Regels
Inhoudsopgave
1.
Inleidende regels 1
Artikel 1
Begrippen
1
Artikel 2
Wijze van meten 4
2.
Bestemmingsregels 5
Artikel 3
Tuin
5
Artikel 4
Wonen
7
3.
Algemene regels 9
Artikel 5
Anti-dubbeltelregel 9
Artikel 6
Algemene gebruiksregels 10
Artikel 7
Algemene bouwregels 11
Artikel 8
Algemene afwijkingsregels 12
4.
Overgangs- en slotregels 14
Artikel 9
Overgangsrecht 14
Artikel 10
Slotregel
15
1. Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1.
het plan: de Partiële herziening uitwerkingsplan Velmolen Buiten locatie
Muntmeester met identificatienummer NL.IMRO.0856.UPVelmolenBuiphMm-VA01 van de
gemeente Uden;
1.2.
de analoge verbeelding: de analoge verbeelding van het
GML-bestand NL.IMRO.0856.UPVelmolenBuiphMm-VA01;
1.3.
het bestemmingsplan Velmolen Oost: het bestemmingsplan
"Velmolen Oost" vastgesteld door de gemeenteraad van Uden op 27 juni
2007;
1.4.
partiële herziening: de geometrisch bepaalde planobjecten met de
bijbehorende regels;
1.5.
aanbouw: een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een toevoeging
van een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw;
1.6.
aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7.
aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak
betreft;
1.8.
aan-huis-verbonden beroep: beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van
diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig,
ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn
aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning
kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan
het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;
1.9.
ander werk: een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.10.
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen
zijnde;
1.11.
Besluit omgevingsrecht (Bor): Besluit van 25 maart 2010, houdende
regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit
omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;
1.12.
bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
1.13.
bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
1.14.
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden,
daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk,
met een dak;
1.15.
bijgebouw: een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw,
behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en qua
afmetingen ondergeschikt aan dat (hoofd)gebouw
1.16.
bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17.
bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
1.18.
bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19.
bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel;
1.20.
bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21.
bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang die direct
en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.22.
dak: iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.23.
dienstverlening: het verlenen van zakelijke en maatschappelijke
diensten, evenwel met uitzondering van bedrijven en instellingen als bedoeld in
Bijlage I van het Bor en een seksuele dienstverlening;
1.24.
gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25.
hoofdgebouw: een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat
noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige
bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel
aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.26.
kamerbewoning: bewoning in de vorm van niet zelfstandige
wooneenheden, zoals in de vorm van één of meerdere kamers;
1.27. kap: een
dakafdekking van een gebouw met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak;
1.28.
openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken,
plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen
toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de
ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.29.
overig bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang,
geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.30.
peil: het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel een
door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde hoogte ten
opzichte van N.A.P, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening
is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.31.
prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.32.
seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke, besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was,
seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder
geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische
massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar;
1.33.
uitbouw: een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een vergroting
van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw;
1.34.
voorgevel: de gevel van een woning die naar aard, functie,
constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste
beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt;
1.35.
voorgevelrooilijn: de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de
voorgevel van een woning tot aan de begrenzing van het bestemmingsvlak;
1.36.
woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de
huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.37.
zijerf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen
zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in
het verlengde van de voor- en achtergevel;
1.38.
zijgevelbouwgrens: de bouwgrens aan de zijde van het zijerf.
2.1.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a.
lengte, breedte en diepte van gebouwen: tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
b.
lengte, breedte en diepte van bouwwerken, geen gebouw zijnde: tussen
de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten;
c.
de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel;
d.
de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
e.
de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee
gelijk te stellen bouwonderdelen;
f.
de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
g.
onderlinge afstanden: afstanden tussen bouwwerken onderling en
ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze
afstanden het kleinst zijn;
h.
peil:
1.
voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de
hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2.
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende
afgewerkte maaiveld;
i.
brutovloeroppervlakte: de vloeroppervlakte van alle voor mensen
toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
j.
beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte aan-huis-verbonden beroep:
De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt
voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een
dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke;
2.2. Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende
daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q.
bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
2. Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Bestemmingsomschrijving
3.1.
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Bouwregels
3.2.
Ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde doeleinden mogen met inachtneming
van de:
a.
in lid 3.4 en 3.4 genoemde regels,
b.
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen.
de daarbij behorende gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.
3.3.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
geldt dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend ter
plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen worden gebouwd, met dien
verstande dat:
a.
de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de
zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 meter bedraagt, tenzij in de zijdelingse
perceelsgrens wordt gebouwd;
b.
het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen per bouwperceel mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande
dat:
1.
het bouwperceel dat achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw is
gesitueerd voor tenminste 50% onbebouwd blijft;
2.
bijgebouwen binnen het bouwvlak niet worden meegerekend bij het
toegestane oppervlak aan bijgebouwen buiten het bouwvlak;
c.
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan:
1.
4 meter,
2.
0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede
bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3.
het hoofdgebouw,
d.
de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3
respectievelijk 5 meter;
e.
de afstand van bijgebouwen tot de voorgevelrooilijn mag niet minder dan
6 meter bedragen;
f.
voor de bouw van overkappingen de volgende regels gelden:
1.
overkappingen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden die tenminste 1
meter achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de woning
liggen;
2.
de overkapping dient plat te worden afgedekt;
3.
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
4.
de overkapping mag ten hoogste twee wanden hebben.
3.4.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de in lid
3.1 omschreven gronden geldt, dat:
a.
voor de voorgevelrooilijn de bouwhoogte niet meer dan 1 meter mag
bedragen;
b.
achter de voorgevelrooilijn de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag
bedragen;
c.
in afwijking van het bepaalde sub b, mag de hoogte van
erfafscheidingen aan de zijde van het zijerf die direct grenst aan de
openbare weg of openbaar groen:
1.
tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn 1 meter bedragen;
2.
vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn 2 meter bedragen, met dien
verstande dat 1 meter gesloten mag zijn en daarboven voor minimaal 80% open
constructie dient te bestaan.
Artikel 4 Wonen
Bestemmingsomschrijving
4.1. De
voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen al dan niet
in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, tuinen en erven, daaronder
mede begrepen parkeervoorzieningen.
Bouwregels
4.2.
Ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij
behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden
gerealiseerd, met inachtneming van:
a.
de in lid 4.3 tot en met 4.5 genoemde regels;
b.
de op de verbeelding aangegeven aanduidingen.
4.3.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
b.
in afwijking van het bepaalde sub a mogen de voor- en de
zijgevelbouwgrens uitsluitend worden overschreden door erkers, met dien
verstande dat:
1.
de breedte van de erker aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60%
van de breedte van de woning;
2.
de breedte van de erker aan de zijgevel niet meer mag bedragen dan 40%
van de zijgevel van de woning;
3.
de maximale diepte van een erker 25% van de diepte van de voor-,
respectievelijk zijtuin mag bedragen met een maximum van 1,50 meter;
4.
de goothoogte van de erker mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien
verstande dat boven die hoogte een afscheiding met een open constructie is
toegestaan met een hoogte van maximaal 1 meter, dan wel een kapconstructie;
5.
de afdekking van een erker aan de voorzijde van de woning mag worden
doorgezet tot en met de entree in dezelfde gevel van de woning.
4.4.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
geldt dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend mogen
worden gebouwd bij hoofdgebouwen, met dien verstande dat:
a.
deze uitsluitend mogen worden gebouwd op het zij- en achtererf, met dien
verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - 35 ke zone'
uitsluitend bergingen en garages mogen worden gerealiseerd;
b.
de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de
zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 meter bedraagt, tenzij in de zijdelingse
perceelsgrens wordt gebouwd;
c.
het gezamenlijk oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen per bouwperceel mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien
verstande dat:
1.
het bouwperceel dat achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw is
gesitueerd voor tenminste 50% onbebouwd blijft;
2.
bijgebouwen binnen het bouwvlak niet worden meegerekend bij het
toegestane oppervlak aan bijgebouwen buiten het bouwvlak;
d.
de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan:
1.
4 meter,
2.
0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede
bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3.
het hoofdgebouw,
e.
de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3
respectievelijk 5 meter;
f.
de afstand van bijgebouwen tot de voorgevelrooilijn mag niet minder dan
6 meter bedragen;
g.
de diepte van aanbouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen;
h.
voor de bouw van overkappingen de volgende regels gelden:
1.
overkappingen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden die tenminste 1
meter achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de woning
liggen;
2.
de overkapping dient plat te worden afgedekt;
3.
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
4.
de overkapping mag ten hoogste twee wanden hebben.
4.5. Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt, dat:
a.
voor de voorgevelrooilijn de bouwhoogte niet meer dan 1 meter mag
bedragen;
b. achter de
voorgevelrooilijn de bouwhoogte niet meer dan 2 meter mag bedragen.
Specifieke gebruiksregels
4.6.
De uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen is toegestaan als
ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen
van toepassing zijn:
a.
de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van het gezamenlijke
vloeroppervlak van de woning tot een maximum van 50 m²;
b.
de activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden;
c.
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling
van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte
veroorzaken.
d.
detailhandel is niet toegestaan;
e.
de activiteiten dienen te worden uitgevoerd door een bewoner van de
woning.
3.
Algemene regels
Artikel
5
Anti-dubbeltelregel
5.1.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij
de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel
6
Algemene gebruiksregels
6.1. Als
verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden
en bouwwerken voor:
a.
seksinrichtingen en/of prostitutie;
b.
kamerbewoning.
Artikel 7 Algemene
bouwregels
Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
7.1.
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van
stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2
van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende
onderwerpen:
a.
de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de
stedenbouwkundige bepalingen;
b.
het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse
hoofdtransportleidingen;
c.
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
d.
de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 8
Algemene afwijkingsregels
Meetverschillen
8.1. Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in
artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de
regels van het plan, voor een afwijking ten aanzien van bouwgrenzen,
scheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak die
noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke
toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig
gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn
die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is
aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt.
10%-regeling
8.2.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van de regels van het plan voor een afwijking ten aanzien van de
voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogtescheidingslijnen, hoogte van andere
bouwwerken, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en
afstanden, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrens, mits deze
afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten,
afstanden, oppervlakten en percentages.
Nutsvoorzieningen
8.3.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond
van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening,
afwijken van de regels van het plan voor openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes
ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve
van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee
gelijk te stellen niet voor bewoning bestemde gebouwen worden gebouwd, mits:
a.
de inhoud per gebouwtje ten hoogste 75 m³ zal bedragen;
b.
de goothoogte ten hoogste 4 meter zal bedragen.
Plaatselijke verhogingen
8.4. Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in
artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de
regels van het plan voor het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte
van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van
plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en
lichtkappen, mits:
a.
de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het
betreffende bouwvlak zal bedragen;
b.
de hoogte ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het
betreffende gebouw zal bedragen.
8.5.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.1 tot en met 8.4 kan
slechts worden verleend indien zich daartegen geen dringende redenen verzetten
en indien het beoogde stedenbouwkundige beeld niet onevenredig wordt aangetast.
4. Overgangs- en slotregels
Artikel
9
Overgangsrecht
Overgangsrecht Bouwwerken
9.1.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden
krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan,
mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden
vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het
bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan.
9.2.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste
lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
9.3.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar
bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Overgangsrecht gebruik
9.4.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
9.5. Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het
vierde lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
9.6.
Indien het gebruik, bedoeld in het vierde lid, na de inwerkingtreding
van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.7.
Het vierde lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd
was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als regels van de Partiële
herziening uitwerkingsplan Velmolen Buiten locatie Muntmeester.