Inhoud
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg
Artikel 4 Bedrijventerrein - 1
Artikel 5 Bedrijventerrein - 2
Artikel 6 Bedrijventerrein - 3
Artikel 8 Detailhandel - Perifeer
Artikel 17 Waarde – Archeologie - 1
Artikel 18 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 19 Waarde – Archeologie - 3
Artikel 20 Waarde – Archeologie - 4
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene bouwregels
Artikel 24 Algemene gebruiksregels
Artikel 25 Algemene aanduidingsregels
Artikel 26 Algemene afwijkingsregels
Artikel 27 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlage: Staat van bedrijfsactiviteiten
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Ekkersrijt‘ van de gemeente Son en Breugel.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0848.BP700EKKERSRIJT-VA02 met de bijbehorende regels.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft. Hieronder worden kapsalons niet begrepen.
bedrijf, waarvan de hoofdactiviteiten zich richten op het verwerken van afval en de recycling van restproducten.
gebouwen zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder.
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland.
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteiten zijn gericht op de productie van betonmortel en metselspecie. Zo ook daar aan gerelateerde activiteiten zoals de productie van betonwaren en de op- en overslag daarvan.
een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteiten zijn gericht op de productie van betonwaren en de op- en overslag daarvan.
een gebouw of onderdeel van en gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. Hieronder worden ook carports en overkappingen begrepen.
een kunstmatig beplant stuk grond waar vruchten- of notenbomen op gekweekt worden. De boomgaard kan zowel een esthetische als een nutsfunctie hebben.
een begroeiing die voornamelijk uit bomen bestaat met de daarbij behorende ondergroei van planten en struiken. De begroeiing kan de vorm hebben van en natuurlijk bos, productiebos of recreatief bos.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het totale gebouwde vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor de in het plan aangegeven doeleinden, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteiten zijn gericht op het inzamelen, opslaan en verwerking van dierlijke (rest)materialen en andere afvalstoffen, tevens op- en overslagactiviteiten van dierlijke (rest)materialen. Zo ook daaraan gerelateerde activiteiten, zoals het verwerken van veren, het verwerken van mest, het vergisten van categorie 2 en 3 dierlijke restmaterialen conform de Dierlijke bijproductenverordening en afvalstoffen zoals slibben en putvetten en de bij de inrichting behorende waterzuiveringsinstallatie.
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt.
detailhandel in keukens, badkamers en sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen.
detailhandel in meubelen en artikelen ten behoeve van de inrichting van een woning en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen.
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I onderdeel D van het besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
geluidscontour rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).
een gebouw dat gelet op de constructie, vorm of grootte als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
a horeca categorie 1:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
b horeca categorie 2:
1 elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;
2 inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;
3
seksinrichtingen.
een ruimte/gebouw welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, ontwerptechnische, adviserende of daaraan gelijksoortige arbeid.
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.
beperkte vorm van horeca die ondergeschikt is aan, en afgeleid is van, de hoofdfunctie.
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden.
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteiten zijn gericht op het opleiden van mensen ten behoeve van bedrijfshulpverlening.
maaiveld
+
de grens van een bouwperceel.
detailhandel in goederen waarvoor vanwege het ruimtebeslag en de grote verkeersaantrekkende werking, bestaande winkelcentra niet de meest geschikte vestigingsplaats zijn, te weten: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in ABC-goederen (auto’s boten, caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting waaronder meubels.
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
bebouwing in halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan één zijde in de perceelsgrens is gebouwd.
de naar de weg gekeerde grens van een
perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd zijn, geldt
de zijde waarop de woning is georiënteerd als voorste perceelsgrens.
a de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;
b de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.
een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteit is gericht op het transport van de goederen over de weg voor derden.
bebouwing waarvan het hoofdgebouw vrij staat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen.
een bedrijf, waarvan de hoofdactiviteiten zijn gericht op het overslaan van vuil.
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning, afwijking of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlakte water als grondwater.
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor ‘Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief de verkoop van lpg;
b ondergeschikte detailhandel;
c terreinen;
d ontsluitingswegen en verhardingen;
e groenvoorzieningen;
f wasstraat.
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:
a Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht op
een afstand van meer dan
b
De afstand van gebouwen tot de zijdelingse
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
b
De bouwhoogte van antennes en (reclame)masten
mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
d
De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer
bedragen dan
e
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De
voor ‘Bedrijventerrein -
a bedrijven met inbegrip van geluidzoneringsplichtige bedrijven, waarbij geldt dat:
1
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en
met categorie
2
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en
met categorie
3
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en
met categorie
4
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en
met categorie
5
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en
met categorie
6
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van
categorie
7
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van
categorie
b een destructiebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – destructiebedrijf’;
c een afvalverwerkings- en/of recyclingbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – afvalverwerkings- en/of recyclingbedrijf’;
d een betonwarenfabriek, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – betonwarenfabriek’;
e een opleidingscentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - opleidingscentrum’;
f een betonmortelcentrale, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – betonmortelcentrale’, al waar ook de productie van betonwaren is toegestaan;
g een vuiloverslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – vuiloverslag’;
h een autoshowroom, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - autoshowroom’;
i een risicovolle inrichting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘risicovolle inrichting’;
j transportbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – transportbedrijf;
k een detailhandelsbedrijf in sierbestrating, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel - sierbestrating’;
l productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
m ondergeschikte aan de bedrijfsactiviteit gerelateerde detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
n een verkooppunt voor motorbrandstoffen exclusief lpg, met ondergeschikte detailhandel en een wasstraat, ter plaatse van de aanduiding ’verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
o laad- en loskades ter plaatse van de aanduiding ‘laad- en losplaats’;
p bedrijfswoningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;
q opslag en uitstalling;
r (ontsluitings)wegen en paden;
s (on)gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet voor gezamenlijk gebruik;
t tuinen, erven en verhardingen;
u groenvoorzieningen;
v water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet
minder bedragen dan
b Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
c Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet minder bedragen dan 50%.
d
Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht op
een afstand van meer dan
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen parkeergarages, en overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten gelden de volgende bepalingen:
a
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de
zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
b In afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende bebouwingsregeling’ tot op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.
c De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ een ander aantal is aangegeven. Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.
b
De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
c
De bedrijfswoningen dienen met de voorgevel
binnen een afstand van
d
De afstand tot één zijdelingse perceelgrens mag
niet minder bedragen dan
e
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
f Indien het een inpandige bedrijfswoning betreft mag de bouwhoogte zoals toegestaan voor bedrijfsgebouwen niet worden overschreden.
Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De maximale gezamenlijke oppervlakte van
bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
b
De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet
meer bedragen dan
c
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag
niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van antennes en (reclame)masten
mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
d
De bouwhoogte van opslagtanks en silo’s mag niet
meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van schoorstenen mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van kranen mag niet meer bedragen
dan
g De bouwhoogte van overige bedrijfsinstallaties mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
h
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder a voor het aan één zijde bouwen van een bedrijfsgebouw in de zijdelingse perceelsgrens, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a Het bedrijfsgebouw wordt gebouwd tegen het bedrijfsgebouw op het naastgelegen perceel.
b Het bouwen op de zijdelingse perceelsgrens is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar.
c Het bouwen op de zijdelingse perceelsgrens is vanuit het oogpunt van brandveiligheid aanvaardbaar.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 sub a en bedrijven toestaan die niet voorkomen in de bij deze regels behorende de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), met dien verstande dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën.
De
voor ‘Bedrijventerrein -
a bedrijven met uitzondering van geluidzoneringsplichtige bedrijven, waarbij geldt dat:
1
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van
categorie
2
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van
categorie
3
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van
categorie
4
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en
met categorie
b transportbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - transportbedrijf’;
c een risicovolle inrichting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘risicovolle inrichting’;
d productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
e ondergeschikte aan de bedrijfsactiviteit gerelateerde detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen,
f een verkooppunt voor motorbrandstoffen inclusief lpg, met ondergeschikte detailhandel en een wasstraat, ter plaatse van de aanduiding ’verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’;
g een autoshowroom, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - autoshowroom’;
h bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
i opslag en uitstalling;
j (ontsluitings)wegen en paden;
k (on)gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet voor gezamenlijk gebruik;
l tuinen, erven en verhardingen;
m groenvoorzieningen;
n water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet
minder bedragen dan
b Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
c Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet minder bedragen dan 50%.
d
Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht op
een afstand van meer dan
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen parkeergarages, en overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten gelden de volgende bepalingen:
a
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de
zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
b De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijfsactiviteiten mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
b Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
c
De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer
bedragen dan
d
De bedrijfswoningen dienen met de voorgevel
binnen een afstand van
e
De afstand tot één zijdelingse perceelgrens mag
niet minder bedragen dan
f
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
g Indien het een inpandige bedrijfswoning betreft mag de bouwhoogte zoals toegestaan voor bedrijfsgebouwen niet worden overschreden.
Bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De maximale gezamenlijke oppervlakte van
bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
b
De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet
meer bedragen dan
c
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van antennes en (reclame)masten
mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
d
De bouwhoogte van opslagtanks en silo’s mag niet
meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van schoorstenen mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van kranen mag niet meer bedragen
dan
g De bouwhoogte van overige bedrijfsinstallaties mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
h
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder a voor het aan één zijde bouwen van een bedrijfsgebouw in de zijdelingse perceelsgrens, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a Het bedrijfsgebouw wordt gebouwd tegen het bedrijfsgebouw op het naastgelegen perceel.
b Het bouwen op de zijdelingse perceelsgrens is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar.
c Het bouwen op de zijdelingse perceelsgrens is vanuit het oogpunt van brandveiligheid aanvaardbaar.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.1 sub a en bedrijven toestaan die niet voorkomen in de bij deze regels behorende de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), met dien verstande dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën.
De
voor ‘Bedrijventerrein -
a ontwikkelings- en researchbedrijven en daaraan gerelateerde bedrijven waarbij geldt dat:
1
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en
met categorie
2
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van
categorie
b onzelfstandige kantoren, behorende bij de onder a bedoelde bedrijven;
c ondergeschikte aan de bedrijfsactiviteit gerelateerde detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
d (ontsluitings)wegen en paden;
e (on)gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet voor gezamenlijk gebruik;
f tuinen, erven en verhardingen;
g groenvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:
a
De oppervlakte van een bouwperceel mag niet
minder bedragen dan
b Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
c Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet minder bedragen dan 20%.
d
Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht op
een afstand van meer dan
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De afstand van gebouwen tot de zijdelingse
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
b De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van antennes en (reclame)masten
mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
d De bouwhoogte van overige bedrijfsinstallaties mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
e De bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
f
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a voor het aan één zijde bouwen van een bedrijfsgebouw in de zijdelingse perceelsgrens, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a Het bedrijfsgebouw wordt gebouwd tegen het bedrijfsgebouw op het naastgelegen perceel.
b Het bouwen op de zijdelingse perceelsgrens is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar.
c Het bouwen op de zijdelingse perceelsgrens is vanuit het oogpunt van brandveiligheid aanvaardbaar.
De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bos en bebossing;
b groenvoorzieningen;
c paden en wegen;
d parkeervoorzieningen;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b Schuilgelegenheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd als overkapping.
c Het aantal schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 3.
d
De oppervlakte van een schuilgelegenheid mag
niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van een schuilgelegenheid mag niet
meer bedragen dan
f
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren van gronden;
c het vellen en rooien van houtgewas.
Het in lid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in lid 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos en de bosgroeiplaats.
De voor ‘Detailhandel - Perifeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a perifere detailhandel in:
1 keukens, badkamers en sanitair;
2 meubelen en woninginrichting;
3 bouwmaterialen;
4 bruin- en witgoed;
b ondergeschikte horeca, behorende bij de onder a bedoelde detailhandelsbedrijven;
c
horeca categorie 1, ter plaatse van de
aanduiding ‘horeca van categorie
d terras en speelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 1’;
e opslag en uitstalling;
f (ontsluitings)wegen en paden;
g (on)gebouwde parkeervoorzieningen, al dan niet voor gezamenlijk gebruik;
h uitsluitend een parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’;
i tuinen, erven en verhardingen;
j groenvoorzieningen;
k water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte van bouwpercelen mag niet minder
bedragen dan
b Het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
c Het bebouwingspercentage per bouwvlak mag niet minder bedragen dan 50%.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak.
b De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage’.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van antennes en (reclame)masten
mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van een reclamemast ter plaatse
van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – reclamemast’ mag niet meer
bedragen dan
d
De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer
bedragen dan
e
De bouwhoogte van lichtmasten op de
parkeerplaats ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ mag niet meer
bedragen dan
f
De bouwhoogte van liftkokers op de parkeergarage
ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ mag niet meer bedragen dan
g
De bouwhoogte van watertanks mag niet meer
bedragen dan
h
De bouwhoogte van visuele afscheidingen ten
behoeve van een expeditieruimte mag niet meer bedragen dan
i
De bouwhoogte van luifels mag niet meer bedragen
dan
j Luifels aan de voorgevel van een gebouw zijn buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat:
1
de overschrijding van het bouwvlak niet meer mag
bedragen dan
2
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
k
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:
a Binnen deze bestemming is opslag en uitstalling uitsluitend toegestaan in de bebouwing, met uitzondering van de parkeergarage ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’.
b
Ondergeschikte horeca is toegestaan, met dien
verstande dat de omvang van de activiteit niet meer mag bedragen dan 20% van de
oppervlakte van het gebouw tot een maximum van
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b bermen en beplantingen;
c in- en uitritten;
d voorzieningen voor langzaam verkeer;
e nutsvoorzieningen;
f straatmeubilair;
g kunst-/reclame objecten;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
a
de oppervlakte van gebouwen niet meer mag
bedragen dan
b
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van kunst-/reclame objecten mag
niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a extensieve dagrecreatie;
b voorzieningen voor langzaam verkeer;
c groenvoorzieningen;
d parkeervoorzieningen;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Het aantal gebouwen mag niet meer bedragen dan 3.
b
De oppervlakte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan
c
De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b Schuilgelegenheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd als overkapping.
c Het aantal schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 3.
d
De oppervlakte van een schuilgelegenheid mag
niet meer bedragen dan
e
De bouwhoogte van een schuilgelegenheid mag niet
meer bedragen dan
f
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a tuinen, erven en verhardingen;
b erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
c inritten ten behoeve van parkeren;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a Erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voorover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1 De
diepte mag niet meer bedragen dan
2 De
afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder
bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer
bedragen dan
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals wegen, (on- en halfverharde) paden en parkeervoorzieningen;
b groenvoorzieningen;
c water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d nutsvoorzieningen;
e kunst-/reclame objecten;
f straatmeubilair.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
a
de oppervlakte van gebouwen niet meer mag
bedragen dan
b
de hoogte niet meer mag bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van palen, masten,
kunst-/reclameobjecten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van
het verkeer mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De
voor ‘Water -
a vaarwater;
b aanlegplaatsen voor schepen;
c laad- en losvoorzieningen voor schepen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
e een brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘brug’;
f voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder duikers en gelijksoortige voorzieningen;
g groenvoorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van hefbruggen mag niet meer
bedragen dan
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
De
voor ‘Water -
a water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
b groenvoorzieningen;
c voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
a
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b tuinen, erven en verhardingen;
c aan-huis-verbonden beroepen;
d aan-huis-verbonden bedrijven;
e een detailhandelsvestiging ten behoeve van een tankstation, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’;
f onoverdekte zwembaden;
g groenvoorzieningen;
h paden en wegen;
i (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
j water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:
1 Ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd.
2 Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd.
3 Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd.
c
De voorgevel moet worden gesitueerd in de
voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan
d De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte en dakhelling'.
e De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte en dakhelling'.
f De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte en dakhelling', met dien verstande dat daken niet geheel of deels plat worden uitgevoerd.
g In afwijking van het bepaald onder c mogen erkers, balkons en luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voor de voorgevellijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De diepte mag niet meer bedragen dan
2
De afstand tot de bestemmingsgrens van de
bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste
c
De oppervlakte van bijgebouwen, voor zover
gelegen buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte
van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte
niet meer mag bedragen dan
d
Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der
zijstroken vrij van bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een
afstand van
e
Per bouwperceel dient buiten het bouwvlak een
ruimte van
f
De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet
meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan
c Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
1
de afstand tot de perceelsgrenzen niet minder
mag bedragen dan
2
de maximale totale oppervlakte van het zwembad
niet meer mag bedragen dan
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het
bepaalde in lid 15.2.2 onder f voor het overschrijden van de bouwhoogte van
bijgebouwen tot
a De bouwhoogte dient vanuit de perceelgrens gelijkmatig op te lopen.
b De overschrijding dient vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar te zijn.
c De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30°en niet meer dan 55°.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a
De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
d Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in de categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.
e Detailhandel is niet toegestaan.
f De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het
bepaalde in lid 15.4 sub a voor het toestaan van een maximale gezamenlijke
vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven van
a Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
b De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
c Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.
d Detailhandel is niet toegestaan.
e De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding en/of bescherming van:
1 een bovengrondse hoogspanningsverbinding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding-hoogspanningsverbinding‘;
2 een ondergrondse gastransportleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding-gas’;
3 een ondergrondse en/of bovengrondse brandstofleiding ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding-brandstof’.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend worden gebouwd:
a
bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van
1 de aanleg en instandhouding van een bovengrondse hoogspanningsverbinding;
2 de aanleg en instandhouding van een ondergrondse gastransportleiding;
3 de aanleg en instandhouding van een ondergrondse en bovengrondse brandstofleiding;
b
hoogspanningsmasten ten behoeve van de in lid
16.1 lid a, sublid 1 genoemde hoogspanningsverbinding tot een maximale
bouwhoogte van
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken:
a van het bepaalde in lid 16.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:
1 het behoud van een veilige ligging en de continuďteit van de energievoorziening dienen te zijn gewaarborgd;
2 het bevoegd gezag schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
b het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
d diepploegen;
e het indrijven van voorwerpen in de bodem;
f het aanbrengen van gesloten verhardingen;
g het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
h het aanleggen van waterlopen of het vergraven van, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
i het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
Het in lid 16.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
a De in lid 16.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuďteit van de energie- en afvalwatervoorziening zijn gewaarborgd.
b Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid 16.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
De
voor ‘Waarde – Archeologie -
Voor
het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken
met een oppervlakte groter dan
Indien uit het in lid 17.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie- en/of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee
verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte
f
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
Het in lid 17.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
a De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 17.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
b Voor zover de in lid 17.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2 de verplichting tot het doen van opgravingen, of
3 de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.
c De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
a
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen
indien de oppervlakte groter is dan
b De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
c De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
d Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
a
de bestemming ‘Waarde - Archeologie -
De
voor ‘Waarde – Archeologie -
Voor
het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken
met een oppervlakte groter dan
Indien uit het in lid 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
Het in lid 18.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
a De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 18.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
b De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
a
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen
indien de oppervlakte groter is dan
b De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft, aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarden worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
c Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a
de bestemming ‘Waarde- Archeologie -
b
aan gronden alsnog de bestemming ‘Waarde -
Archeologie -
De
voor ‘Waarde – Archeologie -
Voor
het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken
met een oppervlakte groter dan
Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
Het in lid 19.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
a De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 19.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
b De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
a
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen
indien de oppervlakte groter is dan
b De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft, aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarden worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
c Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a
de bestemming ‘Waarde- Archeologie -
b
aan gronden alsnog de bestemming ‘Waarde -
Archeologie -
De
voor ‘Waarde – Archeologie -
Voor
het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken
met een oppervlakte groter dan
Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte 1.000 m˛ of meer bedraagt en de bodem verstoren op
een grotere diepte dan
g
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte 1.000 m˛ of meer bedraagt en de bodem verstoren
op een grotere diepte dan
i
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
Het in lid 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
a De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 20.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
b De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
a
Binnen deze bestemming verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de aanwezige bouwwerken te slopen indien
de oppervlakte groter is dan
b De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft, aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarden worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.
c Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a
De bestemming ‘Waarde- Archeologie -
b
Aan gronden alsnog de bestemming ‘Waarde -
Archeologie -
De voor ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor instandhouding en versterking van de samenhang tussen abiotische (niet levende natuur) en biotische (levende natuur) kenmerken van de betreffende plangebiedsdelen.
Het is verboden op of in de tot ‘Waarde – Ecologie’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b
het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen
en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen, waarbij de
hoogte van het maaiveld met meer dan
c het bebossen van gronden;
d het scheuren van grasland, voor zover het betreft waardevolle graslandvegetaties;
e het aanbrengen en/of aanleggen van oeverbeschoeiingen;
f het graven, aanleggen en of dempen van waterlopen.
Het in lid 21.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing voor:
a werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning, afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 21.2.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in lid 21.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
a De op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen, met uitzondering van bijgebouwen bij woningen en woongebouwen, die meer bedragen dan de maximale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
b De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die minder bedragen dan de minimale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
a Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bebouwing:
a voor de zelfstandige bewoning van bijgebouwen;
b seksinrichtingen.
Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.
Binnen de als ‘geluidzone – industrie’ aangegeven gronden mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
a van de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
b van de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c van de regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
1
de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet
meer mag bedragen dan
2 de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
3 er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
d van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1
ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen
zijnde , tot niet meer dan
2
ten behoeve van kunst-/reclame objecten, geen
gebouwen zijnde, tot niet meer dan
3
ten behoeve van waarschuwings- en/of
communicatiemasten tot niet meer dan
4
ten behoeve van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, tot niet meer dan
e van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
1 de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
2 de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
a het een bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente woning , niet zijnde een bedrijfswoning, is toegestaan;
b een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
c er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
d
de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende
regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van
e het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk melding wordt gemaakt aan het bevoegd gezag en het vrijstaand bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning.
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen:
a in die zin dat de bedrijfswoning binnen het perceel mag worden verplaatst, indien dit onlosmakelijk verbonden is aan een optimalisatie van de bedrijfsvoering;
b
in die zin dat de aanduiding ‘bedrijf van
categorie 3.1’, ‘bedrijf van categorie 3.2’, ‘bedrijf van categorie
c
ten behoeve van de vestiging van een risicovolle
inrichting binnen de bestemming ‘Bedrijventerrein
1 de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
2 de PR 10-6 contour van de betreffende inrichting binnen de perceelsgrens ligt;
3 met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
d in die zin dat de aanduiding voor een risicovolle inrichting wordt verwijderd, nadat de betreffende bedrijfsactiviteit ter plaatse definitief is beëindigd.
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Groen’ ter plaatse van de aanduiding
‘wro-zone - wijzigingsgebied -
Hierbij gelden de volgende bepalingen:
a De wijziging kan uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van de ontsluiting van een afvalverwerkings- en/of recyclingbedrijf.
b Er dient een langzaamverkeersverbinding behouden te blijven.
c Het structureel groen mag niet onevenredig worden aangetast.
d Indien de EHS wordt aangetast dient te worden voorzien in compensatie conform de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant.
e Er wordt voorzien in compensatie conform de Verordening Ruimte (landschapsinvesteringsregel) van de provincie Noord-Brabant.
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Bedrijventerrein –
Hierbij gelden de volgende bepalingen:
a Er wordt in het wijzigingsgebied in totaal maximaal 1 zelfstandige horecavestiging toegelaten, ten dienste van de meubelboulevard.
b
In aanvulling op de bestemming ‘Detailhandel -
Perifeer’ zijn sportzaken toegestaan, met dien verstande dat het bruto
vloeroppervlakte niet minder mag bedragen dan
c De uitbreidingsbehoefte dient middels een distributieplanologisch onderzoek te worden aangetoond.
d De bebouwing dient stedenbouwkundig inpasbaar te zijn.
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Groen’ ter plaatse van de aanduiding
‘wro-zone - wijzigingsgebied -
Hierbij gelden de volgende bepalingen:
a De wijziging naar ‘Verkeer’ kan uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van parkeervoorzieningen, waarbij de parkeervoorzieningen worden ingepast in een groene omgeving.
b
Bij wijziging naar ‘Bedrijventerrein –
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
f de ruimte tussen bouwwerken.
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Ekkersrijt’.
Rosmalen, augustus 2013 Vastgesteld: 26 mei 2011
Opnieuw vastgesteld (bestuurlijke lus): 29 augustus 2013