Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1       Begrippen  1

Artikel 2       Wijze van meten  8

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  9

Artikel 3       Bedrijf 9

Artikel 4       Bos  11

Artikel 5       Detailhandel 12

Artikel 6       Gemengd – 1   13

Artikel 7       Gemengd – 2   14

Artikel 8       Groen  15

Artikel 9       Kantoor 16

Artikel 10     Maatschappelijk  17

Artikel 11     Natuur 18

Artikel 12     Sport 20

Artikel 13     Tuin  22

Artikel 14     Tuin – Boswonen  24

Artikel 15     Verkeer 26

Artikel 16     Water 27

Artikel 17     Wonen  28

Artikel 18     Wonen – Boswonen  32

Artikel 19     Waarde – Archeologie 3   36

Artikel 20     Waarde – Archeologie 4   39

Hoofdstuk 3      Algemene regels  43

Artikel 21     Anti-dubbeltelregel 43

Artikel 22     Algemene bouwregels  43

Artikel 23     Algemene gebruiksregels  44

Artikel 24     Algemene afwijkingsregels  44

Artikel 25     Overige regels  45

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  47

Artikel 26     Overgangsrecht 47

Artikel 27     Slotregel 48


 

Bijlage: Staat van bedrijfsactiviteiten


Hoofdstuk 1              Inleidende regels

Artikel 1                   Begrippen

 
plan:

het bestemmingsplan Son Midden van de gemeente Son en Breugel.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0848.BP300SONMIDDEN-OH01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aaneengebouwd:

bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.

 

aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

 

aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnische of hiermee gelijk te stellen gebied, met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft. Hieronder worden kapsalons niet begrepen.

 

aardkundige waarde:

waarden in verband met specifieke abiotische kenmerken zoals bodemsamenstelling, hoogteverschillen e.d.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, waarbij dit bijgebouw hoort, en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 
bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een gebouw of onderdeel van en gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat zich daarvan door zijn kleinere constructie of geringere afmetingen visueel onderscheidt. Hieronder worden ook carports en overkappingen begrepen.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 


bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 
culturele voorziening:

een voorziening ten behoeve van cultuuruitingen. Hieronder zijn doorgaans begrepen podiumkunsten (muziek, theater, dans), beeldende kunsten, film, audiovisuele media, bibliotheken, cultureel erfgoed (musea, monumenten, archeologische vondsten, archieven), amateurkunst en kunsteducatie.

 
cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse. Hieronder wordt tevens verstaan het verrichten van handelingen ten behoeve van de verkoop van goederen via internet, waarbij de levering elders plaatsvindt.

 

extensief recreatief medegebruik:

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 


horeca:

a      horeca categorie 1:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;

b      horeca categorie 2:

1    elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

2    inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;

3    seksinrichtingen.

 

hoofdfunctie:

functie waarvoor het hele bouwperceel als zodanig mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw dat gelet op de constructie, vorm of grootte als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt

 

kantoor:

een ruimte/gebouw welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, ontwerptechnische, adviserende of daaraan gelijksoortige arbeid.

 

landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

 

lawaaisport:

een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen.

 

maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, kinderopvang, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

 

mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

 

natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge

samenhang.

 

omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

omgevingsvergunning voor het aanleggen:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

 

omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

 

omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

 

omgevingsvergunning voor het slopen:

omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder g van de Wabo.

 
ondergeschikte functie:

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

 

patiowoning:

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing.

 

peil:

maaiveld + 0,1 m dan wel de bovenkant van de afgewerkte vloer.

 

publiekverzorgend ambacht en dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek e.d., met dien verstande dat de detailhandelsfunctie ondergeschikt dient te zijn.

 

recreatieve voorziening:

een voorziening die ten dienste staat van vrijetijdsbesteding en ontspanning.

 

scouting:

vereniging, die groepsgewijze activiteiten biedt aan jongens en meisjes van 5 tot 21 jaar, waarmee men een bijdrage wil leveren aan de vorming van hun persoonlijkheid, in de vorm van veelal buitenactiviteiten, zoals hutten bouwen, kamperen enz.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

standplaats:

een stuk grond aangewezen voor het bouwen van één woonwagen alsmede bijbehorende voorzieningen.

 

stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).

 
teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden  te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

     laag/tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;

     laag/permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;

     hoog/tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;

     hoog/permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;

     overig: vraatnetten, boomteelthekken.

 

twee-aaneen:

bebouwing in halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen, waarvan het hoofdgebouw aan maximaal één zijde grenst aan een ander hoofdgebouw en daardoor aan één zijde in de perceelsgrens is gebouwd.

 
verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben.

 

voorgevelrooilijn:

a      de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;

b      de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.

 

vrijstaand:

bebouwing waarvan het hoofdgebouw vrij staat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen.

 
water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel droogvallen, alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats.

 

zijstrook:

de strook grond begrensd door een zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan.

 


Artikel 2                   Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

 

het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 
de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals liftschachten, schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2              Bestemmingsregels

Artikel 3                   Bedrijf

3.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      gebouwen ten behoeve van:

1      bedrijven die zijn genoemd in de bijlage (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder milieucategorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

2      productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

b      opslag en uitstalling;

c       groenvoorzieningen;

d      paden en wegen;

e      parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2            Bouwregels

 

3.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

d      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

e      De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

 


3.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

 


Artikel 4                   Bos

4.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bos en bebossing;

b      groenvoorzieningen;

c       paden en wegen;

d      parkeervoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2            Bouwregels

 

4.2.1        Algemeen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

 

4.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

4.3            Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

4.3.1        Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen;

b      het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren van gronden;

c       het vellen en rooien van houtgewas.

 

4.3.2        Uitzonderingen

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

4.3.3        Toelaatbaarheid

De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos en de bosgroeiplaats.


Artikel 5                   Detailhandel

5.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      detailhandelsdoeleinden uitsluitend op de begane grond;

b      wonen;

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      groenvoorzieningen;

e      paden en wegen;

f        parkeervoorzieningen;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2            Bouwregels

 

5.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

d      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

e      De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

 

5.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.


Artikel 6                   Gemengd – 1

6.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bestaande detailhandel, uitsluitend op de begane grond en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

b      kantoren, uitsluitend op de begane grond;

c       bestaande bedrijven, uitsluitend op de begane grond en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’;

d      publiekverzorgend ambacht en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

e      wonen;

f        tuinen, erven en verhardingen;

g       voorzieningen voor verkeer en verblijf;

h      parkeervoorzieningen;

i        groenvoorzieningen;

j        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

k      maatschappelijke en culturele voorzieningen;

l        bestaande nutsvoorziening.

 

6.2            Bouwregels

 

6.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

d      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

e      De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

 

6.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

Artikel 7                   Gemengd – 2

7.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijven die zijn genoemd in de bijlage (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder milieucategorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige en/of risicovolle inrichtingen;

b      dienstverlening;

c       wonen;

d      publiekverzorgend ambacht en dienstverlening;

e      tuinen, erven en verhardingen;

f        voorzieningen voor verkeer en verblijf;

g       parkeervoorzieningen;

h      groenvoorzieningen;

i        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

7.2            Bouwregels

 

7.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

d      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

e      De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

 

7.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

 


Artikel 8                   Groen

8.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      bermen en beplantingen;

c       speelvoorzieningen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e      voorzieningen voor langzaamverkeer;

f        geluidwerende voorzieningen;

g       straatmeubilair;

h      nutsvoorzieningen.

 

8.2            Bouwregels

 

8.2.1        Algemeen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen.

 

8.2.2        Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a      De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 25 m².

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

8.2.3        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.


Artikel 9                   Kantoor

9.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      kantoren;

b      tuinen, erven en verhardingen;

c       groenvoorzieningen;

d      paden en wegen;

e      parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

9.2            Bouwregels

 

9.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

d      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

e      De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

 

9.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.


Artikel 10              Maatschappelijk

10.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      maatschappelijke voorzieningen;

b      bijgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;

c       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – scouting’ is uitsluitend scouting toegestaan;

d      tuinen, erven en verhardingen;

e      groenvoorzieningen;

f        paden en wegen;

g       parkeervoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

10.2       Bouwregels

 

10.2.1    Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)' is aangegeven.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)' is aangegeven.

d      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

e      De dakhelling mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)' is aangegeven.

 

10.2.2    Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd.

b      De oppervlakte van bijgebouwen, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 60 m².

c       De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

d      De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

 

10.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

 


Artikel 11              Natuur

11.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden, waaronder (natte) natuurparels;

b      behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande biotopen;

c       het als zondanig instandhouden van de niet-beboste gedeelten;

d      behoud en bescherming van aardkundige waarden;

e      behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g       extensief recreatief medegebruik en beperkte bijbehorende voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels en bewegwijzering;

h      agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;

een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals (on)verharde paden.

 

11.2       Bouwregels

 

11.2.1    Algemeen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

 

11.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van informatievoorzieningen, entreevoorzieningen dan wel schuilvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet  bedragen dan 2 m.

 

11.3       Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bebouwing:

a      voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b      voor lawaaisporten;

c       voor verblijfsrecreatie;

d      voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.

 


11.4       Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

11.4.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en half verhardingen.

 

11.4.2    Uitzonderingen

Het in lid 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

11.4.3    Toelaatbaarheid

De in lid 11.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt  de aanwezige waarden als opgenomen in 11.1. Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

a      De verhardingen zijn noodzakelijk voor het beheren dan wel verbeteren van bos en natuur dan wel voor het mogelijk maken van extensief recreatief medegebruik.

b      De verhardingen mogen geen onevenredige aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden.

 


Artikel 12              Sport

12.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      sportvelden;

b      gebouwen ten behoeve van sportdoeleinden met bijbehorende voorzieningen, zoals clubgebouw, kantine, tribunes en kleedkamers;

c       ondergeschikte horeca;

d      tuinen, erven en verhardingen;

e      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

f        speelterrein/speelvoorzieningen;

g       geluidwerende voorzieningen;

h      groenvoorzieningen;

i        paden en wegen;

j        parkeervoorzieningen;

k      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

12.2       Bouwregels

 

12.2.1    Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat kleedlokalen ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van kleedlokalen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

e      Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

f        De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m), dakhelling (graden) en maximum bebouwingspercentage (%)'.

 

12.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

b      De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 16 m.

c       De bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 9 m.

d      De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 7 m.

e      De bouwhoogte van tribunes mag niet meer bedragen dan 6 m.

f        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.


Artikel 13              Tuin

13.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      tuinen, erven en verhardingen;

b      erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;

c       inritten ten behoeve van parkeren;

d      onoverdekte zwembaden;

e      bijgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

13.2       Bouwregels

 

13.2.1    Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd:

a      ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:

1    Bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gebouwd.

2    De oppervlakte mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte.

3    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.

b      voor het overige mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1    De diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

2    De afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

13.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:

1    de afstand tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;

2    de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m².


13.3       Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 13.2.1 voor het oprichten van een dubbele carport op een afstand van niet minder dan 1 m tot de voorgevel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      De dubbelde carport dient vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar te zijn.

b      De woningen zijn door middel van de garages geschakeld.

c       De bouwhoogte van de dubbele carport moet aansluiten bij de hoogte van de garage. Indien de garage is uitgevoerd met een kap moet de bouwhoogte van de dubbele carport aansluiten bij de goothoogte van de garage.

d      De dubbele carport wordt uitgevoerd met een plat dak en één boeiboord, met dien verstande dat de hoogte van het boeiboord niet meer bedraagt dan 0,30 m.

e      Het dak van de overkapping moet worden voorzien van een daklicht dat minimaal 10% van het dakvlak bedraagt.

f        De dubbele carport mag uitsluitend met één kolom worden uitgevoerd.

g       De breedte van de dubbele carport mag niet meer bedragen dan 4 m.

 


Artikel 14              Tuin – Boswonen

14.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin - Boswonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      tuinen, erven en verhardingen;

b      erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;

c       inritten ten behoeve van parkeren;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e      behoud, herstel en instandhouding van (het beeldbepalende karakter van) het bos en de bebossing.

 

14.2       Bouwregels

 

14.2.1    Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen voor zover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      De diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

b      De afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

14.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

14.3       Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

14.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover de oppervlakte van de verharding meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;

b      het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren van gronden;

c       het vellen en rooien van houtgewas.

 

 

14.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 14.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

14.3.3    Toelaatbaarheid

De in lid 14.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos en de bebossing en het beeldbepalende karakter van de beplanting binnen de omgeving.

 


Artikel 15              Verkeer

15.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals wegen, (on- en halfverharde) paden en parkeervoorzieningen;

b      garage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘garage’;

c       geluidwerende voorzieningen;

d      groenvoorzieningen;

e      straatmeubilair;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g       nutsvoorzieningen.

 

15.2       Bouwregels

 

15.2.1    Algemeen

a      Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeerskundige doeleinden.

b      In afwijking van het onder a bepaalde mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘garage’ een garage gebouwd worden.

 

15.2.2    Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeerskundige doeleinden

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeerskundige doeleinden gelden de volgende bepalingen:

a      De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 25 m².

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

15.2.3    Garageboxen

Ter plaatse van de aanduiding ‘garage’ mogen uitsluitend garageboxen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De oppervlakte van een garagebox mag niet meer bedragen dan 20 m².

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

15.2.4    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 


Artikel 16              Water

16.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      water en waterhuishoudkundige voorzieningen zoals duikers;

b      waterwegen;

c       groenvoorzieningen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf zoals verhardingen, bruggen, wegen en paden.

 

16.2       Bouwregels

 

16.2.1    Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen met waterhuishoudkundige doeleinden.

 

16.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a      De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.


Artikel 17              Wonen

17.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      bestaande bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’;

c       bestaande kantoren ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;

d      bestaande maatschappelijke voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;

e      bestaande praktijkruimte, ter plaatse van de aanduiding ‘praktijkruimte’;

f        bestaande detailhandel, ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

g       tuinen, erven en verhardingen;

h      aan-huis-verbonden beroepen;

i        aan-huis-verbonden bedrijven;

j        onoverdekte zwembaden;

k      groenvoorzieningen;

l        paden en wegen;

m    (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

n      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

17.2       Bouwregels

 

17.2.1    Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:

1    ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;

2    ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen worden gebouwd;

3    ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;

4    ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde hoofdgebouwen worden gebouwd;

5    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – patio’ mogen uitsluitend patiowoningen worden gebouwd.

c       De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

d      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)'.

e      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)'.


f        De dakhelling mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)', met dien verstande dat daken niet geheel of deels plat worden uitgevoerd, met uitzondering van daar waar de dakhelling 0 graden mag zijn.

g       In afwijking van het bepaald onder c mogen erkers, balkons en luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen worden gebouwd voor de voorgevellijn, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1    De diepte mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

2    De afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 2 m.

h      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – patio’ mag de oppervlakte van de onbebouwde ruimte binnen het bouwvlak per bouwperceel niet minder dan 15 m² bedragen.

 

17.2.2    Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Indien de begrenzing tussen de bestemming Tuin en Wonen op een afstand van minder dan 3 m van de voorgevel ligt, dan geldt deze afstand als minimale afstand.

c       De oppervlakte van bijgebouwen, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m².

d      Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.

e      Per bouwperceel dient buiten het bouwvlak een ruimte van 30 m², onbebouwd te blijven.

f        De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

g       Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – patio’ mag de oppervlakte van de onbebouwde ruimte binnen het bouwvlak per bouwperceel niet minder dan 15 m² bedragen.

 

17.2.3    Specifieke bouwaanduiding – bungalow 1

In afwijking van het bepaalde in 17.2.1 en 17.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bungalow 1’ de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

c       De dakhelling van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5º.

d      De gezamenlijke inhoud van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 1.000 m³.

e      De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

17.2.4    Specifieke bouwaanduiding – bungalow 2

In afwijking van het bepaalde in 17.2.1 en 17.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bungalow 2’ de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

c       De dakhelling van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5º.

d      De gezamenlijke inhoud van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 1.000 m³.

e      De strook grond gelegen tussen één der zijdelingse perceelsgrenzen en de lijn, evenwijdig aan deze perceelsgrens, op 3 m afstand, dient vrij te blijven van gebouwen.

 

17.2.5    Specifieke bouwaanduiding – bungalow 3

In afwijking van het bepaalde in 17.2.1 en 17.2.2 gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bungalow 3’ de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

b      De goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

c       De dakhelling van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5º.

d      De gezamenlijke inhoud van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 1.500 m³.

e      De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

17.2.6    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

c       Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:

1    de afstand tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m.

2    de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m².

 

17.3       Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 17.2.2 onder f voor het overschrijden van de bouwhoogte van bijgebouwen tot 5,5 m, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      De bouwhoogte dient vanuit de perceelgrens gelijkmatig op te lopen.

b      De overschrijding vanuit stedenbouwkundig oogpunt dient aanvaardbaar te zijn.

c       De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 55°.

 


17.4       Specifieke gebruiksregels

 

17.4.1    Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30 m².

b      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c       De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

d      Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.

e      Detailhandel is niet toegestaan.

f        De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

17.4.2    Praktijkruimte

De oppervlakte van een praktijkruimte ter plaatse van de aanduiding ‘praktijkruimte’ mag niet meer bedragen dan 225 m².

 

17.5       Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 17.4.1 sub a voor het toestaan van een maximale gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven van 60 m² waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

b      De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

c       Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.

d      Detailhandel is niet toegestaan.

e      De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 


Artikel 18              Wonen – Boswonen

18.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Boswonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      tuinen, erven en verhardingen;

c       aan-huis-verbonden beroepen;

d      aan-huis-verbonden bedrijven;

e      onoverdekte zwembaden;

f        groenvoorzieningen;

g       paden en wegen;

h      parkeervoorzieningen;

i        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

j        behoud, herstel en instandhouding van (het beeldbepalende karakter van) het bos en de bebossing.

 

18.2       Bouwregels

 

18.2.1    Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Binnen de bestemming zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan.

b      Aanvullende nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.

c       De afstand van hoofdgebouwen tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 4 m.

d      In afwijking van het bepaalde onder c geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende afstand perceelsgrens’ de afstand van hoofdgebouwen tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.

e      De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan:

1    1.500 m3 op percelen tot 1.500 m²;

2    1.750 m3 op percelen van 1.501 m² tot 2.000 m²;

3    2.000 m3 op percelen groter dan 2.001 m².

f        De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

g       De dakhelling mag niet meer bedragen dan 0°.

h      In afwijking van het bepaalde onder g mag de dakhelling ter plaatse van de aanduiding ‘kap’ niet minder en niet meer bedragen dan respectievelijk 30º en 55º.

 

18.2.2    Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

b      De afstand van bijgebouwen tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       In afwijking van het bepaalde onder b geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende afstand perceelsgrens’ de afstand van bijgebouwen tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.

d      De oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m².

e      Voor zover de inhoud van het hoofdgebouw minder bedraagt  dan maximaal is toegestaan, mag de resterende ruimte gebruikt worden voor aangebouwde bijgebouwen. Deze aangebouwde bijgebouwen tellen niet mee bij de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen zoals bepaald onder d. De goothoogte en dakhelling van deze aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan die van het hoofdgebouw.

f        Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van vrijstaande bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn.

g       De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

18.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.

c       Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:

1    de afstand tot de perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;

2    de maximale totale oppervlakte van het zwembad niet meer mag bedragen dan 50 m².

 

18.3       Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 18.2.2 onder f voor het overschrijden van de bouwhoogte van bijgebouwen tot 5,5 m, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      De bouwhoogte dient vanuit de perceelgrens gelijkmatig op te lopen.

b      De overschrijding vanuit stedenbouwkundig oogpunt dient aanvaardbaar te zijn.

c       De dakhelling mag niet minder bedragen dan 30° en niet meer dan 55°.

 

18.4       Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming ‘Wonen – Boswonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30 m².

b      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c       De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

d      Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.

e      Detailhandel is niet toegestaan.

f        De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

18.5       Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.4 sub a voor het toestaan van een maximale gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven van 60 m² waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

b      De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.

c       Aan-huis-verbonden bedrijven zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in de bijlage bij deze regels alsmede die bedrijven die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijkgesteld kunnen worden.

d      Detailhandel is niet toegestaan.

e      De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

18.6       Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

18.6.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover de oppervlakte van de verharding meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;

b      het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren van gronden;

c       het vellen en rooien van houtgewas.

 

18.6.2    Uitzonderingen

Het in lid 18.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 


18.6.3    Toelaatbaarheid

De in lid 18.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos en de bebossing en het beeldbepalende karakter van de beplanting binnen de omgeving.

 


Artikel 19              Waarde – Archeologie 3

19.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

19.2       Bouwregels

 

19.2.1    Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

19.2.2    Voorwaarden

Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a      De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

b      De verplichting tot het doen van opgravingen.

c       De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

 

19.3       Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

19.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;

b      het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;

c       het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;

d      het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e      het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;

f        het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

g       het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

h      het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

i        het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

j        het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt.

 

19.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 19.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

19.3.3    Toelaatbaarheid

a      De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 19.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

b      Voor zover de in lid 19.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen van opgravingen, of


3    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

c       De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

19.4       Omgevingsvergunning voor het slopen

a      Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m² en de diepte meer dan 40 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.

b      De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

c       De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.

d      Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

19.5       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

a      de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’, als bedoeld in artikel 19.1, lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

 


Artikel 20              Waarde – Archeologie 4

20.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

20.2       Bouwregels

 

20.2.1    Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 40 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

20.2.2    Voorwaarden

Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a      De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

b      De verplichting tot het doen van opgravingen.

c       De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

 

20.3       Omgevingsvergunning voor het aanleggen

 

20.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;

b      het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;

c       het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;

d      het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e      het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;

f        het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

g       het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

h      het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

i        het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 40 cm;

j        het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt.

 

20.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale onderhoud en/of gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

20.3.3    Toelaatbaarheid

a      De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 20.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

b      Voor zover de in lid 20.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen van opgravingen, of


3    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Genoemde voorwaarden worden niet gesteld indien al is voldaan aan deze voorwaarden.

c       De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

20.4       Omgevingsvergunning voor het slopen

a      Binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 1.000 m² en de diepte meer dan 40 cm bedraagt gemeten vanaf 30 cm boven het maaiveld.

b      De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

c       De omgevingsvergunning kan wel worden verleend indien aan de omgevingsvergunning in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige.

d      Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kan verbinden aan de omgevingsvergunning.

 

20.5       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

a      De bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’, als bedoeld in artikel 20.1, lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 


Hoofdstuk 3              Algemene regels

Artikel 21              Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 22              Algemene bouwregels

22.1       Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen, dat de goot- en/of bouwhoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot enige bouwperceels-, bestemmings- of bouwvlakgrens en andere maten, voor zover in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

 

22.2       Ondergronds bouwen

a      Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- danwel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

b      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

 

 


Artikel 23              Algemene gebruiksregels

23.1       Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en bebouwing:

a      voor de zelfstandige bewoning van bijgebouwen;

b      seksinrichtingen.

 

23.2       Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.

 

 

Artikel 24              Algemene afwijkingsregels

24.1       Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

a      van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

b      van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

c       van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:

1      de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;

2      de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;

d      van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1      ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;

2      ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;

3      ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m.

 


24.2       Afwijking voor mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde lid 23.1 onder a ten behoeve van het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

a      het een bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;

b      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;

c       er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

d      de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;

e      het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijk melding wordt gemaakt bij het bevoegd gezag en het vrijstaand bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning.

 

 

Artikel 25              Overige regels

25.1       Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen;

b      de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c       de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d      het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

f        de ruimte tussen bouwwerken.

 

25.2       Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

 

 


Hoofdstuk 4              Overgangs- en
slotregels

Artikel 26              Overgangsrecht

26.1       Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

26.2       Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 


Artikel 27              Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Son Midden’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, oktober 2010                                                                 Vastgesteld: 28 oktober 2010

                                                                                                Onherroepelijk: 14 december 2011