INHOUDSOPGAVE

 

 

HOOFDSTUK 1  INLEIDENDE REGELS  1

Artikel 1                Begrippen  1

Artikel 2                Wijze van meten  5

HOOFDSTUK 2  BESTEMMINGSREGELS  7

Artikel 3                Groen  7

Artikel 4                Tuin  8

Artikel 5                Verkeer 9

Artikel 6                Verkeer-Verblijfsgebied  10

Artikel 7                Wonen-1  11

Artikel 8                Wonen-2  15

Artikel 9                Leiding-Riool 19

HOOFDSTUK 3  ALGEMENE REGELS  21

Artikel 10               Anti-dubbeltelregel 21

Artikel 11               Algemene gebruiksregels  21

Artikel 12               Algemene ontheffingsregels  22

Artikel 13               Algemene wijzigingsregels  23

Artikel 14               Algemene procedureregels  24

Artikel 15               Overige regels  25

HOOFDSTUK 4  OVERGANGS- EN SLOTREGELS  27

Artikel 16               Overgangrecht 27

Artikel 17               Slotregel 28

 






HOOFDSTUK 1

INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1      Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Waterdael III’ van de gemeente Someren.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als weergegeven op de verbeelding met nummer TEK02-SOM00066-01C met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanbouw:

een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aaneengebouwd:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

 

aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft.

 

achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

afhankelijke woonruimte:

een gebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bedrijf:

inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel en/of nijverheid of soortelijke activiteiten.

 

bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 

bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning.

 

bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van kelders en de onder de kap aanwezige zolder.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

 

buitenwerks gevelvlak:

het gedeelte van de buitenmuur van een gebouw dat zich aan de buitenzijde van het gebouw bevindt.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

functie:

doeleinde ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

gestapeld(e bebouwing):

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

 

halfvrijstaande bebouwing

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en aan de andere zijde niet.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

 

overkapping:

een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

patio(bebouwing):

een woning met een geheel of gedeeltelijke omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door gevels van belendende, dan wel op het eigen perceel aanwezige bebouwing.

 

peil:

het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein of tot aan de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse.

 

twee-aaneen:

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

voorgevelrooilijn:

a   de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen.

b   de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.

 

vrijstaand:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.

 

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.





Artikel 2      Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

 

het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming.

 

de breedte, diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, zulks met inbegrip van erkers en aanbouwen, met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere bouwlagen bestaat, over de laag met het grootste oppervlak.





HOOFDSTUK 2

BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3      Groen

3.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      bermen en beplantingen;

c      speelvoorzieningen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e      voorzieningen voor langzaam verkeer;

f       nutsvoorzieningen;

g      voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen.

 

3.2     Bouwregels

 

De tot ‘Groen’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:

a      De inhoud van gebouwen, met uitzondering van het onder c bepaalde, mag niet meer dan 50 m3 bedragen.

b      De hoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

c      De oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m² bedragen.





Artikel 4      Tuin

4.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a   tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofd-gebouwen,

 

alsmede voor:

b   in- en uitritten;

c   parkeervoorzieningen;

d   (open) water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e   groen en groenvoorzieningen.

 

4.2       Bouwregels

4.2.1  Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend ondergeschikte uitbouwen en luifels bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:

a      De bouwgrens binnen de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-2 wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximum breedte van 2,5 m.

c      De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

4.2.2  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

c      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

e      Overkappingen zijn niet toegestaan.





Artikel 5      Verkeer

5.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      lokale hoofdverbindingen;

b      hoofdstraten;

c      buurtontsluitingen,

 

alsmede voor:

d   voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;

e   groenvoorzieningen;

f       waterlopen, infiltratievoorzieningen en nutsvoorzieningen.

 

5.2     Bouwregels

 

De tot ‘Verkeer’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met

bouwwerken ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:

a      De inhoud van gebouwen, met uitzondering van het onder c bepaalde, mag niet meer dan 50 m3 bedragen.

b      De hoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

c      De oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m² bedragen.





Artikel 6      Verkeer-Verblijfsgebied

6.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      buurtontsluitingen;

b      woonstraten;

c      parkeervoorzieningen;

d      uitsluitend een langzaamverkeersverbinding ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer-langzaamverkeer’;

e      uitsluitend verblijfsgebied ter plaatse van de aanduiding ‘verblijfsgebied’,

 

alsmede voor:

f       voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;

g      groenvoorzieningen;

h      speelvoorzieningen;

i        waterlopen, infiltratievoorzieningen en nutsvoorzieningen.

 

6.2     Bouwregels

 

De tot ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, met inachtneming van het volgende:

a      De inhoud van gebouwen, met uitzondering van het onder c bepaalde, mag niet meer dan 50 m3 bedragen.

b      De hoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

c      De oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m² bedragen.





Artikel 7      Wonen-1

7.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      woondoeleinden;

b      aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;

c      bestaande bedrijfsdoeleinden.

 

7.2     Bouwregels

 

7.2.1  Algemeen

Het bebouwingspercentage voor hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan:

a         voor een bouwperceel met de aanduiding ‘vrijstaand’ met een oppervlakte tot en met 500 m². 50%;

b        voor een bouwperceel met de aanduiding ‘vrijstaand’ met een oppervlakte groter dan 500 m²: 250 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²;

c      60% voor twee-aaneen hoofdgebouwen.

 

7.2.2  Hoofdgebouwen

a      Ter plaatse van de aanduiding:

 1   ‘vrijstaand’;

 2   ‘twee-aaneen’;

dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.

b      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c      De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder g.

e      De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f       De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g      De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:

 1   ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

 2   ‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.

h      De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die meer bedragen dan onder c tot en met f is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.

i        De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die minder bedragen dan onder g is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

 

7.2.3  Aanbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming ‘Wonen-1’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

a   Aanbouwen mogen worden gebouwd aan de achtergevel van twee-aaneen hoofdgebouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.


2      De goothoogte mag maximaal 3 m en de bouwhoogte mag maximaal 5,5 m bedragen.

3      De gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.

4      De afstand tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

b   Aanbouwen mogen worden gebouwd aan de achtergevel van vrijstaande hoofdgebouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2      De goothoogte mag maximaal 3 m en de bebouwingshoogte maximaal 5,5 m bedragen.

3      De afstand tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

c   Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met dien verstande dat:

1      het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:

-        kleiner dan 500 m² niet meer mag bedragen dan 50 m²;

-        van 500 m² tot en met 1.000 m² niet meer mag bedragen dan 60 m²;

-        groter dan 1.000 m² niet meer mag bedragen dan 75 m²;

2      de goothoogte niet meer dan 3 m en de bebouwingshoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen.

3      Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.

4      Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 7.2.1 mag niet worden overschreden.

d   In aanvulling op het bepaalde onder c mogen bijgebouwen bij bestaande functies zoals genoemd in de bestemmingsomschrijving onder c worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlakte van deze bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m².

 

7.2.4  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

c      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

f       Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

 

7.2.5  Overkappingen

Bij iedere woning mogen overkappingen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.

b      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².

c      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

d      Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.

e      Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.

 

7.3     Nadere eisen

 

a   Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofd- en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b   De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bebouwingsvoorschriften:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

7.4     Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:

a   het bepaalde onder 7.2, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

     Van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang is sprake als door een bebouwings- of gebruiksinitiatief:

1      de bebouwingstypologie zoals aangeduid (vrijstaand of twee-aaneen) wordt aangetast;

2      de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;

3      de diversiteit (qua verschijning, functie of tijdsbeeld) en de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast;

4      de bebouwingspercentages niet worden overschreden.

b   de maximale breedte van een woning zoals bepaald in 7.2.2 onder d, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De ontheffing kan uitsluitend worden verleend bij vrijstaande woningen.

2      Voor iedere meter dat de breedte van de woning het maximum van 10 m overschrijdt geldt dat er aan beide zijden van de woning een vermeerdering plaats moet vinden van de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen van minimaal 0,5 m ten opzichte van het bepaalde in 7.2.2 onder g.

 

7.5     Specifieke gebruiksregels

 

a   Binnen de bestemming ‘Wonen-1’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

1      De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.

2      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².

3      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.

4      Detailhandel is niet toegestaan.

5      De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

b   Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming zoals nader is aangegeven in het onderstaande schema toegelaten functies.

 

 

Wonen-1

Wonen

++

Bedrijven

-

 

++  Nieuwvestiging als hoofdfunctie toegestaan

-        Bestaande hoofdfunctie toegestaan, geen nieuwvestiging toegestaan

 

c   Het gebruik ten behoeve van bestaande functie zoals genoemd in de bestemmingsomschrijving onder c mag worden uitgebreid met niet meer dan 15% van het bvo zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

d   Binnen de bestemming 'Wonen-1' mogen woningen ook worden bewoond door maximaal 4 arbeidsmigranten.

 

7.6     Ontheffing van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het maximum aantal arbeidsmigranten dat in een woning woont, zoals bepaald in 7.5 onder d, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      Het maximum aantal huisvestingsplaatsen in een woning mag niet meer bedragen dan 10.

b      Het woonoppervlak per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 12 m².

c      Het slaapvertrek per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 6 m².

d      Aan gezamenlijke voorzieningen dient minimaal aanwezig te zijn:

 1   een volwaardige keuken per 8 huisvestingsplaatsen;

 2   een douche-/badruimte per 4 huisvestingsplaatsen;

 3   een toiletruimte per 4 huisvestingsplaatsen;

met dien verstande dat naar boven afgerond dient te worden.

e      Op eigen terrein dient minimaal 1 parkeerplaats per 3 huisvestingsplaatsen aanwezig te zijn, met dien verstande dat naar boven afgerond dient te worden.





Artikel 8      Wonen-2

8.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      woondoeleinden;

b      aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden.

 

8.2     Bouwregels

 

8.2.1  Algemeen

Het bebouwingspercentage voor hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan:

a         voor een bouwperceel met de aanduiding ‘vrijstaand’ met een oppervlakte tot en met 500 m²: 50%;

b        voor een bouwperceel met de aanduiding ‘vrijstaand’ met een oppervlakte groter dan 500 m²: 250 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²;

c      60% voor twee-aaneen hoofdgebouwen;

d   70% voor aaneengebouwde hoofdgebouwen.

 

8.2.2  Hoofdgebouwen

a      Ter plaatse van de aanduiding:

1      ‘vrijstaand’;

2      ‘twee-aaneen’;

3      ‘aaneengebouwd’;

4      ‘gestapeld’;

5      ‘specifieke bouwaanduiding-patio’;

dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.

b      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c      De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d   De breedte van het hoofdgebouw mag ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ en ‘aaneengebouwd’ niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder g.

e   De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f    De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g   De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:

1   ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2   ‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

3   ‘aaneengebouwd’ bij eindwoningen niet minder bedragen dan 3 m.

 

8.2.3  Aanbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming ‘Wonen-2’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

a   Aanbouwen mogen worden gebouwd aan de achtergevel van twee-aaneen en aaneengebouwde hoofdgebouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2      De goothoogte mag maximaal 3 m en de bouwhoogte mag maximaal 5,5 m bedragen.

3      De gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.

4      De afstand tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

b   Aanbouwen mogen worden gebouwd aan de achtergevel van vrijstaande hoofdgebouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2      De goothoogte mag maximaal 3 m en de bebouwingshoogte maximaal 5,5 m bedragen.

3      De afstand tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.

c   Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met dien verstande dat:

1      het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:

-        kleiner dan 500 m² niet meer mag bedragen dan 50 m²;

-        van 500 m² tot en met 1.000 m² niet meer mag bedragen dan 60 m²;

-        groter dan 1.000 m² niet meer mag bedragen dan 75 m²;

2      De goothoogte niet meer dan 3 m en de bebouwingshoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen.

3      Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.

4      Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 8.2.1 mag niet worden overschreden.

d   In afwijking van het hiervoor bepaalde geldt voor gestapelde bebouwing dat de oppervlakte aan bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 10 m² per woning.

e   In afwijking van het hiervoor bepaalde geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij patiowoningen dat achter de achtergevel een ruimte van minimaal 20 m² onbebouwd dient te blijven.

 

8.2.4  Woonwagens

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-woonwagenstand-plaats’ mogen woonwagens worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

a   De oppervlakte per woonwagen mag niet meer bedragen dan 75 m².

b   De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

c   De afstand tussen twee woonwagens mag niet minder bedragen dan 5 m.

d   Bijgebouwen zoals sanitaire units en bergingsruimten mogen worden gebouwd, mits deze worden gesitueerd achter de achtergevellijn, tot een totale oppervlakte van niet meer dan 50 m² per woonwagen.

 

8.2.5  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

c      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

f       Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

 

8.2.6  Overkappingen

Bij iedere woning mogen overkappingen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Bij gestapelde bebouwing zijn geen overkappingen toegestaan.

b      De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.

c      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

e      Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.

f       Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.

 

8.3     Nadere eisen

 

a   Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofd- en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b   De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bebouwingsvoorschriften:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

8.4     Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:

a   het bepaalde onder 8.2, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

     Van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang is sprake als door een bebouwings- of gebruiksinitiatief:

1      de bebouwingstypologie zoals aangeduid (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld of patio) wordt aangetast;

2      de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;

3      de diversiteit (qua verschijning, functie of tijdsbeeld) en de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.

4      de bebouwingspercentages niet worden overschreden.

b   de maximale breedte van een woning zoals bepaald in 8.2.2 onder d, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De ontheffing kan uitsluitend worden verleend bij vrijstaande woningen.

2      Voor iedere meter dat de breedte van de woning het maximum van 10 m overschrijdt geldt dat er aan beide zijden van de woning een vermeerdering plaats moet vinden van de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen van minimaal 0,5 m ten opzichte van het bepaalde in 8.2.2 onder g.

 

8.5     Specifieke gebruiksregels

 

a   Binnen de bestemming ‘Wonen-2’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

1      De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.

2      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².

3      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.

4      Detailhandel is niet toegestaan.

5      De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

 

8.6     Wijzigingsbevoegdheid

 

a   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen voor wat betreft de aangegeven bouwaanduidingen die betrekking hebben op de bebouwingstypen en de bouwvlakken, met dien verstande dat:

1   de diepte van bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding:

a   ‘vrijstaand’ niet meer mag bedragen dan 15 m;

b   ‘twee-aaneen’ en ‘aaneengebouwd’ niet meer mag bedragen dan 10 m;

2   rekening wordt gehouden met de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden.





Artikel 9      Leiding-Riool

9.1     Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Leiding-Riool’ (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a      de aanleg, instandhouding en/of bescherming van:

1      ondergrondse rioolwatertransportleiding.

 

9.2     Bouwregels

 

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend worden gebouwd:

bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse rioolwatertransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

 

9.3     Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

a      van het bepaalde in 9.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

1      het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolwatertransportvoorzieningen zijn gewaarborgd;

2      burgemeester en wethouders schriftelijk advies dienen te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

9.4     Aanlegvergunning

9.4.1  Aanlegvergunningsplichtige werken

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding-Riool’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

b      het uitvoeren van graafwerkzaamheden;het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

c      het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

d      het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

9.4.2  Uitzonderingen

Het in 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.


9.4.3  Toelaatbaarheid

a   De in 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energie- en afvalwatervoorziening zijn gewaarborgd.

b   Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in dit lid 9.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betreffende leidingbeheerder.






HOOFDSTUK 3

ALGEMENE REGELS

 

Artikel 10    Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.





Artikel 11    Algemene gebruiksregels

 

11.1       Strijdig gebruik

 

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval verstaan:

a   gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b   Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

 

11.2       Ontheffing gebruiksregels

 

a   Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 11.1 onder b en toestaan dat een aangebouwd bijgebouw bij een woning binnen de bestemming Wonen-1 en Wonen-2 wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;

2      de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m².

b   Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.





Artikel 12    Algemene ontheffingsregels

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:

a      het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:

1         daarvoor in deze regels geen bijzondere ontheffingsbevoegdheden zijn opgenomen;

2         dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing.

b      het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt;

c      de situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn dan is bepaald in de artikelen 7 en 8, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

 

De onder a tot en met c geregelde ontheffingen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

 

Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:

a   de bebouwingstypologie (vrijstaande, twee-aaneen, aaneengebouwd, gestapeld of patio) wordt aangetast;

b   de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;

c      de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.





Artikel 13    Algemene wijzigingsregels

 

13.1       Wro-zone wijzigingsgebied

 

a      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal 4 woningen, met dien verstande dat:

1      op de verbeelding uitsluitend de bebouwingstypen ‘vrijstaand’ en/of ‘twee-aaneen’ worden opgenomen;

2      de diepte van het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 15 m;

3      de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

4      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 11 m;

5      de afstand van het bouwvlak tot de voorste perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m;

6      de afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrenzen met de percelen Boerenkamplaan nummers 19 en 23 niet minder mag bedragen dan 5 m;

7      voor het overige de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen ‘Wonen-1’ en ‘Tuin’ van toepassing zijn;

8      het plan stedenbouwkundig/ruimtelijk inpasbaar is;

9      er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;

10   er geen bezwaren zijn uit oogpunt van archeologie, flora & fauna en waterhuishouding;

11   het plan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;

12   het plan geen financiële risico’s en gevolgen heeft voor de gemeente, die redelijkerwijs niet bij de gemeente horen te liggen. De bepalingen van Hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening zijn hierop van toepassing.

 

a      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone wijzigingsgebied 2’ het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal 15 woningen met de daarbij behorende groen- en verkeersvoorzieningen, met dien verstande dat:

1      op de verbeelding de bebouwingstypen ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’, ‘specifieke bouwaanduiding-patio’ en/of ‘aaneengebouwd’ worden opgenomen;

2      de diepte van bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding:

a   ‘vrijstaand’ en ‘specifieke bouwaanduiding-patio’ niet meer mag bedragen dan 15 m;

b    ‘twee-aaneen’ en ‘aaneengebouwd’ niet meer mag bedragen dan 10 m;

3      de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

4      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 11 m;

5      voor het overige de bouw- en gebruiksregels van de bestemmingen ‘Groen’, ‘Tuin’, ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ en ‘Wonen-2’ van toepassing zijn;

6      het plan stedenbouwkundig/ruimtelijk inpasbaar is;

7      er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;

8      er geen bezwaren zijn uit oogpunt van archeologie, flora & fauna en waterhuishouding;

9      het plan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;

10   het plan geen financiële risico’s en gevolgen heeft voor de gemeente, die redelijkerwijs niet bij de gemeente horen te liggen. De bepalingen van Hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening zijn hierop van toepassing.





Artikel 14    Algemene procedureregels

14.1   Procedure ontheffingen

 

Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van ontheffing ingevolge artikel 3.6 lid 1 onder c Wet ruimtelijke ordening is de volgende procedure van toepassing:

a   Het ontwerpbesluit tot het verlenen van ontheffing ligt gedurende minimaal 4 weken ter inzage voor een ieder.

b   Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze.

c   Binnen de onder a gegeven termijn worden belanghebbende in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpbesluit naar voren te brengen.

d   Burgemeester en wethouders delen aan diegene, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daarover mede.

 

14.2   Procedure wijzigingen

 

Op de voorbereiding van een besluit tot het wijzigen van een plan ingevolge artikel 3.6 lid 1 onder a Wet ruimtelijke ordening is de procedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.





Artikel 15    Overige regels

15.1   Bepaling ter algemene bescherming van het plan

 

Wat betreft het bepaalde in artikel 9 lid 2 Woningwet (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening) blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard in dit plangebied buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b      bereikbaarheid gebouwen voor wegverkeer;

c      brandblusvoorzieningen;

d      bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

e      bouwen op de weg;

f       erf- en terreinafscheidingen;

g      bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

h      parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

De bouwverordening dient te worden gelezen zoals deze luidt ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan.






HOOFDSTUK 4

Overgangs- en slotREGELS

Artikel 16    Overgangrecht

16.1   Overgangsrecht bouwwerken

 

a   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b   Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c   Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

16.2   Overgangsrecht gebruik

 

a   Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c   Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d   Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.





Artikel 17      Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Waterdael III’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, juli 2010                                                 vastgesteld: 21 juli 2010

Croonen Adviseurs b.v.