Inhoud
Artikel 4 Agrarisch met waarden – Openheid- en Natuurwaarden
Artikel 5 Agrarisch met waarden – Openheid
Artikel 6 Agrarisch met waarden – Natuurwaarden
Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 12 Maatschappelijk – Begraafplaats
Artikel 14 Recreatie - Jachthaven
Artikel 15 Recreatie – Recreatiepark
Artikel 18 Verkeer – Stroomwegen
Artikel 23 Waarde - Archeologie
Artikel 24 Waterstaat – Uiterwaarden
Artikel 25 Waterstaat – Waterberging
Artikel 26 Waterstaat - Waterkering
Artikel 27 Anti-dubbeltelregel
Artikel 28 Algemene aanduidingsregels
Artikel 29 Algemene afwijkingsregels
Artikel 30 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlage
1: Beroeps- en
bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen)
Bijlage
2: Bedrijfsactiviteiten
(bij bedrijven)
plan:
Het bestemmingsplan
‘Buitengebied’ van de gemeente Waalwijk.
bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde
planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0867.bpbuitengebied-va01
met de bijbehorende regels en bijlagen.
aanduiding:
Een geometrisch bepaald
vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft.
aangebouwd
bijgebouw:
Een
met het hoofd(woon)gebouw verbonden gebouw dat door zijn ligging, constructie
en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw en ten dienste
staat van het hoofd(woon)gebouw danwel in functioneel opzicht deel uitmaakt van
het hoofd(woon)gebouw.
aardkundige
waarden:
Waarden
die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige
kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en
–samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.
abiotische
waarden:
Geheel
van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de
vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en ook op basis
daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
achtergevel:
Gevel aan de achterzijde
van een gebouw, tegenover de voorgevel.
agrarisch
bedrijf:
Bedrijf
dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:
-
het telen van gewassen en/of;
-
het houden van dieren.
agrarisch
bouwvlak:
Het bouwvlak vanwaar uit
het agrarische bedrijf uitgeoefend wordt. Binnen het agrarisch bouwvlak worden
alle gebouwen gesitueerd die daarvoor nodig zijn.
agrarisch
medegebruik:
Agrarische
bedrijfsactiviteiten, die geen specifiek beslag leggen op de ruimte.
agrarische
paardenhouderij:
Onder een paardenhouderij
als agrarisch bedrijf wordt verstaan een bedrijf waarbij geheel of in
overwegende mate gaat om het voortbrengen van producten door middel van het
houden van paarden. Er is altijd sprake van een bepaalde mate van
grondgebondenheid. Onder agrarische paardenhouderijen vallen in ieder geval:
-
fok- en opfokbedrijven;
-
hengstenhouderij;
-
merriehouderij;
-
paardenmelkerij.
agrarisch
technisch hulpbedrijf:
Een
bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven
door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing
van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.
Hieronder vallen in ieder geval: grootveekliniek, KI-station, mestopslag- en
mesthandelsbedrijf, loonwerkbedrijf (inclusief verhuurbedrijven voor
landbouwwerktuigen), veetransportbedrijf, veehandelsbedrijf.
agrarisch
verwant bedrijf:
Een
bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of
niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden
van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Hieronder
vallen in ieder geval: dierenasiel, dierenkliniek, groencomposteringsbedrijf,
hondenkennel, hoveniersbedrijf, stalhouderij, instelling voor agrarisch
praktijkonderwijs en volkstuinen.
ambachtelijke
bedrijvigheid
Het
bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen geheel of
overwegend door middel van handwerk.
ambachtelijke
en dienstverlenende bedrijven
archeologische
waarden:
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met
sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als
zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed
vertegenwoordigen.
bebouwing:
-
één of meer gebouwen en/of;
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
bebouwingscluster:
Een vlakvormige verzameling
van gebouwen in het buitengebied veelal met een historisch gegroeide menging
van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties.
bebouwingsconcentratie:
Een kernrandzone,
bebouwingslint of bebouwingscluster.
bebouwingslint:
Een lijnvormige verzameling
van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig
aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch
gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties.
bed & breakfast:
Een aan de woonfunctie
ondergeschikte vorm van extensieve verblijfsrecreatie gericht op het bieden van
de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed
& breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in
verband met het verrichtten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden
en/of permanente kamerverhuur.
Degene die de bed & breakfast voorziening biedt,
is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.
bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig
verlenen van diensten, beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen)
daaronder niet begrepen.
bedrijfsmatige
activiteiten (bij wonen)
-
het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
-
uitoefening van ambachtelijke
bedrijvigheid;
in of bij een woning waarbij de
omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de
daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Degene die de
bedrijfsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.
bedrijfswoning:
Een
woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar
gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
bedrijven
met dieren/veterinaire risico’s (agrarisch technisch):
Agrarisch
technische bedrijven waar dieren worden gehouden en/of sprake is van
veterinaire risico’s. Hieronder worden in ieder geval verstaan:
grootveeklinieken, KI-stations, veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.
bedrijven
met dieren/veterinaire risico’s (agrarisch verwant):
Agrarisch
technische bedrijven waar dieren worden gehouden en/of sprake is van
veterinaire risico’s. Hieronder worden in ieder geval verstaan: dierenasiels en
dierenklinieken.
bedrijven met
relatief veel verkeersbewegingen:
Bedrijven
waar activiteiten plaatsvinden waarvoor relatief veel verkeersbewegingen nodig
zijn. Hieronder worden in ieder geval verstaan: loonwerkbedrijven (incl.
verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen).
bedrijven met
publiekaantrekkende werking:
Bedrijven waar activiteiten
plaatsvinden waarvoor relatief veel publiek wordt aangetrokken. Hieronder
worden in ieder geval verstaan volkstuinen.
beheersobject:
Een
natuurterrein of complex van op geringe afstand van elkaar gelegen
natuurterreinen, welke tot één eigendom behoren en beheerstechnisch (d.w.z.
voor wat betreft de inzet van mensen en materiaal) als één geheel worden
beschouwd.
bergbezinkvoorziening:
(Ondergrondse) ruimte
waarin tijdens zware regenval afvalwater tijdelijk wordt opgeslagen.
beroepsmatige
activiteiten (bij wonen):
Het
beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch,
therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen
gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende
gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Degene die de beroepsmatige activiteiten
uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning.
bestaand
bouwwerk:
a
Bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp
van dit plan is gebouwd krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen of mag worden gebouwd krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is
ingediend;
b
Bouwwerk dat aantoonbaar vanaf 1955 aanwezig is.
bestemmingsgrens:
De grens van een
bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald
vlak met eenzelfde bestemming.
bijgebouw:
Gebouw
dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw dan wel hoofdwoongebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde
en vrijstaande bijgebouwen.
biotische
waarden:
Geheel van waarden in
verband met het biotische milieu (= levende natuur), in de vorm van specifieke
kwetsbare soorten, weidevogels en struweelvogels en ook op basis daarvan
aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
bouwen:
Het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van
een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip
van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.
bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk
grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige,
bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
De grens van een
bouwperceel.
bouwvlak:
Een geometrisch bepaald
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn
toegelaten.
bouwwerk:
Elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond.
centrale
voorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve
van de verblijfsrecreanten waaronder in ieder geval receptie, kantoor, winkel,
café restaurant en dagverblijfrecreatie.
cultuurhistorische
waardevolle boerderij:
Eén gebouw, bestaande uit
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met direct aangebouwde (voormalige)
agrarische bedrijfsruimte(n), dat voldoet aan de volgende kenmerken:
-
in gebruik (geweest) als agrarisch bedrijf met bedrijfswoning;
-
maximaal bestaande uit 2 samengestelde delen;
-
gebouwd vóór 1972;
-
voldoende uiterlijke kenmerken van een boerderij zijn nog aanwezig.
cultuurhistorische
waarden:
De aan een bouwwerk of
gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het
gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat
gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de
beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de
architectuur.
cultuurhistorisch
waardevolle (bedrijfs)woningen:
-
rijksmonumenten;
-
gemeentelijke monumenten;
-
cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.
dagrecreatie:
Het
verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een
overnachting elders mee gepaard gaat.
dak:
Iedere bovenbeëindiging van
een gebouw.
dakopbouw:
Een toevoeging aan het
hoofd(woon)gebouw door het verhogen van de nok of bovenste dakrand van het dak
die het silhouet van het oorspronkelijke dak
verandert.
detailhandel:
Het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een
beroeps- of bedrijfsmatige activiteit), daaronder mede begrepen ambachtelijke
bedrijvigheid, voor zover dat in verband staat met en essentieel onderdeel is
van de verkoop van de goederen, waaronder in ieder geval onderhoud, reparatie
en installatie, alsmede opslag van de te verkopen
goederen.
dienstverlening:
Het verlenen van economisch-maatschappelijke
diensten aan derden waaronder in ieder geval kapperszaken,
schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bedrijven en inrichtingen. Uitgezonderd zijn een garagebedrijf en een
seksinrichting.
ecologische
verbindingszone
Elementen die als
verbinding fungeren tussen verschillende leefgebieden. De samenstelling en
inrichting van een verbinding wordt bepaald door de reeds
aanwezige landschapselementen en barrières en door de eisen die de betreffende
dier- en/of plantsoorten aan een verbindend element stellen.
eerste
bouwlaag:
De bouwlaag op de begane
grond.
erfbeplanting:
Afschermende of maskerende
(rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of
bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
extensief
dagrecreatief medegebruik:
Extensieve vorm van
dagrecreatie, inclusief de bijbehorende voorzieningen, die plaatsvinden in
gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, waaronder in ieder geval wandelen,
fietsen, paardrijden, kanoën of boerengolf.
extensieve
dagrecreatiepunten:
Voorzieningen of
bedrijfsmatige activiteiten als ondergeschikte activiteit bij een agrarisch
bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval het inrichten van een (voormalige)
bedrijfsruimte voor natuureducatie, proeven van streekproducten op de
boerderij, boerengolf en zorgboerderij.
extensieve
verblijfsrecreatie:
Kleinschalige
verblijfsrecreatie in de vorm van in ieder geval een minicamping,
kampeerboerderij, bed & breakfast.
gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt.
gebruiksgerichte
paardenhouderij:
Een paardenhouderij waar
het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone. Hieronder vallen
in ieder geval: manege, paardenpension, verenigingsaccommodaties.
geluidzoneringsplichtige
inrichting:
Een inrichting waarbij als
gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan
een zone moet worden vastgesteld.
glastuinbouwbedrijf:
Niet-grondgebonden
agrarisch bedrijf waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt
in kassen of permanent aanwezige tunnels, met een bouwhoogte van
groepsaccommodatie:
Een gebouw bestemd voor
verblijfsrecreatie voor een groep of groepen van personen, die hun
hoofdverblijf elders hebben en waarbij overnacht wordt in gemeenschappelijke
zalen en/of kamers.
grondgebonden
bedrijf:
Een agrarisch bedrijf waarvan
de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend
vermogen van onbebouwde gronden die structureel deel uitmaken van het bedrijf
en die in de nabijheid van het bedrijf zijn gelegen. Hieronder vallen in ieder
geval: agrarische paardenhouderijen, akkerbouw-, fruitteelt-, en
vollegrondtuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen
rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook
grondgebonden.
groothandel:
Het bedrijfsmatig te koop
aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of
afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of
personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
halfvrijstaande
woningen:
-
Woningen waarbij sprake is van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
-
Woningen waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse
bouwperceelsgrens valt met uitzondering van woningen in gesloten bebouwing.
hobbybedrijf:
Agrarische activiteiten met
minder dan 10 NGE waar de ondernemer geen of slechts ondergeschikte inkomsten
heeft van het bedrijf.
hoekperceel:
Het perceel dat aan twee of
meer zijden is gelegen aan openbaar gebied.
hoge,
permanente teeltondersteunende
voorzieningen:
Hoge, permanente teeltondersteunende
voorzieningen hoger dan
hoge,
tijdelijke teeltondersteunende
voorzieningen:
Hoge, tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen hoger dan
hoofdberoepsbedrijf:
Een (reëel of volwaardig)
bedrijf waarbij de ondernemer geen of slechts ondergeschikte inkomsten heeft
van buiten het agrarische bedrijf. Onderscheid wordt gemaakt in volwaardige
bedrijven en reële bedrijven.
hoofdgebouw:
Een gebouw, dat door zijn
ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als belangrijkste bouwwerk op
het bouwperceel valt aan te merken.
hoofdverblijf:
Plaats die fungeert als
vaste woon- of verblijfplaats en/of het centrum van de sociale en
maatschappelijke activiteiten van betrokkene.
hoofdwoongebouw:
Een gebouw, exclusief
aangebouwde bijgebouwen met een woonfunctie, dat door zijn ligging, constructie
en/of afmeting onderdeel uitmaakt van een bedrijf en dat bedoeld is voor (het huishouden
van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw
of het terrein noodzakelijk is.
horeca:
Het bedrijfsmatig
verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het
bedrijfsmatig logies verstrekken, één en ander al dan niet in combinatie met
een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
De volgende indeling in soorten horeca wordt gehanteerd:
a lichte horeca
-
Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca waaronder in ieder geval:
automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom,
snackbar, tearoom, traiteur, bezorg- en/of afhaalservice;
-
Overige lichte horeca waaronder in ieder geval hotel, restaurant al
dan niet met bezorg- en/of afhaalservice (onder andere Chinees restaurant,
pizza- en fastfoodrestaurants).
b middelzware horeca
Bedrijven die normaal
gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke
hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken waaronder in ieder geval: bar,
bierhuis, biljartcentrum, café, coffeeshop, proeflokaal, shoarma/grillroom,
zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en
muziek/dansevenementen).
c zware horeca
Bedrijven die voor een goed
functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal
bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee
kunnen brengen waaronder in ieder geval: discotheek, nachtclub, partycentrum.
Regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.
hulpgebouw:
Een gebouw ten behoeve van
een agrarisch bedrijf, behorende bij een landbouwperceel/landbouwkavel, dat
zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het
agrarisch hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven,
schuilhutten, schuilgelegenheden, kapschuren, melkschuren.
hydrologische
waarde:
Waarden in verband met het
watersysteem in relatie tot beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging
en/of waterkering.
intensieve
veehouderij/intensief veehouderijbedrijf:
agrarisch bedrijf met een
bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en
gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-,
vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een
combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te
stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij.
intensieve
dagrecreatiepunten:
Dagrecreatiepunten zijn
plekken waar concentratie van recreatieve activiteiten plaatsvindt als
hoofdfunctie. Hieronder valt in ieder geval: jachthaven.
intensieve geiten-/schapenhouderij:
Intensieve veehouderij
gericht op het houden van geiten en/of schapen.
jachthaven:
Ligplaatsvoorzieningen
voornamelijk voor kleine recreatievaartuigen.
kampeermiddel:
a Een tent, een tentwagen,
een kampeerauto of een caravan;
b Enig ander onderkomen of
enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen
bouwwerk zijnde,
één en ander voor zover
deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele
blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt
voor verblijfsrecreatie.
kas:
Een gebouw, waarvan de
wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander
lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of
planten.
kernrandzone:
Een overgangszone tussen de
bebouwde kom en het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte
afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
lage,
permanente teeltondersteunende voorzieningen:
Teeltondersteunende
voorzieningen tot en met
lage,
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen :
Teeltondersteunende
voorzieningen tot en met
landschappelijke
beplanting:
Begroeiingselement in het
agrarisch gebied, overwegend bestaande uit opgaande beplanting zonder een
hoofdfunctie bosbouw of agrarische houtteelt, waaronder in ieder geval
bosschages, houtwallen, houtsingels, hagen, boomgroepen, bomenrijen en
solitaire bomen.
landschapselementen:
De verzameling van
landschappelijke beplantingen en natuurelementen.
ligplaats:
Plaats waar een vaartuig
geankerd of afgemeerd is of kan worden.
maatschappelijke
voorzieningen:
Sociaal-medische,
sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sportieve recreatie,
voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening en voorzieningen ten
behoeve van onderwijs.
maximale
contour:
Omtrek die (denkbeeldig)
ontstaat door combinatie van een aantal in dit plan te bepalen regels. Deze
omtrek mag geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor hoofd- en bijgebouwen.
natuurelementen:
Een begroeiingselement
en/of abiotisch element in het agrarisch gebied, anders dan overwegend bestaand
uit opgaande beplanting, waaronder in ieder geval moerasjes, poelen,
overhoeken, steilranden, dat geen agrarische productiefunctie heeft.
natuurterrein:
Natuurterrein is grond met
een houtopstand die de hoofdfunctie natuur heeft, heideveld, ven,
hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik,
riet- en ruigtland, griend en laagveenmoeras. Ook grasland of bouwland met de
hoofdfunctie natuur wordt gezien als natuurterrein.
natuurwaarden:
Waarden in verband met de
aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge
samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband
houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid,
natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.
nevenactiviteit
bij een agrarisch bedrijf:
Bedrijfsmatige activiteit
die voorziet in een aanvulling van het inkomen van de agrariër, maar die in
meerdere opzichten (ruimtelijk, functioneel, economisch) ondergeschikt blijft
aan de aanwezige agrarische bedrijfsvoering. De bedrijfsmatige activiteit kan
al dan niet verbonden zijn met de agrarische bedrijfsvoering, verbrede landbouw
valt dus ook onder het begrip nevenactiviteiten.
nevenactiviteit
bij een niet-agrarisch bedrijf/voorziening:
Bedrijfsmatige activiteit
die voorziet in een aanvulling van het inkomen, maar die in meerdere opzichten
(ruimtelijk, functioneel, economisch) ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit.
nevenberoepsbedrijf:
Bedrijf (minimaal 10 NGE,
maximaal 34 NGE) waarbij de ondernemer een substantieel deel aan inkomsten
heeft van zowel binnen als buiten het agrarisch bedrijf.
Nederlandse
Grootte Eenheid (NGE):
Nederlandse Grootte Eenheid
(NGE), een standaard eenheid voor de bepaling van de omvang van een agrarisch
bedrijf zoals die gehanteerd word door het Landbouw Economisch Instituut (LEI).
Niet-agrarische
paardenhouderij:
Niet-agrarische
productiegerichte paardenhouderij en/of gebruiksgerichte paardenhouderij.
niet-agrarisch
productiegerichte paardenhouderij:
Een paardenhouderij waar
uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht
die primair gericht zijn op het africhten en trainen en verhandelen van paarden.
Waaronder in ieder geval trainings- en sportstallen, handelsstallen,
stalhouderijen, spermawinstations.
niet-grondgebonden
agrarisch bedrijf:
Agrarisch bedrijf waarvan
de productie niet overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van
de onbebouwde/open grond in de directe omgeving van het bedrijf, omdat de productie
overwegend plaatsvindt in gebouwen, op verhardingen, op permanente folies,
in/op permanente teeltvoorzieningen of anderszins los van de eigenlijke bodem.
Hieronder vallen in ieder geval de volgende soorten bedrijven: intensief
veehouderijbedrijf, glastuinbouwbedrijf, champignonkwekerij, plantenkwekerij op
containervelden, witlofkwekerij, pelsdierhouderij, sommige vis- en wormenkwekerijen.
nieuwvestiging:
De vestiging van een al dan
niet bestaand agrarisch bedrijf op een locatie waar nog geen agrarisch of
niet-agrarisch bouwvlak aanwezig is.
omgevingsvergunning:
een vergunning voor het
uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op
grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
omgevingsvergunning voor het aanleggen:
omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van
artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.
omgevingsvergunning voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing
van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1
lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.
omgevingsvergunning voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor
het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de
Wabo.
omschakeling:
Binnen een bouwvlak
overstappen naar een ander soort bedrijf of andere bedrijfsvorm met dezelfde
bestemming.
ondergronds
bouwen:
Bouwen onder peil.
open
opslag:
Het opslaan of opgeslagen
houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de
onbebouwde gronden van percelen.
overige
teeltondersteunende voorzieningen:
Hieronder worden verstaan
vraatnetten en boomteelthekken.
overige
niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
Niet-grondgebonden
agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij of
glastuinbouwbedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende soorten
bedrijven: champignonkwekerij, plantenkwekerij op containervelden,
witlofkwekerij, pelsdierhouderij en sommige vis- en wormenkwekerijen.
overkapping
met een open constructie:
Een bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt, met maximaal twee wanden die al
dan niet tot de constructie zelf behoren. In de zin van dit bestemmingsplan is
dit begrip gelijk aan een gebouw.
peil:
a Voor een gebouw, gelegen op
enig punt op een afstand van
–
de hoogte van de kruin van de weg;
b Voor andere gebouwen en
bouwwerken, geen gebouw zijnde:
–
de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de
bouw;
c Indien in, op of over het
water wordt gebouwd:
–
het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden
waterpeil.
permanente
bewoning:
Bewoning van een
kampeermiddel of recreatiewoning als hoofdverblijf.
productiegebonden
detailhandel:
— Goederen die ter plaatse
worden vervaardigd, geproduceerd, bewerkt, gerepareerd en/of toegepast in het
productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de
productiefunctie:
— Een beperkte verkoop van
goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met de
bedrijfsactiviteiten;
— Een beperkte verkoop in het
klein als niet zelfstandig onderdeel van krachtens de bestemming toegelaten
groothandel.
prostitutie:
Het zich beschikbaar
stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding.
recreatief
medegebruik:
Een recreatief gebruik van
gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit
recreatieve gebruik is toegestaan.
recreatiebedrijf/-voorziening:
Een bedrijf of functie
overwegend gericht op het aanbieden van verblijfsrecreatie en/of dagrecreatie
in de openlucht en/of gebouwde voorzieningen. Waaronder in ieder geval een
jachthaven.
recreatieverblijf:
Een verblijf dat wordt
gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden door personen of groepen van
personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
Hieronder vallen in ieder
geval: kampeermiddel, trekkershut, groepsaccommodatie, ruimte voor
bed&breakfast, stacaravan of recreatiewoning.
recreatiewoning:
Een gebouw dat wordt
gebruikt voor verblijfsrecreatieve doeleinden door personen of groepen van
personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
reëel
agrarisch bedrijf:
Een hoofdberoepsbedrijf
(minimaal 35 NGE en maximaal 49 NGE) waarbij de verwachting aanwezig is dat de
volwaardigheid op termijn gewaarborgd zal zijn. De omvang van het bedrijf is
zodanig dat het potentie heeft om zodanige investeringen te plegen dat het
bedrijf als hoofdberoepsbedrijf zal kunnen voortbestaan.
schuilgelegenheid:
Bouwwerken, geen gebouw
zijnde of overkapping met openconstructie.
seksinrichting:
Een voor het publiek
toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in
elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een
parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan
niet in combinatie met elkaar.
sportterreinen:
Terreinen ten behoeve van
sport en sportieve recreatie.
sportvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve
van sport en sportieve recreatie.
stacaravan:
Een kampeermiddel in de
vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen –en derhalve zonder
vaste fundering– met een maximale oppervlakte van
stalhouderij:
Een bedrijf kan als
stalhouderij worden beschouwd indien de omzet uitsluitend of in hoofdzaak wordt
behaald uit verhuur van aanspanningen, in ieder geval voor huwelijken,
begrafenissen, tochten of shows.
statische
opslag:
Opslag van goederen die
geen regelmatige verplaatsing behoeven waaronder in ieder geval (antieke)
auto’s, boten, caravans en dergelijke.
teeltondersteunende
kas:
Hoge, permanente
teeltondersteunende voorziening bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw
waarvan de wanden en het dak voornamelijk uit glas of een ander lichtdoorlatend
materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde
klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen met een
bouwhoogte hoger dan
teeltondersteunende
voorzieningen (TOV):
Voorzieningen in, op of
boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de
volgende doelen na te streven:
— verbetering van de
productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringen van
onkruidgroei en beperking van vraatschade;
— verbetering van de
arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
— bereiken van positieve
effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding,
effectief omgaan met water).
tijdelijke
werknemers:
personen die al dan niet
beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats elders en vanwege
werkzaamheden tijdelijk binnen de gemeente Waalwijk verblijven.
trekkershut:
Een gebouw van eenvoudige
constructie, niet voorzien van sanitair, dat bestemd is voor kortdurend
recreatief woonverblijf van passanten.
verbrede
landbouw:
Activiteiten bij een
agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten
dienste staan van het agrarische bedrijf waaronder in ieder geval
agro-toerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter
plaatse geproduceerde producten, productiegebonden/onderge-schikte detailhandel
en zorgboerderijen.
verblijfsrecreatie:
Een vorm van recreatie,
waarbij een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen
dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, in een recreatieverblijf verblijft of
zich één of meer nachten op een kampeerterrein in een kampeermiddels bevindt.
vervolgactiviteit:
Activiteit die plaats gaat
vinden op een locatie waar een bedrijf, met overeenkomstige
bestemming/bouwvlak, volledig ophoudt te bestaan.
volwaardig
agrarisch bedrijf:
Agrarisch
hoofdberoepsbedrijf (vanaf 50 NGE) dat de arbeidsomvang heeft van ten minste
één volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn
is verzekerd.
voorgevel:
Gevel aan de voorzijde van
een gebouw en indien aanwezig gerelateerd aan de ligging van de
voorgevelrooilijn.
voorgevelrooilijn
bedrijfswoning:
De
denkbeeldige lijn die langs de kanten van de aanduiding bedrijfswoning wordt
getrokken van de naar de openbare weg gekeerde grens/grenzen van de aanduiding
tot aan de bestemmingsgrenzen. In het geval van een agrarische bedrijfswoning
tot aan de bouwvlakgrenzen. In het geval van een bedrijfswoning op het
recreatiepark gaat het om de naar de recreatieparkwegen gekeerde grens/grenzen.
voorgevelrooilijn
woning:
De
denkbeeldige lijn die langs de kanten van het bouwvlak wordt getrokken van de
naar de openbare weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak tot aan de
bestemmingsgrenzen.
voorgevelrooilijn
recreatiewoning:
De
denkbeeldige lijn die langs de kanten van het bouwvlak wordt getrokken van de
naar de recreatieparkwegen gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak tot aan de
bestemmingsgrenzen.
vrijstaand
bijgebouw:
Een
van het hoofd(woon)gebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten
dienste staat van het hoofd(woon)gebouw en door zijn ligging, constructie en/of
afmetingen ondergeschikt is aan het hoofd(woon)gebouw.
vrijstaande
woning:
Woning
waarbij sprake is van een hoofdgebouw dat vrij van de zijdelingse
perceelsgrenzen staat.
waterhuishoudkundige
voorzieningen:
Voorzieningen die nodig zijn ten
behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging,
waterinfiltratie en waterkwaliteit.
Hieronder worden in ieder geval
verstaan: infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi’s,
infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en
transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen,
inlaten.
weg:
Voor
het openbaar verkeer openstaande weg met inbegrip van de daarin liggende
bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten.
wegkant:
Kant
van de weg.
werk:
Een
werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
woning:
Een
(gedeelte van een) gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één
huishouden.
woonboot:
Elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak
wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting
uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot als hoofdbewoning geldend dag- en/of
nachtverblijf van één of meer personen.
(woonwagen)standplaats
Een
stuk grond aangewezen voor het bouwen van een woonwagen alsmede bijbehorende
voorzieningen.
zijgevel:
Gevel
of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of
achtergevel.
Bij toepassing van deze regels wordt
als volgt gemeten:
de
afstand tot de bestemmingsgrens:
De kortste afstand van enig punt
van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens.
de afstand tot de
(zijdelingse) bouwperceelsgrens:
De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse)
bouwperceelsgrens.
de afstand tussen gebouwen
op hetzelfde bouwperceel:
De kortste afstand tussen
de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
breedte/diepte/oppervlak
van een bouwwerk:
1 behoudens de hierna
genoemde gevallen onder 2 en 3: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het
hart van gemeenschappelijke scheidsmuren), nederwaarts geprojecteerd
2 in geval van een
ondergronds bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van
gemeenschappelijke scheidsmuren)
3 in geval dat geen sprake is
van buitenwerkse gevelvlakken (en/of gemeenschappelijke scheidsmuren): de
neerwaartse projectie van het dak,
4 de totale oppervlakte
van bouwwerken wordt bepaald door de som van 1, 2 en 3. Voor zover
ondergrondse gebouwen zijn gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of
het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren) van een bovengronds gebouw, wordt
de oppervlakte van het ondergrondse gebouw niet meegeteld met de totale
oppervlakte van bouwwerken.
bruto-vloeroppervlak
van een gebouw:
Gemeten (op alle bouwlagen) op
vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies of
indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander
gebouw: tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies.
de
dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van
het horizontale vlak.
diepte
van het bouwvlak:
Loodrecht
vanaf de lijn waarin de voorgevel
van het hoofd(woon)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
de
goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel.
de goothoogte van een maximale
contour:
Vanaf
de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil.
de
inhoud van een bouwwerk:
Tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
het
bebouwingspercentage:
Het door bouwwerken bebouwde
oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor
zover dat gelegen is binnen de bestemming, of een in de regels nader aan te
duiden gedeelte van het bouwperceel.
de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de
bouwhoogte van een maximale contour:
Vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een bouwwerk, waaronder in ieder geval schoorstenen, antennes
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de
bouwhoogte van een windturbine:
Vanaf het peil tot aan de
(wieken)as van de windturbine.
maximale
contour:
Omtrek die (denkbeeldig)
ontstaat door combinatie van een aantal in dit plan te bepalen regels. Deze
omtrek mag geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor hoofd- en bijgebouwen.
de
nokhoogte van een bouwwerk:
Vanaf
de horizontale snijlijn van twee hellende dakvlakken tot aan het peil.
verticale diepte:
Vanaf
onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil.
Bij de
toepassing van het bepaalde in artikel 2 ten aanzien van het bouwen worden
ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en
overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-
c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan
De voor 'Agrarisch'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarische doeleinden, in de
vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
b reëel of volwaardig
grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse
van de aanduiding ‘bouwvlak’ met dien verstande dat:
–
ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tevens
intensieve veehouderijen met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan met
uitzondering van een intensieve geiten-/schapenhouderij;
–
een intensieve geiten-/schapenhouderij met bijbehorende voorzieningen
alleen is toegestaan indien dit als zodanig is aangeduid in de ‘Tabel
Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’;
–
ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ tevens
glastuinbouwbedrijven met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan;
–
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch -
nevenberoepsbedrijf’ tevens een nevenberoepsbedrijf is toegestaan;
c één bedrijfswoning ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d beroepsmatige activiteiten
in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
e mestzakken, ter plaatse van
de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak’;
f
loonwerkactiviteiten als nevenactiviteit ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch - loonwerkactiviteiten’;
g tuinen en erven;
h (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
i
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
j
extensief dagrecreatief medegebruik;
k behoud, herstel en
ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en
cultuurhistorische waarden in het
algemeen en in het bijzonder voor:
–
beslotenheid, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
agrarisch – beslotenheid’;
–
hydrologische waarden, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van agrarisch – hydrologische waarden’;
–
cultuurhistorisch waardevolle verkaveling, ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorisch waardevolle
verkaveling’.
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is bebouwing
ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien tussen
bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt
als één bouwvlak;
b het bebouwingspercentage
van een bouwvlak met een aanduiding ‘intensieve veehouderij’ of ‘glastuinbouw’
mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’
is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende
bijgebouwen uitgezonderd;
c gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak;
d de afstand van gebouwen tot
de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal
e de afstand van gebouwen tot
de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a er is maximaal één bouwlaag
toegestaan;
b de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
c de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
d de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45º;
e kassen mogen uitsluitend
worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’;
f
in afwijking van het bepaalde onder e mogen teeltondersteunende kassen
worden gebouwd op bouwvlakken die niet zijn aangeduid als ‘glastuinbouw’,
waarbij geldt dat:
1
de oppervlakte niet meer mag bedragen dan
2
de afstand tot (bedrijfs)woningen op naastgelegen percelen niet minder
mag bedragen dan
g In afwijking van het
bepaalde onder a tot en met f is het niet toegestaan bebouwing op te richten
ten behoeve van een intensieve geiten-/schapen-houderij ter plaatse van een
bouwvlak met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel
Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven’ een nadere specificatie voor
geiten-/schapenhouderij hebben.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
e ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de
maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot maximaal
g indien
een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of
voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale
contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht
in de voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het
hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour
worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande
dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.
3.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen zijn
uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
b Bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
c De afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
d De gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
e De goothoogte mag niet meer
bedragen dan
f
De nokhoogte mag niet meer bedragen dan
g In het verlengde van de
zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van
h De afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
i
De totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde
bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag
maximaal
j
De dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
3.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a De afstand van ondergrondse
bouwwerken tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt
minimaal
b Onverminderd het bepaalde
in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend
toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 3.2.3 en 3.2.4 bebouwing is toegestaan,
ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is.
c De verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak, gelden de volgende
bepalingen:
a In het gebied tussen de
naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak en
1
mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan
2
mag de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan
3
mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet
meer bedragen dan
b In overige gevallen:
1
mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan
2
mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen niet meer
bedragen dan
3
mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan
4
mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet
meer bedragen dan
c In afwijking van het
bepaalde onder a en b is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten
behoeve van een intensieve geiten-/schapenhouderij ter plaatse van een bouwvlak
met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen
en glastuinbouwbedrijven’ een nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij
hebben.
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende
bepalingen:
a Permanente
teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
b De bouwhoogte van
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige teeltondersteunende
voorzieningen te weten vraatnetten en boomteelthekken mag niet meer bedragen
dan
c De bouwhoogte van
erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
d De bouwhoogte van
mestzakken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –
mestzak’ mag niet meer bedragen dan
e De bouwhoogte van overige
bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
3.2.8 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 3.2.1 tot en met 3.2.7
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing
(plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve
van:
a
een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b
het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de
bezonning en de privacy;
c
het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
3.4.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 3.2.1 onder c voor het
bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief
medegebruik buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
1
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan
2
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
3
De bouwhoogte mag niet meer dan
4
De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder
bedragen dan
Dit lid
is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.
b lid 3.2.2 onder f voor het
bouwen van een teeltondersteunende kas binnen het bouwvlak met een grotere
oppervlakte tot maximaal
1
Vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering.
2
De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3
Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
4
Vergroting mag niet leiden tot een omschakeling naar een
glastuinbouwbedrijf.
5
Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan
het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of
instantie.
c lid 3.2.7 voor het bouwen
van hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige
teeltondersteunende voorzieningen te weten boomteelthekken en vraatnetten onder
de volgende voorwaarden:
1
Bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering.
2
De aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3
Er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
4
Het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan
het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of
instantie.
d lid 3.2.3 onder b voor het
vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
1
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het
(ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd.
2
Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in lid 3.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de
bestaande inhoud met maximaal
a De omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt.
b Door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4.3 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:
a
Maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de
woonfunctie.
b
Er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing
middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
c
Het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de bebouwing moet
gewaarborgd zijn. Omtrent
dit onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies vragen aan een ter zake deskundige.
3.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4
onder f voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a
Het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning.
b
De bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal
c
Door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a
het hoofdwoongebouw ten behoeve van
beroepsmatige activiteiten op meer dan
b
vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van
wonen;
c
gronden en bouwwerken voor de huisvesting
van tijdelijke werknemers;
d
gronden en bouwwerken ten behoeve van
een seksinrichting, escortbedrijf
en/of straatprostitutie;
e
gronden buiten het bouwvlak voor open
opslag;
f
gronden buiten het bouwvlak voor
voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder
geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak voor paarden,
mestopslag, hooiopslag, tapmolen, longeercirkel, waterbassin;
g
gronden buiten het bouwvlak voor permanente
teeltondersteunende voorzieningen.
3.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
3.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 lid a en d voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in
hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open
constructie;
mits:
a
de woonfunctie in overwegende mate behouden
blijft;
b
bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk
doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning
is;
c
het niet betreft zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de bedrijfswoning behorende
bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt
aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning
behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden
ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
e
wordt voorzien in het parkeren op eigen
terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel betreft
met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g
per bouwperceel maximaal
3.6.2 Afwijking nevenactiviteiten
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 3.1 onder a voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan
aan de volgende voorwaarden:
a het uitoefenen van
nevenactiviteiten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b de volgende
nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan binnen het
bouwvlak:
1
agrarisch technisch hulpbedrijven, met uitzondering
van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met relatief veel
verkeersbewegingen;
2
agrarische verwante bedrijven, met
uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met
dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;
3
statische opslag met uitzondering van
statische opslag die ten dienste staat van een elders gevestigd niet-agrarisch
bedrijf;
4
niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;
5
verkoop streekgebonden producten: 100 m2 verkoop
vloeroppervlak dat tevens het maximaal bruto vloeroppervlak is;
6
extensieve dagrecreatiepunten;
7
extensieve verblijfsrecreatie;
8
ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de
volgende nevenactiviteiten toegestaan:
-
alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch
verwante bedrijven;
-
alle soorten niet agrarische
paardenhouderijen.
c het uitoefenen van
nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid b is binnen gebouwen toegestaan tot een
maximale oppervlakte van:
1
agrarisch technische hulpbedrijven:
2
agrarisch verwante bedrijven:
3
statische opslag:
4
paardenhouderijen:
5
verkoop streekgebonden producten:
6
extensieve dagrecreatiepunten:
7
extensieve verblijfsrecreatie met uitzondering van bed &
breakfast:
8
bed & breakfast: 100m² in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde
bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw in maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van
maximaal 6 gebruikers, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de
bewoner(s) van de bedrijfswoning. Maximum verblijfsduur voor gebruikers van de
bed & breakfast is 1 week. Een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan.
d het
uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid c is in de open lucht
toegestaan tot een maximale oppervlakte van
1
open opslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;
2
extensieve verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein is
toegestaan tot een maximale oppervlakte van
3
buitenrijbak voor paarden is toegestaan tot een maximale oppervlakte
van
e een
combinatie van verschillende nevenactiviteit is ook toegestaan, maar de totale
te gebruiken bebouwing/gronden moet beperkt blijven tot de maximale maat van de
nevenactiviteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
nevenactiviteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h het betreft niet zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
i
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
3.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen buiten het bouwvlak
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanbrengen van
oppervlakteverhardingen groter dan
b ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – beslotenheid’:
1
het verwijderen van landschapselementen;
2
het verharden van onverharde paden en
wegen;
3
het graven, dempen, danwel verdiepen,
vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en
poelen;
c ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hydrologische waarden’:
1
het verlagen, vergraven, ophogen of
egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van meer dan
2
het diepploegen, diepwoelen of het
uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van
leidingen, allen dieper dan
3
het graven, dempen, dan wel verdiepen,
vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;
4
het verlagen van de waterstand anders dan
door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen,
met uitzondering van grondwateronttrekkingen.
d ter plaatse van de
aanduiding ‘cultuurhistorisch waardevol’:
1
het verlagen, vergraven, ophogen of
egaliseren van de bodem;
2
het diepploegen, diepwoelen of het
uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van
leidingen, allen dieper dan
3
het graven, dempen, danwel verdiepen,
vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;
4
het verwijderen van landschapselementen;
5
het verwijderen van onverharde wegen of
paden.
3.7.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.7.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Toelaatbaarheid
De in lid 3.7.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de
bestemmingsomschrijving genoemde waarden;
b het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van
het bepaalde in lid 3.7.1. lid c.
3.8.1 Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het
bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b de
oppervlakte van het bouwvlak mag niet toenemen;
c de
wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of
-ontwikkeling en financieel haalbaar;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
3.8.2 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (1)
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het
bouwvlak ter plaatse van de ‘wro-zone – wijzigingsgebied’, waarbij moet worden
voldaan aan de volgende voorwaarde:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.
3.8.3 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (2)
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het
bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b vergroting
is uitsluitend toegestaan voor agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve
veehouderijen en/of glastuinbouwbedrijven.
c de
wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering – of
ontwikkeling en financieel haalbaar;
d de
wijziging is noodzakelijk voor volwaardigheid op termijn of om van
nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf te komen;
e uitbreiding
van een nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is
uitsluitend toegestaan indien het een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan);
g er
mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
h het
agrarisch bouwvlak mag tot max.
1
max.
2
max.
3
max.
i
de aanwezige landschaps- en natuurwaarden
en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
j
vergroting mag niet leiden tot een
glastuinbouwbedrijf;
k burgemeester
en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een
ter zake deskundige commissie of instantie.
3.8.4 Wijzigen ten behoeve van nieuwvestiging agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van
een bestaand reëel of volwaardig agrarisch bedrijf vanwege het algemeen belang,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
deze wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b de
wijziging is uitsluitend toegestaan voor een grondgebonden bedrijf en een
overig-niet grondgebonden bedrijf;
c de
continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf na wijziging dient middels een
bedrijfsplan te zijn aangetoond;
d het
totaal aantal bestaande agrarische bedrijven in de gemeente mag niet toenemen;
e alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat de verplaatsing en hervestiging van het
agrarische bedrijf niet mogelijk is op een locatie van een te beëindigen of
reeds beëindigd agrarisch bedrijf en er vervolgens ook geen sprake is van
bestaande bebouwing die voor gebruik voor het agrarisch bedrijf in aanmerking
komt. Daarbij is de voorkeursvolgorde van locaties als volgt:
1
hergebruik van bestaand agrarisch bouwvlak;
2
hergebruik van niet-agrarisch bouwvlak;
3
woonkavel;
4
geheel nieuwe locatie (nieuwvestiging).
Bij het zoeken naar hergebruik van een bestaand
agrarisch bouwblok dient gezocht te worden in de volgende gemeentes: Waalwijk, Aalburg,
Dongen, Geertruidenberg, Heusden, Loon op Zand, Oosterhout, Werkendam,
Woudrichem;
f
nieuwvestiging kan uitsluitend plaatsvinden
onder gelijktijdige wijziging van de huidige bestemming van het te verplaatsen
agrarische bedrijf, waarbij de ter plaatse geldende bedrijfsbestemming en het
agrarisch bedrijf wordt opgeheven en er een andere passende bestemming wordt
toegekend;
g de
aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden
mogen niet onevenredig worden aangetast;
h er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
i
er mag geen onaanvaardbare situatie
ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en
externe veiligheid;
j
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
3.8.5 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘glastuinbouw’
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat de aangegeven
aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ en ‘glastuinbouw’ worden verwijderd
indien de betreffende intensieve veehouderij of het glastuinbouwbedrijf ter
plaatse is beëindigd en is omgeschakeld naar grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.
3.8.6 Wijzigen ten behoeve van omschakeling
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een
niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij
en/of glastuinbouwbedrijf, onder de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b wijziging
is uitsluitend toegestaan binnen een al bestaand agrarisch bouwvlak;
c uitgangspunt
is vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke
kwaliteit;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare situatie
ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en
externe veiligheid;
f
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden
tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
g voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
3.8.7 Wijzigen ten behoeve van bouwen 1e bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigingen door het opnemen van een aanduiding
‘bedrijfswoning’ ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning, waarbij
moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a wijziging
is noodzakelijk in verband met de bedrijfsvoering;
b de
continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf dient middels een bedrijfsplan
te zijn aangetoond;
c wijziging
is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande agrarische bouwvlak.
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (onder andere een beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
3.8.8 Wijzigen naar Wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - AG' voor
zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of
volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak
daarvoor niet aanwezig is;
b ter
plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning geldt ten aanzien
van de nieuwe bestemming het volgende:
1
wijziging is uitsluitend toegestaan binnen
het bestaande bouwvlak;
2
het bouwvlak dat bij de te wijzigen
voormalige agrarische bedrijfswoning behoort dient gelijktijdig te vervallen;
3
het toe te kennen bestemmingsvlak van de
woning mag maximaal
4
het toe te kennen bouwvlak van de woning is
c ter
plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid b geldt
ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:
1
voor bijgebouwen zijn de regels in artikel
20.2.3, 20.2.4 en 20.2.7 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale
oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;
2
de resterend voormalige agrarische
bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of
gemeentelijke monumenten;
3
niet eerder mag de woning na wijziging in
gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige agrarische bedrijfsbebouwing,
exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d indien
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast binnen een bebouwingsconcentratie
dan geldt in aanvulling op het bepaalde in lid c.1 het volgende:
1
van het bepaalde in lid 2, 3 en 4 kan geen
gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft
plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling,
sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging
Veehouderijtakken of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
2
maximaal 50% van het overtollige te slopen
oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden
gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal
3
in plaats van het bepaalde in lid 2 en 4 is
het mogelijk een aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch -
kleinschalige bedrijfsactiviteit’ op te nemen indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
-
uitsluitend wordt medewerking verleend aan
kleinschalige bedrijfsactiviteiten indien sprake is van beroeps- of
bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende
bij deze regels of, indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en
invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1 mits
het geen geluidzoneringsplichtige inrichting betreft en geen inrichtingen
betreft zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid
inrichtingen milieubeheer (BEVI);
-
maximaal 1/3 van het oppervlak aan
voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouw worden gebruikt of nieuw worden
gebouwd voor de kleinschalige bedrijfsactiviteit met een minimum van
-
het gebruik dient de woonfunctie te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de
bedrijfswoning is;
-
detailhandel is alleen toegestaan als
niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend
uit de vervolgactiviteit;
-
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
-
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
4
in plaats van het bepaalde in lid 2 en 3 is
het mogelijk een aanduiding ‘statische opslag’ op te nemen indien wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:
-
uitsluitend wordt medewerking verleend aan
statische opslag indien sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten
(bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of, indien
zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te
stellen zijn met bedrijven in bijlage 1. Uitgesloten is statische opslag ten
dienste van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
-
maximaal 1/3 van het oppervlak aan
voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouwen worden gebruikt of nieuw
worden gebouwd voor de statische opslag met een minimum van
-
het gebruik dient de woonfunctie te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de
bedrijfswoning is;
-
detailhandel is alleen toegestaan als
niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend
uit de vervolgactiviteit;
-
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
-
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
e de
aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden
mogen niet onevenredig worden aangetast;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en
stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan);
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding
en externe veiligheid.
3.8.9 Wijziging ten behoeve van uitbreiding wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ‘Wonen – AG’ met een
aanduiding ‘geen gebouwen toegestaan’ indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien:
1
het huidige bouwperceel van de woning is
gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;
2
het huidige bouwperceel van de woning is
gelegen buiten en direct grenzend aan het plangebied.
b de
uitbreiding van de woonbestemming dient te worden gesitueerd direct grenzend
aan het bouwperceel van de woning waarbij de uitbreiding wordt gerealiseerd;
c de
uitbreiding van de woonbestemming mag maximaal
d er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
3.8.10 Wijziging ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwvlak
wordt verwijderd indien het betreffende agrarische bedrijf ter plaatse is
beëindigd.
3.8.11 Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een
agrarisch technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf en/of
niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet
zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd
in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of
volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak
daarvoor niet aanwezig is;
c van
deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze
locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in
het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op
basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere
wijze is verzekerd;
d wijziging
is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
agrarisch – beslotenheid’, en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - hydrologische
waarden’ en/of ‘specifieke vorm van agrarisch - cultuurhistorisch waardevolle
verkaveling’ alsmede ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ in
gebieden zonder waarden;
e wijziging
is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;
f
de volgende vervolgactiviteiten zijn
toegestaan:
1
Agrarisch technische hulpbedrijven, met
uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met
relatief veel verkeersbewegingen;
2
Agrarisch verwante bedrijven, met
uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met
dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;
3
Niet-agrarische productiegerichte
paardenhouderij;
4
Ter plaatse van de aanduiding
‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende vervolgactiviteiten
toegestaan:
-
Alle soorten agrarisch technische
hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;
-
Alle soorten niet-agrarische
paardenhouderijen.
g het
uitoefenen van vervolgactiviteiten in gebouwen is toegestaan tot een maximale
oppervlakte van:
1
Agrarisch technische hulpbedrijven:
2
Agrarisch verwante bedrijven:
3
Paardenhouderijen:
De resterende bestaande agrarische
bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of
gemeentelijke monumenten;
h In
geval van wijziging naar de bestemming ‘Gemengd’ mogen grondgebondenheid en niet-grondgebonden
activiteiten worden gecombineerd;
i
de aanwezige natuurwaarden,
landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast;
j
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
k het
betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
l
voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.
m er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid.
3.8.12 Vergroten agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of paardenhouderij
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een
agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of een paardenhouderij,
indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond
dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een
Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn
uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in
de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b het
bestemmingsvlak mag met maximaal 25% worden vergroot;
c noodzakelijk
uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel
haalbaar;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding
en externe veiligheid;
f
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
g voorzien wordt in parkeren
op eigen terrein.
h burgemeester
en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een
ter zake deskundige commissie of instantie.
3.8.13 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het
herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde
bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c de afstand tot de overige
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
d het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is
e het hoofdwoongebouw mag
maximaal
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan).
3.8.14 Wijziging ten behoeve van intensieve geiten-/schapenhouderij
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de regels te wijzigen in die zin dat:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘intensieve veehouderij’ ook een geiten-/schapenhouderij is toegestaan
indien dit vanwege wet- en regelgeving mogelijk is;
b de nadere specificatie voor
geiten-/schapenhouderij zoals opgenomen in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen
en glastuinbouwbedrijven’ kan worden verwijderd indien de betreffende
geiten-/schapenhouderij ter plaatste is beëindigd en/of deze aanduiding vanwege
wet- en regelgeving niet meer nodig is.
Tabel Intensieve veehouderijen
en glastuinbouwbedrijven
Adres |
|
Aanduiding |
Maximaal bebouwings- percentage |
Capelseweg
|
1 |
Glastuinbouw |
90 |
Capelseweg |
21 |
Intensieve veehouderij |
60 |
Hoge
Akkerweg |
21 |
Intensieve veehouderij Nadere specificatie: geitenhouderij |
50 |
Ravenbosweg |
25 |
Glastuinbouw |
65 |
Stadhoudersdijk |
20A |
Intensieve veehouderij |
50 |
Vrouwkensvaartsestraat
|
16 |
Intensieve veehouderij Nadere specificatie: geitenhouderij |
50 |
De voor 'Agrarisch met waarden
– Openheid en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarische doeleinden, in
de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
b reëel of volwaardig
grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse
van de aanduiding ‘bouwvlak’ met dien verstande dat ter plaatse van de
aanduiding:
–
‘specifieke vorm van agrarisch - nevenberoepsbedrijf’ tevens een
nevenberoepsbedrijf is toegestaan;
c
één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d
beroepsmatige activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
e
tuinen en erven;
f
(onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
g
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h
extensief dagrecreatief medegebruik;
i
behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en
cultuurhistorische waarden in het
algemeen en in het bijzonder voor:
–
regionale openheid;
–
kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van
agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´;
–
hydrologische waarden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm
van agrarisch met waarden – hydrologische waarden´;
–
weidevogels ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van
agrarisch met waarden – weidevogels´;
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is bebouwing
ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf. Indien tussen bouwvlakken
de aanduiding ‘relatie is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één
bouwvlak;
b gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak;
c de afstand van gebouwen tot
de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal
d de afstand van gebouwen tot
de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a er is maximaal één bouwlaag
toegestaan;
b de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
c de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
d de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45º;
e het bouwen van
teeltondersteunende kassen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogels’ waarbij
geldt dat:
1
De oppervlakte niet meer mag bedragen dan
2
De afstand tot (bedrijfs)woningen op naastgelegen percelen niet minder
mag bedragen dan
4.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag maximaal met 10% worden vergroot waarbij:
1 de inhoud van de woning
niet meer mag bedragen dan
2 de inhoud van het
hoofdwoongebouw altijd mag worden vergroot tot
c een hoofdwoongebouw mag
uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de maximale contour wordt
bepaald door de leden e tot en met g;
e ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de
maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal
g indien een hoofdwoongebouw
aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een
hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale
contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw
dat in de voorgevelrooilijn
is gelegen;
h de voorgevel van het
hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de
voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een
minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour
worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande
dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.
4.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a bijgebouwen zijn
uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
c de afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
d de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
e de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
f
de nokhoogte mag niet meer bedragen dan
g in het verlengde van de
zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van
h de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
i
de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde
bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag
maximaal
j
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
4.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a de afstand van ondergrondse
bouwwerken tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt
minimaal
b onverminderd in het
bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning
uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 4.2.3 en 4.2.4
bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen
bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c de verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor het bouwen van
bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak, gelden de volgende
bepalingen:
a in het gebied tussen de
naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak en
1
mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan
2
mag de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan
3
mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet
meer bedragen dan
b in overige gevallen:
1
mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan
2
mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen niet meer
bedragen dan
3
mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan
4
mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet
meer bedragen dan
4.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:
a teeltondersteunende
voorzieningen zijn niet toegestaan;
b de bouwhoogte van
erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
c De bouwhoogte van overige
bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
4.2.8 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 4.2.1 tot en met 4.2.7
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
4.4.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 4.2.1 onder b voor het
bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief
medegebruik buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
1
de oppervlakte mag niet meer bedragen dan
2
de goothoogte mag niet meer bedragen dan
3
de bouwhoogte mag niet meer dan
4
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder
bedragen dan
Dit
lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.
b lid 4.2.2 onder e voor het
bouwen van een teeltondersteunende kas binnen het bouwvlak met een grotere
oppervlakte tot maximaal
1
vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering;
2
de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
3
er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
4
vergroting mag niet leiden tot een omschakeling naar een
glastuinbouwbedrijf;
5
het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake
deskundige commissie of instantie.
c lid 4.2.7 voor het bouwen
van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende
voorwaarden:
1
ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met
waarden – kwetsbare soorten´ alleen indien de toekomstige functie van de EVZ of
het beoogd natuurgebied niet in het geding komt;
2
het bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering;
3
de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
4
er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
5
het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.
d lid 4.2.7 voor het bouwen
van overige teeltondersteunende voorzieningen te weten boomteelthekken en
vraatnetten onder de volgende voorwaarden:
1
het bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering;
2
de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
3
er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
4
het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan
het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of
instantie.
e lid 4.2.3 onder b voor het
vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
1
de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het
(ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;
2
door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder b
voor het vergroten van de
bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4.3 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder b voor het vergroten
van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning, onder de
volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b er dient sprake te zijn van
een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan);
c het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit
onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies vragen
aan een ter zake deskundige.
4.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.4 onder f voor het verhogen
van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a Het hoofdwoongebouw is een
cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning.
b De bouwhoogte van het
hoofdwoongebouw bedraagt minimaal
c Door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.4.5 Afwijking hagelnetten
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.7 onder a voor het bouwen van
tijdelijke, hoge teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van hagelnetten
onder de volgende voorwaarden:
a Het gebruik dient
noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
b De aanwezige landschaps- en
natuurwaarden en cultuurhistorische waarden in het gebied mogen niet
onevenredig worden aangetast.
c Er dient landschappelijk
inpassing plaats te vinden op basis van een beplantingsplan.
d Het bevoegd gezag vraagt
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
4.5.1
Strijdig
gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a
het hoofdwoongebouw ten behoeve van
beroepsmatige activiteiten op meer dan
b
vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van
wonen;
c
gronden en bouwwerken voor de huisvesting
van tijdelijke werknemers;
d
gronden en bouwwerken ten behoeve van
een seksinrichting, escortbedrijf
en/of straatprostitutie;
e
gronden buiten het bouwvlak voor open
opslag;
f
gronden buiten het bouwvlak voor voorzieningen ten behoeve van
het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval de volgende
voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak voor paarden, mestopslag,
hooiopslag, stapmolen, longeercirkel, waterbassin;
g
gronden buiten het bouwvlak voor teeltondersteunende voorzieningen.
4.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
4.6.1
Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1 lid a en d voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in
hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open
constructie;
mits:
a
de woonfunctie in overwegende mate behouden
blijft;
b
bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk
doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw
en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
c
het niet betreft zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;
d
op het bij de bedrijfswoning behorende
bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt
aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning
behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden
ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
e
wordt voorzien in het parkeren op eigen
terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g
per bouwperceel maximaal
4.6.2 Afwijking lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 voor het gebruik van de
gronden voor lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover geen
bouwwerken zijnde waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
ter plaatse van de aanduiding ´specifieke
vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´ alleen indien de
toekomstige functie van de EVZ of het beoogd natuurgebied niet in het geding
komt;
b
het gebruik dient noodzakelijk te zijn voor
een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
c
de aanwezige waarden mogen niet onevenredig
worden aangetast;
d
er dient landschappelijk inpassing plaats
te vinden op basis van een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
e
het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan
het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of
instantie.
4.6.3 Afwijking nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a voor
nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a het uitoefenen van
nevenactiviteiten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak
b de volgende
nevenactiviteiten bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan binnen het
bouwvlak:
1
verkoop streekgebonden producten;
2
extensieve dagrecreatiepunten;
3
extensieve verblijfsrecreatie;
c het uitoefenen van
nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid b is binnen gebouwen toegestaan tot een
maximale oppervlakte van:
1
verkoop streekgebonden producten: 100 m2 verkoop
vloeroppervlak dat tevens het maximaal bruto vloeroppervlak is;
2
extensieve dagrecreatiepunten:
3
extensieve verblijfsrecreatie met uitzondering van bed &
breakfast:
4
bed & breakfast: 100m² in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde
bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw in maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van
maximaal 6 gebruikers, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de
bewoner(s) van de bedrijfswoning. Maximum verblijfsduur voor gebruikers van de
bed & breakfast is 1 week. Een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan.
d het
uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid c is in de open lucht
toegestaan tot een maximale oppervlakte van
1
open opslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;
2
extensieve verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein is
toegestaan tot een maximale oppervlakte van
3
buitenrijbak voor paarden is toegestaan tot een maximale oppervlakte
van
e een combinatie van
verschillende nevenactiviteiten is ook toegestaan maar de totale te gebruiken
bebouwing/gronden moet beperkt blijven tot de maximale maat van de nevenactiviteiten
welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per nevenactiviteit
de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden overschreden;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h het betreft niet zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
i
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
4.6.4 Afwijking hagelnetten
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder g voor het gebruik van
hagelnetten, voor zover geen bouwwerken zijnde waarbij moet worden voldaan aan
de volgende voorwaarden:
a het gebruik dient
noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
b de aanwezige waarden mogen
niet onevenredig worden aangetast;
c er dient landschappelijk
inpassing plaats te vinden op basis van een beplantingsplan;
d het bevoegd gezag vraagt
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie
of instantie.
4.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken
en werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanbrengen van
oppervlakteverhardingen groter dan
b het aanleggen van
landschapselementen;
c ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden
– hydrologische waarden’:
1
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het
betreft verzetten van grond van meer dan
2
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de
bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan
3
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins
herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;
4
het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven
van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van
grondwateronttrekkingen.
d ter plaatse van de
aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten':
1
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
2
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de
bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan
3
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins
herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins
verlagen van de waterstand;
4
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen
in de bodem;
5
het verwijderen van landschapselementen;
6
het beplanten van gronden met, hoger dan
7
het permanent, voor een aaneengesloten periode langer dan 2 jaar,
omzetten van grasland in bouwland.
e ter plaatse van de aanduiding
'specifieke vorm van agrarisch met waarden – weidevogels':
1
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
2
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de
bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan
3
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins
herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins
verlagen van de waterstand;
4
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen
in de bodem;
5
het aanleggen van landschapselementen;
6
het beplanten van gronden met, hoger dan
7
het permanent, voor een aaneengesloten periode langer dan 2 jaar,
omzetten van grasland in bouwland;
8
het verharden van onverharde paden en wegen.
4.7.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.7.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.7.3 Toelaatbaarheid
De in lid 4.7.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de
bestemmingsomschrijving genoemde waarden;
b het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van
het bepaalde in lid 4.7.1. lid c.
4.8.1 Wijzigen ten behoeve van vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van
het bouwvlak, waarbij in ieder geval moet worden voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b de
oppervlakte van het bouwvlak mag niet toenemen;
c de
wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of
-ontwikkeling en financieel haalbaar;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
4.8.2 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (1)
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het
bouwvlak ter plaatse van de ‘wro-zone – wijzigingsgebied’, waarbij moet worden
voldaan aan de volgende voorwaarde:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.
4.8.3 Wijzigen ten behoeve van vergroting bouwvlak (2)
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het
bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b vergroting
is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
agrarisch met waarden - weidevogels’;
c vergroting
is uitsluitend toegestaan voor agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve
veehouderijen en/of glastuinbouwbedrijven;
d de
wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering – of
ontwikkeling en financieel haalbaar;
e de
wijziging is noodzakelijk voor volwaardigheid op termijn of om van
nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf te komen;
f
uitbreiding van een nevenberoepsbedrijf
naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is uitsluitend toegestaan indien het
een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft;
g er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
h er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid.
i
het agrarisch bouwvlak mag tot max.
1 max.
2 max.
3 max.
j
60% van het betreffende gebied met de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarde - weidevogels’ dient
grasland te zijn. Minder mag ook maar dan moet in de directe omgeving voldoende
grasland aanwezig zijn: minimaal
k
de aanwezige landschaps- en natuurwaarden
en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
l
vergroting mag niet leiden tot een
glastuinbouwbedrijf;
m
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van ene besluit advies aan een ter zake daskundige
commissie of instantie.
4.8.4 Wijzigen ten behoeve van omschakeling
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een
niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij
en/of glastuinbouwbedrijf, onder de volgende voorwaarden:
a
van de wijzigingsbevoegdheid mag niet
eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde
wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura
2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te
sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de
artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b
wijziging is uitsluitend toegestaan in
gebiedsbestemmingen met abiotische, cultuurhistorische en/of landschappelijke
waarden of zonder specifieke waarden;
c
wijziging is uitsluitend toegestaan binnen
een al bestaand agrarisch bouwvlak;
d
uitgangspunt is vermindering van de
ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
e
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan);
f
er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
h
voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.
4.8.5 Wijzigen ten behoeve van bouwen 1e bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigingen door het opnemen van een aanduiding
‘bedrijfswoning’ ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning, waarbij
moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a wijziging
is noodzakelijk in verband met de bedrijfsvoering;
b de
continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf dient middels een bedrijfsplan
te zijn aangetoond;
c wijziging
is uitsluitend toegestaan binnen het bestaande agrarische bouwvlak.
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (onder andere een beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
4.8.6 Wijzigen naar Wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - NA' voor
zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
alvorens deze wijzigingsbevoegdheid wordt
toegepast, dient door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat
het gebruik ten behoeve van een reëel of volwaardig grondgebonden agrarisch
bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak daarvoor niet aanwezig is;
b
ter plaatse van de bestaande voormalige
agrarische bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het
volgende:
1
wijziging is uitsluitend toegestaan binnen
het bestaande bouwvlak;
2
het bouwvlak dat bij de te wijzigen
voormalige agrarische bedrijfswoning behoort dient gelijktijdig te vervallen;
3
het toe te kennen bestemmingsvlak van de
woning mag maximaal
4
het toe te kennen bouwvlak van de woning is
c
ter plaatse van het toe te kennen
bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid b geldt ten aanzien van de bestaande
gebouwen het volgende:
1
voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 21.2.3,
21.2.4 en 21.2.7 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte
aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;
2
de resterend voormalige agrarische
bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of
gemeentelijke monumenten;
3
niet eerder mag de woning na wijziging in
gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige agrarische bedrijfsbebouwing,
exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d
de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke
en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
e
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
f
er mag geen onaanvaardbare situatie
ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en
externe veiligheid.
4.8.7 Wijziging ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwvlak
wordt verwijderd indien het betreffende agrarische bedrijf ter plaatse is
beëindigd.
4.8.8 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het
herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde
bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c de afstand tot de overige
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
d het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is
e het hoofdwoongebouw mag
maximaal
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan).
De voor 'Agrarisch met
waarden – Openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarische doeleinden, in
de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
b reëel of volwaardig
grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse
van de aanduiding ‘bouwvlak’ met dien verstande dat:
1
ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ tevens
intensieve veehouderijen met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan met
uitzondering van een intensieve geiten-/schapenhouderij;
2
een intensieve geiten-/schapenhouderij met bijbehorende voorzieningen
alleen is toegestaan indien dit als zodanig is aangeduid in de ‘Tabel
Intensieve veehouderijen’;
3
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met
waarden - nevenberoepsbedrijf’ tevens een nevenberoepsbedrijf is toegestaan;
c één bedrijfswoning ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d beroepsmatige activiteiten
in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
e mestzakken, ter plaatse van
de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestzak’;
f
tuinen en erven;
g (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
h water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
i
extensief dagrecreatief medegebruik;
j
behoud, herstel en ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en
cultuurhistorische waarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
–
regionale openheid;
–
hydrologische waarden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van
agrarisch met waarden – hydrologische waarden´.
5.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is bebouwing
ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf, indien tussen bouwvlakken
de aanduiding ‘relatie is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één
bouwvlak.
b het bebouwingspercentage
van een bouwvlak met een aanduiding ‘intensieve veehouderij’ mag niet meer
bedragen dan in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen’ is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage
zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;
c gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak;
d de afstand van gebouwen tot
de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt minimaal
e de afstand van gebouwen tot
de overige bouwvlakgrenzen bedraagt minimaal
5.2.2
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a er is maximaal één bouwlaag
toegestaan;
b de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
c de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
d de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45º;
e kassen mogen uitsluitend
worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’;
f
In afwijking van het bepaalde onder e mogen teeltondersteunende kassen
worden gebouw op bouwvlakken dien niet zijn aangeduid als ‘glastuinbouw‘
waarbij geldt dat:
1
de oppervlakte niet meer mag bedragen dan
2
de afstand tot (bedrijfs)woningen op naastgelegen percelen niet minder
mag bedragen dan
g In afwijking van het bepaalde
onder a tot en met f is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten behoeve
van een intensieve geiten-/schapen-houderij ter plaatse van een bouwvlak met de
aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve
veehouderijen’ een nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij hebben.
5.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
e ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de
maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot maximaal
g indien
een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of
voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale
contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht
in de voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het
hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour
worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande
dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.
5.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a bijgebouwen zijn
uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
c de afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
d de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
e de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
f
de nokhoogte mag niet meer bedragen dan
g in het verlengde van de
zijgevels achter de bedrijfswoning dient een minimale ruimte van
h de afstand van vrijstaande bijgebouwen
tot de bedrijfswoning dient minimaal
i
de totale diepte van het hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde
bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag
maximaal
j
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
5.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a de afstand van ondergrondse
bouwwerken tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak bedraagt
minimaal
b onverminderd in het
bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning
uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 5.2.3 en 5.2.4
bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen
bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c de verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak, gelden de volgende
bepalingen:
a in het gebied tussen de
naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak en
1
mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan
2
mag de bouwhoogte van vlaggenmasten niet meer bedragen dan
3
mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet
meer bedragen dan
b in overige gevallen:
1
mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer bedragen dan
2
mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen niet meer
bedragen dan
3
mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan
4
mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet
meer bedragen dan
c In afwijking van het
bepaalde onder a en b is het niet toegestaan bebouwing op te richten ten
behoeve van een intensieve geiten-/schapenhouderij ter plaatse van een bouwvlak
met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ welke in de ‘Tabel Intensieve
veehouderijen’ een nadere specificatie voor geiten-/schapenhouderij hebben.
5.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende
bepalingen:
a lage, permanente
teeltondersteunende voorzieningen en hoge teeltondersteunende voorzieningen
zijn niet toegestaan;
b de bouwhoogte van lage
tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan
c de bouwhoogte van
mestzakken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –
mestzak’ mag niet meer bedragen dan
d de bouwhoogte van
erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
e de bouwhoogte van overige
bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
5.2.8 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 5.2.1 tot en met 5.2.7
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a
een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing
en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
b
het voorkomen van onevenredige aantasting
van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder
andere met het oog op de bezonning en de privacy.
c
het bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
5.4.1 Algemeen
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in:
a lid 5.2.1 onder c voor het
bouwen van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief
medegebruik buiten het bouwvlak onder de volgende voorwaarden:
1
de oppervlakte mag niet meer bedragen dan
2
de goothoogte mag niet meer bedragen dan
3
de bouwhoogte niet meer bedragen dan
4
en de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder
bedragen dan
Dit
lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.
b lid 5.2.2 onder f voor het
bouwen van een teeltondersteunende kas binnen het bouwvlak met een grotere
oppervlakte tot maximaal
1
vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering;
2
de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
3
er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
4
vergroting mag niet leiden tot een omschakeling naar een
glastuinbouwbedrijf;
5
het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.
c lid 5.2.7 voor het bouwen
van hoge, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en overige
teeltondersteunende voorzieningen te weten boomteelthekken en vraatnetten onder
de volgende voorwaarden:
1
bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering en ter bescherming van het gewas;
2
de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
3
er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
4
het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.
d lid 5.2.3 onder b voor het
vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
1
de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het
(ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;
2
door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 5.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij
de bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.4.3 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b er dient sprake te zijn van
een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan);
c het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit
onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies vragen
aan een ter zake deskundige.
5.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.4
onder f voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a
het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning;
b
de bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal
c
door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a
het hoofdwoongebouw ten behoeve van
beroepsmatige activiteiten op meer dan
b
vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c
gronden en
bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;
d
gronden en
bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
e
gronden buiten
het bouwvlak voor open opslag;
f
gronden buiten het
bouwvlak voor voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder
vallen in ieder geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen,
buitenrijbak voor paarden, mestopslag, hooiopslag, stapmolen, longeercirkel,
waterbassin;
g
gronden buiten het
bouwvlak voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.
5.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.1 lid a en
d voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in
hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open
constructie;
mits:
a
de woonfunctie in overwegende mate behouden
blijft;
b
bedoeld gebruik geen onevenredige afbreuk
doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning
is;
c
het niet betreft zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de bedrijfswoning behorende
bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt
aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende bedrijfswoning
behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat worden
ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
e
wordt voorzien in het parkeren op eigen
terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g
per bouwperceel maximaal
5.6.2 Afwijking nevenactiviteiten
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 5.1 onder a voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan
aan de volgende voorwaarden:
a het uitoefenen van
nevenactiviteiten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
b de volgende nevenactiviteiten
bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan binnen het bouwvlak:
1
agrarisch technisch hulpbedrijven, met
uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met
relatief veel verkeersbewegingen;
2
agrarische verwante bedrijven, met
uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met
dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;
3
statische opslag met uitzondering van
statische opslag die ten dienste staat van een elders gevestigd niet-agrarisch
bedrijf;
4
niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;
5
verkoop streekgebonden producten;
6
extensieve dagrecreatiepunten;
7
extensieve verblijfsrecreatie;
8
ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende
nevenactiviteiten toegestaan:
-
alle soorten agrarisch technische hulpbedrijven en agrarisch
verwante bedrijven;
-
alle soorten niet agrarische
paardenhouderijen.
c het uitoefenen van
nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid b is binnen gebouwen toegestaan tot een
maximale oppervlakte van:
1
agrarisch technische hulpbedrijven:
2
agrarisch verwante bedrijven:
3
statische opslag:
4
paardenhouderijen:
5
verkoop streekgebonden producten: 100 m2 verkoop
vloeroppervlak dat tevens het maximaal bruto vloeroppervlak is;
6
extensieve dagrecreatiepunten:
7
extensieve verblijfsrecreatie met uitzondering van bed &
breakfast:
8
bed & breakfast: 100m² in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde
bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw in maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van
maximaal 6 gebruikers, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de
bewoner(s) van de bedrijfswoning. Maximum verblijfsduur voor gebruikers van de
bed & breakfast is 1 week. Een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan.
d het
uitoefenen van nevenactiviteiten zoals bedoeld in lid c is in de open lucht
toegestaan tot een maximale oppervlakte van
1
open opslag ten behoeve van nevenactiviteiten is niet toegestaan;
2
extensieve verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein is
toegestaan tot een maximale oppervlakte van
3
buitenrijbak voor paarden is toegestaan tot een maximale oppervlakte
van
e een
combinatie van verschillende nevenactiviteit is ook toegestaan, maar de totale
te gebruiken bebouwing/gronden moet beperkt blijven tot de maximale maat van de
nevenactiviteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
nevenactiviteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h het betreft niet zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
i
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
5.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken
en werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanbrengen van
oppervlakteverhardingen groter dan
b ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – hydrologische waarden’:
1
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem indien het
betreft verzetten van grond van meer dan
2
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de
bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan
3
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins
herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels;
4
het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven
van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van
grondwateronttrekkingen.
5.7.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.7.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.7.3 Toelaatbaarheid
De in lid 5.7.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de
bestemmingsomschrijving genoemde waarden;
b het bevoegd waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van
het bepaalde in lid 5.7.1. lid b.
5.8.1 Wijziging ten behoeve van vormverandering bouwvlak
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van
het bouwvlak, waarbij in ieder geval moet worden voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b de
oppervlakte van het bouwvlak mag niet toenemen.
c de
wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of
-ontwikkeling en financieel haalbaar;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
5.8.2 Wijziging ten behoeve van vergroting bouwvlak (1)
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het
bouwvlak ter plaatse van de ‘wro-zone – wijzigingsgebied’, waarbij moet worden voldaan
aan de volgende voorwaarde:
a van de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998.
5.8.3 Wijziging ten behoeve van vergroting bouwvlak (2)
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het
bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b vergroting
is uitsluitend toegestaan voor agrarische bedrijven, niet zijnde intensieve
veehouderijen en/of glastuinbouwbedrijven;
c de
wijziging is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of
-ontwikkeling en financieel haalbaar;
d de
wijziging is noodzakelijk voor volwaardigheid op termijn of om van
nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf te komen;
e uitbreiding
van een nevenberoepsbedrijf naar een volwaardig hoofdberoepsbedrijf is
uitsluitend toegestaan indien het een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan);
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h het
agrarisch bouwvlak mag tot max.
1 max.
2 max.
3 max.
i
de aanwezige landschaps- en natuurwaarden
en cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
j
vergroting mag niet leiden tot een
glastuinbouwbedrijf;
k burgemeester
en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een
ter zake deskundige commissie of instantie.
5.8.4 Wijzigen ten behoeve van nieuwvestiging agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van
een bestaand reëel of volwaardig agrarisch bedrijf vanwege het algemeen belang,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
deze wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b wijziging
is uitsluitend toegestaan voor een grondgebonden bedrijf en een overig-niet
grondgebonden bedrijf;
c de
continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf na wijziging dient middels een
bedrijfsplan te zijn aangetoond;
d het
totaal aantal bestaande agrarische bedrijven in de gemeente mag niet toenemen;
e alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat de verplaatsing en hervestiging van het
agrarische bedrijf niet mogelijk is op een locatie van een te beëindigen of
reeds beëindigd agrarisch bedrijf en er vervolgens ook geen sprake is van
bestaande bebouwing die voor gebruik voor het agrarisch bedrijf in aanmerking
komt. Daarbij is de voorkeursvolgorde van locaties als volgt:
1
hergebruik van bestaand agrarisch bouwvlak;
2
hergebruik van niet-agrarisch bouwvlak;
3
woonkavel;
4
geheel nieuwe locatie (nieuwvestiging).
Bij het zoeken naar hergebruik van een bestaand
agrarisch bouwblok dient gezocht te worden in de volgende gemeentes: Waalwijk,
Aalburg, Dongen, Geertruidenberg, Heusden, Loon op Zand, Oosterhout, Werkendam,
Woudrichem;
f
nieuwvestiging kan uitsluitend plaatsvinden
onder gelijktijdige wijziging van de huidige bestemming van het te verplaatsen
agrarische bedrijf, waarbij de ter plaatse geldende bedrijfsbestemming en het
agrarisch bedrijf wordt opgeheven en er een andere passende bestemming wordt
toegekend;
g de
aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden
mogen niet onevenredig worden aangetast;
h er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
i
er mag geen onaanvaardbare situatie
ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en
externe veiligheid;
j
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
5.8.5 Wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduidingen
‘intensieve veehouderij’ worden verwijderd indien de betreffende intensieve
veehouderij ter plaatse is beëindigd en is omgeschakeld naar grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering, waarbij moet worden voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
5.8.6 Wijziging ten behoeve van omschakeling
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een
niet – grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij
en/of glastuinbouwbedrijf, onder de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond
dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een
Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn
uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in
de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b wijziging
is uitsluitend toegestaan binnen een al bestaand agrarisch bouwvlak;
c uitgangspunt
is vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke
kwaliteit;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
g voorzien wordt in parkeren
op eigen terrein.
5.8.7 Wijzigen ten behoeve van bouwen 1e bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigingen door het opnemen van de aanduiding
‘bedrijfswoning’ ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
wijziging is noodzakelijk in verband met de
bedrijfsvoering;
b
de continuïteit van het bedrijf dient
middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;
c
wijziging is uitsluitend toegestaan binnen
het bestaande agrarische bouwvlak;
d
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (onder andere een
beplantingsplan);
e
er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
f
burgemeester en wethouders vragen voorafgaand
aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of
instantie.
5.8.8 Wijzigen naar wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - AG' voor
zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of
volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak
daarvoor niet aanwezig is;
b ter
plaatse van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning geldt ten aanzien
van de nieuwe bestemming het volgende:
1
wijziging is uitsluitend toegestaan binnen
het bestaande bouwvlak;
2
het bouwvlak dat bij de te wijzigen
voormalige agrarische bedrijfswoning behoort dient gelijktijdig te vervallen;
3
het toe te kennen bestemmingsvlak van de
nieuwe woning mag maximaal
4
het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe
woning is
c ter
plaatse van het toe te kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid b geldt
ten aanzien van de bestaande gebouwen het volgende:
1
voor bijgebouwen zijn de regels in artikel
20.2.3, 20.2.4 en 20.2.7 van toepassing. Met dien verstande dat de maximale
oppervlakte aan bijgebouwen bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;
2
de resterend voormalige agrarische
bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of
gemeentelijke monumenten;
3
niet eerder mag de woning na wijziging in
gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige agrarische bedrijfsbebouwing,
exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d indien
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast binnen een bebouwingsconcentratie
dan geldt in aanvulling op het bepaalde in lid c.1 het volgende:
1
van het bepaalde in lid 2, 3 en 4 kan geen
gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft
plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling,
sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging
Veehouderijtakken of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
2
maximaal 50% van het overtollige te slopen
oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden
gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal
3
in plaats van het bepaalde in lid 2 en 4 is
het mogelijk een aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch -
kleinschalige bedrijfsactiviteit’ op te nemen indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
-
uitsluitend wordt medewerking verleend aan
kleinschalige bedrijfsactiviteiten indien sprake is van beroeps- of
bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen) die genoemd zijn in bijlage 1 behorende
bij deze regels of, indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard en
invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1;
-
maximaal 1/3 van het oppervlak aan
voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouw worden gebruikt of nieuw worden
gebouwd voor de kleinschalige bedrijfsactiviteit met een minimum van
-
het gebruik dient de woonfunctie te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de
bedrijfswoning is;
-
detailhandel is alleen toegestaan als
niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend
uit de vervolgactiviteit;
-
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
-
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
4
in plaats van het bepaalde in lid 2 en 3 is
het mogelijk een aanduiding ‘statische opslag’ op te nemen indien wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:
-
uitsluitend wordt medewerking verleend aan
statische opslag indien sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten
die genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of, indien zij niet
voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen
zijn met bedrijven in bijlage 1. Uitgesloten is statische opslag ten dienste
van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
-
maximaal 1/3 van het oppervlak aan
voormalige bedrijfsbebouwing mag als bijgebouwen worden gebruikt of nieuw
worden gebouwd voor de statische opslag met een minimum van
-
het gebruik dient de woonfunctie te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de
bedrijfswoning is;
-
detailhandel is alleen toegestaan als
niet-zelfstandige en ondergeschikte nevenactiviteit rechtstreeks voortvloeiend
uit de vervolgactiviteit;
-
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
-
voorzien wordt in parkeren op eigen
terrein.
e de
aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden
mogen niet onevenredig worden aangetast;
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en
stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan);
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid.
5.8.9 Wijziging ten behoeve van uitbreiding wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ‘Wonen – AG’ met een
aanduiding ‘geen gebouwen toegestaan’ indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
deze wijzigingsbevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt indien:
1
het huidige bouwperceel van de woning is
gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;
2
het huidige bouwperceel van de woning is
gelegen buiten en direct grenzend aan het plangebied.
b de
uitbreiding van de woonbestemming dient te worden gesitueerd direct grenzend
aan het bouwperceel van de woning waarbij de uitbreiding wordt gerealiseerd;
c de
uitbreiding van de woonbestemming mag maximaal
d er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan).
5.8.10 Wijziging ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat een aangegeven bouwvlak
wordt verwijderd indien het betreffende agrarische bedrijf ter plaatse is
beëindigd.
5.8.11 Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een
agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of
niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of
volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak
daarvoor niet aanwezig is;
c van
deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze
locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in
het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op
basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere
wijze is verzekerd;
d wijziging
is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;
e de
volgende vervolgactiviteiten zijn toegestaan:
1
Agrarisch technische hulpbedrijven, met
uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met
relatief veel verkeersbewegingen;
2
Agrarisch verwante bedrijven, met
uitzondering van bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met
dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;
3
Niet-agrarische productiegerichte
paardenhouderij;
4
Ter plaatse van de aanduiding
‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende vervolgactiviteiten
toegestaan:
-
Alle soorten agrarisch technische
hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;
-
Alle soorten niet-agrarische
paardenhouderijen.
f
het uitoefenen van vervolgactiviteiten in
gebouwen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:
1
Agrarisch technische hulpbedrijven:
2
Agrarisch verwante bedrijven:
3
Paardenhouderijen:
g De
resterende bestaande agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met
uitzondering van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;
h In
geval van wijziging naar de bestemming ‘Gemengd’ mogen grondgebondenheid en
niet-grondgebonden activiteiten worden gecombineerd;
i
de aanwezige natuurwaarden,
landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast;
j
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing middels een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
k het
betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
l
voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.
m er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid.
5.8.12 Vergroten agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of productiegerichte paardenhouderij
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een
agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of een
productiegerichte paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond
dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een
Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn
uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in
de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b het
bestemmingsvlak mag met maximaal 25% worden vergroot;
c noodzakelijk
uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel
haalbaar;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
g voorzien
wordt in parkeren op eigen terrein.
5.8.13 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het
herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde
bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c de afstand tot de overige
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
d het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is
e het hoofdwoongebouw mag
maximaal
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan).
5.8.14 Wijziging ten behoeve van intensieve geiten-/schapenhouderij
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de regels te wijzigen in die zin dat:
a binnen de aanduiding
‘intensieve veehouderij’ ook een geiten-/schapen-houderij is toegestaan indien
dit vanwege wet- en regelgeving mogelijk is;
b de nadere specificatie voor
geiten-/schapenhouderij’ zoals opgenomen in de ‘Tabel Intensieve veehouderijen’
kan worden verwijderd indien de betreffende geiten-/schapenhouderij ter
plaatste is beëindigd en/of deze aanduiding vanwege wet- en regelgeving niet
meer nodig is.
Tabel Intensieve veehouderijen
Adres |
|
Aanduiding |
Maximaal bebouwings- percentage |
Hoofdkorfweg |
9 |
Intensieve
veehouderij |
60 |
Hoofdkorfweg |
12 |
Intensieve veehouderij |
55 |
Valkenvoortweg |
31 |
Intensieve veehouderij Nadere specificatie:
schapenhouderij |
45 |
De voor 'Agrarisch met
waarden – natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarische doeleinden, in
de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
b (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
c water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
d extensief recreatief
medegebruik;
e (onverharde) paden, wegen en
parkeervoorzieningen;
f
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g extensief dagrecreatief
medegebruik;
h behoud, herstel en
ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het
algemeen en in het bijzonder voor:
–
kwetsbare soorten ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van
agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´;
6.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen
geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak, gelden de volgende bepalingen:
a teeltondersteunende
voorzieningen zijn niet toegestaan;
b de bouwhoogte van
erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
c de bouwhoogte van overige
bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
d de verticale diepte mag
niet meer bedragen dan
6.2.3 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 6.2.1 tot en met 6.2.2
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy.
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
6.4.1 Algemeen
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in:
a lid 6.2.1 voor het bouwen
van hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van extensief dagrecreatief
medegebruik buiten het bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:
1
de oppervlakte mag niet meer bedragen dan
2
de goothoogte mag niet meer bedragen dan
3
de bouwhoogte mag niet meer dan
4
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder
bedragen dan
Dit
lid is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkeling’.
b lid 6.2.2 voor het bouwen
van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende
voorwaarden:
1
ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met
waarden – kwetsbare soorten´ alleen indien de toekomstige functie van de EVZ of
het beoogd natuurgebied niet in het geding komt;
2
het bouwen dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering;
3
de aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
4
er dient landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een
erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
5
het bevoegd gezag vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies aan een ter zake deskundige commissie of instantie.
6.4.2 Afwijking hagelnetten
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2
onder a voor het bouwen van tijdelijke, hoge teeltondersteunende voorzieningen
in de vorm van hagelnetten onder de volgende voorwaarden:
a
Het gebruik dient
noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
b
De aanwezige
landschaps- en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden in het gebied mogen
niet onevenredig worden aangetast.
c
Er dient
landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een beplantingsplan.
d
Het bevoegd gezag
vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake
deskundige commissie of instantie.
6.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a gronden en bouwwerken ten behoeve van
een seksinrichting, escortbedrijf
en/of straatprostitutie;
b gronden buiten het bouwvlak voor open
opslag;
c gronden buiten het bouwvlak voor
voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder
geval de volgende voorzieningen: voedersilo/-platen, buitenrijbak voor paarden,
mestopslag, hooiopslag, stapmolen, longeercirkel, waterbassin;
d gronden
buiten het bouwvlak voor teeltondersteunende voorzieningen.
6.6.1 Afwijking lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.5.1
onder d voor het gebruik van de gronden voor lage, tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen voor zover geen bouwwerken zijnde waarbij
moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
ter plaatse van
de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten´
alleen indien de toekomstige functie van de EVZ of het beoogd natuurgebied niet
in het geding komt;
b
het gebruik dient
noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
c
de aanwezige
waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
d
er dient
landschappelijk inpassing plaats te vinden op basis van een erfinrichtingsplan
(o.a. een beplantingsplan);
e
het bevoegd gezag
vraagt voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake
deskundige commissie of instantie.
6.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden buiten een bouwvlak uit te voeren of te laten uitvoeren:
a ter plaatse van de
aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare soorten':
1
het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
2
het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de
bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan
3
het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins
herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins
verlagen van de waterstand;
4
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen
in de bodem;
5
het verwijderen van landschapselementen;
6
het beplanten van gronden met, hoger dan
7
het permanent, voor een aaneengesloten periode langer dan 2 jaar,
omzetten van grasland in bouwland.
6.7.2 Uitzonderingen
Het in lid 6.7.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.7.3 Toelaatbaarheid
De in lid 6.7.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in
de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a bedrijven met bijbehorende
voorzieningen in de milieucategorie 1;
b bedrijven in de
milieucategorie 2 met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel
Bedrijven';
c bedrijven in de
milieucategorie 3 met bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel
Bedrijven';
d één bedrijfswoning ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
e beroepsmatige
activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
f
tuinen en erven;
g ondergeschikte
en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel, met uitzondering van
voedings- en genotmiddelen;
h (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
i
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
j
groenvoorzieningen.
7.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is bebouwing
ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan;
b het bebouwingspercentage
van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Bedrijven' is
aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende
bijgebouwen uitgezonderd;
c gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak.
7.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a de goothoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
b de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;
c de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45°.
7.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g.
e ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de
maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot maximaal
g indien
een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of
voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale
contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht
in de voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het
hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het
bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde
hoofdwoongebouw niet verandert.
7.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
b de afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
c de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
d de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
e de nokhoogte mag niet meer
bedragen dan
f
in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een
minimale ruimte van
g de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
h de totale diepte van het
hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de
voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal
i
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
7.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
b
onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve
van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel
7.2.3 en 7.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk
geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c
de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal
7.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden voor zover
gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal
1 verlichtingsarmaturen en
vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal
2 erfafscheidingen, waarvan
de hoogte maximaal
b op de gronden voor zover
gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal
1 erfafscheidingen op de
gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak,
waarvan de hoogte maximaal
2 vlaggenmasten waarvan de
hoogte maximaal
c bij tankstations zijn
prijzenkolommen binnen en buiten het bouwvlak toegestaan tot een hoogte van
maximaal
7.2.6 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 7.2.1 tot en met 7.2.5
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het
bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en
parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:
a
een verantwoorde stedenbouwkundige
inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b
het voorkomen van onevenredige aantasting
van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder
andere met het oog op de bezonning en de privacy;
c
het bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
7.4.1 Afwijking rieten kap
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 7.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij
de bestaande inhoud met maximaal
a de
omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;
b door
de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3
onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud
met maximaal
a de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het
(ver)bouwen van een bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5
bedraagt;
b door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.4.3 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b er dient sprake te zijn van
een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan);
c het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit
onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies vragen
aan een ter zake deskundige.
7.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.4
onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a het hoofdwoongebouw is een
cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;
b de bouwhoogte van het
hoofdwoongebouw bedraagt minimaal
c door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a het
hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
b vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
d gronden
voor open opslag.
7.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
7.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder b en c voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw
en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1 uitsluitend
medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die
genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet
voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen
zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2 vast
dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3 het
gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4 het
gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de
gebruiker van de bedrijfswoning is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats
aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de
desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik
is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en bedrijfsmatige
activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar de totale te
gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van de activiteit
welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane
activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
7.6.2 Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van
het bepaalde in lid 7.1 onder d en e voor de uitoefening van bed &
breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het
hoofdwoongebouw,
mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1
het
bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen
dan
2
ten behoeve van
de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve
van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar
blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;
3
de maximale
verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één
week;
4
permanente
bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1
het gebruik moet
naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;
2
het gebruik dient
de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten
in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van
de bedrijfswoning is;
3
de voorziening
mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als
een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet
is toegestaan.
c
het niet betreft
zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt
gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g
een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is
toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven
tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag
nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale
oppervlakte niet worden overschreden.
7.6.3 Afwijking nevenactiviteiten
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 7.1 onder a, b of c voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
van de omgevingsvergunning mag niet eerder gebruik worden
gemaakt dan nadat is aangetoond dat de beoogde activiteit geen significante
effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke
significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan
aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet
1998;
b
een nevenactiviteit is uitsluitend binnen
het bouwvlak toegestaan;
c
als nevenactiviteit zijn uitsluitend
grondgebonden agrarische activiteiten toegestaan;
d
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan);
e
er mag geen onaanvaardbare situatie
ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en
externe veiligheid;
f
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
g voorzien
wordt in parkeren op eigen terrein.
7.7.1 Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een
agrarisch technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf en/of
niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of
volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak
daarvoor niet aanwezig is;
c van
deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze
locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in
het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op
basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere
wijze is verzekerd;
d wijziging
is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;
e de
volgende vervolgactiviteiten zijn toegestaan:
1 agrarisch technische hulpbedrijven, met
uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met
relatief veel verkeersbewegingen;
2 agrarisch verwante bedrijven, met uitzondering van
bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire
risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;
3 niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;
4 ter plaatse van de aanduiding
‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende nevenactiviteiten toegestaan:
-
Alle soorten agrarisch technische
hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;
-
Alle soorten niet-agrarische
paardenhouderijen.
f
het uitoefenen van vervolgactiviteiten in
gebouwen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:
1
Agrarisch
technische hulpbedrijven:
2
Agrarisch
verwante bedrijven:
3
Paardenhouderijen:
De resterende bestaande agrarische
bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of
gemeentelijke monumenten;
g de
aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden
mogen niet onevenredig worden aangetast;
h er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige
inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
i
er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.
7.7.2 Wijziging type bedrijf
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van een
ander type bedrijf dan genoemd in de ‘Tabel Bedrijven’ waarbij moet worden
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a wijziging van een in de ‘Tabel
bedrijven’ opgenomen bedrijf in de milieucategorie 3 is uitsluitend toegestaan
naar een bedrijf in de milieucategorie 1 of 2 welke voorkomt in bijlage 2
behorende bij deze regels;
b wijziging
van een in de ‘Tabel bedrijven’ opgenomen bedrijf in de milieucategorie 2 is
uitsluitend toegestaan naar een bedrijf in de milieucategorie 1 welke voorkomt
in bijlage 2 behorende bij deze regels;
c wijziging van een in de ‘Tabel
bedrijven’ opgenomen bedrijf in de milieucategorie 1 is uitsluitend toegestaan
naar een bedrijf in de milieucategorie 2 indien qua milieuhinder vergelijkbaar
met milieucategorie 1 welke voorkomt in bijlage 2 behorende bij deze regels;
d het betreft niet zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
e voorzien
wordt in parkeren op eigen terrein.
f
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing
middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid.
7.7.3 Wijzigen naar Wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Wonen - AG’, waarbij
moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a wijziging is uitsluitend
toegestaan indien sprake is van een bestaande bedrijfswoning;.
b ter plaatse van de
bestaande bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het
volgende:
1
Het bestemmings- en bouwvlak dat bij de te wijzigen bestaande
bedrijfswoning behoort dient te vervallen;
2
Het toe te kennen bestemmingsvlak van de nieuwe woning mag maximaal
3
Het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is
c ter plaatse van het toe te
kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid c geldt ten aanzien van de
bestaande gebouwen het volgende:
1
voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3 en 20.2.4 van
toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen
bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;
2
de resterende bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering
van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;
3
in aanvulling op lid 1 en 2 mag maximaal 50% van het overtollige te
slopen oppervlak aan bestaande gebouwen worden teruggebouwd en/of in stand
worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal
4
niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan
nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane
oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d de aanwezige natuurwaarden,
landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast;
e er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige
inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
f
er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.
7.7.4 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het
herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde
bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is
d het hoofdwoongebouw mag
maximaal
e de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan).
Tabel
Bedrijven
Aanduiding Specifieke vorm van bedrijf (sb) |
Adres |
|
Functie/soortbedrijf |
Milieucategorie |
Maximaal bebouwings- percentage |
Sb-1 |
Maasroute
|
1 |
Verkooppunt
motorbrandstoffen (incl.vulpunt LPG) |
3.1 |
40 |
Sb-2 |
Maasroute
|
2 |
Verkooppunt
motorbrandstoffen (incl.vulpunt LPG) |
3.1 |
40 |
Sb-3 |
Nieuwevaart |
23 |
Opslag
|
2 |
100 |
Sb-4 |
Nieuwevaart |
54 |
Goederenwegvervoerbedrijf |
3.1 |
55 |
Sb-5 |
Nieuwevaart |
56 |
Meubelstoffeerbedrijf |
2 |
90 |
Sb-6 |
Nieuwevaart |
122/124 |
Garagebedrijf/autohandel
|
2 |
100 |
Sb-7 |
Nieuwevaart |
29/31 |
Goederenwegvervoerbedrijf |
3.1 |
100 |
Sb-8 |
Vrouwkensvaartsestraat
|
12d |
Installatietechnisch
(onderhouds)bedrijf |
3.1 |
50 |
Sb-9 |
Hoge
Akkerweg |
5 |
Installatietechnisch
(onderhouds)bedrijf |
3.1 |
65 |
Sb-10 |
Schotse
Hooglanderstraat |
103 |
Reparatie ten behoeve van
particulieren |
1 |
75 |
De voor 'Bedrijf -
Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a nutsbedrijven met
bijbehorende voorzieningen;
b één bedrijfswoning ter plaatse
van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c beroepsmatige activiteiten
in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
d windturbines, ter plaatse
van de aanduiding ‘windturbine’;
e tuinen en erven;
f
(onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
g water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
h groenvoorzieningen.
8.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is bebouwing
ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.
b het bebouwingspercentage
van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Bedrijf -
Nutsvoorzieningen' is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn
bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;
c gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak.
8.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a de goothoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
b de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;
c de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45°.
8.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g.
e ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de
maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot maximaal
g indien
een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of
voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale
contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht
in de voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het
hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het
bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde
hoofdwoongebouw niet verandert.
8.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
b de afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
c de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
d de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
e de nokhoogte mag niet meer
bedragen dan
f
in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een
minimale ruimte van
g de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
h de totale diepte van het
hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de
voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal
i
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
8.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
b
onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van
een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel
8.2.3 en 8.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse bouwwerk
geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c
de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal
8.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden voor zover
gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal
1
verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal
2
erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal
b de ashoogte van
windturbines ter plaatse van de aanduiding ‘windturbine’ mag niet meer bedragen
dan
c op de gronden voor zover
gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal
1 erfafscheidingen op de
gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak,
waarvan de hoogte maximaal
2 vlaggenmasten waarvan de
hoogte maximaal
8.2.7 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande bouwwerken afwijken van de
voorschriften in artikel 8.2.1 tot en met 8.2.5 wordt de bestaande plaats en
bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige
waarden van de omgeving.
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy.
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 8.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij
de bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een
rieten kap wordt gerealiseerd;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3
onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud
met maximaal
a de omgevingsvergunning wordt
uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een bedrijfswoning,
waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.4.3 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b er dient sprake te zijn van
een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan);
c het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit
onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies vragen
aan een ter zake deskundige.
8.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.4
onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a
het hoofdwoongebouw is een cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning;
b
de bouwhoogte van het hoofdwoongebouw bedraagt minimaal
c
door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a het
hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
b vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
d gronden
voor open opslag.
8.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag de
oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
8.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid
8.1
onder b en c voor de uitoefening
van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in
hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open
constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1 uitsluitend
medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd
zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in
bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met
bedrijven in bijlage 1, mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2 vast
dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3 het
gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4 het
gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de
gebruiker van de bedrijfswoning is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats
aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de
desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik
is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
8.6.2 Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid
8.1 onder b en c voor de uitoefening van bed & breakfast in het
hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1
het
bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen
dan
2
ten behoeve van
de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve
van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar
blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;
3
de maximale
verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één
week;
4
permanente
bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1
het gebruik moet
naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;
2
het gebruik dient
de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten
in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van
de bedrijfswoning is;
3
de voorziening
mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als
een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet
is toegestaan.
c
het niet betreft
zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt
gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
8.7.1 Wijziging naar agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of niet-agrarische paardenhouderij
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een
agrarisch technisch hulpbedrijf, een agrarisch verwant bedrijf en/of
niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a van
de wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is
aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben
voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten
niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden
genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b alvorens
deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, dient door middel van een onderzoek
eerst aangetoond te worden dat het gebruik ten behoeve van een reëel of
volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf niet mogelijk is en/of de noodzaak
daarvoor niet aanwezig is;
c van
deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze
locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in
het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op
basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere
wijze is verzekerd;
d wijziging
is toegestaan uitsluitend binnen het bestaande bouwvlak;
e de
volgende vervolgactiviteiten zijn toegestaan:
1
agrarisch technische hulpbedrijven, met
uitzondering van bedrijven met dieren/veterinaire risico’s en bedrijven met
relatief veel verkeersbewegingen;
2 agrarisch verwante bedrijven, met uitzondering van
bedrijven met publiekaantrekkende werking, bedrijven met dieren/veterinaire
risico’s en bedrijven met groothandel, transport en doorgroei;
3 niet-agrarische productiegerichte paardenhouderij;
4 ter plaatse van de aanduiding
‘bebouwingsconcentratie’ zijn tevens de volgende nevenactiviteiten toegestaan:
-
Alle soorten agrarisch technische
hulpbedrijven en agrarisch verwante bedrijven;
-
Alle soorten niet-agrarische
paardenhouderijen.
f
het uitoefenen van vervolgactiviteiten in
gebouwen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:
1
Agrarisch
technische hulpbedrijven:
2
Agrarisch
verwante bedrijven:
3
Paardenhouderijen:
De resterende bestaande agrarische
bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering van rijksmonumenten of
gemeentelijke monumenten;
g de
aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden
mogen niet onevenredig worden aangetast;
h er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige
inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
i
er mag geen onaanvaardbare situatie
ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en
externe veiligheid.
8.7.2 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het
herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde
bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is 10m breed en
d het hoofdwoongebouw mag
maximaal
e de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan).
Tabel Bedrijven – Nutsvoorzieningen
Aanduding Speci-fieke
vorm van bedrijf - nutsvoorziening (sb-n) |
Adres |
|
functie/soortbedrijf |
Maximaal bebouwings- percentage |
Sb-n1 |
Gansoyensesteeg |
20/21 |
waterzuiveringsinstallatie
+windturbines |
75 |
Sb-n2 |
Gansoyensesteeg |
20/21 |
windturbine |
nvt |
Sb-n3 |
Heusdenseweg |
2/4 |
gemaal
|
50 |
Sb-n4 |
Mannenbeemdweg |
ong. |
gaswinning |
nvt |
Sb-n5 |
Valkenvoortweg |
1-3-7-9-11 |
schakelstation
|
40 |
Sb-n6 |
Zomerdijk |
ong. |
opslag
waterschap |
100 |
Sb-n7 |
Zomerdijk |
ong. |
sluizencomplex |
nvt |
Sb-n9 |
Nieuwevaart |
ong. |
nutsgebouw energievoorziening |
100 |
De voor ‘Gemengd’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijven met bijbehorende
voorzieningen zoals aangegeven in de tabel ‘Gemengd’;
b één bedrijfswoning ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c beroepsmatige activiteiten
in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
d tuinen en erven;
e (onverharde) paden en wegen
en parkeervoorzieningen;
f
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g groenvoorzieningen.
9.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is bebouwing
ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan.
b het bebouwingspercentage
van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Gemengd' is
aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende
bijgebouwen uitgezonderd;
c gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak.
9.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
b de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
c de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45°.
9.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
e ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de
maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot maximaal
g indien
een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of
voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale
contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht
in de voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het
hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het
bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde
hoofdwoongebouw niet verandert.
9.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
b de afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
c de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
d de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
e de nokhoogte mag niet meer
bedragen dan
f
in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een
minimale ruimte van
g de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
h de totale diepte van het
hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de
voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal
i
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
9.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a ondergronds bouwen is
alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
b onverminderd het bepaalde
in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve van een bedrijfswoning uitsluitend
toegestaan op plaatsen waar volgens artikel 9.2.3 en 9.2.4 bebouwing is toegestaan,
ook als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c de verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
9.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden voor zover
gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal
1
erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal
2
verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal
3 voeder- en mestsilo’s
waarvan de hoogte maximaal
4
het gebied vanaf
b op de gronden voor zover
gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal
1
erfafscheidingen op de gronden tussen de naar de weg gekeerde
bestemmingsgrenzen en het bouwvlak, waarvan de hoogte maximaal
2
vlaggenmasten waarvan de hoogte maximaal
3
mag de bouwhoogte van voeder en mestsilo’s niet meer bedragen dan
4
mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet
meer bedragen dan
9.2.7 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 9.2.1 tot en met 9.2.6
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy.
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
9.4.1 Afwijking rieten kap
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 9.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij
de bestaande inhoud met maximaal
a de
omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;
b door
de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk
worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en
bouwwerken.
9.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.3
onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud
met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.4.3 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.3
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b er dient sprake te zijn van
een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan);
c het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit
onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies vragen
aan een ter zake deskundige.
9.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2.4
onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a het hoofdwoongebouw is een
cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;
b de bouwhoogte van het
hoofdwoongebouw bedraagt minimaal
c door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
9.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a
het hoofdwoongebouw ten behoeve van
beroepsmatige activiteiten op meer dan
b
vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van
wonen;
c
gronden en bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
d
gronden voor open opslag.
9.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
9.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder b en c voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in
hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open
constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning
is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d op
het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats
aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de
desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik
is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte
activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
9.6.2 Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1
onder b en c voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdwoongebouw
en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1
het
bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen
dan
2
ten behoeve van
de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve
van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar
blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;
3
de maximale
verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één
week;
4
permanente
bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1 het gebruik moet naar aard met het karakter van de
omgeving in overeenstemming zijn;
2 het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen,
dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de
bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
3 de voorziening mag door de bouwkundige opzet,
indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit
betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.
c
het niet betreft
zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt
gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g
een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is
toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven
tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag
nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale
oppervlakte niet worden overschreden.
9.6.3 Afwijking nevenactiviteiten
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1
onder a, b, c en e voor nevenactiviteiten, waarbij moet worden voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a
van de omgevingsvergunning mag niet eerder gebruik worden
gemaakt dan nadat is aangetoond dat de beoogde activiteit geen significante
effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke
significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan
aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet
1998;
b
een nevenactiviteit is uitsluitend binnen
het bouwvlak toegestaan;
c
als nevenactiviteit zijn uitsluitend
toegestaan:
1 grondgebonden agrarische activiteiten;
d
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een
beplantingsplan);
e
er mag geen onaanvaardbare situatie
ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en
externe veiligheid;
f
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
g voorzien
wordt in parkeren op eigen terrein.
9.7.1 Vergroten agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en/of productiegerichte paardenhouderij
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het uitbreiden van een
agrarisch technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf of een
productiegerichte paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a van
de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden
gemaakt dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen
significante effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien
dergelijke significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat
wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h
Natuurbeschermingswet 1998;
b het
bebouwingspercentage mag met maximaal 25% worden verhoogd;
c noodzakelijk
uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering of -ontwikkeling en financieel
haalbaar;
d er
dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een
erfinrichtingsplan (o.a. beplantingsplan);
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
het betreft niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer
en de feitelijke ontsluitingssituatie;
g voorzien
wordt in parkeren op eigen terrein;
h burgemeester
en wethouders vragen voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een
ter zake deskundige commissie of instantie.
9.7.2 Omschakeling
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van een ander type bedrijf, te
weten agrarisch technisch
hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf en/of niet-agrarische paardenhouderij,
al dan niet gecombineerd met een agrarisch bedrijf, indien wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a van
de bevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat is aangetoond
dat het beoogde wijzigingsplan geen significante effecten zal hebben voor een
Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke significante effecten niet zijn
uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in
de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet 1998;
b omschakeling
naar een gebruiksgerichte paardenhouderij is alleen toegestaan ter plaatse van
de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;
c wijziging is uitsluitend
mogelijk binnen het al bestaande niet-agrarische bestemmings- en bouwvlak;
d uitgangspunt is
vermindering van de ruimtelijke uitstraling en verhoging van de ruimtelijke
kwaliteit (o.a. door afbraak overtollige/andere vrijkomende bedrijfsgebouwen);
e er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
f
er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g het betreft niet zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
h voorzien
wordt in parkeren op eigen terrein.
i
burgemeester en wethouders vragen
voorafgaand aan het nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige
commissie of instantie.
9.7.3 Wijzigen naar Wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘’Wonen - AG’ voor
zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan
de volgende voorwaarden:
a wijziging is uitsluitend
toegestaan indien sprake is van een bestaande bedrijfswoning;
b ter plaatse van de
bestaande bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het
volgende:
1
Het bestemmings- en bouwvlak dat bij de te wijzigen bestaande
bedrijfswoning behoort dient te vervallen;
2
Het toe te kennen bestemmingsvlak van de nieuwe woning mag maximaal
3
Het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is
c ter plaatse van het toe te
kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid c geldt ten aanzien van de
bestaande gebouwen het volgende:
1
voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3 en 20.2.4 van
toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen
bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;
2
de resterende bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering
van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;
3
in aanvulling op lid 1 en 2 mag maximaal 50% van het overtollige te
slopen oppervlak aan bestaande gebouwen worden teruggebouwd en/of in stand
worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal
4
niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan
nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane
oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d de aanwezige natuurwaarden,
landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast;
e er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige
inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
f
er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.
9.7.4 Wijziging voor vestiging van agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch’ ten
behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf indien wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a
van deze wijzigingsbevoegdheid mag niet eerder gebruik worden gemaakt
dan nadat is aangetoond dat het beoogde wijzigingsplan geen significante
effecten zal hebben voor een Natura 2000-gebied dan wel, indien dergelijke
significante effecten niet zijn uit te sluiten, is aangetoond dat wordt voldaan
aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 19g en 19h Natuurbeschermingswet
1998;
b
wijziging is uitsluiten toegestaan voor een grondgebonden bedrijf en
een overig-niet grondgebonden bedrijf;
c
de continuïteit en volwaardigheid van het bedrijf ná wijziging dient
middels een bedrijfsplan te zijn aangetoond;
d
het totaal aantal bestaande agrarische bedrijven in de gemeente mag
niet toenemen;
e
alvorens vestiging van een agrarisch bedrijf wordt toegepast dient
door middel van een onderzoek eerst aangetoond te worden dat de verplaatsing en
hervestiging van het agrarische bedrijf niet mogelijk is op een locatie van een
te beëindigen of reeds beëindigd agrarisch bedrijf;
f
binnen het bestaande bouwvlak dient een nieuw bouwvlak gesitueerd te
worden op basis van de nieuwe erfindeling en de richtlijnen voor het toekennen
van een bouwvlak bij de agrarische (detail)bestemming;
g
indien nodig moet bij een te verplaatsen veehouderij, in verband met
dierwelzijn en toezicht, het mogelijk zijn een nieuwe bedrijfswoning op te
richten, mits in de bestaande situatie op het bijbehorende perceel nog geen
woning aanwezig is;
h
de aanwezige natuurwaarden, landschappelijke en/of cultuurhistorische
waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
i
er dient sprake te zijn van een zorgvuldige
landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan)
zowel voor de nieuwe als de te verlaten locatie;
j
er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
k
omtrent de voorwaarden met betrekking tot
de agrarische bedrijfsvoering vraagt het bevoegd gezag voorafgaand aan het
nemen van een besluit advies aan een ter zake deskundige commissie of
instantie.
9.7.5 Wijziging voor bouwen 1e bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming te wijzigen door het verwijderen van de aanduiding
‘bedrijfswoning’ uitgesloten ten behoeve van de bouw van een 1e bedrijfswoning,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de wijziging kan alleen
worden verleend indien deze noodzakelijk is in verband met de bedrijfsvoering;
b de wijziging kan alleen
worden verleend bij een volwaardig en perspectiefvol bedrijf, welke gebonden is
aan het buitengebied;
c er dient te worden voorzien
in een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfbeplantingsplan;
d de bedrijfswoning mag geen
onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en
bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
e er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
f
er dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een ter zake
deskundige commissie of instantie.
9.7.6 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het
herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde
bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is
d het hoofdwoongebouw mag
maximaal
e de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan).
Tabel ‘Gemengd’
Aanduiding Speciifieke vorm van gemengd (Sgd) |
Adres |
|
functie/soortbedrijf |
Maximaal bebouwingspercentage |
Sgd-1 |
Nieuwevaart |
49 |
Niet-agrarische,
productiegerichte paardenhouderij |
50 |
Sgd-2 |
Parallelweg |
9 |
Niet-agrarische,
productiegerichte paardenhouderij |
35 |
Sgd-3 |
Nieuwevaart
|
83/85 |
Niet-agrarische,
productiegerichte paardenhouderij |
65 |
Sgd-4 |
Parallelweg |
7 |
Manege |
65 |
De voor 'Groen' aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b geluidwerende
voorzieningen;
c water- en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
d voet- en rijwielpaden;
e extensief dagrecreatief
medegebruik;
f
ondergeschikte parkeervoorzieningen.
10.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen
geen gebouwen worden gebouwd.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
b per bestemmingsvlak mag de
oppervlakte niet meer bedragen dan
c de verticale diepte mag
niet meer bedragen dan
10.2.3 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 10.2.1 tot en met 10.2.2
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy.
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in
ieder geval gerekend het gebruik van:
a gronden en bouwwerken ten
behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf
en/of straatprostitutie;
b gronden voor open opslag.
De voor ‘Horeca’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a horecadoeleinden met
bijbehorende voorzieningen zoals aangegeven in de ‘Tabel Horeca’;
b één bedrijfswoning ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c beroepsmatige activiteiten
in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
d kamperen ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – kamperen’;
e terras, tuinen, erven en
terreinen;
f
(onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
g water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
h groenvoorzieningen.
11.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is bebouwing
ten behoeve van niet meer dan één horecabedrijf toegestaan;
b het bebouwingspercentage
van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de ‘Tabel Horeca’ is aangegeven.
Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen
uitgezonderd;
c gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak;
11.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a de goothoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
b de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;
c de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45º.
11.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g.
e ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de
maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot maximaal
g indien
een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of
voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale
contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht
in de voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het
hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het
bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde
hoofdwoongebouw niet verandert.
11.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
b de afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
c de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
d de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
e de nokhoogte mag niet meer
bedragen dan
f
in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een
minimale ruimte van
g de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
h de totale diepte van het
hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de
voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal
i
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
11.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
b
onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve
van en bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel
11.2.3 en 11.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse
bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c
de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal
11.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden voor zover
gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal
1 verlichtingsarmaturen en
vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal
2 erfafscheidingen, waarvan
de hoogte maximaal
b op de gronden voor zover
gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal
1 erfafscheidingen op de
gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak,
waarvan de hoogte maximaal
2 vlaggenmasten waarvan de
hoogte maximaal
11.2.7 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 11.2.1 tot en met 11.2.6
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy.
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
11.4.1 Afwijking rieten kap
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 11.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning,
waarbij de bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een
rieten kap wordt gerealiseerd;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.3
onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud
met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.4.3 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.3 onder b voor het
vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning,
onder de volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b er dient sprake te zijn van
een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan);
c het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp
kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een ter zake deskundige.
11.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.4
onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a het hoofdwoongebouw is een
cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;
b de bouwhoogte van het
hoofdwoongebouw bedraagt minimaal
c door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a het
hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
b vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
d gronden
voor open opslag.
11.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
11.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van
het bepaalde in lid 11.1 onder a en c voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in
hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open
constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning
is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats
aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de
desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik
is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per toegestane
activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
11.6.2 Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.1 onder b en c voor de uitoefening
van bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1
het
bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen
dan
2
ten behoeve van
de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve
van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar
blijft voor de bewoner(s) van de bedrijfswoning;
3
de maximale
verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één
week;
4
permanente
bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1
het gebruik moet
naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;
2
het gebruik dient
de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten
in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van
de bedrijfswoning is;
3
de voorziening
mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als
een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet
is toegestaan.
c
het niet betreft
zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt
gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g
een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is
toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven
tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag
nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale
oppervlakte niet worden overschreden.
11.7.1 Wijzigen naar wonen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - AG' voor
zover het de voormalige bedrijfswoning betreft, waarbij moet worden voldaan aan
de volgende voorwaarden:
a wijziging is uitsluitend
toegestaan indien sprake is van een bestaande bedrijfswoning;.
b ter plaatse van de
bestaande bedrijfswoning geldt ten aanzien van de nieuwe bestemming het
volgende:
1
Het bestemmings- en bouwvlak dat bij de te wijzigen bestaande
bedrijfswoning behoort dient te vervallen;
2
Het toe te kennen bestemmingsvlak van de nieuwe woning mag maximaal
3
Het toe te kennen bouwvlak van de nieuwe woning is
c ter plaatse van het toe te
kennen bestemmingsvlak zoals bepaald onder lid c geldt ten aanzien van de
bestaande gebouwen het volgende:
1
voor bijgebouwen zijn de regels in artikel 20.2.3 en 20.2.4 van
toepassing. Met dien verstande dat de maximale oppervlakte aan bijgebouwen
bepaald wordt door lid 20.2.3 onder f 1;
2
de resterende bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt, met uitzondering
van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten;
3
in aanvulling op lid 1 en 2 mag maximaal 50% van het overtollige te
slopen oppervlak aan bestaande gebouwen worden teruggebouwd en/of in stand
worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal
4
niet eerder mag de woning na wijziging in gebruik worden genomen dan
nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane
oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d de aanwezige natuurwaarden,
landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast;
e er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke en stedenbouwkundige
inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
f
er mag geen onaanvaardbare situatie ontstaan met betrekking tot de
milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.
11.7.2 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen ten behoeve van het
herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde
bouwvlak, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is
d het hoofdwoongebouw mag
maximaal
e de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
Tabel Horeca
Aanduiding Specifieke vorm van
horeca (sh) |
Adres |
|
Functie/soortbedrijf |
Maximaal bebouwings- percentage |
Sh-1 |
Valkenvoortweg |
20-22 |
Lichte
en middelzware horecavoorzieningen |
40 |
Sh-2 |
Nieuwevaart |
36 |
Lichte
en middelzware horecavoorzieningen |
100 |
De voor ‘Maatschappelijk – Begraafplaats’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a begraafplaatsen;
b bedrijfsgebouwen;
c bouwwerken, geen gebouwen
zijnde;
d erven en terreinen;
e (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
f
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g groenvoorzieningen.
12.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a het bebouwingspercentage
van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5%;
12.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De goothoogte mag niet meer
bedragen dan
b De bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
c De dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45°.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden voor zover
gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal
1 verlichtingsarmaturen en
vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal
2 erfafscheidingen, waarvan
de hoogte maximaal
b op de gronden voor zover
gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal
1 erfafscheidingen op de
gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak,
waarvan de hoogte maximaal
2 vlaggenmasten waarvan de
hoogte maximaal
12.2.4 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 12.2.1 tot en met 12.2.3
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a
een verantwoorde stedenbouwkundige
inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b
het voorkomen van onevenredige aantasting
van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder
andere met het oog op de bezonning en de privacy;
c
het bevorderen van de verkeers-, sociale en
brandveiligheid.
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a
gronden en bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
b
gronden voor open opslag.
De voor 'Natuur' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a behoud, herstel en
ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en
cultuurhistorische waarden;
b (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
c water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
d extensief dagrecreatief
medegebruik;
e ondergeschikt agrarisch
medegebruik ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur –
ondergeschikt agrarisch medegebruik’.
Op of in deze gronden mogen
geen bouwwerken worden gebouwd.
13.2.1 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 11.2.1 tot en met 11.2.5
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy.
het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
a Het
bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.2
voor het realiseren van eenvoudige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming,
in de vorm van gebouwen, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven
waarden mogen niet onevenredig worden aangetast, onder de volgende voorwaarden:
1
per
2
de goothoogte mag niet meer bedragen dan
3
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
4
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen
dan
b
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor het realiseren van eenvoudige
voorzieningen ten behoeve van deze bestemming, in de vorm van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, waarbij de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden
mogen niet onevenredig worden aangetast, mits de hoogte niet meer bedraagt dan
Tot een gebruik, strijdig
met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a gronden voor tuinbouw of
(agrarische) houtteelt;
b gronden en bouwwerken ten
behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
c open opslag.
13.6.1 Werken en werkzaamheden
Het is
verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het verlagen, vergraven,
ophogen of egaliseren van de bodem;
b het diepploegen, diepwoelen
of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de
aanleg van leidingen, allen dieper dan
c het graven, dempen, dan wel
verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en
greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
d het uitvoeren van heiwerken
of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
e het vellen of rooien van
bos;
f
het verwijderen van landschapselementen;
g het verwijderen van
onverharde wegen of paden;
h het aanbrengen van
oppervlakteverhardingen groter dan
13.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 13.6.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.6.3 Toelaatbaarheid
De in lid 13.6.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de natuur
en landschappelijke waarden.
De voor ‘Recreatie -
Jachthaven’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een jachthaven met de daarbij
behorende voorzieningen, zoals aangegeven in de ‘Tabel Recreatie - Jachthaven’;
b voorzieningen ten behoeve
van waterstaatdoeleinden en de recreatievaart, zoals duikers, vlonders,
terrassen, kades, aanlegplaatsen en steigers, oeverbeschoeiingen en kunstwerken;
c één bedrijfswoning ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d beroepsmatige
activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
e tuinen
en erven;
f
(onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
g water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
h groenvoorzieningen.
14.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is bebouwing
ten behoeve van niet meer dan één bedrijf toegestaan;
b het bebouwingspercentage
van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel ‘Tabel Recreatie -
Jachthaven’ is aangegeven. Van dit bebouwingspercentage zijn bedrijfswoning en
bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;
c gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak.
14.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a de goothoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
b de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;
c de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45º.
14.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g.
e ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de
maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot maximaal
g indien
een hoofdwoongebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of
voor een hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale
contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht
in de voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het
hoofdwoongebouw dient een minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour worden overschreden indien het
bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm van het aangebouwde
hoofdwoongebouw niet verandert.
14.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen
bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
b de afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
c de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
d de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
e de nokhoogte mag niet meer
bedragen dan
f
in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een
minimale ruimte van
g de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
h de totale diepte van het
hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de
voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag maximaal
i
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
14.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
b
onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen ten behoeve
van een bedrijfswoning uitsluitend toegestaan op plaatsen waar volgens artikel
14.2.3 en 14.2.4 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse
bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c
de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal
14.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a op de gronden voor zover
gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal
1
verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal
2
erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal
b op de gronden voor zover
gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal
1 erfafscheidingen op de
gronden tussen de naar de weg gekeerde bestemmingsgrenzen en het bouwvlak,
waarvan de hoogte maximaal
2 vlaggenmasten waarvan de
hoogte maximaal
14.2.7 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 14.2.1 tot en met 14.2.6 wordt
de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
14.4.1 Afwijking rieten kap
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijke van het
bepaalde in lid 14.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning,
waarbij de bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een
rieten kap wordt gerealiseerd;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
14.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijke van het bepaalde in lid 14.2.3 onder b voor het
vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
14.4.3 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijke van het bepaalde in lid 14.2.3
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
bedrijfswoning, onder de volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b er dient sprake te zijn van
een zorgvuldig landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan);
c het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit
onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies vragen
aan een ter zake deskundige.
14.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.2.4
onder e voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a het hoofdwoongebouw is een
cultuurhistorisch waardevolle bedrijfswoning;
b de bouwhoogte van het
hoofdwoongebouw bedraagt minimaal
c door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
14.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig deze
bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a het
hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
b vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
d gronden
voor open opslag.
14.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
14.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van
het bepaalde in lid 14.1 onder a, b en d voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in
hoofdwoongebouw en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open
constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1 uitsluitend
medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die
genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet
voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen
zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2 vast
dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3 het
gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet
zijn;
4 het
gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de
gebruiker van de bedrijfswoning is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats
aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de
desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik
is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
14.6.2 Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.1 onder c en d voor de
uitoefening van bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde
bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1 het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed &
breakfast mag niet meer bedragen dan
2 ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen
zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan,
waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de
bedrijfswoning;
3 de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed
& breakfast voorziening is één week;
4 permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke
werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1
het gebruik moet
naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;
2
het gebruik dient
de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten
in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de
bedrijfswoning is;
3
de voorziening
mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als
een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet
is toegestaan.
c
het niet betreft
zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt
gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
Tabel Recreatie – Jachthaven
Aanduiding Specifieke vorm van recreatie
- jachthaven (sr-j) |
Adres |
|
Functie/soortbedrijf |
Maximaal bebouwings- percentage |
Sr-j1 |
Zomerdijk |
ong. |
opslag
voor jachthaven |
65 |
Sr-j2 |
Zomerdijk |
8A |
jachthaven,
max. 115 droge ligplaatsen |
30 |
Sr-j3 |
Zomerdijk |
21 |
voorzieningen
bij jachthaven |
30 |
De voor ‘Recreatie -
Recreatiepark’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatieve doeleinden
in recreatiewoningen en de daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de
op het terrein verblijf houdende personen;
b centrale voorzieningen, ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - centrale
voorzieningen’ ten behoeve van de op het terrein verblijf houdende personen;
c dagrecreatie;
d één bedrijfswoning ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
e beroepsmatige
activiteiten in het hoofdwoongebouw, op een maximum van
f
(onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
g groenvoorzieningen;
h water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
i
nutsvoorzieningen;
k behoud, herstel en
ontwikkeling van de landschap-, en natuur- en cultuurhistorische waarden in het
algemeen en in het bijzonder voor:
–
de hydrologische waarden;
15.2.1 Recreatiewoningen
Voor het bouwen van
recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
a er mag niet meer dan één
recreatiewoning per bouwvlak worden gebouwd;
b de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
c de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
d de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
15.2.2 Gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen
a het bebouwingspercentage
mag niet meer bedragen dan 25% van het oppervlak van de aanduiding ‘specifieke
vorm van recreatie - centrale voorzieningen’. Van dit bebouwingspercentage zijn
bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd;
b de bouwhoogte van maximaal 50%
van de toegestane oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan
c de bouwhoogte voor de
overige 50% van de toegestane oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen
dan
15.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ is maximaal één vrijstaand hoofdwoongebouw
toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdwoongebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdwoongebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de maximale contour wordt
bepaald door de leden e tot en met g;
e ter plaatse van de
aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedraagt de goothoogte van de maximale contour
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald, wordt het dakvlak van de
maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45 graden tot maximaal
g indien een hoofdwoongebouw
aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor een
hoofdwoongebouw een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend, geldt in
aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de richting van de maximale
contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak van het gedeelte van het
hoofdwoongebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de voorgevel van het
hoofdwoongebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de
voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdwoongebouw dient een
minimale ruimte van
j
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag de maximale contour
worden overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande
dakvorm van het aangebouwde hoofdwoongebouw niet verandert.
15.2.4 Vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen
a Voor het bouwen van
vrijstaande bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
1
de totale oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal
2
de goothoogte mag niet meer bedragen dan
3
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
4
er mag ten hoogste 1 vrijstaand bijgebouw per bouwperceel worden
gebouwd;
5
de minimale afstand tot de recreatiewoning dient
6
de afstand tot de voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
15.2.5 Aangebouwde bijgebouwen bij recreatiewoningen
Voor het bouwen van
aangebouwde bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwperceel mag
maximaal 1 erker, 1 overkapping en 1 serre worden gebouwd als aangebouwd
bijgebouw;
b de totale oppervlakte van
aangebouwde bijgebouwen mag maximaal
c de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan
d aangebouwde bijgebouwen
moeten voorzien zijn van een plat dak;
e de afstand van serre tot de
voorgevelrooilijn mag niet minder bedragen dan
f
een overkapping met een open constructie mag tot in de
voorgevelrooilijn gebouwd worden;
g een erker dient vóór de
voorgevelrooilijn gebouwd te worden in het verlengde van de zijgevels van de
recreatiewoning en de diepte mag maximaal
15.2.6 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
b de afstand van bijgebouwen
tot de woning mag niet meer bedragen dan
c de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan
d de goothoogte mag niet meer
bedragen dan
e de nokhoogte mag niet meer
bedragen dan
f
in het verlengde van de zijgevels achter de bedrijfswoning dient een
minimale ruimte van
g de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot de bedrijfswoning dient minimaal
h de totale diepte van het
hoofdwoongebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de voorgevelrooilijn
van de bedrijfswoning mag maximaal
i
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdwoongebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdwoongebouw.
15.2.7 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a ondergronds bouwen ten
behoeve van een recreatiewoning is uitgesloten;
b ondergronds bouwen ten
behoeve van een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan op plaatsen waar
volgens artikel 15.2.3 en 15.2.6 bebouwing is toegestaan, ook als boven het
ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c ondergronds bouwen ten
behoeve van centrale voorzieningen is uitsluitend toegestaan op plaatsen waar
volgens artikel 15.2.2 bebouwing is toegestaan, ook als boven het ondergrondse
bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is.
d de verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
15.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij recreatiewoningen
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende voorwaarden:
a de bouwhoogte van
erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
b de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
15.2.9 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij centrale voorzieningen en bedrijfswoningen
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij centrale voorzieningen en bedrijfswoningen,
gelden de volgende voorwaarden:
a de bouwhoogte van
erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan
b de bouwhoogte van
vlaggenmasten en verlichtingsarmaturen mag niet meer bedragen dan
c de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
15.2.10 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de regels in artikel 15.2.1 tot en met 15.2.9 wordt de
bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
15.4.1 Afwijking rieten kap
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 15.2.3 onder b voor het vergroten van de bedrijfswoning,
waarbij de bestaande inhoud met maximaal
a de
omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als
bij het (ver)bouwen van een bedrijfswoning een rieten kap wordt gerealiseerd;
b door
de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk
worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en
bouwwerken.
15.4.2 Afwijking energiezuinige bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2.3 onder
b voor het vergroten van de bedrijfswoning, waarbij de bestaande inhoud met
maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een
bedrijfswoning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
15.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a gronden
en bouwwerken, uitgezonderd bedrijfswoningen, voor permanente bewoning;
b vrijstaande
bijgebouwen bij bedrijfswoningen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;
d het
hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
e gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
f
gronden voor open opslag.
15.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een bedrijfswoning mag
de oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
15.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten bedrijfswoning
Het bevoegd gezag voor een
bedrijfswoning kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.1
onder b en e voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdwoongebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in hoofdwoongebouw
en/of bijgebouw(en), niet zijnde een overkapping met een open constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1 uitsluitend
medewerking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijven en beroepen die
genoemd zijn in bijlage 1 behorende bij deze regels of indien zij niet
voorkomen in bijlage 1, naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen
zijn met bedrijven in bijlage 1, mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het
hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning
is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats
aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de
desbetreffende bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik
is of gebruikt gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte
activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
15.6.2 Afwijking bed & breakfast bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan voor
een bedrijfswoning een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.1
onder b en e voor de uitoefening van een bed & breakfast in het hoofdwoongebouw en in aangebouwde
bijgebouw(en) bij het hoofdwoongebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1 het bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed &
breakfast mag niet meer bedragen dan
2 ten behoeve van de bed & breakfast voorzieningen
zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve van maximaal 6 gebruikers toegestaan,
waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de
bedrijfswoning;
3 de maximale verblijfsduur voor gebruikers van de bed
& breakfast voorziening is één week;
4 permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke
werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1
het gebruik moet
naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;
2
het gebruik dient
de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten
in het hoofdwoongebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van
de bedrijfswoning is;
3
de voorziening
mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als
een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet
is toegestaan.
c
het niet betreft
zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
bedrijfswoning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
bedrijfswoning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt
gaat worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
15.7.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen buiten het bouwvlak de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanbrengen van
oppervlakteverhardingen groter dan
b vanwege de aanwezige
hydrologische waarden:
a. het verlagen, vergraven,
ophogen of egaliseren van de bodem indien het betreft verzetten van grond van
meer dan
b. het diepploegen, diepwoelen
of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de
aanleg van leidingen, allen dieper dan
c. het graven, dempen, dan wel
verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en
greppels;
d. het verlagen van de
waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen
van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.
15.7.2 Uitzonderingen
Het in lid 15.7.1 vervatte verbod
is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd
op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
15.7.3 Toelaatbaarheid
De in lid 15.7.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de
bestemmingsomschrijving genoemde waarden;
b het bevoegd
waterstaatsgezag gehoord wordt bij het toepassen van het bepaalde in lid 15.7.1
onder b.
15.8.1 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding ‘bedrijfswoning’ te wijzigen voor het herbouwen van
een bedrijfswoning op een andere locatie binnen hetzelfde bouwvlak, indien
wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe bedrijfswoning is
d het hoofdwoongebouw mag
maximaal
e de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan).
De voor ‘Sport’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a sport met bijbehorende
voorzieningen zoals aangegeven in de 'Tabel Sport’;
b lichtmasten ter plaatse van
de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – lichtmasten’;
c een zend- en
ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding
‘zend-/ontvangstinstallatie’;
d terras, tuinen, erven en
terreinen;
e (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
f
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g groenvoorzieningen.
16.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van
gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a het bebouwingspercentage
van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan in de 'Tabel Sport' is aangegeven;
b gebouwen zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak.
16.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a de goothoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
b de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’;
c de dakhelling mag niet meer
bedragen dan 45º.
16.2.3 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a ondergronds bouwen is alleen
toegestaan binnen het bouwvlak;
b de verticale diepte van het
ondergrondse bouwwerk mag maximaal
16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden voor zover
gelegen binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte maximaal
1 verlichtingsarmaturen en
vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal
2 erfafscheidingen, waarvan
de hoogte maximaal
b Op de gronden voor zover
gelegen buiten het bouwvlak mag de hoogte maximaal
1 lichtmasten ter plaatse van
de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – lichtmasten’, waarvan de hoogte maximaal
2 ballenvangers waarvan de
hoogte maximaal
3 een zend- en
ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’
waarvan de hoogte maximaal
16.2.5 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de regels in artikel 16.2.1 tot en met 16.2.5 wordt de
bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg
en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a het
hoofdwoongebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
b vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
d gronden
voor open opslag.
Tabel Sport
Aanduiding Specifieke vorm van sport
(ss) |
Adres |
|
Functie/soortbedrijf |
Maximaal bebouwings- percentage |
Ss-1 |
Juffrouwsteeg |
3 |
Sportterrein |
30 |
Ss-2 |
Stadhoudersdijk |
33 |
Sportterrein |
20 |
Ss-3 |
Veerweg |
1 |
Hondentrainveld |
25 |
De voor 'Verkeer'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen voor verkeer
en verblijf, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
b behoud van landschappelijke
en/of cultuurhistorische waarden in de vorm van wegbeplanting of laan
beplanting;
c water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
d voorzieningen voor
ligplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘ligplaats’;
e nutsvoorzieningen;
f
groenvoorzieningen.
17.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen
geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van een bergbezinkvoorziening.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van palen,
masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag
niet meer bedragen dan
b de bouwhoogte ter plaatse
van de aanduiding ‘ligplaats’ mag niet meer bedragen dan
c de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
d de verticale diepte mag
niet meer bedragen dan
17.2.3 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 17.2.1 tot en met 17.2.2
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a
gronden en bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
b
gronden voor open opslag.
De voor 'Verkeer -
Stroomwegen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a Voorzieningen voor
(inter)regionaal doorgaand verkeer en parkeervoorzieningen;
b water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
c nutsvoorzieningen, in het
bijzonder een nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’;
d groenvoorzieningen.
18.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen
geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van:
a bergbezinkvoorzieningen;
b nutsvoorziening ter plaatse
van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ waarvan de bouwhoogte niet meer mag
bedragen dan
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van palen,
masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag
niet meer bedragen dan
b de bouwhoogte van
geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan maximaal
c de bouwhoogte van een
nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ mag niet meer
bedragen dan
d de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
e de verticale diepte mag niet
meer bedragen dan
18.2.3 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 18.2.1 tot en met 18.2.2
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
b gronden
voor open opslag.
De voor 'Water' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a water en
waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging,
-aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en
voorzieningen voor waterkering;
b beroeps- en recreatievaart
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’ alleen
niet-motorische waterrecreatie is toegestaan;
c ligplaatsen ter plaatse van
de aanduiding ‘jachthaven’ en de aanduiding ‘ligplaats’ met een maximaal aantal
zoals aangeduid;
d aanlegplaatsen en steigers
ter plaatse van de aanduidingen ‘jachthaven’ en ‘ligplaats’ ten behoeve van de
ligplaatsen;
e een woonboot, ter plaatse
van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’;
f
(onverharde) wegen en paden met daarbij behorende voorzieningen zoals
bruggen en duikers;
g extensief dagrecreatief
medegebruik;
h behoud, herstel en/of
ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.
i
groenvoorzieningen.
19.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen
geen gebouwen worden gebouwd.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
19.2.3 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 19.2.1 tot en met 19.2.2
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy.
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of
straatprostitutie;
b gronden
voor open opslag;
c gebruik
van een ligplaats voor een woonboot.
De voor ‘Wonen – AG’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b beroepsmatige
activiteiten in het hoofdgebouw, op een maximum van
c één
grondgebonden woning per bouwperceel;
d ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch -
kleinschalige bedrijfsactiviteit’ het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige
activiteiten die genoemd zijn in bijlage 1;
e tuinen en erven;
f
(onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
g water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
h groenvoorzieningen.
20.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten’ is het bouwen van
gebouwen niet toegestaan.
20.2.2 Woningen
Voor het bouwen van woningen
gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is maximaal
één vrijstaand hoofdgebouw toegestaan met uitzondering van hoofdgebouwen ter
plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’, waarbij maximaal 2 hoofdgebouwen,
aaneengebouwd per bouwvlak zijn toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
c een
hoofdgebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
e ter
plaatse van het bouwvlak bedraagt de goothoogte van de maximale contour de
hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot aan de hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding
‘maximale bouwhoogte’;
g indien
een hoofdgebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor
een hoofdgebouw een omgevingsvergunning voor
het bouwen
is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de
richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak
van het gedeelte van het hoofdgebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdgebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de
voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een
minimale ruimte van
j
ter plaatse van het bouwvlak mag de maximale contour worden
overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm
niet verandert.
20.2.3 Bijgebouwen achter voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van bijgebouwen
achter de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a de totale diepte van het
hoofdgebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te meten vanaf de
voorgevelrooilijn, mag gezamenlijk maximaal
b in
het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een minimale ruimte
van
c de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
d binnen het ‘bouwvlak’ mogen bijgebouwen
worden gebouwd mits de maximale contour, zoals bedoeld in lid d en verder van
artikel 20.2.2, niet wordt overschreden;
e op het gedeelte van het
bouwperceel buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen maximaal 50% bedragen. Deze bepaling
geldt niet voor het bouwen voor de voorgevelrooilijn;
f
in aanvulling op het bepaalde in
de leden a tot en met e mogen buiten het ‘bouwvlak’ bijgebouwen worden gebouwd
indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1
buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale
oppervlakte van bijgebouwen per bouwperceel maximaal
2
de afstand tot de voorgevel is minimaal
3
op hetzelfde bouwperceel bedraagt de
afstand minimaal
-
hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen;
-
aangebouwd bijgebouw en vrijstaande
bijgebouwen;
-
vrijstaande bijgebouwen onderling.
4
buiten het ‘bouwvlak’ bij vrijstaande
woningen mogen slechts aan één (verlengde van een) zijgevel van het hoofdgebouw
aangebouwde bijgebouwen aanwezig zijn;
5 de
goothoogte bedraagt maximaal
6 de
nokhoogte bedraagt maximaal
7 in
afwijking van het bepaalde in sub 5 mag de goothoogte van een overkapping met
een open constructie voor zover deze is gelegen op een afstand van minder dan
8 de dakhelling van het
aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de dakhelling van het
dakvlak van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande
bijgebouw mag ten hoogste gelijk zijn aan de steilste dakhelling van het
hoofdgebouw.
g in afwijking van het bepaalde onder e en f
onder 1 mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot, onder de volgende
voorwaarden:
1
van deze regeling kan geen gebruik worden
gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden,
sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling,
sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging
Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
2
bijgebouwen die geen monument zijn en
waarmee het maximaal toegestane
oppervlak aan bijgebouwen zoals bepaald in lid f 1 wordt overschreden,
worden gesloopt met uitzondering van het bepaalde in lid 3;
3
maximaal 50% van het overtollige te slopen
oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden
gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal
4 niet eerder mogen de bijgebouwen
worden gebouwd of in gebruik worden genomen dan nadat alle overtollige
bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen,
gesloopt is.
h in aanvulling op het bepaalde
onder f geldt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen –
agrarisch - kleinschalige bedrijfsactiviteit’ het volgende:
1
het oppervlak van bijgebouwen voor
bedrijfsactiviteiten op het bouwperceel mag maximaal
2
goothoogte van bijgebouwen voor
bedrijfsactiviteiten ter plaatse van een garagedeur mag maximaal
3
nokhoogte van bijgebouwen voor
bedrijfsactiviteiten mag maximaal
20.2.4 Bijgebouwen vóór voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van
bijgebouwen vóór de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a er mogen uitsluitend aangebouwde
bijgebouwen worden gebouwd binnen het verlengde van de zijgevels van het
hoofdgebouw;
b de
diepte mag maximaal
c de
bouwhoogte mag maximaal
d de
totale breedte mag maximaal 3/5 deel bedragen van het gedeelte van de voorgevel
dat in de voorgevelrooilijn valt, met een maximale breedte van
e de
totale oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal
20.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
ondergronds bouwen is alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijnen;
b
onverminderd het bepaalde in lid a is ondergronds bouwen toegestaan op
plaatsen waar volgens artikel 20.2.1 t/m 20.2.4 bebouwing is toegestaan, ook
als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c
de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal
20.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden achter de
voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal
b op de gronden vóór de
voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal
20.2.7 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 20.2.1 tot en met 20.2.6
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd. Deze bepaling is niet meer van toepassing indien gebruik is gemaakt
van de regeling in lid 3.8.8, lid 7.7.3 en lid 20.2.3 onder g.
Het
bevoegd gezag kan
nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
20.4.1 Afwijking energiezuinige woningen
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 20.2.2 onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de
bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend in het kader van het (ver)bouwen van een woning,
waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
20.4.2 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle woningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
woningen, onder de volgende voorwaarden:
a maximaal de totale
bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de woonfunctie;
b bijgebouwen die geen
monument zijn en waarmee het totale oppervlak aan bijgebouwen zoals bepaald in
artikel 20.2.3 lid f.1 wordt overschreden, worden gesloopt of er moet gebruik gemaakt
kunnen worden van lid c;
c in afwijking van het
bepaalde onder b mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot, onder de
volgende voorwaarden:
1 van deze regeling kan geen
gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft
plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de
ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling
Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
2 maximaal 50% van het
overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden teruggebouwd
en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van maximaal
3 niet eerder mogen de
bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden genomen dan nadat alle
overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan
bijgebouwen, gesloopt is.
d lid b en c zijn niet van toepassing indien bij recht of eerder via
een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid op
grond van dit bestemmingsplan een groter oppervlak aan bijgebouwen dan
e er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke
inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
f het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit onderwerp kan het
bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit advies vragen aan een
ter zake deskundige.
20.4.3 Afwijking rieten kap
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2
onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
a de omgevingsvergunning
wordt uitsluitend verleend als bij het (ver)bouwen van een woning een rieten
kap wordt gerealiseerd;
b door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
20.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle woningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2.3 onder
f.6 voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a het hoofdgebouw is een cultuurhistorisch
waardevolle woning;
b de bouwhoogte van het
hoofdgebouw bedraagt minimaal
c door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
20.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a het
hoofdgebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
b vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
d gronden
voor open opslag;
e gronden
en bouwwerken met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarisch -
kleinschalige bedrijfsactiviteit’ voor het volgende:
1
uitoefening van detailhandel met uitzondering van
beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en ondergeschikte activiteit
rechtstreeks voortvloeiende uit de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
2
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden
tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie.
3 activiteiten
waarbij niet voorzien wordt in parkeren op eigen terrein.
20.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een woning mag de
oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
20.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.1 onder a en b voor de
uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdgebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouw(en), niet
zijnde een overkapping met een open constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen
uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is
of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat
worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
20.6.2 Afwijking bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in
lid 20.1 onder a en b voor de uitoefening van bed & breakfast in het
hoofdgebouw en in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdgebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1
het
bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen
dan
2
ten behoeve van
de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve
van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar
blijft voor de bewoner(s) van de woning;
3
de maximale
verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één
week;
4
permanente
bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1 het gebruik moet naar aard met het karakter van de
omgeving in overeenstemming zijn;
2 het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen,
dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de
bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
3 de voorziening mag door de bouwkundige opzet,
indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit
betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan.
c
het niet betreft zodanig
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling
van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat
worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g
een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is
toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven
tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag
nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale
oppervlakte niet worden overschreden.
20.7.1 Herbouw woning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd het bouwvlak te wijzigen voor het herbouwen van een woning op een
andere locatie binnen de bestemming, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a de herbouw dient op de
andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe woning is
d de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
e het hoofdgebouw mag
maximaal
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan).
De voor ‘Wonen – NA’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b beroepsmatige
activiteiten in het hoofdgebouw, op een maximum van
c één
grondgebonden woning per bouwperceel;
d tuinen en erven;
e (onverharde) paden, wegen
en parkeervoorzieningen;
f
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g groenvoorzieningen.
21.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de
aanduiding ‘geen gebouwen toegestaan’ is het bouwen van gebouwen niet
toegestaan.
21.2.2 Woningen
Voor het bouwen van
woningen gelden de volgende bepalingen:
a per bouwvlak is maximaal
één vrijstaand hoofdgebouw toegestaan met uitzondering van hoofdgebouwen ter
plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’, waarbij maximaal 2 hoofdgebouwen,
aaneengebouwd per bouwvlak zijn toegestaan;
b de inhoud van een
hoofdgebouw mag maximaal met 10% worden vergroot waarbij:
1
de inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan
2
de inhoud van het hoofdgebouw altijd mag worden vergroot tot
c een
hoofdgebouw mag uitsluitend binnen de maximale contour worden gebouwd;
d de
maximale contour wordt bepaald door de leden e tot en met g;
e ter
plaatse van het bouwvlak bedraagt de goothoogte van de maximale contour de
hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’;
f
vanaf de goothoogte zoals in lid e bepaald,
wordt het dakvlak van de maximale contour bepaald door een hellingshoek van 45
graden tot aan de hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding
‘maximale bouwhoogte’;
g indien
een hoofdgebouw aanwezig is, dat niet in zijn geheel gesloopt wordt, of voor
een hoofdgebouw een omgevingsvergunning voor
het bouwen
is verleend, geldt in aanvulling op het bepaalde in lid e en f ook dat de
richting van de maximale contour bepaald wordt door de richting van het dakvlak
van het gedeelte van het hoofdgebouw dat in de voorgevelrooilijn is gelegen;
h de
voorgevel van het hoofdgebouw dient voor minimaal 75% te worden opgericht in de
voorgevelrooilijn;
i
in het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een
minimale ruimte van
j
ter plaatse van het bouwvlak mag de maximale contour worden
overschreden indien het bestaande dak wordt verlengd en de bestaande dakvorm
niet verandert.
21.2.3 Bijgebouwen achter voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van bijgebouwen
achter de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a de
totale diepte van het hoofdgebouw met de daaraan aangebouwde bijgebouwen, te
meten vanaf de voorgevelrooilijn, mag gezamenlijk maximaal
b in
het verlengde van de zijgevel achter het hoofdgebouw dient een minimale ruimte
van
c de afstand van vrijstaande
bijgebouwen tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
d binnen het ‘bouwvlak’ mogen
bijgebouwen worden gebouwd mits de maximale contour, zoals bedoeld in lid o en
verder van artikel 20.2.2, niet wordt overschreden;
e op het gedeelte van het
bouwperceel buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen maximaal 50% bedragen. Deze bepaling
geldt niet voor het bouwen voor de voorgevelrooilijn;
f
in aanvulling op het bepaalde in
de leden a tot en met e mogen buiten het ‘bouwvlak’ bijgebouwen worden gebouwd
indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1
buiten het ‘bouwvlak’ mag de totale
oppervlakte van bijgebouwen per bouwperceel maximaal
2
de afstand tot de voorgevel is minimaal
3
op hetzelfde bouwperceel bedraagt de
afstand minimaal
-
hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen;
-
aangebouwd bijgebouw en vrijstaande
bijgebouwen;
-
vrijstaande bijgebouwen onderling.
4
buiten het ‘bouwvlak’ bij vrijstaande
woningen mogen slechts aan één (verlengde van een) zijgevel van het hoofdgebouw
aangebouwde bijgebouwen aanwezig zijn;
5
de goothoogte bedraagt maximaal
6
de nokhoogte bedraagt maximaal
7
in afwijking van het bepaalde in sub 5 mag
de goothoogte van een overkapping met een open constructie voor zover deze is
gelegen op een afstand van minder dan
8
de dakhelling van het aangebouwde bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de dakhelling van het dakvlak van het hoofdgebouw waaraan wordt
gebouwd en de dakhelling van het vrijstaande bijgebouw mag ten hoogste gelijk
zijn aan de steilste dakhelling van het hoofdgebouw.
g
in afwijking van
het bepaalde onder e en f onder 1 mag de oppervlakte aan bijgebouwen worden
vergroot, onder de volgende voorwaarden:
1
van deze regeling
kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze locatie sloop van bebouwing al
heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de
ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling
Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
2
bijgebouwen die
geen monument zijn en waarmee het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen
zoals bepaald in lid f 1 wordt overschreden, worden gesloopt met uitzondering
van het bepaalde in lid 3;
3
maximaal 50% van
het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande gebouwen mag worden
teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal aan bijgebouwen van
maximaal
4
niet eerder mogen
de bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden genomen dan nadat alle
overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal toegestane oppervlak aan
bijgebouwen, gesloopt is.
21.2.4 Bijgebouwen vóór voorgevelrooilijn
Voor het bouwen van
bijgebouwen vóór de voorgevelrooilijn gelden de volgende bepalingen:
a
er mogen uitsluitend aangebouwde bijgebouwen
worden gebouwd binnen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw;
b
de diepte mag maximaal
c
de bouwhoogte mag maximaal
d
de totale breedte maximaal 3/5 deel
bedragen van het gedeelte van de voorgevel dat in de voorgevelrooilijn valt,
met een maximale breedte van
e
de totale oppervlakte van bijgebouwen mag
maximaal
21.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
ondergronds bouwen is alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijnen;
b
onverminderd het bepaalde in lid a is ondergrond bouwen toegestaan op
plaatsen waar volgens artikel 21.2.1 t/m 21.2.4 bebouwing is toegestaan, ook
als boven het ondergrondse bouwwerk geen bovengronds bouwwerk aanwezig is;
c
de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal
21.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a op de gronden achter de
voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal
b op de gronden vóór de
voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal
21.2.7 Bestaande bouwwerken
Voor zover bestaande
bouwwerken afwijken van de voorschriften in artikel 21.2.1 tot en met 21.2.6
wordt de bestaande plaats en bestaande contour van de afwijking geacht te zijn
bestemd. Deze bepaling is niet meer van toepassing indien gebruik is gemaakt
van de regeling in lid 4.8.6, lid 7.7.3 en lid 21.2.3 onder g.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy.
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
21.4.1 Afwijking energiezuinige woningen
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 21.2.2 onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de
bestaande inhoud met maximaal
a
de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend in het kader van het
(ver)bouwen van een woning, waarbij de EPC van de woning maximaal 0,5 bedraagt;
b
door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
21.4.2 Afwijking cultuurhistorisch waardevolle woningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.2
onder b voor het vergroten van de woonfunctie in cultuurhistorisch waardevolle
woningen, onder de volgende voorwaarden:
a
maximaal de totale bestaande hoofdmassa mag gebruikt worden voor de
woonfunctie;
b
bijgebouwen die geen monument zijn en waarmee het totale oppervlak aan
bijgebouwen zoals bepaald in lid 21.2.3 onder f.1 wordt overschreden, worden gesloopt
of er moet gebruik gemaakt kunnen worden van lid c;
c
in afwijking van het bepaalde onder b mag de oppervlakte aan
bijgebouwen worden vergroot, onder de volgende voorwaarden:
1
van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt indien op deze
locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in
het kader van de ruimte-voor-ruimte-regeling, sloopsubsidie is gekregen op
basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken, of de sloop al op andere
wijze is verzekerd;
2
maximaal 50% van het overtollige te slopen oppervlak aan bestaande
gebouwen mag worden teruggebouwd en/of in stand worden gelaten tot een totaal
aan bijgebouwen van maximaal
3
niet eerder mogen de bijgebouwen worden gebouwd of in gebruik worden
genomen dan nadat alle overtollige bedrijfsbebouwing, exclusief het maximaal
toegestane oppervlak aan bijgebouwen, gesloopt is.
d lid b en c zijn niet van toepassing indien bij recht of eerder via
een omgevingsvergunning of wijzigingsbevoegdheid op
grond van dit bestemmingsplan een groter oppervlak aan bijgebouwen dan
e er dient sprake te zijn van een zorgvuldig landschappelijke
inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a. een beplantingsplan);
f het cultuurhistorisch
waardevolle karakter van de bebouwing moet gewaarborgd zijn. Omtrent dit
onderwerp kan het bevoegd gezag voorafgaand aan het nemen van een besluit
advies aan een ter zake deskundige.
21.4.3 Afwijking rieten kap
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.2
onder b voor het vergroten van de woning, waarbij de bestaande inhoud met maximaal
a
de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als bij het
(ver)bouwen van een woning een rieten kap wordt gerealiseerd;
b
door de omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk worden
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
21.4.4 Afwijking nokhoogte bijgebouwen cultuurhistorisch waardevolle woningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2.3
onder f.6 voor het verhogen van de nokhoogte van bijgebouwen tot maximaal
a het hoofdgebouw is een
cultuurhistorisch waardevolle woning;
b de bouwhoogte van het
hoofdgebouw bedraagt minimaal
c door de omgevingsvergunning
mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden en bouwwerken.
21.5.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a het
hoofdgebouw ten behoeve van beroepsmatige activiteiten op meer dan
b vrijstaande
bijgebouwen ten behoeve van wonen;
c gronden
en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
d gronden
voor open opslag.
21.5.2 Gebruik bijgebouwen
Bij een woning mag de
oppervlakte aan aangebouwde bijgebouwen in gebruik voor wonen niet meer
bedragen dan
21.6.1 Afwijking beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.1 onder a en b en lid 21.5.1
voor de uitoefening van:
-
beroepsmatige activiteiten op meer dan
-
beroepsmatige activiteiten in bijgebouw(en)
bij het hoofdgebouw;
-
bedrijfsmatige activiteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouw(en), niet
zijnde een overkapping met een open constructie;
mits:
a de
woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld
gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit
betekent onder meer dat:
1
uitsluitend medewerking wordt verleend voor
het uitoefenen van bedrijven en beroepen die genoemd zijn in bijlage 1
behorende bij deze regels of indien zij niet voorkomen in bijlage 1, naar aard
en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in bijlage 1,
mits:
-
het geen geluidzoneringsplichtige
inrichting betreft;
-
het geen inrichtingen betreft zoals bedoeld
in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
milieubeheer (BEVI).
2
vast dient te staan dat het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
3
het gebruik naar aard met het karakter van
de omgeving in overeenstemming moet zijn;
4
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen
uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is.
c het
niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot
een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de
feitelijke ontsluitingssituatie;
d op
het bij de woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is
of gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat
worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit;
e wordt
voorzien in het parkeren op eigen terrein;
f
het geen uitoefening van detailhandel
betreft met uitzondering van beperkte detailhandel als niet-zelfstandige en
ondergeschikte activiteit rechtstreeks voortvloeiend uit de beroeps- of bedrijfsmatige
activiteit;
g per
bouwperceel maximaal
h een
combinatie van beroep- en
bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is toegestaan, maar
de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven tot de maximale maat van
de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag nemen. Bovendien mag per
toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale oppervlakte niet worden
overschreden.
21.6.2 Afwijking bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.1
onder a en b voor de uitoefening van bed & breakfast in het hoofdgebouw en
in aangebouwde bijgebouw(en) bij het hoofdgebouw, mits:
a
de woonfunctie in
overwegende mate behouden blijft. Dit betekent onder meer het volgende:
1
het
bruto-vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast mag niet meer bedragen
dan
2
ten behoeve van
de bed & breakfast voorzieningen zijn maximaal 3 slaapkamers ten behoeve
van maximaal 6 gebruikers toegestaan, waarbij minimaal 1 slaapkamer beschikbaar
blijft voor de bewoner(s) van de woning;
3
de maximale
verblijfsduur voor gebruikers van de bed & breakfast voorziening is één
week;
4
permanente
bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan.
b
bedoeld gebruik
geen onevenredige afbreuk doet aan het karakter van de omgeving. Dit betekent
onder meer het volgende:
1
het gebruik moet
naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming zijn;
2
het gebruik dient
de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten
in het hoofdgebouw en/of de bijgebouwen uitvoert, tevens de gebruiker van de
woning is;
3
de voorziening
mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als
een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet
is toegestaan.
c
het niet betreft
zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke
ontsluitingssituatie;
d
op het bij de
woning behorende bouwperceel tenminste één parkeerplaats aanwezig is of
gelijktijdig wordt aangelegd indien (een deel van) de bij de desbetreffende
woning behorende garage niet meer als zodanig in gebruik is of gebruikt gaat
worden ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
e
wordt voorzien in
het parkeren op eigen terrein;
f
geen
onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische
kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid;
g
een combinatie van beroep- en bedrijfsmatige activiteiten en bed & breakfast is
toegestaan, maar de totale te gebruiken bebouwing moet beperkt blijven
tot de maximale maat van de activiteit welke de meeste ruimte in beslag mag
nemen. Bovendien mag per toegestane activiteit de daarvoor toegestane maximale
oppervlakte niet worden overschreden.
21.7.1 Herbouw woning op andere locatie
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd het bouwvlak te wijzigen voor het herbouwen van een woning op een
andere locatie binnen de bestemming, indien wordt voldaan aan de volgende
voorwaarden:
a de herbouw dient op de andere
locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan
b de nieuwe voorgevelrooilijn
mag maximaal
c het toe te kennen bouwvlak
van de nieuwe woning is 10m breed en
d de afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
e het hoofdgebouw mag
maximaal
f
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven
mogen niet onevenredig worden beperkt;
g er mag geen onaanvaardbare
situatie ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit,
waterhuishouding en externe veiligheid;
h er dient sprake te zijn van
een zorgvuldige landschappelijke inpassing middels een erfinrichtingsplan (o.a.
een beplantingsplan).
De voor ‘Leiding’
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding
en/of bescherming van een:
–
gasleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - gas’;
–
hoofdtransportleiding water, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn
leiding - hoofdtransportleiding water’;
–
bovengrondse hoogspanningsleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn
leiding - hoogspanningverbinding’;
–
warmwaterleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding –
ondergrondse warmwaterleiding’;
–
persleiding waterschap, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn
leiding - persleiding waterschap’;
–
rioolpersleiding, ter plaatse van de aanduiding, ‘hartlijn leiding -
rioolpersleiding’
22.2.1 Gebouwen
In afwijking van hetgeen
elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de
overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen
grond geen gebouwen worden gebouwd.
22.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
In afwijking van hetgeen
elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de
overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen
grond:
a uitsluitend bouwwerken,
geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van
b uitsluitend bouwwerken,
geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 22.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van
deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a het behoud van een veilige
ligging en de continuïteit van de water, afvalwater en/of energievoorziening
dient te zijn gewaarborgd;
b het bevoegd gezag dient
schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
a opslag
van goederen waaronder ook begrepen opslag van afvalstoffen of materiaal of
stoffen die onder bepaalde omstandigheden brand of explosie kunnen opleveren.
22.6.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de gronden met de bestemming
‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het
verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
b het
diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem,
waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alsmede de aanleg van drainage
ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
c het
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van
waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de
waterstand;
d het
uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
e het
aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder
bijvoorbeeld rietbeplanting;
f
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen
al dan niet in de vorm van wegen.
22.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 22.6.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan
wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c vallen onder artikel 22.6.1
lid b, c, d en e en betrekking hebben op gronden ter plaatse van de aanduiding
‘hartlijn leiding - hoogspanningverbinding’.
22.6.3 Toelaatbaarheid
a De in lid 22.6.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een
veilige ligging en de continuïteit van de leiding; zijn gewaarborgd.
b Alvorens te beslissen over
het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij
de betreffende leidingbeheerder.
De voor ‘Waarde -
Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten
archeologische waarden van de gronden.
a Voor het bouwen
overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen,
voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan
b Indien uit het in lid 23.2
onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden
door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord,
kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan
de omgevingsvergunning:
1
De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2
De verplichting tot het doen van opgravingen.
3
De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de
bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a indien
de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende
is vastgesteld.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
23.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is
binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit
te voeren of te laten uitvoeren:
a het uitvoeren van
grondbewerkingen op meer dan
23.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 23.4.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
23.4.3 Toelaatbaarheid
a De in lid 23.4.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische
waarden van de gronden.
b Alvorens over de aanvraag
wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische
waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het
oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
c Een rapport is niet
noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische
waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is
vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
De voor Waterstaat –
Uiterwaarden’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor de afvoer en doorstroming van rivierwater.
a In of op de voor
stroomvoerend rivierbed bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de in
lid 25.2 sub b genoemde riviergebonden en de in lid 25.2 sub c genoemde
niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits de andere aan deze
gronden gegeven bestemmingen dit toelaten.
b De riviergebonden
activiteiten zijn:
1
de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
2
de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling
van de beroeps- en recreatievaart;
3
de bouw of wijziging van scheepswerven;
4
de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren
van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan
het vervoer over de rivier;
5
de aanleg of wijziging van scheepswerven;
6
de realisatie van natuur;
7
de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
8
de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de
waterrecreatie zijn verbonden, of
9
de winning van oppervlaktedelfstoffen.
c De niet-riviergebonden
activiteiten betreffen:
1
een groot openbaar belang en de activiteit kunnen redelijkerwijs niet
buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
2
een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden
agrarische bedrijven en de activiteit kan redelijkerwijs niet uiten het
rivierbed worden gerealiseerd;
3
een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of
4
een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op
een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
d De activiteiten genoemd
onder lid b en c moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
1
Er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de
activiteit dat het veilig functioneren va het waterstaatwerk gewaarborgd
blijft.
2
Er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting
van de afvoercapaciteit.
3
Er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de
activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo
gering mogelijk is.
4
De resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend
vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en
tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
5
En specifiek voor het bepaalde in sub d onder punt 4 geldt dat de
gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering
en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
e In afwijking van het
bepaalde in sub a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer
noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:
1
omgevingsvergunningvrije activiteiten;
2
een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande
bebouwing;
3
overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt
belang;
4
activiteiten ten behoeve van rivierbeheer- of -verruiming;
5
tijdelijke activiteiten,
6
een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde in lid 24.2 sub d
onder punt 1 tot en met 3.
f
Medewerking kan slechts worden verleend na het bereiken van
overeenstemming met de rivierbeheerder.
Het bevoegd gezag kan nadere
eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid
(aanleg en omvang), ten behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd om de grenzen van deze dubbelbestemming te wijzigen dan wel de
dubbelbestemming geheel op te heffen, uitsluitend naar aanleiding van en
conform door de Staatssecretaris bekrachtigde wijzigingen in de kaartbijlage
van de 'Beleidsregels grote rivieren', Staatscourant 12 juli 2006.
De voor ‘Waterstaat –
Waterberging’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.
In afwijking van hetgeen
elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de
overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen
grond uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 25.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van
deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De bebouwing mag niet
leiden tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van
de gronden.
b Het bevoegd gezag dient
schriftelijk advies in te winnen bij het waterschap.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan
bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten
behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de
stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
25.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is
verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het vergraven, ophogen of
egaliseren van de bodem;
b het graven, dempen, dan wel
verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en
greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
c het uitvoeren van heiwerken
of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
d het aanbrengen van
oppervlakteverhardingen groter dan
25.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 25.5.1 vervatte verbod
is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd
op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
25.5.3 Toelaatbaarheid
a De in lid 25.5.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend
vermogen van de gronden.
b Alvorens te beslissen over
het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij
de waterbeheerder.
De voor Waterstaat –
Waterkering’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor:
a voorzieningen voor de
directe en indirecte kering van het water;
b aanleg, instandhouding
en/of bescherming van de waterkering;
c verhardingen;
d groenvoorzieningen.
In afwijking van hetgeen
elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere
bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond
uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 26.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van
deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De bebouwing mag niet
leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de
waterkering.
b Het bevoegd gezag dient
schriftelijk advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan
bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten
behoeve van:
a een
verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige
waarden van de omgeving;
b het
voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en
de privacy;
c het
bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
26.5.1 Werken en werkzaamheden
Het is
verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het verlagen, vergraven,
ophogen of egaliseren van de bodem;
b het diepploegen, diepwoelen
of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de
aanleg van leidingen, allen dieper dan
c het graven, dempen, dan wel
verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en
greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
d het uitvoeren van heiwerken
of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
e het aanleggen van
landschapselementen;
f
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan
26.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 26.5.1 vervatte
verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of
gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn,
dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
26.5.3 Toelaatbaarheid
a De in lid 26.5.1 genoemde
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.
b Alvorens te beslissen over
het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij
de beheerder van de waterkering.
Grond die eenmaal in
aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Op de gronden die zijn
gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie
De voor ‘milieuzone -
grondwaterbeschermingsgebied’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar
voorkomende onderliggende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de
grondwaterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkvoorziening.
Voor de
grondwaterbescherming is de Provinciale Milieuverordening van toepassing. De
verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater
met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden.
Op de gronden ter plaatse van
de aanduiding ‘veiligheidszone - Bevi’ is geen nieuwbouw van (beperkt)
kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid
Inrichtingen, toegestaan.
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
a de bestemmingsregels en
toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak en/of bestemmingsvlak wordt
overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd de bestemming(en) ter plaatse van de gebiedsaanduiding
‘Natuurontwikkeling’ te wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ ten behoeve van
behoud en/of ontwikkeling van landschapselementen en/of natuur, waarbij moet
worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a de wijziging kan
uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur-
en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS),
een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-,
natuur-, en/of landschapscompensatie;
b de wijziging kan pas
plaatsvinden nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al
heeft plaatsgevonden.
a Een bouwwerk dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering
is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het
bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang
niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan
eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a
met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is
niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en
in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en
bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld
onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten
of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is
niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen
geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Uitsluitend ter plaatse van
de aanduiding ‘specifieke vorm van Water – tijdelijke woonschepenligplaats’ is
het innemen van een ligplaats voor een woonboot met bijbehorende voorzieningen
toegestaan, met dien verstande dat de bevoegdheid daartoe is beperkt tot de
persoon die op het moment van inwerkingtreding van dit plan als hoofdbewoner
van de woonboot in de Gemeentelijk Basisadministratie staat ingeschreven, zulks
met inbegrip van de persoon of personen die op dat moment tot zijn huishouding
behoren. De maatvoering van de woonboot en de functie, situering en maatvoering
van bijbehorende voorzieningen mogen niet meer bedragen dan op het moment van
terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Deze regels worden
aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan ‘Buitengebied Waalwijk’.
Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van
......................,
DE RAAD VAN WAALWIJK
de griffier, de voorzitter,
G.H. Kocken drs. A. M. P. Kleijngeld
Rosmalen, december 2010