone:

Een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

 

lage, permanente teeltondersteunende voorzieningen:

Teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte en het gehele jaar door nodig. Waaronder in ieder geval containerteelt.

 

lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen :

Teeltondersteunende voorzieningen tot en met 1,5 meter hoogte en zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden. Waaronder in ieder geval folies en lage tunnels.

 

landschappelijke beplanting:

Begroeiingselement in het agrarisch gebied, overwegend bestaande uit opgaande beplanting zonder een hoofdfunctie bosbouw of agrarische houtteelt, waaronder in ieder geval bosschages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen en solitaire bomen.

 

landschapselementen:

De verzameling van landschappelijke beplantingen en natuurelementen.

 

ligplaats:

Plaats waar een vaartuig geankerd of afgemeerd is of kan worden.

 

maatschappelijke voorzieningen:

Sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening en voorzieningen ten behoeve van onderwijs.

 

maximale contour:

Omtrek die (denkbeeldig) ontstaat door combinatie van een aantal in dit plan te bepalen regels. Deze omtrek mag geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor hoofd- en bijgebouwen.

 

natuurelementen:

Een begroeiingselement en/of abiotisch element in het agrarisch gebied, anders dan overwegend bestaand uit opgaande beplanting, waaronder in ieder geval moerasjes, poelen, overhoeken, steilranden, dat geen agrarische productiefunctie heeft.

 

natuurterrein:

Natuurterrein is grond met een houtopstand die de hoofdfunctie natuur heeft, heideveld, ven, hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik, riet- en ruigtland, griend en laagveenmoeras. Ook grasland of bouwland met de hoofdfunctie natuur wordt gezien als natuurterrein.

 

natuurwaarden:

Waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

 

nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf:

Bedrijfsmatige activiteit die voorziet in een aanvulling van het inkomen van de agrariër, maar die in meerdere opzichten (ruimtelijk, functioneel, economisch) ondergeschikt blijft aan de aanwezige agrarische bedrijfsvoering. De bedrijfsmatige activiteit kan al dan niet verbonden zijn met de agrarische bedrijfsvoering, verbrede landbouw valt dus ook onder het begrip nevenactiviteiten.

 

nevenactiviteit bij een niet-agrarisch bedrijf/voorziening:

Bedrijfsmatige activiteit die voorziet in een aanvulling van het inkomen, maar die in meerdere opzichten (ruimtelijk, functioneel, economisch) ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit.

 

nevenberoepsbedrijf:

Bedrijf (minimaal 10 NGE, maximaal 34 NGE) waarbij de ondernemer een substantieel deel aan inkomsten heeft van zowel binnen als buiten het agrarisch bedrijf.

 

Nederlandse Grootte Eenheid (NGE):

Nederlandse Grootte Eenheid (NGE), een standaard eenheid voor de bepaling van de omvang van een agrarisch bedrijf zoals die gehanteerd word door het Landbouw Economisch Instituut (LEI).

 

Niet-agrarische paardenhouderij:

Niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij en/of gebruiksgerichte paardenhouderij.

 

niet-agrarisch productiegerichte paardenhouderij:

Een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het africhten en trainen en verhandelen van paarden. Waaronder in ieder geval trainings- en sportstallen, handelsstallen, stalhouderijen, spermawinstations.

 

niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

Agrarisch bedrijf waarvan de productie niet overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde/open grond in de directe omgeving van het bedrijf, omdat de productie overwegend plaatsvindt in gebouwen, op verhardingen, op permanente folies, in/op permanente teeltvoorzieningen of anderszins los van de eigenlijke bodem. Hieronder vallen in ieder geval de volgende soorten bedrijven: intensief veehouderijbedrijf, glastuinbouwbedrijf, champignonkwekerij, plantenkwekerij op containervelden, witlofkwekerij, pelsdierhouderij, sommige vis- en wormenkwekerijen.

 

nieuwvestiging:

De vestiging van een al dan niet bestaand agrarisch bedrijf op een locatie waar nog geen agrarisch of niet-agrarisch bouwvlak aanwezig is.

 

omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

 

omgevingsvergunning voor het aanleggen:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

 


omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

 

omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

 

omschakeling:

Binnen een bouwvlak overstappen naar een ander soort bedrijf of andere bedrijfsvorm met dezelfde bestemming.

 

ondergronds bouwen:

Bouwen onder peil.

 

open opslag:

Het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van percelen.

 

overige teeltondersteunende voorzieningen:

Hieronder worden verstaan vraatnetten en boomteelthekken.

 

overige niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende soorten bedrijven: champignonkwekerij, plantenkwekerij op containervelden, witlofkwekerij, pelsdierhouderij en sommige vis- en wormenkwekerijen.

 

overkapping met een open constructie:

Een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt, met maximaal twee wanden die al dan niet tot de constructie zelf behoren. In de zin van dit bestemmingsplan is dit begrip gelijk aan een gebouw.

 

peil:

a      Voor een gebouw, gelegen op enig punt op een afstand van 4 meter uit de wegkant:

      de hoogte van de kruin van de weg;

b      Voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde:

      de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

c       Indien in, op of over het water wordt gebouwd:

      het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

 

permanente bewoning:

Bewoning van een kampeermiddel of recreatiewoning als hoofdverblijf.

 

productiegebonden detailhandel:

     Goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geproduceerd, bewerkt, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie:

     Een beperkte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten;

     Een beperkte verkoop in het klein als niet zelfstandig onderdeel van krachtens de bestemming toegelaten groothandel.

 

prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

recreatief medegebruik:

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

 

recreatiebedrijf/-voorziening:

Een bedrijf of functie overwegend gericht op het aanbieden van verblijfsrecreatie en/of dagrecreatie in de openlucht en/of gebouwde voorzieningen. Waaronder in ieder geval een jachthaven.

 

recreatieverblijf:

Een verblijf dat wordt gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden door personen of groepen van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

Hieronder vallen in ieder geval: kampeermiddel, trekkershut, groepsaccommodatie, ruimte voor bed&breakfast, stacaravan of recreatiewoning.

 

recreatiewoning:

Een gebouw dat wordt gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden door personen of groepen van personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

 

reëel agrarisch bedrijf:

Een hoofdberoepsbedrijf (minimaal 35 NGE en maximaal 49 NGE) waarbij de verwachting aanwezig is dat de volwaardigheid op termijn gewaarborgd zal zijn. De omvang van het bedrijf is zodanig dat het potentie heeft om zodanige investeringen te plegen dat het bedrijf als hoofdberoepsbedrijf zal kunnen voortbestaan.

 

schuilgelegenheid:

Bouwwerken, geen gebouw zijnde of overkapping met openconstructie.

 

seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

sportterreinen:

Terreinen ten behoeve van sport en sportieve recreatie.

 

sportvoorzieningen:

Voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie.

 

stacaravan:

Een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen –en derhalve zonder vaste fundering– met een maximale oppervlakte van 48 m², dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen –ook over grotere afstanden– als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen.

 

stalhouderij:

Een bedrijf kan als stalhouderij worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt behaald uit verhuur van aanspanningen, in ieder geval voor huwelijken, begrafenissen, tochten of shows.

 

statische opslag:

Opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven waaronder in ieder geval (antieke) auto’s, boten, caravans en dergelijke.

 

teeltondersteunende kas:

Hoge, permanente teeltondersteunende voorziening bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen met een bouwhoogte hoger dan 1,5 meter worden beschouwd als een kas.

 

teeltondersteunende voorzieningen (TOV):

Voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

     verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringen van onkruidgroei en beperking van vraatschade;

     verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;

     bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water).

 

tijdelijke werknemers:

personen die al dan niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats elders en vanwege werkzaamheden tijdelijk binnen de gemeente Waalwijk verblijven.

 

trekkershut:

Een gebouw van eenvoudige constructie, niet voorzien van sanitair, dat bestemd is voor kortdurend recreatief woonverblijf van passanten.

 

verbrede landbouw:

Activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf waaronder in ieder geval agro-toerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, productiegebonden/onderge-schikte detailhandel en zorgboerderijen.

 

verblijfsrecreatie:

Een vorm van recreatie, waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, in een recreatieverblijf verblijft of zich één of meer nachten op een kampeerterrein in een kampeermiddels bevindt.

 

vervolgactiviteit:

Activiteit die plaats gaat vinden op een locatie waar een bedrijf, met overeenkomstige bestemming/bouwvlak, volledig ophoudt te bestaan.

 

volwaardig agrarisch bedrijf:

Agrarisch hoofdberoepsbedrijf (vanaf 50 NGE) dat de arbeidsomvang heeft van ten minste één volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn is verzekerd.

 

voorgevel:

Gevel aan de voorzijde van een gebouw en indien aanwezig gerelateerd aan de ligging van de voorgevelrooilijn.

 


voorgevelrooilijn bedrijfswoning:

De denkbeeldige lijn die langs de kanten van de aanduiding bedrijfswoning wordt getrokken van de naar de openbare weg gekeerde grens/grenzen van de aanduiding tot aan de bestemmingsgrenzen. In het geval van een agrarische bedrijfswoning tot aan de bouwvlakgrenzen. In het geval van een bedrijfswoning op het recreatiepark gaat het om de naar de recreatieparkwegen gekeerde grens/grenzen.

 

voorgevelrooilijn woning:

De denkbeeldige lijn die langs de kanten van het bouwvlak wordt getrokken van de naar de openbare weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak tot aan de bestemmingsgrenzen.

 

voorgevelrooilijn recreatiewoning:

De denkbeeldige lijn die langs de kanten van het bouwvlak wordt getrokken van de naar de recreatieparkwegen gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak tot aan de bestemmingsgrenzen.

 

vrijstaand bijgebouw:

Een van het hoofd(woon)gebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofd(woon)gebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw.

 

vrijstaande woning:

Woning waarbij sprake is van een hoofdgebouw dat vrij van de zijdelingse perceelsgrenzen staat.

 

waterhuishoudkundige voorzieningen:

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit.

Hieronder worden in ieder geval verstaan: infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi’s, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten.

 

weg:

Voor het openbaar verkeer openstaande weg met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.

 

wegkant:

Kant van de weg.

 

werk:

Een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

woning:

Een (gedeelte van een) gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

 

woonboot:

Elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot als hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen.

 

(woonwagen)standplaats

Een stuk grond aangewezen voor het bouwen van een woonwagen alsmede bijbehorende voorzieningen.

 

zijgevel:

Gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel.


Artikel 2          Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de bestemmingsgrens:

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens.

 

de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens:

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) bouwperceelsgrens.

 

de afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel:

De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

 

breedte/diepte/oppervlak van een bouwwerk:

1      behoudens de hierna genoemde gevallen onder 2 en 3: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren), nederwaarts geprojecteerd 1 m boven peil;

2      in geval van een ondergronds bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) 0,5 m onder peil;

3      in geval dat geen sprake is van buitenwerkse gevelvlakken (en/of gemeenschappelijke scheidsmuren): de neerwaartse projectie van het dak, 1 m boven peil;

4      de totale oppervlakte van bouwwerken wordt bepaald door de som van 1, 2 en 3. Voor zover ondergrondse gebouwen zijn gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) van een bovengronds gebouw, wordt de oppervlakte van het ondergrondse gebouw niet meegeteld met de totale oppervlakte van bouwwerken.

 

bruto-vloeroppervlak van een gebouw:

Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies of indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw: tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies.

 

de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

diepte van het bouwvlak:

Loodrecht vanaf de lijn waarin de voorgevel van het hoofd(woon)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 


de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de goothoogte van een maximale contour:

Vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil.

 

de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

het bebouwingspercentage:

Het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming, of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van het bouwperceel.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de bouwhoogte van een maximale contour:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, waaronder in ieder geval schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de bouwhoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

maximale contour:

Omtrek die (denkbeeldig) ontstaat door combinatie van een aantal in dit plan te bepalen regels. Deze omtrek mag geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor hoofd- en bijgebouwen.

 

de nokhoogte van een bouwwerk:

Vanaf de horizontale snijlijn van twee hellende dakvlakken tot aan het peil.

 

verticale diepte:

Vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil.

 


Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 2 ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt. Dakopbouwen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.

Hoofdstuk 2             Bestemmingsregels

Artikel 3          Agrarisch

3.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

b      reëel of volwaardig grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ met dien verstande dat:

      ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tevens intensieve veehouderijen met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan met uitzondering van een intensieve geiten-/schapenhouderij;

      een intensieve geiten-/schapenhouderij met bijbehorende voorzieningen alleen is toegestaan indien dit als zodanig is aangeduid in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’;

      ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ tevens glastuinbouwbedrijven met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan;

      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - nevenberoepsbedrijf’ tevens een nevenberoepsbedrijf is toegestaan;

c       één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

d      beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

e      mestzakken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak’;

f        loonwerkactiviteiten als nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - loonwerkactiviteiten’;

g      tuinen en erven;

h      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

i        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

j        extensief dagrecreatief medegebruik;

k      behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

      beslotenheid, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – beslotenheid’;

      hydrologische waarden, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hydrologische waarden’;

      cultuurhistorisch waardevolle verkaveling, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorisch waardevolle verkaveling’.

 


3.2             Bouwregels

 

3.2.1  Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;

b      het bebouwingspercentage van een bouwvlak met een aanduiding ‘intensieve veehouderij’ of ‘glastuinbouw’ mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

c       gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

d      de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. Indien de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning op een grotere afstand ligt van de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak dienen gebouwen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning gesitueerd te worden;

e      de afstand van gebouwen tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m.

 

3.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      er is maximaal één bouwlaag toegestaan;

b      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

c       de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13 m;

d      de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45º;

e      kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’;

f        in afwijking van het bepaalde onder e mogen teeltondersteunende kassen worden gebouwd op bouwvlakken die niet zijn aangeduid als ‘glastuinbouw’, waarbij geldt dat:

1      de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;

2      de afstand tot (bedrijfs)woningen op naastgelegen percelen niet minder mag bedragen dan 20 m.

g      In afwijking van het bepaalde onder a tot en met f is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten behoeve van een intensieve geiten-/schapen-houderij ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ een nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij hebben.

 

3.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³;

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

3.2.4  Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

b      Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

c       De afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m.

d      De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m².

e      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m.

f        De nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

g      In het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven.

h      De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen.

i        De totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen.

j        De dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 

3.2.5  Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      De afstand van ondergrondse bouwwerken tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. De afstand van ondergrondse bouwwerken tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m.

b      Onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 3.2.3 en 3.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is.

c       De verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

3.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

a      In het gebied tussen de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak en 5 meter daarachter alsmede vóór de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1      mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 1 m;

2      mag de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan 6 m;

3      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 1 m.

b      In overige gevallen:

1      mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 2,2 m;

2      mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen niet meer bedragen dan 6 m;

3      mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan 13,5 m, mits gesitueerd achter (het verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen;

4      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 13,5 m, met dien verstande dat op de strook grond gelegen tussen het gebied zoals omschreven in lid a en 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.


c       In afwijking van het bepaalde onder a en b is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten behoeve van een intensieve geiten-/schapenhouderij ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ een nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij hebben.

 

3.2.7  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

a      Permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.

b      De bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen te weten vraatnetten en boomteelthekken mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

d      De bouwhoogte van mestzakken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak’ mag niet meer bedragen dan 3 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.2.8  Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 3.2.1 tot en met 3.2.7 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

 

3.3             Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a        een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b        het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c         het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

 

3.4             Afwijking van de bouwregels

 

3.4.1  Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 3.2.1 onder c voor het bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:

1      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m².

2      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      De bouwhoogte mag niet meer dan 4,5 m.

4      De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

Dit lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.

b      lid 3.2.2 onder f voor het bouwen van een teeltondersteunende kas binnen het bouwvlak met een grotere oppervlakte tot maximaal 5.000 m², onder de volgende voorwaarden:

1      Vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

2      De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3      Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

4      Vergroting mag niet leiden tot een omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf.

5      Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

c       lid 3.2.7 voor het bouwen van hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen te weten boomteelthekken en vraatnetten onder de volgende voorwaarden:

1      Bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

2      De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

3      Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

4      Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

d      lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

1      De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd.

2      Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

3.4.2  Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt.

b      Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

3.4.3  Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      Maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie.

b      Er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

c      Het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

3.4.4  Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder f voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      Het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning.

b      De bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter.

c      Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

3.5             Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1  Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a        het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b        vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c         gronden en bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;

d        gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

e        gronden buiten het bouwvlak voor open opslag;

f          gronden buiten het bouwvlak voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak voor paarden, mestopslag, hooiopslag, tapmolen, longeercirkel, waterbassin;

g        gronden buiten het bouwvlak voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

 

3.5.2  Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 

3.6             Afwijking van de gebruiksregels

 

3.6.1  Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 lid a en d voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a        de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b        bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1        uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-           het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-           het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2        vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3        het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4        het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

c         het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d        op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e        wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f          het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g        per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen.

 

3.6.2  Afwijking nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      het uitoefenen van nevenactiviteiten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

b      de volgende nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan binnen het bouwvlak:

1      agrarisch technisch hulpbedrijven, met uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen;

2      agrarische verwante bedrijven, met uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;

3      statische opslag met uitzondering van statische opslag die ten dienste staat van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

4      niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;

5      verkoop streekgebonden producten: 100 m2 verkoop vloeroppervlak dat tevens het maximaal bruto vloeroppervlak is;

6      extensieve dagrecreatiepunten;

7      extensieve verblijfsrecreatie;

8      ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende nevenactiviteiten toegestaan:

-            alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;

-            alle soorten niet agrarische paardenhouderijen.

c       het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid b is binnen gebouwen toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

1        agrarisch technische hulpbedrijven: 1.000 m²;

2        agrarisch verwante bedrijven: 1.000 m²;

3        statische opslag: 1.000 m²;

4        paardenhouderijen: 1.500 m²;

5        verkoop streekgebonden producten: 35 m² verkoop vloeroppervlak en maximaal 100 m² bruto vloeroppervlak;

6        extensieve dagrecreatiepunten: 250 m² waarvan maximaal 35 m² verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 m² bruto vloeroppervlak;

7        extensieve verblijfsrecreatie met uitzondering van bed & breakfast: 250 m² waarvan maximaal 35 m² verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 m² bruto vloeroppervlak.

8        bed & breakfast: 100m² in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw in maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning. Maximum verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast is 1 week. Een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan.

d      het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid c is in de open lucht toegestaan tot een maximale oppervlakte van 150 m² met uitzondering van het volgende:

1        open opslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;

2        extensieve verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 3.500 m² met een maximum aantal standplaatsen van 25 per agrarisch bedrijf, op of aansluitend aan het bouwvlak;

3        buitenrijbak voor paarden is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 1300 m².

e      een combinatie van verschillende nevenactiviteit is ook toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing/gronden moet beperkt blijven tot de maximale maat van de nevenactiviteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per nevenactiviteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

i        voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

 


3.7             Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

3.7.1  Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen;

b      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – beslotenheid’:

1      het verwijderen van landschapselementen;

2      het verharden van onverharde paden en wegen;

3      het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en poelen;

c       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hydrologische waarden’:

1      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,60 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;

2      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

3      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;

4      het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

d      ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorisch waardevol’:

1      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

2      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

3      het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;

4      het verwijderen van landschapselementen;

5      het verwijderen van onverharde wegen of paden.

 

3.7.2  Uitzonderingen

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

3.7.3  Toelaatbaarheid

De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

a      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden;

b      het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van het bepaalde in lid 3.7.1. lid c.

 

3.8             Wijzigingsbevoegdheid

 

3.8.1  Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      de oppervlakte van het bouwvlak mag niet toenemen;

c       de wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

3.8.2  Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (1)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak ter plaatse van de ‘wro-zone – wijzigingsgebied’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.

 

3.8.3  Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (2)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      vergroting is uitsluitend toegestaan voor agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen en/of glastuinbouwbedrijven.

c       de wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering – of ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      de wijziging is noodzakelijk voor volwaardigheid op termijn of om van nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf te komen;

e      uitbreiding van een nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is uitsluitend toegestaan indien het een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      het agrarisch bouwvlak mag tot max. 2 ha worden uitgebreid waarbij daarbovenop een uitbreiding van max. 4 ha voor teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:

1      max. 4 ha voor lage en hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

2      max. 2 ha voor hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen;

3      max. 5.000 m² voor teeltondersteunende kassen;

i        de aanwezige landschaps- en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

j        vergroting mag niet leiden tot een glastuinbouwbedrijf;

k      burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

3.8.4  Wijzigen ten behoeve van nieuwvestiging agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van een bestaand reëel of volwaardig agrarisch bedrijf vanwege het algemeen belang, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van deze wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      de wijziging is uitsluitend toegestaan voor een grondgebonden bedrijf en een overig-niet grondgebonden bedrijf;

c       de continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf na wijziging dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;

d      het totaal aantal bestaande agrarische bedrijven in de gemeente mag niet toenemen;

e      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat de verplaatsing en hervestiging van het agrarische bedrijf niet mogelijk is op een locatie van een te beëindigen of reeds beëindigd agrarisch bedrijf en er vervolgens ook geen sprake is van bestaande bebouwing die voor gebruik voor het agrarisch bedrijf in aanmerking komt. Daarbij is de voorkeursvolgorde van locaties als volgt:

1        hergebruik van bestaand agrarisch bouwvlak;

2        hergebruik van niet-agrarisch bouwvlak;

3        woonkavel;

4        geheel nieuwe locatie (nieuwvestiging).

Bij het zoeken naar hergebruik van een bestaand agrarisch bouwblok dient gezocht te worden in de volgende gemeentes: Waalwijk, Aalburg, Dongen, Geertruidenberg, Heusden, Loon op Zand, Oosterhout, Werkendam, Woudrichem;

f        nieuwvestiging kan uitsluitend plaatsvinden onder gelijktijdige wijziging van de huidige bestemming van het te verplaatsen agrarische bedrijf, waarbij de ter plaatse geldende bedrijfsbestemming en het agrarisch bedrijf wordt opgeheven en er een andere passende bestemming wordt toegekend;

g      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

i        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

j        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 


3.8.5  Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘glastuinbouw’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘glastuinbouw’ worden verwijderd indien de betreffende intensieve veehouderij of het glastuinbouwbedrijf ter plaatse is beëindigd en is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.

 

3.8.6  Wijzigen ten behoeve van omschakeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij en/of glastuinbouwbedrijf, onder de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      wijziging is uitsluitend toegestaan binnen een al bestaand agrarisch bouwvlak;

c       uitgangspunt is vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

3.8.7  Wijzigen ten behoeve van bouwen 1e bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigingen door het opnemen van een aanduiding ‘bedrijfswoning’ ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      wijziging is noodzakelijk in verband met de bedrijfsvoering;

b      de continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;

c       wijziging is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande agrarische bouwvlak.

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (onder andere een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

3.8.8  Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - AG' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;

b      ter plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het volgende:

1        wijziging is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande bouwvlak;

2        het bouwvlak dat bij de te wijzigen voormalige agrarische bedrijfswoning behoort dient gelijktijdig te vervallen;

3        het toe te kennen bestemmingsvlak van de woning mag maximaal 1.250 m² bedragen waarbij zowel de breedte als de diepte van het bouwperceel maximaal 50 meter mag bedragen;

4        het toe te kennen bouwvlak van de woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep.

c       ter plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid b geldt ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:

1        voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3, 20.2.4 en 20.2.7 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;

2        de resterend voormalige agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

3        niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige agrarische bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d      indien deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast binnen een bebouwingsconcentratie dan geldt in aanvulling op het bepaalde in lid c.1 het volgende:


1        van het bepaalde in lid 2, 3 en 4 kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

2        maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m² buiten het toe te kennen bouwvlak en binnen het toe te kennen bestemmingsvlak voor wonen;

3        in plaats van het bepaalde in lid 2 en 4 is het mogelijk een aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch - kleinschalige bedrijfsactiviteit’ op te nemen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

-            uitsluitend wordt medewerking verleend aan kleinschalige bedrijfsactiviteiten indien sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of, indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1 mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft en geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI);

-            maximaal 1/3 van het oppervlak aan voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouw worden gebruikt of nieuw worden gebouwd voor de kleinschalige bedrijfsactiviteit met een minimum van 70 m² en een maximum van 400 m²;

-            het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

-            detailhandel is alleen toegestaan als niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend uit de vervolgactiviteit;

-            het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

-            voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

4        in plaats van het bepaalde in lid 2 en 3 is het mogelijk een aanduiding ‘statische opslag’ op te nemen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

-            uitsluitend wordt medewerking verleend aan statische opslag indien sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of, indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1. Uitgesloten is statische opslag ten dienste van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

-            maximaal 1/3 van het oppervlak aan voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouwen worden gebruikt of nieuw worden gebouwd voor de statische opslag met een minimum van 70 m² en een maximum van 1.000 m²;

-            het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

-            detailhandel is alleen toegestaan als niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend uit de vervolgactiviteit;

-            het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

-            voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

e      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

3.8.9  Wijziging ten behoeve van uitbreiding wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ‘Wonen – AG’ met een aanduiding ‘geen gebouwen toegestaan’ indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien:

1      het huidige bouwperceel van de woning is gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;

2      het huidige bouwperceel van de woning is gelegen buiten en direct grenzend aan het plangebied.

b      de uitbreiding van de woonbestemming dient te worden gesitueerd direct grenzend aan het bouwperceel van de woning waarbij de uitbreiding wordt gerealiseerd;

c       de uitbreiding van de woonbestemming mag maximaal 750 m² bedragen;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

3.8.10   Wijziging ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd indien het betreffende agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd.

 

3.8.11   Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een agrarisch technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf en/of niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;

c       van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

d      wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – beslotenheid’, en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - hydrologische waarden’ en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorisch waardevolle verkaveling’ alsmede ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ in gebieden zonder waarden;

e      wijziging is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;

f        de volgende vervolgactiviteiten zijn toegestaan:

1        Agrarisch technische hulpbedrijven, met uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen;

2        Agrarisch verwante bedrijven, met uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;

3        Niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;

4        Ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende vervolgactiviteiten toegestaan:

-       Alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;

-       Alle soorten niet-agrarische paardenhouderijen.

g      het uitoefenen van vervolgactiviteiten in gebouwen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

1      Agrarisch technische hulpbedrijven: 1.000 m²;

2      Agrarisch verwante bedrijven: 1.000 m²;

3      Paardenhouderijen: 1.500 m².

De resterende bestaande agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

h      In geval van wijziging naar de bestemming ‘Gemengd’ mogen grondgebondenheid en niet-grondgebonden activiteiten worden gecombineerd;

i        de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

j        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

k      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

l        voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

m    er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

3.8.12   Vergroten agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of een paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      het bestemmingsvlak mag met maximaal 25% worden vergroot;

c       noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

h      burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 


3.8.13   Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie;

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       de afstand tot de overige perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

d      het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

e      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

3.8.14   Wijziging ten behoeve van intensieve geiten-/schapenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels te wijzigen in die zin dat:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ ook een geiten-/schapenhouderij is toegestaan indien dit vanwege wet- en regelgeving mogelijk is;

b      de nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij zoals opgenomen in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ kan worden verwijderd indien de betreffende geiten-/schapenhouderij ter plaatste is beëindigd en/of deze aanduiding vanwege wet- en regelgeving niet meer nodig is.

 


Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven

 

Adres

 

Aanduiding

Maximaal bebouwings-

percentage

Capelseweg

1

Glastuinbouw

90

Capelseweg

21

Intensieve veehouderij

60

Hoge Akkerweg

21

Intensieve veehouderij

Nadere specificatie: geitenhouderij

50

Ravenbosweg

25

Glastuinbouw

65

Stadhoudersdijk

20A

Intensieve veehouderij

50

Vrouwkensvaartsestraat

16

Intensieve veehouderij

Nadere specificatie: geitenhouderij

50


 

Artikel 4          Agrarisch met waarden – Openheid- en Natuurwaarden

 

4.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – Openheid en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

b      reëel of volwaardig grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:

      ‘specifieke vorm van agrarisch - nevenberoepsbedrijf’ tevens een nevenberoepsbedrijf is toegestaan;

c         één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

d        beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

e        tuinen en erven;

f          (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

g        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h        extensief dagrecreatief medegebruik;

i           behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

      regionale openheid;

      kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´;

      hydrologische waarden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – hydrologische waarden´;

      weidevogels ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – weidevogels´;

 

4.2             Bouwregels

 

4.2.1  Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf. Indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;

b      gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

c       de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. Indien de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning op een grotere afstand ligt van de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak dienen gebouwen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning gesitueerd te worden;

d      de afstand van gebouwen tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m.

 

4.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      er is maximaal één bouwlaag toegestaan;

b      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

c       de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13 m;

d      de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45º;

e      het bouwen van teeltondersteunende kassen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogels’ waarbij geldt dat:

1      De oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;

2      De afstand tot (bedrijfs)woningen op naastgelegen percelen niet minder mag bedragen dan 20 m.

 

4.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag maximaal met 10% worden vergroot waarbij:

1      de inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 600 m³;

2      de inhoud van het hoofdwoongebouw altijd mag worden vergroot tot 450 m³.

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

4.2.4  Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

b      bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde voorgevel(s) van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

c       de afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;

d      de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m²;

e      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m;

f        de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

g      in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven;

h      de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen;

i        de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen;

j        de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 

4.2.5  Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      de afstand van ondergrondse bouwwerken tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. De afstand van ondergrondse bouwwerken tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m;

b      onverminderd in het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 4.2.3 en 4.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

4.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

a      in het gebied tussen de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak en 5 meter daarachter alsmede vóór de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1      mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 1 m;

2      mag de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan 6 m;

3      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 1 m.

b      in overige gevallen:

1      mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 2,2 m;

2      mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen niet meer bedragen dan 6 m;

3      mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan 13,5 m, mits gesitueerd achter (het verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen;

4      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 13,5 m, met dien verstande dat op de strook grond gelegen tussen het gebied zoals omschreven in lid a en 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

 

4.2.7  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

a      teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;

b      de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.8  Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 4.2.1 tot en met 4.2.7 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

4.3             Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

4.4             Afwijking van de bouwregels

 

4.4.1  Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 4.2.1 onder b voor het bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:

1      de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²;

2      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

3      de bouwhoogte mag niet meer dan 4,5 m;

4      de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

Dit lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.

b      lid 4.2.2 onder e voor het bouwen van een teeltondersteunende kas binnen het bouwvlak met een grotere oppervlakte tot maximaal 2.500 m², onder de volgende voorwaarden:

1      vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

2      de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

3      er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

4      vergroting mag niet leiden tot een omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf;

5      het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

c       lid 4.2.7 voor het bouwen van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:

1        ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´ alleen indien de toekomstige functie van de EVZ of het beoogd natuurgebied niet in het geding komt;

2        het bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

3        de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

4        er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

5        het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

d      lid 4.2.7 voor het bouwen van overige teeltondersteunende voorzieningen te weten boomteelthekken en vraatnetten onder de volgende voorwaarden:

1      het bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

2      de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

3      er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

4      het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

e      lid 4.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

1      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;

2      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

4.4.2  Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

4.4.3  Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

c       het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

4.4.4  Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.4 onder f voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      Het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning.

b      De bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter.

c       Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

4.4.5  Afwijking hagelnetten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.7 onder a voor het bouwen van tijdelijke, hoge teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van hagelnetten onder de volgende voorwaarden:

a      Het gebruik dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

b      De aanwezige landschaps- en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden in het gebied mogen niet onevenredig worden aangetast.

c       Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een beplantingsplan.

d      Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

4.5             Specifieke gebruiksregels

 

4.5.1  Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a        het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b        vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c         gronden en bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;

d        gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

e        gronden buiten het bouwvlak voor open opslag;

f          gronden buiten het bouwvlak voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak voor paarden, mestopslag, hooiopslag, stapmolen, longeercirkel, waterbassin;

g        gronden buiten het bouwvlak voor teeltondersteunende voorzieningen.

 

4.5.2  Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 


4.6             Afwijking gebruiksregels

 

4.6.1  Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1 lid a en d voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a        de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b        bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1        uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-            het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-            het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2        vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3        het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4        het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

c         het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d        op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e        wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f          het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g        per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen.

 

4.6.2  Afwijking lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 voor het gebruik van de gronden voor lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover geen bouwwerken zijnde waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a        ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´ alleen indien de toekomstige functie van de EVZ of het beoogd natuurgebied niet in het geding komt;

b        het gebruik dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

c         de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

d        er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e        het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

4.6.3  Afwijking nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      het uitoefenen van nevenactiviteiten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak

b      de volgende nevenactiviteiten bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan binnen het bouwvlak:

1      verkoop streekgebonden producten;

2      extensieve dagrecreatiepunten;

3      extensieve verblijfsrecreatie;

c       het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid b is binnen gebouwen toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

1      verkoop streekgebonden producten: 100 m2 verkoop vloeroppervlak dat tevens het maximaal bruto vloeroppervlak is;

2      extensieve dagrecreatiepunten: 250 m² waarvan maximaal 35 m² verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 m² bruto vloeroppervlak;

3      extensieve verblijfsrecreatie met uitzondering van bed & breakfast: 250 m² waarvan maximaal 35 m² verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 m² bruto vloeroppervlak.

4      bed & breakfast: 100m² in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw in maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning. Maximum verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast is 1 week. Een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan.

d      het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid c is in de open lucht toegestaan tot een maximale oppervlakte van 150 m² met uitzondering van het volgende:

1      open opslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;

2      extensieve verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 3.500 m² met een maximum aantal standplaatsen van 25 per agrarisch bedrijf op of aansluitend aan het bouwvlak;

3      buitenrijbak voor paarden is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 1300 m².

e      een combinatie van verschillende nevenactiviteiten is ook toegestaan maar de totale te gebruiken bebouwing/gronden moet beperkt blijven tot de maximale maat van de nevenactiviteiten welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per nevenactiviteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

i        voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

4.6.4  Afwijking hagelnetten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder g voor het gebruik van hagelnetten, voor zover geen bouwwerken zijnde waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      het gebruik dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

b      de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

c       er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een beplantingsplan;

d      het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

4.7             Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

4.7.1  Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen;

b      het aanleggen van landschapselementen;

c       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met          waarden – hydrologische waarden’:

1      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,60 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;

2      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

3      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;

4      het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

d      ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten':

1      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

2      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

3      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;

4      het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;

5      het verwijderen van landschapselementen;

6      het beplanten van gronden met, hoger dan 2,5 m, opgaand houtgewas in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;

7      het permanent, voor een aaneengesloten periode langer dan 2 jaar, omzetten van grasland in bouwland.

e      ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – weidevogels':

1      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

2      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

3      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;

4      het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;

5      het aanleggen van landschapselementen;

6      het beplanten van gronden met, hoger dan 2,5 m, opgaand houtgewas;

7      het permanent, voor een aaneengesloten periode langer dan 2 jaar, omzetten van grasland in bouwland;

8      het verharden van onverharde paden en wegen.

 

4.7.2  Uitzonderingen

Het in lid 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

4.7.3  Toelaatbaarheid

De in lid 4.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

a      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden;

b      het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van het bepaalde in lid 4.7.1. lid c.

 

4.8             Wijzigingsbevoegdheid

 

4.8.1  Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij in ieder geval moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      de oppervlakte van het bouwvlak mag niet toenemen;

c       de wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

4.8.2  Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (1)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak ter plaatse van de ‘wro-zone – wijzigingsgebied’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.

 

4.8.3  Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (2)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      vergroting is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogels’;

c       vergroting is uitsluitend toegestaan voor agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen en/of glastuinbouwbedrijven;

d      de wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering – of ontwikkeling en financieel haalbaar;

e      de wijziging is noodzakelijk voor volwaardigheid op termijn of om van nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf te komen;

f        uitbreiding van een nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is uitsluitend toegestaan indien het een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft;

g      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

h      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

i        het agrarisch bouwvlak mag tot max. 2 ha worden uitgebreid waarbij daarbovenop een uitbreiding van max. 2 ha voor teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:

1      max. 2 ha voor lage en hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

2      max. 1 ha voor hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen;

3      max. 5.000 m² voor teeltondersteunende kassen.;


j        60% van het betreffende gebied met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarde - weidevogels’ dient grasland te zijn. Minder mag ook maar dan moet in de directe omgeving voldoende grasland aanwezig zijn: minimaal 500 ha in een straal van 1 km om het weidevogelgebied;

k      de aanwezige landschaps- en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

l        vergroting mag niet leiden tot een glastuinbouwbedrijf;

m    burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van ene besluit advies aan een ter zake daskundige commissie of instantie.

 

4.8.4  Wijzigen ten behoeve van omschakeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij en/of glastuinbouwbedrijf, onder de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      wijziging is uitsluitend toegestaan in gebiedsbestemmingen met abiotische, cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden of zonder specifieke waarden;

c       wijziging is uitsluitend toegestaan binnen een al bestaand agrarisch bouwvlak;

d      uitgangspunt is vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;

e      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

h      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

4.8.5  Wijzigen ten behoeve van bouwen 1e bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigingen door het opnemen van een aanduiding ‘bedrijfswoning’ ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      wijziging is noodzakelijk in verband met de bedrijfsvoering;

b      de continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;

c       wijziging is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande agrarische bouwvlak.

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (onder andere een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

4.8.6  Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - NA' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a        alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;

b        ter plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het volgende:

1      wijziging is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande bouwvlak;

2      het bouwvlak dat bij de te wijzigen voormalige agrarische bedrijfswoning behoort dient gelijktijdig te vervallen;

3      het toe te kennen bestemmingsvlak van de woning mag maximaal 1.250 m² bedragen waarbij zowel de breedte als de diepte van het bouwperceel maximaal 50 meter mag bedragen;

4      het toe te kennen bouwvlak van de woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep.

c         ter plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid b geldt ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:

1      voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 21.2.3, 21.2.4 en 21.2.7 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;

2      de resterend voormalige agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

3      niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige agrarische bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d        de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

e        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f          er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

4.8.7  Wijziging ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd indien het betreffende agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd.

 

4.8.8  Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie.

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       de afstand tot de overige perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

d      het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

e      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

 

 

 

 

 


Artikel 5          Agrarisch met waarden – Openheid

 

5.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – Openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

b      reëel of volwaardig grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ met dien verstande dat:

1      ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tevens intensieve veehouderijen met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan met uitzondering van een intensieve geiten-/schapenhouderij;

2      een intensieve geiten-/schapenhouderij met bijbehorende voorzieningen alleen is toegestaan indien dit als zodanig is aangeduid in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen’;

3      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - nevenberoepsbedrijf’ tevens een nevenberoepsbedrijf is toegestaan;

c       één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

d      beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

e      mestzakken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak’;

f        tuinen en erven;

g      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

i        extensief dagrecreatief medegebruik;

j        behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

      regionale openheid;

      hydrologische waarden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – hydrologische waarden´.

 

5.2             Bouwregels

 

5.2.1  Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak.


b      het bebouwingspercentage van een bouwvlak met een aanduiding ‘intensieve veehouderij’ mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen’ is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

c       gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

d      de afstand van gebouwen tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. Indien de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning op een grotere afstand ligt van de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak dienen gebouwen achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning gesitueerd te worden;

e      de afstand van gebouwen tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m.

 

5.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      er is maximaal één bouwlaag toegestaan;

b      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

c       de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13 m;

d      de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45º;

e      kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’;

f        In afwijking van het bepaalde onder e mogen teeltondersteunende kassen worden gebouw op bouwvlakken dien niet zijn aangeduid als ‘glastuinbouw‘ waarbij geldt dat:

1      de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;

2      de afstand tot (bedrijfs)woningen op naastgelegen percelen niet minder mag bedragen dan 20 m.

g      In afwijking van het bepaalde onder a tot en met f is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten behoeve van een intensieve geiten-/schapen-houderij ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen’ een nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij hebben.

 

5.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³;

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

5.2.4  Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

b      bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

c       de afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;

d      de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m²;

e      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m;

f        de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

g      in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven;

h      de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen;

i        de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen;

j        de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 

5.2.5  Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      de afstand van ondergrondse bouwwerken tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal 5 m. De afstand van ondergrondse bouwwerken tot de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal 3 m;

b      onverminderd in het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 5.2.3 en 5.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

5.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

a      in het gebied tussen de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak en 5 meter daarachter alsmede vóór de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:

1      mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 1 m;

2      mag de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan 6 m

3      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 1 m.

b      in overige gevallen:

1      mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan 2,2 m;

2      mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen niet meer bedragen dan 6 m;

3      mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan 13,5 m, mits gesitueerd achter (het verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen;

4      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 13,5 m, met dien verstande dat op de strook grond gelegen tussen het gebied zoals omschreven in lid a en 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

c       In afwijking van het bepaalde onder a en b is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten behoeve van een intensieve geiten-/schapenhouderij ter plaatse van een bouwvlak met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen’ een nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij hebben.

 

5.2.7  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

a      lage, permanente teeltondersteunende voorzieningen en hoge teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;

b      de bouwhoogte van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

c       de bouwhoogte van mestzakken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak’ mag niet meer bedragen dan 3 m.

d      de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

e      de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

5.2.8  Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 5.2.1 tot en met 5.2.7 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

5.3             Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a        een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b        het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

c         het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

5.4             Afwijking van de bouwregels

 

5.4.1  Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 5.2.1 onder c voor het bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik buiten het bouwvlak onder de volgende voorwaarden:

1      de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²;

2      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

3      de bouwhoogte niet meer bedragen dan 4,5 m;

4      en de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

Dit lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.

b      lid 5.2.2 onder f voor het bouwen van een teeltondersteunende kas binnen het bouwvlak met een grotere oppervlakte tot maximaal 2.500 m², onder de volgende voorwaarden:

1      vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

2      de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

3      er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

4      vergroting mag niet leiden tot een omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf;

5      het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

c       lid 5.2.7 voor het bouwen van hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende voorzieningen te weten boomteelthekken en vraatnetten onder de volgende voorwaarden:

1      bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en ter bescherming van het gewas;

2      de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

3      er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

4      het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

d      lid 5.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

1      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;

2      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

5.4.2  Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

5.4.3  Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

c       het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

5.4.4  Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.4 onder f voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;

b      de bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter;

c       door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

5.5             Specifieke gebruiksregels

 

5.5.1  Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a        het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b        vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c         gronden en bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;

d        gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

e        gronden buiten het bouwvlak voor open opslag;

f          gronden buiten het bouwvlak voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak voor paarden, mestopslag, hooiopslag, stapmolen, longeercirkel, waterbassin;

g        gronden buiten het bouwvlak voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.

 

5.5.2  Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 


5.6             Afwijking van de gebruiksregels

 

5.6.1       Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.1 lid a en d voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a        de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b        bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1        uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-            het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-            het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2        vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3        het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4        het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

c         het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;


d        op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e        wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f          het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g        per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen.

 

5.6.2  Afwijking nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      het uitoefenen van nevenactiviteiten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

b      de volgende nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan binnen het bouwvlak:

1      agrarisch technisch hulpbedrijven, met uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen;

2      agrarische verwante bedrijven, met uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;

3      statische opslag met uitzondering van statische opslag die ten dienste staat van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

4      niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;

5      verkoop streekgebonden producten;

6      extensieve dagrecreatiepunten;

7      extensieve verblijfsrecreatie;

8      ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende nevenactiviteiten toegestaan:

-            alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;

-            alle soorten niet agrarische paardenhouderijen.

c       het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid b is binnen gebouwen toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

1          agrarisch technische hulpbedrijven: 1.000 m²;

2          agrarisch verwante bedrijven: 1.000 m²;

3          statische opslag: 1.000 m²;

4          paardenhouderijen: 1.500 m²;

5          verkoop streekgebonden producten: 100 m2 verkoop vloeroppervlak dat tevens het maximaal bruto vloeroppervlak is;

6          extensieve dagrecreatiepunten: 250 m² waarvan maximaal 35 m² verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 m² bruto vloeroppervlak;

7          extensieve verblijfsrecreatie met uitzondering van bed & breakfast: 250 m² waarvan maximaal 35 m² verkoop vloeroppervlak voor verkoop en/of horeca en maximaal 100 m² bruto vloeroppervlak.

8          bed & breakfast: 100m² in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw in maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning. Maximum verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast is 1 week. Een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan.

d      het uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid c is in de open lucht toegestaan tot een maximale oppervlakte van 150 m² met uitzondering van het volgende:

1          open opslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;

2          extensieve verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 3.500 m² met een maximum aantal standplaatsen van 25 per agrarisch bedrijf op of aansluitend aan het bouwvlak;

3          buitenrijbak voor paarden is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 1300 m².

e      een combinatie van verschillende nevenactiviteit is ook toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing/gronden moet beperkt blijven tot de maximale maat van de nevenactiviteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per nevenactiviteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

i        voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

5.7             Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

5.7.1  Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen

b      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – hydrologische waarden’:

1      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,60 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;

2      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

3      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;

4      het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

 

5.7.2  Uitzonderingen

Het in lid 5.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

5.7.3  Toelaatbaarheid

De in lid 5.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

a      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden;

b      het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van het bepaalde in lid 5.7.1. lid b.

 

5.8             Wijzigingsbevoegdheid

 

5.8.1  Wijziging ten behoeve van vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, waarbij in ieder geval moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      de oppervlakte van het bouwvlak mag niet toenemen.

c       de wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

5.8.2  Wijziging ten behoeve van vergroting bouwvlak (1)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak ter plaatse van de ‘wro-zone – wijzigingsgebied’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

a        van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.

 

5.8.3  Wijziging ten behoeve van vergroting bouwvlak (2)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      vergroting is uitsluitend toegestaan voor agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve veehouderijen en/of glastuinbouwbedrijven;

c       de wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      de wijziging is noodzakelijk voor volwaardigheid op termijn of om van nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf te komen;

e      uitbreiding van een nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is uitsluitend toegestaan indien het een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      het agrarisch bouwvlak mag tot max. 2 ha worden uitgebreid waarbij daarbovenop een uitbreiding van max. 2 ha voor teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:

1      max. 2 ha voor lage en hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

2      max. 1 ha voor hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen;

3      max. 5.000 m² voor teeltondersteunende kassen;

i        de aanwezige landschaps- en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

j        vergroting mag niet leiden tot een glastuinbouwbedrijf;

k      burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

5.8.4  Wijzigen ten behoeve van nieuwvestiging agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van een bestaand reëel of volwaardig agrarisch bedrijf vanwege het algemeen belang, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van deze wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      wijziging is uitsluitend toegestaan voor een grondgebonden bedrijf en een overig-niet grondgebonden bedrijf;

c       de continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf na wijziging dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;

d      het totaal aantal bestaande agrarische bedrijven in de gemeente mag niet toenemen;

e      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat de verplaatsing en hervestiging van het agrarische bedrijf niet mogelijk is op een locatie van een te beëindigen of reeds beëindigd agrarisch bedrijf en er vervolgens ook geen sprake is van bestaande bebouwing die voor gebruik voor het agrarisch bedrijf in aanmerking komt. Daarbij is de voorkeursvolgorde van locaties als volgt:

1        hergebruik van bestaand agrarisch bouwvlak;

2        hergebruik van niet-agrarisch bouwvlak;

3        woonkavel;

4        geheel nieuwe locatie (nieuwvestiging).

Bij het zoeken naar hergebruik van een bestaand agrarisch bouwblok dient gezocht te worden in de volgende gemeentes: Waalwijk, Aalburg, Dongen, Geertruidenberg, Heusden, Loon op Zand, Oosterhout, Werkendam, Woudrichem;

f        nieuwvestiging kan uitsluitend plaatsvinden onder gelijktijdige wijziging van de huidige bestemming van het te verplaatsen agrarische bedrijf, waarbij de ter plaatse geldende bedrijfsbestemming en het agrarisch bedrijf wordt opgeheven en er een andere passende bestemming wordt toegekend;

g      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

i        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

j        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

5.8.5  Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ worden verwijderd indien de betreffende intensieve veehouderij ter plaatse is beëindigd en is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

 

5.8.6  Wijziging ten behoeve van omschakeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een niet – grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij en/of glastuinbouwbedrijf, onder de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      wijziging is uitsluitend toegestaan binnen een al bestaand agrarisch bouwvlak;

c       uitgangspunt is vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

5.8.7  Wijzigen ten behoeve van bouwen 1e bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigingen door het opnemen van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      wijziging is noodzakelijk in verband met de bedrijfsvoering;

b      de continuïteit van het bedrijf dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;

c       wijziging is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande agrarische bouwvlak;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (onder andere een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

5.8.8  Wijzigen naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - AG' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;

b      ter plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het volgende:

1        wijziging is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande bouwvlak;

2        het bouwvlak dat bij de te wijzigen voormalige agrarische bedrijfswoning behoort dient gelijktijdig te vervallen;

3        het toe te kennen bestemmingsvlak van de nieuwe woning mag maximaal 1.250 m² bedragen waarbij zowel de breedte als de diepte van het bouwperceel maximaal 50 meter mag bedragen;

4        het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep.

c       ter plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid b geldt ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:

1        voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3, 20.2.4 en 20.2.7 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;

2        de resterend voormalige agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

3        niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige agrarische bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d      indien deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast binnen een bebouwingsconcentratie dan geldt in aanvulling op het bepaalde in lid c.1 het volgende:

1        van het bepaalde in lid 2, 3 en 4 kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

2        maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m² buiten het toe te kennen bouwvlak en binnen het toe te kennen bestemmingsvlak voor wonen;

3        in plaats van het bepaalde in lid 2 en 4 is het mogelijk een aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch - kleinschalige bedrijfsactiviteit’ op te nemen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

-            uitsluitend wordt medewerking verleend aan kleinschalige bedrijfsactiviteiten indien sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of, indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1;

-            maximaal 1/3 van het oppervlak aan voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouw worden gebruikt of nieuw worden gebouwd voor de kleinschalige bedrijfsactiviteit met een minimum van 70 m² en een maximum van 400 m²;

-            het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

-            detailhandel is alleen toegestaan als niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend uit de vervolgactiviteit;

-            het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

-            voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

4        in plaats van het bepaalde in lid 2 en 3 is het mogelijk een aanduiding ‘statische opslag’ op te nemen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

-            uitsluitend wordt medewerking verleend aan statische opslag indien sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of, indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1. Uitgesloten is statische opslag ten dienste van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

-            maximaal 1/3 van het oppervlak aan voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouwen worden gebruikt of nieuw worden gebouwd voor de statische opslag met een minimum van 70 m² en een maximum van 1.000 m²;

-            het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

-            detailhandel is alleen toegestaan als niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend uit de vervolgactiviteit;

-            het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

-            voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

e      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

5.8.9  Wijziging ten behoeve van uitbreiding wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ‘Wonen – AG’ met een aanduiding ‘geen gebouwen toegestaan’ indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien:

1      het huidige bouwperceel van de woning is gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;

2      het huidige bouwperceel van de woning is gelegen buiten en direct grenzend aan het plangebied.

b      de uitbreiding van de woonbestemming dient te worden gesitueerd direct grenzend aan het bouwperceel van de woning waarbij de uitbreiding wordt gerealiseerd;

c       de uitbreiding van de woonbestemming mag maximaal 750 m² bedragen;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

5.8.10   Wijziging ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd indien het betreffende agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd.

 

 

5.8.11   Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;

c       van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

d      wijziging is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;

e      de volgende vervolgactiviteiten zijn toegestaan:

1        Agrarisch technische hulpbedrijven, met uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen;

2        Agrarisch verwante bedrijven, met uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;

3        Niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;

4        Ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende vervolgactiviteiten toegestaan:

-       Alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;

-       Alle soorten niet-agrarische paardenhouderijen.

f        het uitoefenen van vervolgactiviteiten in gebouwen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

1        Agrarisch technische hulpbedrijven: 1.000 m²;

2        Agrarisch verwante bedrijven: 1.000 m²;

3        Paardenhouderijen: 1.500 m².

g      De resterende bestaande agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

h      In geval van wijziging naar de bestemming ‘Gemengd’ mogen grondgebondenheid en niet-grondgebonden activiteiten worden gecombineerd;

i        de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

j        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

k      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

l        voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

m    er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

5.8.12   Vergroten agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of productiegerichte paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of een productiegerichte paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      het bestemmingsvlak mag met maximaal 25% worden vergroot;

c       noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 


5.8.13   Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie;

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       de afstand tot de overige perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

d      het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

e      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

5.8.14   Wijziging ten behoeve van intensieve geiten-/schapenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels te wijzigen in die zin dat:

a      binnen de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ ook een geiten-/schapen-houderij is toegestaan indien dit vanwege wet- en regelgeving mogelijk is;

b      de nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij’ zoals opgenomen in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen’ kan worden verwijderd indien de betreffende geiten-/schapenhouderij ter plaatste is beëindigd en/of deze aanduiding vanwege wet- en regelgeving niet meer nodig is.

 


Tabel Intensieve veehouderijen

 

Adres

 

Aanduiding

Maximaal bebouwings-

percentage

Hoofdkorfweg

9

Intensieve veehouderij

60

Hoofdkorfweg

12

Intensieve veehouderij

55

Valkenvoortweg

31

Intensieve veehouderij

Nadere specificatie: schapenhouderij

45

 


Artikel 6          Agrarisch met waarden – Natuurwaarden

 

6.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;

b      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

c       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d      extensief recreatief medegebruik;

e       (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g      extensief dagrecreatief medegebruik;

h      behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

      kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´;

 

6.2             Bouwregels

 

6.2.1  Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:

a      teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;

b      de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

c       de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m;

d      de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

6.2.3  Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 6.2.1 tot en met 6.2.2 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 


6.3             Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

6.4             Afwijking van de bouwregels

 

6.4.1  Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 6.2.1 voor het bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:

1        de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²;

2        de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

3        de bouwhoogte mag niet meer dan 4,5 m;

4        de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

Dit lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.

b      lid 6.2.2 voor het bouwen van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:

1        ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´ alleen indien de toekomstige functie van de EVZ of het beoogd natuurgebied niet in het geding komt;

2        het bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

3        de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

4        er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

5        het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

6.4.2  Afwijking hagelnetten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a voor het bouwen van tijdelijke, hoge teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van hagelnetten onder de volgende voorwaarden:

a      Het gebruik dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

b      De aanwezige landschaps- en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden in het gebied mogen niet onevenredig worden aangetast.

c       Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een beplantingsplan.

d      Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

6.5             Specifieke gebruiksregels

 

6.5.1  Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

b      gronden buiten het bouwvlak voor open opslag;

c       gronden buiten het bouwvlak voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak voor paarden, mestopslag, hooiopslag, stapmolen, longeercirkel, waterbassin;

d      gronden buiten het bouwvlak voor teeltondersteunende voorzieningen.

 

6.6             Afwijking van de gebruiksregels

 

6.6.1  Afwijking lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.5.1 onder d voor het gebruik van de gronden voor lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover geen bouwwerken zijnde waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a        ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´ alleen indien de toekomstige functie van de EVZ of het beoogd natuurgebied niet in het geding komt;

b        het gebruik dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

c         de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

d        er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e        het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 


6.7             Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

6.7.1  Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden buiten een bouwvlak uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten':

1      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

2      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

3      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;

4      het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;

5      het verwijderen van landschapselementen;

6      het beplanten van gronden met, hoger dan 2,5 m, opgaand houtgewas in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;

7      het permanent, voor een aaneengesloten periode langer dan 2 jaar, omzetten van grasland in bouwland.

 

6.7.2  Uitzonderingen

Het in lid 6.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

6.7.3  Toelaatbaarheid

De in lid 6.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

 

 

 

 

 

 


Artikel 7          Bedrijf

 

7.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijven met bijbehorende voorzieningen in de milieucategorie 1;

b      bedrijven in de milieucategorie 2 met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel Bedrijven';

c       bedrijven in de milieucategorie 3 met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel Bedrijven';

d      één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

e      beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

f        tuinen en erven;

g      ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel, met uitzondering van voedings- en genotmiddelen;

h      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

i        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

j        groenvoorzieningen.

 

7.2             Bouwregels

 

7.2.1  Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan;

b      het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Bedrijven' is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

c       gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

 

7.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;

b      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;

c       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

7.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³;

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g.

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

7.2.4  Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

b      de afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;

c       de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m²;

d      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m;

e      de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

f        in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven;

g      de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen;

h      de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen;


i        de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 

7.2.5  Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;

b      onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 7.2.3 en 7.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

7.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen, met uitzondering van:

1      verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;

2      erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,20 m mag bedragen;

b      op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,20 m bedragen, met uitzondering van:

1      erfafscheidingen op de gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;

2      vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

c       bij tankstations zijn prijzenkolommen binnen en buiten het bouwvlak toegestaan tot een hoogte van maximaal 7 m.

 

7.2.6  Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 7.2.1 tot en met 7.2.5 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

7.3             Nadere eisen


Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a        een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b        het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c         het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

 

7.4             Afwijking van de bouwregels

 

7.4.1  Afwijking rieten kap

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

7.4.2  Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

7.4.3  Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

c       het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

7.4.4  Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.4 onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;

b      de bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter;

c       door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

7.5             Specifieke gebruiksregels

 

7.5.1  Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b      vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c       gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

d      gronden voor open opslag.

 

7.5.2  Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 

7.6             Afwijking gebruiksregels

 

7.6.1  Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder b en c voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:


1      uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-        het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-        het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2      vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3      het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g      per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen;

h      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

7.6.2  Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder d en e voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 100 m²;


2      ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;

3      de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één week;

4      permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het gebruik moet naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;

2      het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

3      de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

7.6.3  Afwijking nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder a, b of c voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de omgevingsvergunning mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat de beoogde activiteit geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      een nevenactiviteit is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;

c       als nevenactiviteit zijn uitsluitend grondgebonden agrarische activiteiten toegestaan;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

7.7             Wijzigingsbevoegdheid

 

7.7.1  Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een agrarisch technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf en/of niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;

c       van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

d      wijziging is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;

e      de volgende vervolgactiviteiten zijn toegestaan:

1     agrarisch technische hulpbedrijven, met uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen;

2     agrarisch verwante bedrijven, met uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;

3     niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;

4     ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende nevenactiviteiten toegestaan:

-       Alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;

-       Alle soorten niet-agrarische paardenhouderijen.

f        het uitoefenen van vervolgactiviteiten in gebouwen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

1      Agrarisch technische hulpbedrijven: 1.000 m²;

2      Agrarisch verwante bedrijven: 1.000 m²;

3      Paardenhouderijen: 1.500 m².

De resterende bestaande agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

g      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

i        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

7.7.2  Wijziging type bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van een ander type bedrijf dan genoemd in de ‘Tabel Bedrijven’ waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      wijziging van een in de ‘Tabel bedrijven’ opgenomen bedrijf in de milieucategorie 3 is uitsluitend toegestaan naar een bedrijf in de milieucategorie 1 of 2 welke voorkomt in bijlage 2 behorende bij deze regels;

b      wijziging van een in de ‘Tabel bedrijven’ opgenomen bedrijf in de milieucategorie 2 is uitsluitend toegestaan naar een bedrijf in de milieucategorie 1 welke voorkomt in bijlage 2 behorende bij deze regels;

c       wijziging van een in de ‘Tabel bedrijven’ opgenomen bedrijf in de milieucategorie 1 is uitsluitend toegestaan naar een bedrijf in de milieucategorie 2 indien qua milieuhinder vergelijkbaar met milieucategorie 1 welke voorkomt in bijlage 2 behorende bij deze regels;

d      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

e      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

f        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 


7.7.3  Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - AG’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      wijziging is uitsluitend toegestaan indien sprake is van een bestaande bedrijfswoning;.

b      ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het volgende:

1      Het bestemmings- en bouwvlak dat bij de te wijzigen bestaande bedrijfswoning behoort dient te vervallen;

2      Het toe te kennen bestemmingsvlak van de nieuwe woning mag maximaal 1.250 m² bedragen, waarbij zowel de breedte als de diepte van het bouwperceel maximaal 50 meter mag bedragen. Het resterende bestemmingsvlak krijgt een agrarische bestemming;

3      Het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

c       ter plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid c geldt ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:

1      voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3 en 20.2.4 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;

2      de resterende bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

3      in aanvulling op lid 1 en 2 mag maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m² buiten het toe te kennen bouwvlak en binnen het toe te kennen bestemmingsvlak;

4      niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

e      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 


7.7.4  Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie.

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 m achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

d      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

e      de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

Tabel Bedrijven

 

Aanduiding

Specifieke vorm van bedrijf (sb)

Adres

 

Functie/soortbedrijf

Milieucategorie

Maximaal bebouwings-

percentage

Sb-1

Maasroute

1

Verkooppunt motorbrandstoffen (incl.vulpunt LPG)

3.1

40

Sb-2

Maasroute

2

Verkooppunt motorbrandstoffen (incl.vulpunt LPG)

3.1

40

Sb-3

Nieuwevaart

23

Opslag

2

100

Sb-4

Nieuwevaart

54

Goederenwegvervoerbedrijf

3.1

55

Sb-5

Nieuwevaart

56

Meubelstoffeerbedrijf

2

90

Sb-6

Nieuwevaart

122/124

Garagebedrijf/autohandel

2

100

Sb-7

Nieuwevaart

29/31

Goederenwegvervoerbedrijf

3.1

100

Sb-8

Vrouwkensvaartsestraat

12d

Installatietechnisch (onderhouds)bedrijf

3.1

50

Sb-9

Hoge Akkerweg

5

Installatietechnisch (onderhouds)bedrijf

3.1

65

Sb-10

Schotse Hooglanderstraat

103

Reparatie ten behoeve van particulieren

1

75


Artikel 8          Bedrijf - Nutsvoorziening

 

8.1             Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      nutsbedrijven met bijbehorende voorzieningen;

b      één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c       beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

d      windturbines, ter plaatse van de aanduiding ‘windturbine’;

e      tuinen en erven;

f        (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

g      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h      groenvoorzieningen.

 

8.2             Bouwregels

 

8.2.1  Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

b      het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Bedrijf - Nutsvoorzieningen' is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

c       gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

 

8.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;

b      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;

c       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

8.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³.

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g.

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

8.2.4  Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.

b      de afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;

c       de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m²;

d      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m.

e      de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

f        in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven.

g      de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen;

h      de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen;

i        de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 


8.2.5  Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a        ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;

b      onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 8.2.3 en 8.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

8.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen, met uitzondering van:

1      verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;

2      erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,20 m mag bedragen;

b      de ashoogte van windturbines ter plaatse van de aanduiding ‘windturbine’ mag niet meer bedragen dan 110 m.

c       op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,20 m bedragen, met uitzondering van:

1      erfafscheidingen op de gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;

2      vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

 

8.2.7  Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 8.2.1 tot en met 8.2.5 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

8.3             Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 


8.4             Afwijking van de bouwregels

 

8.4.1        Afwijking rieten kap

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

8.4.2  Afwijking energiezuinige bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

8.4.3  Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

c       het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

8.4.4  Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.4 onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a                                            het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;

b      de bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter;

c       door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

8.5             Specifieke gebruiksregels

 

8.5.1  Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b      vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c       gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

d      gronden voor open opslag.

 

8.5.2  Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 

8.6             Afwijking gebruiksregels

 

8.6.1  Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 onder b en c voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1      uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-            het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-            het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2      vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3      het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g      per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen.

h      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

8.6.2  Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 onder b en c voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 100 m²;

2      ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;

3      de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één week;

4      permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het gebruik moet naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;

2      het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

3      de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

8.7             Wijzigingsbevoegdheid

 

8.7.1  Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een agrarisch technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf en/of niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;


c       van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

d      wijziging is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;

e      de volgende vervolgactiviteiten zijn toegestaan:

1      agrarisch technische hulpbedrijven, met uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen;

2      agrarisch verwante bedrijven, met uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;

3      niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;

4      ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende nevenactiviteiten toegestaan:

-       Alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;

-       Alle soorten niet-agrarische paardenhouderijen.

f        het uitoefenen van vervolgactiviteiten in gebouwen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:

1      Agrarisch technische hulpbedrijven: 1.000 m²;

2      Agrarisch verwante bedrijven: 1.000 m²;

3      Paardenhouderijen: 1.500 m².

De resterende bestaande agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

g      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

i        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

8.7.2  Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie.

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

d      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

e      de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

Tabel Bedrijven – Nutsvoorzieningen

 

Aanduding Speci-fieke vorm van bedrijf - nutsvoorziening (sb-n)

Adres

 

functie/soortbedrijf

Maximaal bebouwings-

percentage

Sb-n1

Gansoyensesteeg

20/21

waterzuiveringsinstallatie +windturbines

75

Sb-n2

Gansoyensesteeg

20/21

windturbine

nvt

Sb-n3

Heusdenseweg

2/4

gemaal

50

Sb-n4

Mannenbeemdweg

ong.

gaswinning

nvt

Sb-n5

Valkenvoortweg

1-3-7-9-11

schakelstation

40

Sb-n6

Zomerdijk

ong.

opslag waterschap

100

Sb-n7

Zomerdijk

ong.

sluizencomplex

nvt

Sb-n9

Nieuwevaart

ong.

nutsgebouw

energievoorziening

100

 

 

 


Artikel 9          Gemengd

 

9.1             Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijven met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de tabel ‘Gemengd’;

b      één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c       beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

d      tuinen en erven;

e      (onverharde) paden en wegen en parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g      groenvoorzieningen.

 

9.2             Bouwregels

 

9.2.1  Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.

b      het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Gemengd' is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

c       gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

 

9.2.2  Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

b      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 13 m;

c       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

9.2.3  Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³;

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

9.2.4  Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

b      de afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;

c       de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m²;

d      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m;

e      de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

f        in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven;

g      de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen;

h      de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen;

i        de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 

9.2.5  Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;

b      onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 9.2.3 en 9.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

9.2.6  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen met uitzondering van:

1      erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,20 m mag bedragen;

2      verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

3      voeder- en mestsilo’s waarvan de hoogte maximaal 13,5 m mag bedragen mits gesitueerd achter (het verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen;

4      het gebied vanaf 3 meter achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen de hoogte maximaal 13,5 m mag bedragen;

b      op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,20 m bedragen, met uitzondering van:

1      erfafscheidingen op de gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;

2      vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen;

3      mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan 13,5 m, mits gesitueerd achter (het verlengde) van de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen;

4      mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 13,5 m, met dien verstande dat op de strook grond gelegen tussen het gebied zoals omschreven in lid a en 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfsgebouwen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m.

 

9.2.7  Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 9.2.1 tot en met 9.2.6 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.


9.3             Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

9.4             Afwijking van de bouwregels

 

9.4.1  Afwijking rieten kap

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

9.4.2  Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

9.4.3  Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);


c       het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

9.4.4  Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.4 onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;

b      de bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter;

c       door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

9.5             Specifieke gebruiksregels

 

9.5.1  Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a        het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b        vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c         gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

d        gronden voor open opslag.

 

9.5.2  Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 

9.6             Afwijking gebruiksregels

 

9.6.1  Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder b en c voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1      uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-        het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-        het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2      vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3      het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g      per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen;

h      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

9.6.2  Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder b en c voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 100 m²;

2      ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;

3      de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één week;

4      permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het gebruik moet naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;

2      het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

3      de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

9.6.3  Afwijking nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder a, b, c en e voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de omgevingsvergunning mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat de beoogde activiteit geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      een nevenactiviteit is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;

c       als nevenactiviteit zijn uitsluitend toegestaan:

1  grondgebonden agrarische activiteiten;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

9.7             Wijzigingsbevoegdheid

 

9.7.1  Vergroten agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of productiegerichte paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of een productiegerichte paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      het bebouwingspercentage mag met maximaal 25% worden verhoogd;

c       noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel haalbaar;

d      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. beplantingsplan);

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

g      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein;

h      burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

9.7.2  Omschakeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van een ander type bedrijf, te weten agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf en/of niet-agrarische paardenhouderij, al dan niet gecombineerd met een agrarisch bedrijf, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      omschakeling naar een gebruiksgerichte paardenhouderij is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;

c       wijziging is uitsluitend mogelijk binnen het al bestaande niet-agrarische bestemmings- en bouwvlak;

d      uitgangspunt is vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit (o.a. door afbraak overtollige/andere vrijkomende bedrijfsgebouwen);

e      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

h      voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

i        burgemeester en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

9.7.3  Wijzigen naar Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘’Wonen - AG’ voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      wijziging is uitsluitend toegestaan indien sprake is van een bestaande bedrijfswoning;

b      ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het volgende:

1      Het bestemmings- en bouwvlak dat bij de te wijzigen bestaande bedrijfswoning behoort dient te vervallen;

2      Het toe te kennen bestemmingsvlak van de nieuwe woning mag maximaal 1.250 m² bedragen, waarbij zowel de breedte als de diepte van het bouwperceel maximaal 50 meter mag bedragen. Het resterende bestemmingsvlak krijgt een agrarische bestemming;

3      Het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

c       ter plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid c geldt ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:

1      voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3 en 20.2.4 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;

2      de resterende bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

3      in aanvulling op lid 1 en 2 mag maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m² buiten het toe te kennen bouwvlak en binnen het toe te kennen bestemmingsvlak;

4      niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

e      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

9.7.4  Wijziging voor vestiging van agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch’ ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      van deze wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;

b      wijziging is uitsluiten toegestaan voor een grondgebonden bedrijf en een overig-niet grondgebonden bedrijf;

c       de continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf ná wijziging dient middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;

d      het totaal aantal bestaande agrarische bedrijven in de gemeente mag niet toenemen;

e      alvorens vestiging van een agrarisch bedrijf wordt toegepast dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat de verplaatsing en hervestiging van het agrarische bedrijf niet mogelijk is op een locatie van een te beëindigen of reeds beëindigd agrarisch bedrijf;

f        binnen het bestaande bouwvlak dient een nieuw bouwvlak gesitueerd te worden op basis van de nieuwe erfindeling en de richtlijnen voor het toekennen van een bouwvlak bij de agrarische (detail)bestemming;

g      indien nodig moet bij een te verplaatsen veehouderij, in verband met dierwelzijn en toezicht, het mogelijk zijn een nieuwe bedrijfswoning op te richten, mits in de bestaande situatie op het bijbehorende perceel nog geen woning aanwezig is;

h      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

i        er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan) zowel voor de nieuwe als de te verlaten locatie;

j        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

k      omtrent de voorwaarden met betrekking tot de agrarische bedrijfsvoering vraagt het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

9.7.5  Wijziging voor bouwen 1e bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ uitgesloten ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de wijziging kan alleen worden verleend indien deze noodzakelijk is in verband met de bedrijfsvoering;

b      de wijziging kan alleen worden verleend bij een volwaardig en perspectiefvol bedrijf, welke gebonden is aan het buitengebied;

c       er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfbeplantingsplan;

d      de bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;

e      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

f        er dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige commissie of instantie.

 

9.7.6  Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie.

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 m achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

d      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

e      de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).

 

Tabel ‘Gemengd’

 

Aanduiding Speciifieke vorm van gemengd (Sgd)

Adres

 

functie/soortbedrijf

Maximaal bebouwingspercentage

Sgd-1

Nieuwevaart

49

Niet-agrarische, productiegerichte paardenhouderij

50

Sgd-2

Parallelweg

9

Niet-agrarische, productiegerichte paardenhouderij

35

Sgd-3

Nieuwevaart

83/85

Niet-agrarische, productiegerichte paardenhouderij

65

Sgd-4

Parallelweg

7

Manege

65

 

 


Artikel 10    Groen

 

10.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      geluidwerende voorzieningen;

c       water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d      voet- en rijwielpaden;

e      extensief dagrecreatief medegebruik;

f        ondergeschikte parkeervoorzieningen.

 

10.2         Bouwregels

 

10.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

10.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;

b      per bestemmingsvlak mag de oppervlakte niet meer bedragen dan 10 m²;

c       de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

10.2.3   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 10.2.1 tot en met 10.2.2 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

10.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

 


10.4         Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

b      gronden voor open opslag.


Artikel 11    Horeca

 

11.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      horecadoeleinden met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de ‘Tabel Horeca’;

b      één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c       beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

d      kamperen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – kamperen’;

e      terras, tuinen, erven en terreinen;

f        (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

g      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h      groenvoorzieningen.

 

11.2         Bouwregels

 

11.2.1   Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één horecabedrijf toegestaan;

b      het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Horeca’ is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

c       gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

 

11.2.2   Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;

b      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;

c       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45º.

 

11.2.3   Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³;

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g.

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

11.2.4   Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

b      de afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;

c       de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m²;

d      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m;

e      de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

f        in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven;

g      de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen;

h      de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen;

i        de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 

11.2.5   Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;

b      onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van en bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 11.2.3 en 11.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

11.2.6   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen, met uitzondering van:

1      verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;

2      erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,20 m mag bedragen;

b      op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,20 m bedragen, met uitzondering van:

1      erfafscheidingen op de gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;

2      vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

 

11.2.7   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 11.2.1 tot en met 11.2.6 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

11.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 


11.4         Afwijking van de bouwregels

 

11.4.1   Afwijking rieten kap

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

11.4.2   Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

11.4.3   Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

c       het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

11.4.4   Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.4 onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;

b      de bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter;

c       door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

11.5         Specifieke gebruiksregels

 

11.5.1   Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b      vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c       gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

d      gronden voor open opslag.

 

11.5.2   Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 

11.6         Afwijking van de gebruiksregels

 

11.6.1   Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.1 onder a en c voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1      uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-        het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-        het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2      vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3      het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g      per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen;

h      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

11.6.2   Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.1 onder b en c voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:

1           het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 100 m²;

2           ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;

3           de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één week;

4           permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer het volgende:

1           het gebruik moet naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;

2           het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

3           de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

11.7         Wijzigingsbevoegdheid

 

11.7.1   Wijzigen naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - AG' voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      wijziging is uitsluitend toegestaan indien sprake is van een bestaande bedrijfswoning;.

b      ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het volgende:

1      Het bestemmings- en bouwvlak dat bij de te wijzigen bestaande bedrijfswoning behoort dient te vervallen;

2      Het toe te kennen bestemmingsvlak van de nieuwe woning mag maximaal 1.250 m² bedragen, waarbij zowel de breedte als de diepte van het bouwperceel maximaal 50 meter mag bedragen. Het resterende bestemmingsvlak krijgt een agrarische bestemming;

3      Het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

c       ter plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid c geldt ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:

1      voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3 en 20.2.4 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;

2      de resterende bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;

3      in aanvulling op lid 1 en 2 mag maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m² buiten het toe te kennen bouwvlak en binnen het toe te kennen bestemmingsvlak;

4      niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d      de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

e      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f        er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

 

11.7.2   Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie;

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 m achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

d      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

e      de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

 


Tabel Horeca

 

Aanduiding

Specifieke vorm van horeca (sh)

Adres

 

Functie/soortbedrijf

Maximaal bebouwings-

percentage

Sh-1

Valkenvoortweg

20-22

Lichte en middelzware horecavoorzieningen

40

Sh-2

Nieuwevaart

36

Lichte en middelzware horecavoorzieningen

100

 


Artikel 12    Maatschappelijk – Begraafplaats

 

12.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Maatschappelijk – Begraafplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      begraafplaatsen;

b      bedrijfsgebouwen;

c       bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d      erven en terreinen;

e      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g      groenvoorzieningen.

 

12.2         Bouwregels

 

12.2.1   Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5%;

 

12.2.2   Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

c       De dakhelling mag niet meer bedragen dan 45°.

 

12.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen, met uitzondering van:

1      verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;

2      erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,20 m mag bedragen;

b      op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,20 m bedragen, met uitzondering van:

1      erfafscheidingen op de gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;

2      vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

 

12.2.4   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 12.2.1 tot en met 12.2.3 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

12.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a        een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b        het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c         het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

12.4         Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a        gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

b        gronden voor open opslag.

 

 


Artikel 13    Natuur

13.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden;

b      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

c       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d      extensief dagrecreatief medegebruik;

e      ondergeschikt agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – ondergeschikt agrarisch medegebruik’.

 

13.2         Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

 

13.2.1   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 11.2.1 tot en met 11.2.5 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

13.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

13.4         Afwijking van de bouwregels

 

a      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor het realiseren van eenvoudige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming, in de vorm van gebouwen, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast, onder de volgende voorwaarden:

1      per 50 ha is niet meer dan één beheersgebouw toegestaan met een maximale oppervlakte van 50 m²;

2      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

3      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;

4      de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.

b      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor het realiseren van eenvoudige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

 

13.5         Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      gronden voor tuinbouw of (agrarische) houtteelt;

b      gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

c       open opslag.

 

13.6         Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

13.6.1   Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

b      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

c       het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;

d      het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;

e      het vellen of rooien van bos;

f        het verwijderen van landschapselementen;

g      het verwijderen van onverharde wegen of paden;

h      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen.

 


13.6.2   Uitzonderingen

Het in lid 13.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

13.6.3   Toelaatbaarheid

De in lid 13.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de natuur en landschappelijke waarden.


Artikel 14    Recreatie - Jachthaven

14.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Recreatie - Jachthaven’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      een jachthaven met de daarbij behorende voorzieningen, zoals aangegeven in de ‘Tabel Recreatie - Jachthaven’;

b      voorzieningen ten behoeve van waterstaatdoeleinden en de recreatievaart, zoals duikers, vlonders, terrassen, kades, aanlegplaatsen en steigers, oeverbeschoeiingen en kunstwerken;

c       één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

d      beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

e      tuinen en erven;

f        (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

g      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h      groenvoorzieningen.

 

14.2         Bouwregels

 

14.2.1   Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan;

b      het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel ‘Tabel Recreatie - Jachthaven’ is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

c       gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

 

14.2.2   Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;

b      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;

c       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45º.

 

14.2.3   Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³;

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g.

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

14.2.4   Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

b      de afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;

c       de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m²;

d      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m;

e      de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

f        in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven;

g      de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen;

h      de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen;

i        de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 

14.2.5   Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a        ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;

b      onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 14.2.3 en 14.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

14.2.6   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a      op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen, met uitzondering van:

1      verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;

2      erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,20 m mag bedragen;

b      op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,20 m bedragen, met uitzondering van:

1      erfafscheidingen op de gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;

2      vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

 

14.2.7   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 14.2.1 tot en met 14.2.6 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

14.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 


14.4         Afwijking van de bouwregels

 

14.4.1   Afwijking rieten kap

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijke van het bepaalde in lid 14.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

14.4.2   Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijke van het bepaalde in lid 14.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

14.4.3   Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijke van het bepaalde in lid 14.2.3 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

c       het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

14.4.4   Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.2.4 onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;

b      de bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal 8 meter;

c       door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

14.5          Specifieke gebruiksregels

 

14.5.1   Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b      vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c       gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

d      gronden voor open opslag.

 

14.5.2   Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 

14.6          Afwijking van de gebruiksregels

 

14.6.1   Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.1 onder a, b en d voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1      uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-        het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-        het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2      vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3      het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g      per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen;

h      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

14.6.2   Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.1 onder c en d voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 100 m²;

2      ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;

3      de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één week;

4      permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het gebruik moet naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;

2      het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

3      de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

 

 

Tabel Recreatie – Jachthaven

 

Aanduiding

Specifieke vorm van recreatie - jachthaven (sr-j)

Adres

 

Functie/soortbedrijf

Maximaal bebouwings-

percentage

Sr-j1

Zomerdijk

ong.

opslag voor jachthaven

65

Sr-j2

Zomerdijk

8A

jachthaven, max. 115 droge ligplaatsen

30

Sr-j3

Zomerdijk

21

voorzieningen bij jachthaven

30


Artikel 15    Recreatie – Recreatiepark

 

15.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Recreatie - Recreatiepark’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      verblijfsrecreatieve doeleinden in recreatiewoningen en de daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de op het terrein verblijf houdende personen;

b      centrale voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen’ ten behoeve van de op het terrein verblijf houdende personen;

c       dagrecreatie;

d      één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

e      beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdwoongebouw;

f        (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

g      groenvoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

i        nutsvoorzieningen;

k      behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:

      de hydrologische waarden;

 

15.2         Bouwregels

 

15.2.1   Recreatiewoningen

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

a      er mag niet meer dan één recreatiewoning per bouwvlak worden gebouwd;

b      de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 60 m²;

c       de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,4 m;

d      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m.

 

15.2.2   Gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen

a      het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 25% van het oppervlak van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen’. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;

b      de bouwhoogte van maximaal 50% van de toegestane oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 8 m;

c       de bouwhoogte voor de overige 50% van de toegestane oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

 


15.2.3   Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³;

c       een hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;

e      ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour 6 m;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal 10 m bouwhoogte;

g      indien een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn gelegen;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.

 

15.2.4   Vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen

a      Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

1      de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 20 m² bedragen;

2      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m;

3      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;

4      er mag ten hoogste 1 vrijstaand bijgebouw per bouwperceel worden gebouwd;

5      de minimale afstand tot de recreatiewoning dient 1 m te bedragen;

6      de afstand tot de voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 3 m.

 


15.2.5   Aangebouwde bijgebouwen bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van aangebouwde bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwperceel mag maximaal 1 erker, 1 overkapping en 1 serre worden gebouwd als aangebouwd bijgebouw;

b      de totale oppervlakte van aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 20 m² bedragen;

c       de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,1 m;

d      aangebouwde bijgebouwen moeten voorzien zijn van een plat dak;

e      de afstand van serre tot de voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan 3 m;

f        een overkapping met een open constructie mag tot in de voorgevelrooilijn gebouwd worden;

g      een erker dient vóór de voorgevelrooilijn gebouwd te worden in het verlengde van de zijgevels van de recreatiewoning en de diepte mag maximaal 1 m bedragen.

 

15.2.6   Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

a      bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;

b      de afstand van bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m.

c       de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 70 m²;

d      de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,10 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdwoongebouw hoger is dan 3,10 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag, maar in geen geval hoger dan 4 m;

e      de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;

f        in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven;

g      de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal 1 m te bedragen;

h      de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal 22 m bedragen;

i        de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.

 


15.2.7   Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      ondergronds bouwen ten behoeve van een recreatiewoning is uitgesloten;

b      ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 15.2.3 en 15.2.6 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       ondergronds bouwen ten behoeve van centrale voorzieningen is uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 15.2.2 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is.

d      de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

15.2.8   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:

a      de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;

b      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,20 m.

 

15.2.9   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij centrale voorzieningen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij centrale voorzieningen en bedrijfswoningen, gelden de volgende voorwaarden:

a      de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;

b      de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen mag niet meer bedragen dan 6 m;

c       de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

15.2.10                    Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de regels in artikel 15.2.1 tot en met 15.2.9 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

15.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

15.4         Afwijking van de bouwregels

 

15.4.1   Afwijking rieten kap

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

15.4.2   Afwijking energiezuinige bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

15.5         Specifieke gebruiksregels

 

15.5.1   Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      gronden en bouwwerken, uitgezonderd bedrijfswoningen, voor permanente bewoning;

b      vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen ten behoeve van wonen;

c       gronden en bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;

d      het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

e      gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

f        gronden voor open opslag.

 

15.5.2   Gebruik bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de bedrijfswoning.

 

15.6         Afwijking van de gebruiksregels

 

15.6.1   Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning

Het bevoegd gezag voor een bedrijfswoning kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.1 onder b en e voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdwoongebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1      uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-        het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-        het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2           vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3           het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4           het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g      per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen;

h      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

15.6.2   Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan voor een bedrijfswoning een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.1 onder b en e voor de uitoefening van een bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 100 m²;

2      ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;

3      de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één week;

4      permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het gebruik moet naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;

2      het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;

3      de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;


d      op het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

15.7         Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

15.7.1   Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen.

b      vanwege de aanwezige hydrologische waarden:

a.    het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,60 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;

b.    het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

c.     het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;

d.    het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

 

15.7.2   Uitzonderingen

Het in lid 15.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

15.7.3   Toelaatbaarheid

De in lid 15.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

a      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden;

b      het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van het bepaalde in lid 15.7.1 onder b.

 

15.8         Wijzigingsbevoegdheden

 

15.8.1   Herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen voor het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie.

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 m achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe bedrijfswoning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

d      het hoofdwoongebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

e      de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).


Artikel 16    Sport

 

16.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      sport met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel Sport’;

b      lichtmasten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – lichtmasten’;

c       een zend- en ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’;

d      terras, tuinen, erven en terreinen;

e      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g      groenvoorzieningen.

 

16.2         Bouwregels

 

16.2.1   Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Sport' is aangegeven;

b      gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

 

16.2.2   Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;

b      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;

c       de dakhelling mag niet meer bedragen dan 45º.

 

16.2.3   Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;

b      de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

16.2.4   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      op de gronden voor zover gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal 4 m bedragen, met uitzondering van:

1      verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen;

2      erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,20 m mag bedragen;

b      Op de gronden voor zover gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal 2,20 m bedragen, met uitzondering van:

1      lichtmasten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – lichtmasten’, waarvan de hoogte maximaal 18 m mag bedragen;

2      ballenvangers waarvan de hoogte maximaal 9 m mag bedragen;

3      een zend- en ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ waarvan de hoogte maximaal 30 meter mag bedragen.

 

16.2.5   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de regels in artikel 16.2.1 tot en met 16.2.5 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

16.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

16.4         Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      het hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b      vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c       gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

d      gronden voor open opslag.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel Sport

Aanduiding

Specifieke vorm van sport (ss)

Adres

 

Functie/soortbedrijf

Maximaal bebouwings-

percentage

Ss-1

Juffrouwsteeg

3

Sportterrein

30

Ss-2

Stadhoudersdijk

33

Sportterrein

20

Ss-3

Veerweg

1

Hondentrainveld

25

 

 

 

 

 

 


Artikel 17    Verkeer

 

17.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;

b      behoud van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden in de vorm van wegbeplanting of laan beplanting;

c       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d      voorzieningen voor ligplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘ligplaats’;

e      nutsvoorzieningen;

f        groenvoorzieningen.

 

17.2         Bouwregels

 

17.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van een bergbezinkvoorziening.

 

17.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m;

b      de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘ligplaats’ mag niet meer bedragen dan 2,2 m;

c       de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;

d      de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

17.2.3   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 17.2.1 tot en met 17.2.2 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 

17.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

17.4          Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a        gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

b        gronden voor open opslag.

 


Artikel 18    Verkeer – Stroomwegen

 

18.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Verkeer - Stroomwegen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      Voorzieningen voor (inter)regionaal doorgaand verkeer en parkeervoorzieningen;

b      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

c       nutsvoorzieningen, in het bijzonder een nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’;

d      groenvoorzieningen.

 

18.2         Bouwregels

 

18.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van:

a      bergbezinkvoorzieningen;

b      nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

 

18.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m;

b      de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan maximaal 6 m;

c       de bouwhoogte van een nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ mag niet meer bedragen dan 6 m;

d      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;

e      de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

18.2.3   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 18.2.1 tot en met 18.2.2 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.

 


18.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

18.4         Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

b      gronden voor open opslag.

 

 


Artikel 19    Water

 

19.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkering;

b      beroeps- en recreatievaart met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’ alleen niet-motorische waterrecreatie is toegestaan;

c       ligplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’ en de aanduiding ‘ligplaats’ met een maximaal aantal zoals aangeduid;

d      aanlegplaatsen en steigers ter plaatse van de aanduidingen ‘jachthaven’ en ‘ligplaats’ ten behoeve van de ligplaatsen;

e      een woonboot, ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’;

f        (onverharde) wegen en paden met daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers;

g      extensief dagrecreatief medegebruik;

h      behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

i        groenvoorzieningen.

 

19.2        Bouwregels

 

19.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

19.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

19.2.3   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 19.2.1 tot en met 19.2.2 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.


19.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

19.4         Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

b      gronden voor open opslag;

c       gebruik van een ligplaats voor een woonboot.

 

 


Artikel 20    Wonen – AG

 

20.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen – AG’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdgebouw;

c       één grondgebonden woning per bouwperceel;

d      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch - kleinschalige bedrijfsactiviteit’ het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die genoemd zijn in bijlage 1;

e      tuinen en erven;

f        (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

g      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h      groenvoorzieningen.

 

20.2         Bouwregels

 

20.2.1   Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten’ is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

 

20.2.2   Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is maximaal één vrijstaand hoofdgebouw toegestaan met uitzondering van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’, waarbij maximaal 2 hoofdgebouwen, aaneengebouwd per bouwvlak zijn toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 600 m³;

c       een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;

e      ter plaatse van het bouwvlak bedraagt de goothoogte van de maximale contour de hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot aan de hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;

g      indien een hoofdgebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdgebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdgebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdgebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen het bouwvlak zijn gelegen;

j        ter plaatse van het bouwvlak mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm niet verandert.

 

20.2.3   Bijgebouwen achter voorgevelrooilijn

Voor het bouwen van bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:

a      de totale diepte van het hoofdgebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, mag gezamenlijk maximaal 22 m bedragen;

b      in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen het ‘bouwvlak’ zijn gelegen;

c       de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 40 m;

d      binnen het ‘bouwvlak’ mogen bijgebouwen worden gebouwd mits de maximale contour, zoals bedoeld in lid d en verder van artikel 20.2.2, niet wordt overschreden;

e      op het gedeelte van het bouwperceel buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen maximaal 50% bedragen. Deze bepaling geldt niet voor het bouwen voor de voorgevelrooilijn;

f        in aanvulling op het bepaalde in de leden a tot en met e mogen buiten het ‘bouwvlak’ bijgebouwen worden gebouwd indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1      buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van bijgebouwen per bouwperceel maximaal 70 m² bedragen tenzij de oppervlakte van de bijgebouwen die rijks- of gemeentelijk monument zijn meer bedraagt. In dat geval is het oppervlak aan bijgebouwen dat rijks- of gemeentelijk monument is het toegestane maximaal aantal m² bijgebouw;

2      de afstand tot de voorgevel is minimaal 3 m met dien verstande dat een overkapping met een open constructie tot in de voorgevellijn mag worden gebouwd;

3      op hetzelfde bouwperceel bedraagt de afstand minimaal 1 m tussen:

-        hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen;

-        aangebouwd bijgebouw en vrijstaande bijgebouwen;

-        vrijstaande bijgebouwen onderling.

4      buiten het ‘bouwvlak’ bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één (verlengde van een) zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen aanwezig zijn;

5      de goothoogte bedraagt maximaal 3,1 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is dan 3,1 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag maar in geen geval hoger dan 4 m;

6      de nokhoogte bedraagt maximaal 5 m;

7      in afwijking van het bepaalde in sub 5 mag de goothoogte van een overkapping met een open constructie voor zover deze is gelegen op een afstand van minder dan 3 m achter de voorgevelrooilijn maximaal 3,1 m zijn en dient voorzien te zijn van een plat dak;

8      de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdgebouw.

g      in afwijking van het bepaalde onder e en f onder 1 mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

1      van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

2      bijgebouwen die geen monument zijn en waarmee het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen zoals bepaald in lid f 1 wordt overschreden, worden gesloopt met uitzondering van het bepaalde in lid 3;

3      maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m² buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak;

4      niet eerder mogen de bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

h      in aanvulling op het bepaalde onder f geldt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch - kleinschalige bedrijfsactiviteit’ het volgende:

1      het oppervlak van bijgebouwen voor bedrijfsactiviteiten op het bouwperceel mag maximaal 400 m² bedragen;

2      goothoogte van bijgebouwen voor bedrijfsactiviteiten ter plaatse van een garagedeur mag maximaal 4,5 m bedragen;

3      nokhoogte van bijgebouwen voor bedrijfsactiviteiten mag maximaal 6 m bedragen.

 

20.2.4   Bijgebouwen vóór voorgevelrooilijn

Voor het bouwen van bijgebouwen vóór de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:

a      er mogen uitsluitend aangebouwde bijgebouwen worden gebouwd binnen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw;

b      de diepte mag maximaal 1 m bedragen;

c       de bouwhoogte mag maximaal 0,25 m hoger zijn dan de eerste bouwlaag van de woning, met een maximale bouwhoogte van 4 m;

d      de totale breedte mag maximaal 3/5 deel bedragen van het gedeelte van de voorgevel dat in de voorgevelrooilijn valt, met een maximale breedte van 6 m;

e      de totale oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 6 m² bedragen.

 

20.2.5   Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      ondergronds bouwen is alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijnen;

b      onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 20.2.1 t/m 20.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

20.2.6   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      op de gronden achter de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 2,2 m bedragen;

b      op de gronden vóór de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 1 m bedragen met uitzondering van vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

 

20.2.7   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 20.2.1 tot en met 20.2.6 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd. Deze bepaling is niet meer van toepassing indien gebruik is gemaakt van de regeling in lid 3.8.8, lid 7.7.3 en lid 20.2.3 onder g.

 

20.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

20.4         Afwijking van de bouwregels

 

20.4.1   Afwijking energiezuinige woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een woning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

20.4.2   Afwijking cultuurhistorisch waardevolle woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle woningen, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      bijgebouwen die geen monument zijn en waarmee het totale oppervlak aan bijgebouwen zoals bepaald in artikel 20.2.3 lid f.1 wordt overschreden, worden gesloopt of er moet gebruik gemaakt kunnen worden van lid c;

c       in afwijking van het bepaalde onder b mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

1      van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

2      maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m² buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak;

3      niet eerder mogen de bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d   lid b en c zijn niet van toepassing indien bij recht of eerder via een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid op grond van dit bestemmingsplan een groter oppervlak aan bijgebouwen dan 70 m² is toegestaan;

e   er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f    het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.

 

20.4.3   Afwijking rieten kap

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een woning een rieten kap wordt gerealiseerd;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

20.4.4   Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2.3 onder f.6 voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      het hoofdgebouw is een cultuurhistorisch waardevolle woning;

b      de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 8 meter;

c       door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

20.5         Specifieke gebruiksregels

 

20.5.1   Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      het hoofdgebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b      vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c       gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

d      gronden voor open opslag;

e      gronden en bouwwerken met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch - kleinschalige bedrijfsactiviteit’ voor het volgende:

1      uitoefening van detailhandel met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiende uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

2      verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie.

3      activiteiten waarbij niet voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.

 

20.5.2   Gebruik bijgebouwen

Bij een woning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de woning.

 

20.6         Afwijking van de gebruiksregels

 

20.6.1   Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.1 onder a en b voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdgebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdgebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1      uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-        het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-        het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2      vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3      het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g      per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen;

h      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

20.6.2   Afwijking bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.1 onder a en b voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdgebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdgebouw, mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 100 m²;

2      ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de woning;

3      de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één week;

4      permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het gebruik moet naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;

2      het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;

3      de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

20.7         Wijzigingsbevoegdheden

 

20.7.1   Herbouw woning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvlak te wijzigen voor het herbouwen van een woning op een andere locatie binnen de bestemming, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie.

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 m achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10 m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

d      de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

e      het hoofdgebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).


Artikel 21    Wonen - NA

 

21.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen – NA’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw, op een maximum van 30 m² van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdgebouw;

c       één grondgebonden woning per bouwperceel;

d      tuinen en erven;

e      (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g      groenvoorzieningen.

 

21.2         Bouwregels

 

21.2.1   Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding ‘geen gebouwen toegestaan’ is het bouwen van gebouwen niet toegestaan.

 

21.2.2   Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

a      per bouwvlak is maximaal één vrijstaand hoofdgebouw toegestaan met uitzondering van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’, waarbij maximaal 2 hoofdgebouwen, aaneengebouwd per bouwvlak zijn toegestaan;

b      de inhoud van een hoofdgebouw mag maximaal met 10% worden vergroot waarbij:

1      de inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 600 m³;

2      de inhoud van het hoofdgebouw altijd mag worden vergroot tot 450 m³.

c       een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;

d      de maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;

e      ter plaatse van het bouwvlak bedraagt de goothoogte van de maximale contour de hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;

f        vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot aan de hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;

g      indien een hoofdgebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een hoofdgebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het hoofdgebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;

h      de voorgevel van het hoofdgebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de voorgevelrooilijn;

i        in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen het bouwvlak zijn gelegen;

j        ter plaatse van het bouwvlak mag de maximale contour worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm niet verandert.

 

21.2.3   Bijgebouwen achter voorgevelrooilijn

Voor het bouwen van bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:

a      de totale diepte van het hoofdgebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn, mag gezamenlijk maximaal 22 m bedragen;

b      in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een minimale ruimte van 25 m² onoverdekt en onbebouwd aanwezig te blijven. Deze oppervlakte mag al dan niet binnen het ‘bouwvlak’ zijn gelegen;

c       de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 40 m;

d      binnen het ‘bouwvlak’ mogen bijgebouwen worden gebouwd mits de maximale contour, zoals bedoeld in lid o en verder van artikel 20.2.2, niet wordt overschreden;

e      op het gedeelte van het bouwperceel buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen maximaal 50% bedragen. Deze bepaling geldt niet voor het bouwen voor de voorgevelrooilijn;

f        in aanvulling op het bepaalde in de leden a tot en met e mogen buiten het ‘bouwvlak’ bijgebouwen worden gebouwd indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1      buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van bijgebouwen per bouwperceel maximaal 70 m² bedragen tenzij de oppervlakte van de bijgebouwen die rijks- of gemeentelijk monument zijn meer bedraagt. In dat geval is het oppervlak aan bijgebouwen dat rijks- of gemeentelijk monument is het toegestane maximaal aantal m² bijgebouw;

2      de afstand tot de voorgevel is minimaal 3 m met dien verstande dat een overkapping met een open constructie tot in de voorgevellijn mag worden gebouwd;

3      op hetzelfde bouwperceel bedraagt de afstand minimaal 1 m tussen:

-        hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen;

-        aangebouwd bijgebouw en vrijstaande bijgebouwen;

-        vrijstaande bijgebouwen onderling.

4      buiten het ‘bouwvlak’ bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één (verlengde van een) zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen aanwezig zijn;

5      de goothoogte bedraagt maximaal 3,1 m of ingeval van een aangebouwd bijgebouw waarbij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is dan 3,1 m, maximaal 0,25 m boven de hoogte van die eerste bouwlaag maar in geen geval hoger dan 4 m;

6      de nokhoogte bedraagt maximaal 5 m;

7      in afwijking van het bepaalde in sub 5 mag de goothoogte van een overkapping met een open constructie voor zover deze is gelegen op een afstand van minder dan 3 m achter de voorgevelrooilijn maximaal 3,1 m zijn en dient voorzien te zijn van een plat dak;

8      de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdgebouw.

g      in afwijking van het bepaalde onder e en f onder 1 mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

1        van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

2        bijgebouwen die geen monument zijn en waarmee het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen zoals bepaald in lid f 1 wordt overschreden, worden gesloopt met uitzondering van het bepaalde in lid 3;

3        maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m² buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak;

4        niet eerder mogen de bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

 

21.2.4   Bijgebouwen vóór voorgevelrooilijn

Voor het bouwen van bijgebouwen vóór de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:

a      er mogen uitsluitend aangebouwde bijgebouwen worden gebouwd binnen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw;

b      de diepte mag maximaal 1 m bedragen;

c       de bouwhoogte mag maximaal 0,25 m hoger zijn dan de eerste bouwlaag van de woning, met een maximale bouwhoogte van 4 m;

d      de totale breedte maximaal 3/5 deel bedragen van het gedeelte van de voorgevel dat in de voorgevelrooilijn valt, met een maximale breedte van 6 m;

e      de totale oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 6 m² bedragen.

 


21.2.5   Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      ondergronds bouwen is alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijnen;

b      onverminderd het bepaalde in lid a is ondergrond bouwen toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 21.2.1 t/m 21.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;

c       de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

 

21.2.6   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      op de gronden achter de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 2,2 m bedragen;

b      op de gronden vóór de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 1 m bedragen met uitzondering van vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal 6 m mag bedragen.

 

21.2.7   Bestaande bouwwerken

Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 21.2.1 tot en met 21.2.6 wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd. Deze bepaling is niet meer van toepassing indien gebruik is gemaakt van de regeling in lid 4.8.6, lid 7.7.3 en lid 21.2.3 onder g.

 

21.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 


21.4         Afwijking van de bouwregels

 

21.4.1   Afwijking energiezuinige woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.2 onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ of de bestaande oppervlakte met maximaal 15 m² mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een woning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

21.4.2   Afwijking cultuurhistorisch waardevolle woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.2 onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle woningen, onder de volgende voorwaarden:

a      maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;

b      bijgebouwen die geen monument zijn en waarmee het totale oppervlak aan bijgebouwen zoals bepaald in lid 21.2.3 onder f.1 wordt overschreden, worden gesloopt of er moet gebruik gemaakt kunnen worden van lid c;

c       in afwijking van het bepaalde onder b mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

1      van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;

2      maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal 200 m² buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak;

3      niet eerder mogen de bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.

d   lid b en c zijn niet van toepassing indien bij recht of eerder via een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid op grond van dit bestemmingsplan een groter oppervlak aan bijgebouwen dan 70 m² is toegestaan;

e   er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);

f    het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige.

 

21.4.3   Afwijking rieten kap

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.2 onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal 50 m³ mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:

a      de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een woning een rieten kap wordt gerealiseerd;

b      door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

21.4.4   Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.3 onder f.6 voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal 6 meter, onder de volgende voorwaarden:

a      het hoofdgebouw is een cultuurhistorisch waardevolle woning;

b      de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 8 meter;

c       door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

21.5         Specifieke gebruiksregels

 

21.5.1   Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      het hoofdgebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak;

b      vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van wonen;

c       gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;

d      gronden voor open opslag.

 

21.5.2   Gebruik bijgebouwen

Bij een woning mag de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer bedragen dan 70 m². Overige aangebouwde bijgebouwen dienen functioneel ondergeschikt te zijn aan de woning.

 

21.6         Afwijking van de gebruiksregels

 

21.6.1   Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.1 onder a en b en lid 21.5.1 voor de uitoefening van:

-           beroepsmatige activiteiten op meer dan 30 m² van het bruto-vloeroppervlak in het hoofdgebouw;

-           beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en) bij het hoofdgebouw;

-           bedrijfsmatige activiteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;

mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:

1      uitsluitend medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:

-        het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft;

-        het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI).

2      vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

3      het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

4      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        het geen uitoefening van detailhandel betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;

g      per bouwperceel maximaal 50 m² van het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik wordt genomen;

h      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

21.6.2   Afwijking bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.1 onder a en b voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdgebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdgebouw, mits:

a      de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:

1      het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen dan 100 m²;

2      ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de woning;

3      de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één week;

4      permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.

b      bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer het volgende:

1           het gebruik moet naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;

2           het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;

3           de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.

c       het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;

d      op het bij de woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.

e      wordt voorzien in het parkeren op eigen terrein;

f        geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

g      een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden.

 

21.7         Wijzigingsbevoegdheden

 

21.7.1   Herbouw woning op andere locatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvlak te wijzigen voor het herbouwen van een woning op een andere locatie binnen de bestemming, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen/locatie.

b      de nieuwe voorgevelrooilijn mag maximaal 3 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gesitueerd worden;

c       het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is 10m breed en 12 m diep of 12 m breed en 10 m diep;

d      de afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

e      het hoofdgebouw mag maximaal 600 m³ bedragen;

f        de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

g      er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;

h      er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).


Artikel 22     Leiding

 

22.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a      de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een:

      gasleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - gas’;

      hoofdtransportleiding water, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - hoofdtransportleiding water’;

      bovengrondse hoogspanningsleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - hoogspanningverbinding’;

      warmwaterleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – ondergrondse warmwaterleiding’;

      persleiding waterschap, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - persleiding waterschap’;

      rioolpersleiding, ter plaatse van de aanduiding, ‘hartlijn leiding - rioolpersleiding’

 

22.2         Bouwregels

 

22.2.1   Gebouwen

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond geen gebouwen worden gebouwd.

 

22.2.2   Bouwwerken, geen gebouw zijnde

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond:

a      uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 3 m worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse leiding(en);

b      uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 60 m worden gebouwen ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de bovengrondse hoogspanningsleiding.

 

22.3         Afwijking van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 22.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de water, afvalwater en/of energievoorziening dient te zijn gewaarborgd;

b      het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

22.4         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

22.5         Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

a      opslag van goederen waaronder ook begrepen opslag van afvalstoffen of materiaal of stoffen die onder bepaalde omstandigheden brand of explosie kunnen opleveren.

 

22.6         Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

22.6.1   Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

b      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

c       het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;

d      het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;

e      het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;

f        het aanbrengen van oppervlakteverhardingen al dan niet in de vorm van wegen.

 

22.6.2   Uitzonderingen

Het in lid 22.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c       vallen onder artikel 22.6.1 lid b, c, d en e en betrekking hebben op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - hoogspanningverbinding’.

 

22.6.3   Toelaatbaarheid

a      De in lid 22.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding; zijn gewaarborgd.

b      Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

 

 


Artikel 23    Waarde - Archeologie

 

23.1          Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

 

23.2         Bouwregels

 

a      Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,70 m een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b      Indien uit het in lid 23.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1      De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2      De verplichting tot het doen van opgravingen.

3      De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c       Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

23.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 


23.4         Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

23.4.1   Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het uitvoeren van grondbewerkingen op meer dan 100 m² en dieper dan 0,70 m onder het maaiveld, met uitzondering van het vervangen van bestaande drainage en bestaande leidingen.

 

23.4.2   Uitzonderingen

Het in lid 23.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

23.4.3   Toelaatbaarheid

a      De in lid 23.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

b      Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

c       Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 


Artikel 24    Waterstaat – Uiterwaarden

 

24.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor Waterstaat – Uiterwaarden’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de afvoer en doorstroming van rivierwater.

 

24.2         Bouwregels

 

a      In of op de voor stroomvoerend rivierbed bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de in lid 25.2 sub b genoemde riviergebonden en de in lid 25.2 sub c genoemde niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten.

b      De riviergebonden activiteiten zijn:

1      de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;

2      de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;

3      de bouw of wijziging van scheepswerven;

4      de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;

5      de aanleg of wijziging van scheepswerven;

6      de realisatie van natuur;

7      de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;

8      de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of

9      de winning van oppervlaktedelfstoffen.

c       De niet-riviergebonden activiteiten betreffen:

1      een groot openbaar belang en de activiteit kunnen redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;

2      een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit kan redelijkerwijs niet uiten het rivierbed worden gerealiseerd;

3      een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of

4      een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

d      De activiteiten genoemd onder lid b en c moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:

1      Er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren va het waterstaatwerk gewaarborgd blijft.

2      Er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit.

3      Er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.

4      De resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

5      En specifiek voor het bepaalde in sub d onder punt 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

e      In afwijking van het bepaalde in sub a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:

1      omgevingsvergunningvrije activiteiten;

2      een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;

3      overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;

4      activiteiten ten behoeve van rivierbeheer- of -verruiming;

5      tijdelijke activiteiten,

6      een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde in lid 24.2 sub d onder punt 1 tot en met 3.

f        Medewerking kan slechts worden verleend na het bereiken van overeenstemming met de rivierbeheerder.

 

24.3         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

24.4         Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de grenzen van deze dubbelbestemming te wijzigen dan wel de dubbelbestemming geheel op te heffen, uitsluitend naar aanleiding van en conform door de Staatssecretaris bekrachtigde wijzigingen in de kaartbijlage van de 'Beleidsregels grote rivieren', Staatscourant 12 juli 2006.

 

 


Artikel 25    Waterstaat – Waterberging

 

25.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waterstaat – Waterberging’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.

 

25.2         Bouwregels

 

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2 m worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

25.3         Afwijking van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 25.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      De bebouwing mag niet leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden.

b      Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij het waterschap.

 

25.4         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 

25.5         Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

25.5.1   Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

b      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;

c       het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;

d      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen.

 

25.5.2   Uitzonderingen

Het in lid 25.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

25.5.3   Toelaatbaarheid

a      De in lid 25.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden.

b      Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.

 


Artikel 26    Waterstaat - Waterkering

 

26.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor Waterstaat – Waterkering’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

a      voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;

b      aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering;

c       verhardingen;

d      groenvoorzieningen.

 

26.2         Bouwregels

 

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering.

 

26.3         Afwijking van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 26.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      De bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering.

b      Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering.

 

26.4         Nadere eisen

 

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

a      een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;

b      het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;

c       het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

 


26.5         Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

26.5.1   Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

b      het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

c       het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;

d      het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;

e      het aanleggen van landschapselementen;

f        het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² al dan niet in de vorm van wegen.

 

26.5.2   Uitzonderingen

Het in lid 26.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

26.5.3   Toelaatbaarheid

a      De in lid 26.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.

b      Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

 

Hoofdstuk 3             Algemene regels

Artikel 27    Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 28    Algemene aanduidingsregels

 

28.1         Geluidzone - industrie

 

Op de gronden die zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie 1’ en ‘geluidzone – industrie 2’ mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen worden opgericht, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.

 

28.2         Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

 

De voor ‘milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkvoorziening.

 

Voor de grondwaterbescherming is de Provinciale Milieuverordening van toepassing. De verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden.

 

28.3         Veiligheidszone - Bevi

 

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - Bevi’ is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, toegestaan.

 


Artikel 29    Algemene afwijkingsregels

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

a      de bestemmingsregels en toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak en/of bestemmingsvlak wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

 

 

Artikel 30    Algemene wijzigingsregels

 

30.1         Wijziging naar Natuur

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming(en) ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘Natuurontwikkeling’ te wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van landschapselementen en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      de wijziging kan uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie;

b      de wijziging kan pas plaatsvinden nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden.

 

 

Hoofdstuk 4              Overgangs- en
slotregels

Artikel 31    Overgangsrecht

 

31.1         Overgangsrecht bouwwerken

 

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

31.2         Overgangsrecht gebruik

 

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 


31.3         Persoonsgebonden overgangsrecht

 

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Water – tijdelijke woonschepenligplaats’ is het innemen van een ligplaats voor een woonboot met bijbehorende voorzieningen toegestaan, met dien verstande dat de bevoegdheid daartoe is beperkt tot de persoon die op het moment van inwerkingtreding van dit plan als hoofdbewoner van de woonboot in de Gemeentelijk Basisadministratie staat ingeschreven, zulks met inbegrip van de persoon of personen die op dat moment tot zijn huishouding behoren. De maatvoering van de woonboot en de functie, situering en maatvoering van bijbehorende voorzieningen mogen niet meer bedragen dan op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

 


Artikel 32    Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Waalwijk’.

 

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 

 

......................,

 

 

DE RAAD VAN WAALWIJK

de griffier,                              de voorzitter,

 

 

 

 

 

G.H. Kocken                            drs. A. M. P. Kleijngeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, december 2010