INHOUDSOPGAVE REGELS    

Hoofdstuk 1 Inleidende regels    
Artikel 1 Begrippen     
Artikel 2 Wijze van meten     

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     
Artikel 3 Agrarisch    
Artikel 4 Bedrijf     

Hoofdstuk 3 Algemene regels
    
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     
Artikel 6 Algemene bouwregels     
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels      
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     
Artikel 9 Overgangsrecht     
Artikel 10 Slotregel    


 

 
Hoofdstuk 1    Inleidende regels

Artikel 1    Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:
Het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied; Sonniuswijk 17” van de gemeente Son en Breugel.

1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0848.BP806BUITENGEBIED-VA01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 andere geluidsgevoelige gebouwen:
gebouwen zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder.

1.5 archeologisch onderzoek:
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.

1.6 archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland.

1.7 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar.

1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.10 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:
het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.11 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

 1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw:
een gebouw of onderdeel van en gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. Hieronder worden ook carports en overkappingen begrepen.

1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 bruto vloeroppervlak (bvo)
het totale gebouwde vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor de in het plan aangegeven doeleinden, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt.

1.22 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 geluidzone industrie:
geluidscontour rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).

1.25 hoofdgebouw:
een gebouw dat gelet op de constructie, vorm of grootte als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.26 horeca:
a.    horeca categorie 1:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
b.    horeca categorie 2:
1.    elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
2.    inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;
3.    seksinrichtingen.

1.27 kleinschalig onderhoud
onder kleinschalig onderhoud vallen het verversen van olie, het oppompen van banden, wassen van de voertuigen, vervangen van onderdelen zoals verlichting.

1.28 niet-agrarisch bedrijf
bedrijf dat niet gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren.

1.29 ondergeschikte horeca:
beperkte vorm van horeca die ondergeschikt is aan, en afgeleid is van, de hoofdfunctie.

1.30 opgraving:
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden.

1.31 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.32 peil:
maaiveld + 0,1 m dan wel de bovenkant van de afgewerkte vloer.

1.33 perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.

1.34 perifere detailhandel:
detailhandel in goederen waarvoor vanwege het ruimtebeslag en de grote verkeersaantrekkende werking, bestaande winkelcentra niet de meest geschikte vestigingsplaats zijn, te weten: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto’s boten, caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels.

1.35 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.36 voorgevelrooilijn:
a.    de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
b.    de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.

1.37 waterpeil:
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning, afwijking of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlakte water als grondwater.

1.38 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.39 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

terug naar index
 
Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.3 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.4 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
terug naar index


Hoofdstuk 2    Bestemmingsregels

Artikel 3    Agrarisch


3.1    Bestemmingsomschrijving

3.1.1    Algemeen

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    agrarisch gebruik;
b.    nevenactiviteiten (voor zover via omgevingsvergunning voor het afwijken van bouw- en/of gebruiksregels kan worden toegestaan);
c.    water en waterhuishoudkundige doeleinden;
d.    behoud van openheid;
e.    extensief recreatief medegebruik;
f.    doeleinden van openbaar nut;
g.    erfbeplanting;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten, en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.

3.1.2    Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a Mestverwerking en vergisting
Mestverwerking en vergisting wordt als bij het agrarisch bedrijf behorende nevenactiviteit aangemerkt, zij het dat deze voorziening, indien en voor zover gebruik wordt gemaakt van mest of andere producten van derden, uitsluitend kan worden toegestaan na verlening van omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels.

b Teeltondersteunende voorzieningen
Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
1. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten de aanduiding "bouwvlak"
toegestaan.

c Extensief recreatief medegebruik
Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, vogel/wild-observatieposten, bewegwijzering e.d..


3.2    Bouwregels

3.2.1    Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
 
3.2.2     (Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak

Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding "bouwvlak" geldt het volgende:
a.    Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
1.    de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 m mag bedragen;
2.    het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
3.    tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 3,5 m, (indien en voor zover er sprake is van een bouwwerk);
4.    permanente teeltondersteunende voorzieningen alsmede teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan.
b.    Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.
c.    Paardenbakken buiten de aanduiding "bouwvlak", zijn niet toegestaan.


3.3     Afwijken van de bouwregels

3.3.1     Omgevingsvergunning minicampings

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels ten behoeve van het toestaan van minicampings en de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.    kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of tot maximaal 100 m uit de aanduiding 'bouwvlak', gerekend vanaf de achtergrens van dit bouwvlak, of op een afstand van 100 m van het eigen bestemmingsvlak Wonen, en Bedrijf op een afstand van minimaal 25 m van de bestemming Wonen van derden;
b.    slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, tentwagens, kampeerauto's, campers en toercaravans);
c.    er zijn maximaal 25 kampeerplaatsen per minicamping toegestaan;
d.    gebouwde voorzieningen ten behoeve van kleinschalig kamperen zoals sanitaire voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 en een maximale bouwhoogte van 5,5 m;
e.    de sanitaire voorzieningen worden, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing, of anders aansluitend aan de bestaande bebouwing;
f.    er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
g.    het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
h.    de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
i.    er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
j.    het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
k.    het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.3.2     Omgevingsvergunning hogere erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten de aanduiding "bouwvlak" een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.    de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
b.    de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
c.    het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.3.3     Omgevingsvergunning paardenbak t.b.v. hobbymatig gebruik

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder c teneinde ten behoeve van hobbymatig gebruik binnen deze bestemming of de bestemming Wonen paardenbakken toe te staan buiten de aanduiding "bouwvlak", mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.    de paardenbak kan redelijkerwijs niet worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" of binnen het bestemmingsvlak Wonen;
b.    de paardenbak wordt aansluitend aan de aanduiding "bouwvlak" of het bestemmingsvlak Wonen gesitueerd;
c.    de paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast;
d.    schuurtjes, lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken zijn niet toegestaan;
e.    de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;
f.    er is maximaal één paardenbak per bouwvlak dan wel ten behoeve van het bestemmingsvlak Wonen toegestaan en uitsluitend bij het eigen bouwvlak respectievelijk de eigen woning;
g.    het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
h.    er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie; hieromtrent wordt advies ingewonnen bij het waterschap;
i.    het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.


3.4     Specifieke gebruiksregels

3.4.1     Gebruik overeenkomstig de bestemming

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik in overeenstemming met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor mestbewerking van op het eigen bedrijf geproduceerde mest.

3.4.2     Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
a.    het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
b.    het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
c.    detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1.2 onder c;
d.    buitenopslag ten behoeve van nevenactiviteiten;
e.    vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
f.    woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
g.    het bewonen van bedrijfsruimte;


3.5    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5.1     Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 3.5.4. opgenomen omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

3.5.2     Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
a.    welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";
b.    waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
c.    welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
d.    welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

3.5.3     Toetsing aan aanwezige waarden

De in 3.51 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.5.4 de toetsingscriteria weergegeven.

3.5.4     Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden  

Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden  

het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2. 

het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;

de waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast.



terug naar index 

Artikel 4    Bedrijf


4.1    Bestemmingsomschrijving

4.1.1    Algemeen

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    niet-agrarische bedrijven;
b.    water en waterhuishoudkundige doeleinden;

één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

4.1.2    Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

a Type bedrijf


Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend toegestaan de bedrijven genoemd in de navolgende Staat van niet-agrarische bedrijven:

Afkorting

Aanduiding / type bedrijf

Adres

Beb. Opp in m²

(op)

Opslag

Sonniuswijk 17

3.000m²

(sb-klo)

Specifieke vorm van bedrijf – kleinschalig onderhoud

Sonniuswijk 17

65m²



4.2    Bouwregels

4.2.1    Toegestane bebouwing

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

4.2.2     Bedrijfswoning

Per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

4.2.3 Bouwvlak

Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.

 
4.2.4 Bebouwde oppervlakte

De bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte als opgenomen in artikel 4.1.2; deze bebouwde oppervlakte is exclusief de bebouwde oppervlakte ten behoeve van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen.

4.2.5 Maatvoering

De maatvoering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is als volgt:

Bedrijfsgebouwen

Min.

Max.

Goothoogte

n.v.t.

6 m

Bouwhoogte

n.v.t.

10 m

Afstand zijdelingse perceelsgrens

aan 1 zijde 5 m

n.v.t.


Bedrijfswoning

Min.

Max.

Goothoogte

n.v.t.

6 m

Bouwhoogte

n.v.t

10 m

Inhoud

n.v.t

750 m³ (incl. aangebouwde bijgebouwen)

Afstand zijdelingse perceelsgrens

5 m

n.v.t.


Vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoning

Min.

Max.

Gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen

n.v.t

150 m²

Goothoogte

n.v.t

3,5 m

Bouwhoogte

n.v.t

6 m


Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Max.

Bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn 1 m;

Overige: 2 m

Bouwhoogte carport c.q. overkappingen

3 m

Oppervlakte carport c.q. overkappingen

20 m²

Bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijde

10 m


4.2.6     Herbouw

Aanvullend gelden voor herbouw van bestaande (bedrijfs)woningen de volgende voorwaarden:
a.    de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn van de woning;
b.    de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).

 
4.3     Afwijken van de bouwregels

4.3.1     Omgevingsvergunning m.b.t. herbouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.6 onder a teneinde de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.    de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
b.    door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
c.    de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
d.    er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
e.    er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
f.    het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.


4.4     Specifieke gebruiksregels

4.4.1     Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen:
a.    het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
b.    detailhandel, behoudens voor zover noodzakelijk ten behoeve van de bestemming;
c.    voor (ondersteunende) horeca;
d.    vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
e.    woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
f.    het bewonen van bedrijfsruimte;
g.    een seksinrichting;
h.    geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
i.    risicovolle inrichtingen;


4.5     Wijzigingsbevoegdheid

4.5.1     Wijziging naar andere vorm van niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een andere vorm van niet-agrarische bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.    aangetoond dient te worden dat er sprake is van een ruimtelijke en milieukundige verbetering; een ruimtelijke en milieukundige verbetering betekent dat er een afname van bebouwing (niet zijnde gemeentelijk monument of een rijksmonument dan wel woonboerderijpand) plaatsvindt alsmede een visueel ruimtelijke verbetering van de situatie en/of een vermindering van de milieubelasting;
b.    er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
c.    de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
d.    voldaan moet worden aan de maatvoeringseisen uit artikel 4.2;
e.    detailhandel is niet toegestaan behoudens voor zover zulks in ondergeschikte vorm noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
f.    de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
g.    het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
h.    het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
i.    er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;
j.    uit een over te leggen onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.


4.5.2     Wijziging naar wonen/ t.b.v. woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning voor wonen kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.    de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning (inclusief inpandige deel/stal) mag niet worden vergroot;
b.    de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
c.    woningsplitsing is uitsluitend toegestaan bij als 'cultuurhistorische waarde' aangeduide cultuurhistorisch waardevolle panden;
d.    bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst; de minimale inhoud van de beide gesplitste woningen dient 350 m2 te bedragen;
e.    de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2 per woning;
f.    indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een bebouwde oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 80 m2 vermeerderd met maximaal 25% van het meerdere van de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen, tot een totaal maximum van 200 m2 per woning; hierbij dient in ieder geval het meerdere dan wat ingevolge deze regeling is toegestaan, te worden gesloopt; sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden en monumentale panden is niet toegestaan;
g.    uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
h.    voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
i.    er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
j.    de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
k.    het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
l.    het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
m.    er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; hiertoe dient een beplantingsplan te worden overlegd;
n.    er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van deze bestemming;
o.    de regels van de bestemming Wonen uit het bestemmingsplan Buitengebied NL.IMRO.0848.BP800BUITENGEBIED-VA02 worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
 
terug naar index


Hoofdstuk 3    Algemene regels

Artikel 5    Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere  bouwplannen buiten beschouwing.

terug naar index

Artikel 6     Algemene bouwregels

6.1     Afwijkende maatvoering

Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn gebouwd in overeenstemming met de Woningwet danwel Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.


6.2     Ondergronds bouwen

a.    Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b.    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

terug naar index

Artikel 7    Algemene aanduidingsregels

7.1     Luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel

7.1.1     Verbod

Ter plaatse van de aanduiding "luchtvaartverkeerzone - invliegfunnel" geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 160 m boven NAP tot 170 m boven NAP in verband met een funnel (obstakelvrij vlak), dat aangeeft het beschermingsgebied van een gedeeltelijke funnel van vliegtuigen. Deze maximum hoogten mogen ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d..

7.1.2     Afwijken

a.    Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.1.1 onder de voorwaarde dat de werking van de funnel niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
b.    Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie.


7.2     Vrijwaringszone - radar

7.2.1     Verbod

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone – radar" geldt een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde c.q. voor een hogere bebouwing dan de maximum bouwhoogte van 45 m boven NAP teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Deze maximum hoogte mag ook niet worden overschreden door bouwwerken zoals antennes, vlaggenmasten e.d..

7.2.2     Afwijken

a.    Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.2.1 onder de voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
b.    Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van de Minister van Defensie.

terug naar index

Artikel 8     Algemene afwijkingsregels

8.1     Algemene omgevingsvergunning voor afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken:
a.    van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1.     ten behoeve van een zend- en/of ontvangstinstallatie tot niet meer dan 50 m.

terug naar index

 
Hoofdstuk 4     Overgangs- en slotregels


Artikel 9     Overgangsrecht

9.1     Overgangsrecht bouwwerken
a.    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.    Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
c.    Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2     Overgangsrecht gebruik
a.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.    Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.    Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

terug naar index


Artikel 10    Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied; Sonniuswijk 17”  van de gemeente Son en Breugel.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 8 september 2016

terug naar index