direct naar inhoud van Regels

Buitengebied; Wolfswinkel ong.

Status: Onherroepelijk
Idn: NL.IMRO.0848.BP804BUITENGEBIED-OH01

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch gebruik;

  2. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

  3. behoud van openheid;

  4. extensief recreatief medegebruik;

  5. doeleinden van openbaar nut;

  6. erfbeplanting;

 

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer mag bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.

 

Artikel 4 Wonen

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1 Algemeen

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen;

  2. recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig kamperen of bed & breakfast;

  3. water en waterhuishoudkundige doeleinden;

 

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

 

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

 

  1. Beroep aan huis

In een woning mag een beroep aan huis dan wel bed & breakfast worden uitgeoefend als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonbebouwing tot een maximum van 80 m2.

  2. Een bed & breakfast mag bestaan uit maximaal twee kamers met elk maximaal 2 bedden.

  3. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.

  4. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

  5. Opslag vindt uitsluitend inpandig plaats.

  6. Detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.

  7. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

  1. Aantal woningen

Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Toegestane bebouwing

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2.2 Inhoud

Met betrekking tot de inhoud van de woningen geldt de volgende regel:

  1. de inhoud van een woning mag maximaal 1.200 m3 bedragen, inclusief aangebouwde bijgebouwen.

 

4.2.3 Maatvoering en situering

Met betrekking tot de maatvoering en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dient aan het volgende te worden voldaan:

  1. de woning dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

 

WONING

MIN.

MAX.

goothoogte

n.v.t.

6 m

bouwhoogte

n.v.t.

10 m

dakhelling

20 graden

65 graden

 

BIJGEBOUWEN BIJ WONING

MAX.

gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen

80 m2

goothoogte

3,5 m

bouwhoogte

6 m

 

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE

MAX.

bouwhoogte erfafscheidingen

Voor voorgevelrooilijn: 1 m;

Overige: 2 m

bouwhoogte carports cq overkappingen

3 m

oppervlakte carports cq overkappingen

20 m2

bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde

10 m

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.

 

Artikel 5 Waarde – Beschermingszone natte natuurparel

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

 

5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.2.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;

  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;

  3. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

  4. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk.

 

5.2.2 Uitzonderingen

Het in 5.2.1 opgenomen omgevingsvergunningsvereiste geldt niet voor:

  1. zover de daar genoemde werken en werkzaamheden worden uitgevoerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  2. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;

  3. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen op moment van in werking treden van het reconstructieplan.

 

5.2.3 Verlening

Een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden als bedoeld in 5.2.1 of de elders in dit bestemmingsplan genoemde omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamhedenen mag alleen worden verleend indien door die andere werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

 

5.2.4 Advies waterstaatsgezag

Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden als bedoeld in 5.2.1 hoort het bevoegd gezag het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag.

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. In afwijking van het gestelde onder 6.2.1 a hoeft de aanvrager van een reguliere bouwvergunning geen rapport als bedoeld onder te overleggen indien:

  1. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut. Het gestelde in deze bepaling geldt niet voor ondergrondse kelders;

  2. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering;

  3. de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

  4. naar oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in ander beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

6.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door bij die vooraarden te stellen kwalificatie;

  4. de verplichting om na de beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld, indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

 

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;

  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;

  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;

  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;

  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt.

 

6.3.2 Uitzonderingen

Het in lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

6.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

  2. Voor zover de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

  1. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m² en de diepte meer dan 40 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.

  2. De vergunning kan niet worden verleend, indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

  3. De vergunning kan wel worden verleend, indien aan de sloopvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.

  4. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning.

 

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming ‘Waarde- Archeologie - 2’, als bedoeld in artikel 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.