Inhoud

Hoofdstuk 1     Inleidende regels  1

Artikel 1     Begrippen  1

Artikel 2     Wijze van meten  9

Hoofdstuk 2     Bestemmingsregels  11

Artikel 3     Agrarisch  11

Artikel 4     Bedrijf 12

Artikel 5     Bedrijf - Brandweerkazerne  16

Artikel 6     Bedrijf – Nutsvoorziening  18

Artikel 7     Centrum   19

Artikel 8     Detailhandel 22

Artikel 9     Dienstverlening  25

Artikel 10    Gemengd - 1  28

Artikel 11    Gemengd - 2  34

Artikel 12    Groen  36

Artikel 13    Horeca  37

Artikel 14    Kantoor 40

Artikel 15    Maatschappelijk  42

Artikel 16    Sport 46

Artikel 17    Tuin  47

Artikel 18    Verkeer – Verblijfsgebied  48

Artikel 19    Wonen  51

Artikel 20    Leiding – Riool 58

Artikel 21    Waarde – Archeologie 2  60

Artikel 22    Waarde – Archeologie 3  64

Artikel 23    Waarde – Archeologie 4  68

Artikel 24    Waarde – Archeologie 5  72

Hoofdstuk 3     Algemene regels  77

Artikel 25    Anti-dubbeltelregel 77

Artikel 26    Algemene bouwregels  77

Artikel 27    Algemene gebruiksregels  77

Artikel 28    Algemene aanduidingsregels  78

Artikel 29    Algemene afwijkingsregels  79

Artikel 30    Overige regels  80

Hoofdstuk 4     Overgangs- en slotregels  81

Artikel 31    Overgangrecht 81

Artikel 32    Slotregel 82

 

 

Bijlage:            Staat van bedrijfsactiviteiten

 

 

 


Hoofdstuk 1  Inleidende regels

Artikel 1           Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Someren-Dorp’ van de gemeente Someren.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02012013-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanbouw:

een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aaneengebouwd:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

 

aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van publiekverzorgend ambacht in de vorm van kappers, schoonheidssalons e.d., met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft.

 

achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

afhankelijke woonruimte:

een gebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 
agrarisch grondgebruik:

een gebruik dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.

 

ander geluidsgevoelig gebouw:

bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, zoals een onderwijsgebouw, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting en kinderdagverblijf.

 

arbeidsmigrant:

persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid en inkomen te verwerven.

 

archeologisch monument

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

 

archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende

archeologische relicten (resten uit het verleden).

 

archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

 

archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bedrijf:

inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel en/of nijverheid of soortgelijke activiteiten.

 

bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw, dan wel op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

 
beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

 

beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 
bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

 

bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarbinnen krachtens deze regels bebouwing mag worden gebouwd.

 

bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bodem (verstorende) ingreep

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

 
bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van kelders en de onder de kap aanwezige zolder.

 

bouwmarkt:

detailhandel met een al dan niet geheel overdekte verkoopvloeroppervlakte van minimaal 1.000 m², waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf-producten aan zowel vakman als particulier grotendeels op basis van zelfbediening ten verkoop wordt aangeboden.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

 

buitenwerks gevelvlak:

het gedeelte van de (denkbeeldige) gevelvlakken of de projectie van het dakvlak van een gebouw dat zich aan de buitenzijde van het gebouw bevindt.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

 

detailhandel in grove bouwmaterialen:

detailhandel in materialen voor de ruwbouw van gebouwen e.d., zoals stenen, zand, beton, (sier)bestratingsmaterialen en hout.

 
dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé.

 

functie:

doeleinde ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop (al dan niet in de vorm van een showroom), onderhoud en reparatie van motorvoertuigen alsmede voor de verkoop van motorvoertuigonderdelen en bijbehorende artikelen, met uitzondering van een verkooppunt voor motorbrandstoffen.

 

gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geluidgevoelig terrein:

bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, zoals woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen.

 

geschakelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit een hoofdgebouw dat door een aangebouwd bijgebouw verbonden is met een hoofdgebouw op het aangrenzende perceel en waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens of in de bebouwingslijn is gebouwd.

 

gestapeld(e bebouwing):

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

 

halfvrijstaande bebouwing:

bebouwing bestaande uit maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen en waarbij de andere zijde van het hoofdgebouw niet in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

 

huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

horeca:

a      horeca I

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;

b      horeca II

     elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling, toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

     inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;

     seksinrichtingen.

 

kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

 
kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden.

 
maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

 
mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

 

overkapping:

een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

patio(bebouwing):

een woning met een geheel of gedeeltelijke omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door gevels van belendende, dan wel op het eigen perceel aanwezige bebouwing.

 
peil:

a      voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse;

b      overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

projectgebied:

gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het verdrag van Malta en de daarop geënte Wamz van het beschermen in situ (ter plaatse in de bodem) uitgaat, is het zaak voor die delen die – vooralsnog – niet verstoord worden, een beschermingsregime op te leggen (of te handhaven). Bij een bouwvergunning (of sloopvergunning) wordt alleen dat oppervlak betrokken dat daadwerkelijk verstoord gaat worden.

 

publiekverzorgend ambacht:

een ambachtelijk bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, schoonheidssalons, videotheek e.d. met dien verstande dat de detailhandelsfunctie ondergeschikt dient te zijn.

 

rug-aan-rug:

hoofdgebouwen waarvan de achterzijde in de achterste perceelsgrens, tegen de achterzijde van een ander hoofdgebouw, is gebouwd.

 

supermarkt:

detailhandel in de vorm van een zelfbedieningszaak met een grote verscheidenheid aan artikelen, hoofdzakelijk bestaande uit levensmiddelen in verschillende voedingssegmenten.

 

twee-aaneen:

twee met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

voorgevelrooilijn:

a      de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;

b      de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.

 

vrijstaand:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.

 

vrijstaand geschakeld:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en door een aanbouw met een ander vrijstaand geschakeld hoofdgebouw is verbonden.

 

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 
zalencentrum:

complex met ruimten en zalen voor het houden van vergaderingen, lezingen, feesten, partijen, e.d., al dan niet in combinatie met het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken.

 

 

Artikel 2           Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

 

het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming.

 

de breedte, diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

de diepte van een bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).

 

de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

 

 

 

Hoofdstuk 2  Bestemmingsregels

Artikel 3           Agrarisch

3.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarisch grondgebruik;

b      het hobbymatig houden van vee;

c       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2         Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

 

 

 

Artikel 4           Bedrijf

4.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten;

b      bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorie 3.1 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’;

c       een garagebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf’;

d      uitsluitend een gemeentewerf, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – gemeentewerf’;

e      ondergeschikte kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteit;

f        ondergeschikte detailhandel in gewasbestrijdingsmiddelen, doe-het-zelf artikelen, ijzerwaren, gereedschappen, tuinbenodigdheden en dierbenodigdheden bij het ter plaatse gevestigde groothandelsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

g       detailhandel in grove bouwmaterialen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – grove bouwmaterialen’;

h      vuurwerkverkoop, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – vuurwerkverkoop’;

i        bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

j        parkeervoorzieningen;

k      groenvoorzieningen;

l        opslag;

m    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2         Bouwregels

 

4.2.1      Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

4.2.2      Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

 

4.2.3      Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan.

b      Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de vrijstaande bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven onder e.

e      Een vrijstaande bedrijfswoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i.

f        De inhoud van een inpandige bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag niet meer bedragen dan 750 m3.

g       De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

i        De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

j        Bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.

 

4.2.4      Uitbouwen voor de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in 4.2.2 onder a en 4.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gerealiseerd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

4.2.5      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.3         Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 4.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1    dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2    dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

4.4         Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1      Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ is uitsluitend ondergeschikte detailhandel in gewasbestrijdingsmiddelen, doe-het-zelf artikelen, ijzerwaren, gereedschappen, tuinbenodigdheden en dierbenodigdheden toegestaan bij het ter plaatse gevestigde groothandelsbedrijf, met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak niet mag worden vergroot.

 

4.4.2      Strijdige gebruik

Onder strijdig gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik:

a      van de grond:

1    als standplaats voor onderkomens;

2    als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen of producten voor zover dit niet rechtstreeks op de bestemming gericht is;

3    voor de uitoefening van enige tak van handel, detailhandel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijvigheid, zoals nader bepaald in de bestemmingsom-schrijving;

b      van de opstallen:

1    voor de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van detailhandel in motorvoertuigen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf’ en detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte nevenactiviteit;

2    voor de uitoefening van enige tak van handel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijvigheid, zoals nader bepaald in de bestemmingsomschrijving.

 

4.5         Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1 sub a en b ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën 1, 2 en 3.1.

 

 

 

Artikel 5           Bedrijf - Brandweerkazerne

5.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Brandweerkazerne’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      een brandweerkazerne;

b      ondergeschikte kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteit;

c       parkeervoorzieningen;

d      groenvoorzieningen;

e      opslag;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2         Bouwregels

 

5.2.1      Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%).

 

5.2.2      Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

 

5.2.3      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van een antennemast mag niet meer bedragen dan 20 m.

f        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

5.3         Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 5.2.3 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1    dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2    dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

5.4         Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik:

a      van de grond:

1    als standplaats voor onderkomens;

2    als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen of producten voor zover dit niet rechtstreeks op de bestemming gericht is;

3    voor de uitoefening van enige tak van handel, detailhandel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijvigheid, zoals nader bepaald in de bestemmingsom-schrijving;

b      van de opstallen:

1    voor de uitoefening van detailhandel;

2    voor de uitoefening van enige tak van handel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijvigheid, zoals nader bepaald in de bestemmingsomschrijving.

 

 

 

Artikel 6           Bedrijf – Nutsvoorziening

6.1         Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van nutsvoorzieningen.

b      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

6.2         Bouwregels

 

6.2.1      Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

 

6.2.2      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 2 m.

c       De bouwhoogte van een antennemast, ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’ mag niet meer bedragen dan 50 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

 

Artikel 7           Centrum

7.1         Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      detailhandel, uitsluitend op de begane grond, met uitzondering van supermarkten;

b      horeca categorie I, uitsluitend op de begane grond en op de verdieping indien ook de begane grond als zodanig in gebruik is;

c       dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

d      kantoren;

e      publiekverzorgend ambacht en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

f        maatschappelijke voorzieningen;

g       wonen;

h      een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’

i        parkeervoorzieningen;

j        groenvoorzieningen;

k      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

l        ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' tevens voor behoud en bescherming van een gemeentelijk monument.

 

7.2         Bouwregels

 

7.2.1      Algemeen

Het toevoegen van woningen is niet toegestaan.

 

7.2.2      Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      Het bouwvlak mag volledig worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘onderdoorgang’ een onderdoorgang behouden dient te blijven.

c       In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2    De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

3    De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4    De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

d      De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daar achter.

e      De goothoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        De bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

7.2.3      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

7.3         Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van gebouwen, overkappingen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de monumentale waarden van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';

3      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

7.4         Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 7.2.2 onder e en f voor het toestaan van een grotere goot- en/of bouwhoogte, mits:

1    de goothoogte niet meer bedraagt dan 9 m;

2    de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 14 m;

3    dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

b      lid 7.2.3 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1    dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2    dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

7.5         Specifieke gebruiksregels

a    Binnen de bestemming ‘Centrum’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

1    De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².

2    Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.

3    Detailhandel is niet toegestaan.

4    De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

b    Binnen de bestemming 'Centrum' mogen woningen ook worden bewoond door maximaal 4 arbeidsmigranten.

c    Binnen de bestemming ‘Centrum’ gelden de volgende parkeernormen:

1    Voor detailhandelsvestigingen 2,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak;

2    Voor kantoren en dienstverlenende bedrijven 2 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak;

3    Voor woningen 1,5 parkeerplaatsen per woning, waarvan 1 op eigen terrein.

 

7.6         Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      het maximum aantal arbeidsmigranten dat in een woning woont, zoals bepaald in 7.5 onder b, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1    Het maximum aantal huisvestingsplaatsen in een woning mag niet meer bedragen dan 10.

2    Het woonoppervlak per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 12 m².

3    Het slaapvertrek per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 6 m².

4    Aan gezamenlijke voorzieningen dient minimaal aanwezig te zijn:

-        een volwaardige keuken per 8 huisvestingsplaatsen;

-        een douche-/badruimte per 4 huisvestingsplaatsen;

-        een toiletruimte per 4 huisvestingsplaatsen;

met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond.

5    Op eigen terrein dient minimaal 1 parkeerplaats per 3 huisvestingsplaatsen aanwezig te zijn, met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond.

 

 

 

Artikel 8           Detailhandel

8.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    detailhandel;

b    een supermarkt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’;

c    een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

d    parkeervoorzieningen;

e    groenvoorzieningen;

f     water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g    ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' tevens voor behoud en bescherming van een gemeentelijk monument.

 

8.2         Bouwregels

 

8.2.1      Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

8.2.2      Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a    Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b    In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak voor de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2    De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

3    De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw.

4    De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c    De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d    De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e    De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

8.2.3      Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan.

b      Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de vrijstaande bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven onder e.

e      Een vrijstaande bedrijfswoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i.

f        De inhoud van een inpandige bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag niet meer bedragen dan 750 m3.

g       De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

i        De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

j        Bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.

 

8.2.4      Uitbouwen voor de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in 8.2.2 onder a en 8.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

8.2.5      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

b    De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c    De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

d    De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

8.3         Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de monumentale waarden van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';

3      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

8.4         Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 8.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1    dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2    dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

 

 

Artikel 9           Dienstverlening

9.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      dienstverlening;

b      een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c       parkeervoorzieningen;

d      groenvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

9.2         Bouwregels

 

9.2.1      Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

9.2.2      Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak voor de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2    De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

3    De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw.

4    De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

9.2.3      Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan.

b      Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een vrijstaande bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de vrijstaande bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder h, en behoudens de uitzondering als omschreven onder e.

e      Een vrijstaande bedrijfswoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder h.

f        De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g       De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

i        Bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.

 

9.2.4      Uitbouwen voor de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in 9.2.2 onder a en 9.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

9.2.5      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

9.3         Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

9.4         Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 9.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1    dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2    dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

 

 

Artikel 10        Gemengd - 1

10.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

b      kantoren;

c       publiekverzorgend ambacht en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

d      maatschappelijke voorzieningen;

e      wonen;

f        detailhandel, uitsluitend op de begane grond, met uitzondering van supermarkten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

g       een bouwmarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – bouwmarkt’;

h      horeca categorie I, uitsluitend op de begane grond en op de verdieping indien ook de begane grond als zodanig in gebruik is, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;

i        parkeervoorzieningen;

j        groenvoorzieningen;

k      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

l        ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' tevens voor behoud en bescherming van een rijksmonument.

 

10.2       Bouwregels

 

10.2.1    Algemeen

a      Het toevoegen van woningen is niet toegestaan.

b      Voor het bouwen van hoofdgebouwen, niet zijnde woningen, en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

c       Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:

1    bij vrijstaande woningen: 50%;

2    bij twee-aaneen gebouwde woningen: 60%;

3    bij aaneengebouwde woningen: 70%.

 

10.2.2    Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2    De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

3    De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4    De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag:

1    bij vrijstaande hoofdgebouwen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2    bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

3    bij aaneengebouwde hoofdgebouwen bij eindbebouwing aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.

 

10.2.3    Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen, geen woningen zijnde

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' mogen aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd bij hoofdgebouwen, geen woningen zijnde, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.

b      Aanbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    Het bebouwingspercentage zoals aangegeven in 10.2.1 mag niet worden overschreden.

2    De aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

3    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

4    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

5    Indien de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en/of achterperceelsgrens meer dan 5 m bedraagt, mag de goothoogte niet meer dan 4 m en de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedragen in één bouwlaag.

c       Overkappingen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 1 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    Het bebouwingspercentage zoals aangegeven in 10.2.1 mag niet worden overschreden.

2    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

10.2.4    Aanbouwen en bijgebouwen bij woningen

Bij woningen mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.

b      Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

1    De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

4    De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.

c       Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

4    De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.

5    De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.

d      Bijgebouwen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    Het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen bij woningen mag op bouwpercelen:

     kleiner dan 500 m² niet meer bedragen dan 50 m²;

     van 500 m² tot en met 1.000 m² niet meer bedragen dan 60 m²;

     groter dan 1.000 m² niet meer bedragen dan 75 m².

2    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

10.2.5    Overkappingen bij woningen

Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.

b      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

d      Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.

 

10.2.6    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

10.3       Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de monumentale waarden van rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument';

3    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

10.4       Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 10.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1    dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2    dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

10.5       Specifieke gebruiksregels

a      Binnen de bestemming ‘Gemengd - 1’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

1    De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.

2    De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².

3    Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.

4    Detailhandel is niet toegestaan.

5    De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

b      Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' mogen woningen ook worden bewoond door maximaal 4 arbeidsmigranten.

c       Binnen de bestemming ‘Gemengd - 1’ is publiekverzorgend ambacht met ondergeschikte detailhandel toegestaan op de begane grond, met dien verstande dat:

1    de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de ondergeschikte detailhandel niet meer mag bedragen dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het publiekverzorgend ambacht;

2    het assortiment beperkt dient te blijven tot de goederen en zaken die ter plaatse worden gebruikt of in directe relatie staan tot het uitgeoefende ambacht

 

10.6       Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      het maximum aantal arbeidsmigranten dat in een woning woont, zoals bepaald in 10.5 onder b, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1    Het maximum aantal huisvestingsplaatsen in een woning mag niet meer bedragen dan 10.

2    Het woonoppervlak per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 12 m².

3    Het slaapvertrek per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 6 m².

4    Aan gezamenlijke voorzieningen dient minimaal aanwezig te zijn:

-        een volwaardige keuken per 8 huisvestingsplaatsen;

-        een douche-/badruimte per 4 huisvestingsplaatsen;

-        een toiletruimte per 4 huisvestingsplaatsen;

met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond.

5    Op eigen terrein dient minimaal 1 parkeerplaats per 3 huisvestingsplaatsen aanwezig te zijn, met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond.

 

10.7       Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied’ gronden te voorzien van de aanduiding ‘horeca’ ten behoeve van het toestaan van horeca categorie 1, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a      De horecavestiging dient een aantoonbare bijdrage te leveren aan de versterking van de entreefunctie en de uitstraling van het gebied.

b      Het woon- en leefklimaat van omwonenden mag niet onevenredig worden aangetast.

c       De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

 

Artikel 11        Gemengd - 2

11.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      kantoren;

b      maatschappelijke voorzieningen;

c       sportvoorzieningen;

d      een inpandige bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

e      parkeervoorzieningen;

f        groenvoorzieningen;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

11.2       Bouwregels

 

11.2.1    Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’.

 

11.2.2    Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak voor de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2    De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

3    De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw.

4    De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.

g       De inhoud van de inpandige bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag niet meer bedragen dan 750 m3.

 

11.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

11.3       Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

11.4       Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 11.2.3 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1    dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2    dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

 

 

Artikel 12        Groen

12.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    groenvoorzieningen;

b    bermen en beplantingen;

c    speelvoorzieningen;

d    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e    voorzieningen voor langzaam verkeer;

f     parkeervoorzieningen;

g    nutsvoorzieningen;

h    voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;

i      inritten;

j      ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' tevens voor behoud en bescherming van een gemeentelijk monument.

 

12.2       Bouwregels

De tot ‘Groen’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a    De inhoud van gebouwen mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

b    De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

c    De bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer dan 5 m bedragen.

d    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

12.3       Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van gebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de monumentale waarden van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument'.

 

12.4       Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming ‘Groen’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ al dan niet voorzien van de aanduiding ‘bijgebouwen’, indien betreffende gronden worden verkocht ter vergroting van een aangrenzend woonperceel, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a      De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

b      De karakteristiek van de openbare ruimte mag niet onevenredig worden aangetast.

 

 

 

Artikel 13        Horeca

13.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      horeca categorie I;

b      een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c       parkeervoorzieningen;

d      groenvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

13.2       Bouwregels

 

13.2.1    Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

13.2.2    Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2    De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

3    De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw.

4    De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

13.2.3    Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan.

b      Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de vrijstaande bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven onder e.

e      Een vrijstaande bedrijfswoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i.

f        De inhoud van een inpandige bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag niet meer bedragen dan 750 m3.

g       De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

i        De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

j        Bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.

 

13.2.4    Uitbouwen voor de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in 13.2.2 onder a en 13.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

13.2.5    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

13.3       Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

13.4       Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 13.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1    dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2    dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

 

 

Artikel 14        Kantoor

14.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    kantoren;

b    parkeervoorzieningen;

c    groenvoorzieningen;

d    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

14.2       Bouwregels

 

14.2.1    Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

14.2.2    Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a    Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b    In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2    De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

3    De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw.

4    De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c    De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d    De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e    De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

14.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

b    De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c    De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

d    De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

e    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

14.3       Nadere eisen

a      Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

 

Artikel 15        Maatschappelijk

15.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      maatschappelijke voorzieningen in de vorm van:

1    onderwijsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijs’;

2    religieuze voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘religie’;

3    verenigingsleven ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven';

4    een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';

5    een bibliotheek ter plaatse van de aanduiding 'bibliotheek';

6    een dorpshuis, theater en verenigingsleven ter plaatse van de aanduiding 'theater';

7    een welzijnsinstelling ter plaatse van de aanduiding 'welzijnsinstelling';

8    een dagbestedingscentrum ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dagbestedingscentrum';

9    een gemeentehuis ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - gemeentehuis';

10  een gemeenschapshuis ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - gemeenschapshuis';

11  een molen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - molen';

12  een rouwcentrum ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - rouwcentrum'

13  een zwemschool ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zwemschool';

b      een dienstwoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

c       parkeervoorzieningen;

d      groenvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f        ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' tevens voor behoud en bescherming van een gemeentelijk monument;

g       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' tevens voor behoud en bescherming van een rijksmonument.

 

15.2       Bouwregels

 

15.2.1    Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen en overkappingen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

15.2.2    Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a    Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b    In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2    De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

3    De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4    De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c    De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d    De goothoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e    De bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

15.2.3    Dienstwoningen

Dienstwoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen ‘bedrijfswoning’, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één dienstwoning toegestaan.

b      Dienstwoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een dienstwoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de dienstwoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder h, en behoudens de uitzondering als omschreven onder e.

e      Een vrijstaande dienstwoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder h.

f        De goothoogte van de dienstwoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g       De bouwhoogte van de dienstwoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De afstand van de dienstwoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

i        Dienstwoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.

 

15.2.4    Uitbouwen voor de dienstwoning

In afwijking van het bepaalde in 15.2.2 onder a en 15.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de dienstwoning worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

15.2.5    Begraafplaats

In afwijking van het bepaalde in 15.2.2 onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' een gebouw ten dienste van de begraafplaats worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

c       De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 150 m2.

 

15.2.6    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

c       De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

15.3       Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de monumentale waarden van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' en rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – rijksmonument’;

3    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

 

Artikel 16        Sport

16.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      sportvoorzieningen;

b      een zwembad met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zwembad';

c       parkeervoorzieningen;

d      groenvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

16.2       Bouwregels

 

16.2.1    Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

 

16.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 2 m.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

c       De bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 6 m.

d      De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

 

Artikel 17        Tuin

17.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      tuinen;

b      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

17.2       Bouwregels

 

17.2.1    Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

17.2.2    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       Overkappingen zijn niet toegestaan.

 

17.3       Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

 

Artikel 18        Verkeer – Verblijfsgebied

18.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      buurtontsluitingen;

b      woonstraten;

c       parkeervoorzieningen;

d      garageboxen ter plaatse van de aanduiding ‘garage’;

e      een antennemast ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’;

f        tevens terrassen bij horecabedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘terras’;

g       tevens een evenemententerrein ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein;

h      ambulante detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – standplaatsen’

i        het graveren van autoruiten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – standplaatsen 2’;

j        voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;

k      nutsvoorzieningen;

l        groenvoorzieningen;

m    speelvoorzieningen;

n      waterlopen, infiltratievoorzieningen en nutsvoorzieningen.

 

18.2       Bouwregels

 

18.2.1    Algemeen

De tot ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a    De inhoud van gebouwen mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

b    De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

c    De bouwhoogte van een antennemast, ter plaatse van de aanduiding ‘antennemast’ mag niet meer bedragen dan 40 m.

d    Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – overkapping’ mogen de gronden geheel worden voorzien van een overkapping ten behoeve van een fietsenstalling.

e    Ter plaatse van de aanduiding ‘terras’ zijn de volgende bouwwerken toegestaan:

1    terrasschermen met een hoogte van maximaal 1,6 m, waarbij het gedeelte van het scherm boven de 0,8 m boven maaiveld doorzichtig wordt uitgevoerd;

2    parasols en andere inklapbare of inschuifbare terrasoverkappingen met een hoogte van maximaal 4,5 m en een minimale doorloopruimte/vrije hoogte onder de parasol of overkapping van 1,5 m.

 

18.2.2    Garageboxen

Ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen garageboxen gebouwd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      De gronden ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen volledig worden bebouwd.

b      De oppervlakte per garagebox mag niet meer bedragen dan 20 m².

c      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

18.3       Specifieke gebruiksregels

18.3.1    Evenemententerrein

Ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ zijn de gronden tevens bestemd voor een evenemententerrein, waarvoor de volgende bepalingen gelden:

a      De weekmarkt mag om de andere week plaatsvinden.

b      Het aantal overige evenementen mag niet meer bedragen dan:

1    2 langdurige evenementen met een duur van maximaal 8 achtereenvolgende dagen (inclusief op- en afbouwen);

2    15 kortdurige evenementen met een duur van maximaal 3 achtereenvolgende dagen (inclusief op- en afbouwen).

 

18.3.2    Standplaatsen

a      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd - standplaatsen’ zijn de gronden tevens bestemd voor ambulante detailhandel, met dien verstande dat het aantal standplaatsen per locatie niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal standplaatsen’.

b      Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – standplaatsen 2’ zijn de gronden tevens bestemd voor het graveren van autoruiten, met dien verstande dat deze activiteit maximaal 6 keer per jaar, gedurende steeds 1 dag, mag worden uitgeoefend.

 

18.4       Wijzigingsbevoegdheid

a      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ al dan niet voorzien van de aanduiding ‘bijgebouwen’, indien betreffende gronden worden verkocht ter vergroting van een aangrenzend woonperceel, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1    De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

2    De karakteristiek van de openbare ruimte mag niet onevenredig worden aangetast.

b      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en de gronden binnen de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ te voorzien van de aanduiding ‘terras’, indien de aangrenzende bebouwing wordt gebruikt ten behoeve van een horecabedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1    De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.

2    De karakteristiek van de openbare ruimte mag niet onevenredig worden aangetast.

 

 

 

Artikel 19        Wonen

19.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    woondoeleinden;

b    woondoeleinden in woonwagens ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’;

c    aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;

d    detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

e    bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’;

f     een kantoor ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 01';

g    een kantoor en opslag ten behoeve van een groothandel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 02';

h    publiekverzorgend ambacht, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – publiekverzorgend ambacht’;

i      een kantoor en magazijn ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm ven bedrijf – kantoor en magazijn’;

j      een praktijkruimte ter plaatse van de aanduiding ‘praktijkruimte’;

k    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

l      ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' tevens voor behoud en bescherming van een rijksmonument.

 

19.2       Bouwregels

 

19.2.1    Algemeen

a      Voor het bouwen van woningen/woonwagens en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel/de standplaats niet meer mag bedragen dan:

1    vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen:

-   voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m²: 50%;

-   voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m²: 50% van 500 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²;

-   voor een bouwperceel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende regeling 1’: 35%

2    twee-aaneen gebouwde woningen: 60%;

3    aaneengebouwde woningen: 70%;

4    rug-aan-rugwoningen: 70%;

5    patiowoningen: 75%, met dien verstande dat binnen het bouwvlak per bouwperceel een oppervlakte van 20 m2 onbebouwd dient te blijven;

6    woonwagens: 60% per standplaats.

 

19.2.2    Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Ter plaatse van de aanduiding:

1    ‘vrijstaand’;

2    ‘specifieke bouwaanduiding – vrijstaand geschakeld’;

3    'twee-aaneen’;

4    'aaneengebouwd’;

5    'gestapeld';’

6    ‘specifieke bouwaanduiding – patio’;

7    ‘specifieke bouwaanduiding – rug aan rug’;

dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.

b      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       Het toevoegen van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.

d      De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

e      De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven f. Indien de bestaande breedte van een hoofdgebouw mee bedraagt dan 10 m, dan betreft de bestaande breedte de maximale breedte van het hoofdgebouw.

f        Een vrijstaande woning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i.

g       De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

i        De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:

1    ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2    ‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

3    ‘aaneengebouwd’ bij eindwoningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.

Indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de toegestane afstand, dan bedraagt de bestaande afstand de minimaal aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

j        Hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°.

 

19.2.3    Aanbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduidingen 'bijgebouwen' worden gebouwd.

b      Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

1    De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

4    De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.

c       Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

4    De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.

5    De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.

d      Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:

1    Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:

-        kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;

-        van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;

-        van 1.000 m² tot en met 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 75 m²;

-        groter dan 2.000 m2 mag niet meer bedragen dan 100 m2;

-        ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ mag niet meer bedragen dan 150 m²;

-        ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van kantoor - 01’ mag niet meer bedragen dan 325 m2;

-        ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van kantoor - 02’ mag niet meer bedragen dan 315 m2;

-        ter plaatse van de aanduiding ‘praktijkruimte’ mag niet meer bedragen dan 120 m²;

-        mag ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’ worden vermeerderd met maximaal het oppervlak dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwd oppervlak (m2)’;

-        ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende regeling 1’ mag niet meer bedragen dan 300 m2;

-        ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende regeling 2’ mag niet meer bedragen dan 565 m2.

2    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

4    Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.

5    Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 19.2.1 mag niet worden overschreden.

e      In afwijking van het bepaalde onder d mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende bijgebouwenregeling’ bijgebouwen ook voor de voorgevellijn worden gebouwd, waarbij het aanduidingsgebied volledig mag worden bebouwd, maar wel dient te worden meegerekend in de maximum oppervlakte aan bijgebouwen zoals geregeld sub d onder 1.

f        In afwijking van het bepaalde onder d mogen bijgebouwen en overkappingen bij rug-aan-rugwoningen voor de voorgevel worden gebouwd.

g       In afwijking van het bepaalde onder d mogen bijgebouwen en overkappingen bij gestapelde woningen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ en mag het aanduidingsgebied volledig worden bebouwd.

h      In afwijking van het bepaalde onder d mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – kantoor en magazijn’ de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen worden vermeerderd met maximaal 20 m2.

i        Bijgebouwen bij functies zoals genoemd in lid 19.1 onder d en h mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m².

j        Bijgebouwen bij de functie zoals genoemd in lid 19.1 onder e mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwd oppervlak (m2)’.

k      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:

1    De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2    De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5 m.

3    De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4    De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m.

l        In afwijking van het hiervoor bepaalde geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij patiowoningen dat achter de achtergevel een ruimte van minimaal 20 m² onbebouwd dient te blijven.

 

19.2.4    Woonwagenstandplaatsen

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’ gelden de volgende bepalingen:

a      Het aantal woonwagenstandplaatsen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.

b      De oppervlakte per woonwagen mag niet meer bedragen dan 75 m².

c       De bouwhoogte van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

d      De afstand tussen twee woonwagens mag niet minder bedragen dan 5 m.

e      De oppervlakte aan bijgebouwen mag per standplaats niet meer bedragen dan 30 m².

f        De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

g       De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

19.2.5    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat constructies voor het leiden van bomen op niet minder dan 2 m uit de perceelsgrens mogen worden gebouwd.

c       De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ niet meer mag bedragen dan 2 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

f        Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

 

19.2.6    Overkappingen

Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.

b      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

d      Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.

e      Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.

 

19.3       Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2    indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de monumentale waarden van rijksmonumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument';

3    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

19.4       Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      het bepaalde in lid 19.2.2 onder d om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

b      Het bepaalde in lid 19.2.5 onder d voor het toestaan van een hogere terrein- en erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, buiten de aanduiding ‘bijgebouwen’, mits:

1    de terrein- en erfafscheiding wordt opgericht op het zijerf dat naar de weg of openbaar groen is gericht;

2    de bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding maximaal 2 m bedraagt;

3    indien grenzend aan het zijerf van derden, de terrein- en erfafscheiding minimaal 2 m voor de hoek eindigt of voldoende terugspringt;

4    de terrein- en erfafscheiding niet verder dan halverwege de woning (gemeten vanaf de achterzijde) wordt gebouwd;

5    te terrein- en erfafscheiding is afgestemd op het hoofdgebouw, zowel qua materiaal als vormgeving;

6    de terrein- en erfafscheiding bij voorkeur wordt uitgevoerd in baksteen, eventueel gecombineerd met houten elementen. Geheel hout is enkel bij een lengte tot 5 m acceptabel;

7    bij een lengte groter dan 5 m geleding wordt toegepast in hoogte, diepte en/of materiaal;

8    bij een lengte groter dan 10 m onderbrekingen worden aangebracht van minimaal 2 m breed of de terrein- en erfafscheiding terugspringt met ten minste 1 m.

 

19.5       Specifieke gebruiksregels

a      Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

1    De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.

2    De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².

3    Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.

4    Detailhandel is niet toegestaan.

5    De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

b      Binnen de bestemming ‘Wonen’ is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – publiekverzorgend ambacht’ een publiekverzorgend ambacht met ondergeschikte detailhandel toegestaan, met dien verstande dat:

1    de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de ondergeschikte detailhandel niet meer mag bedragen dan 20% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het publiekverzorgende ambacht;

2    het assortiment beperkt dient te blijven tot de goederen en zaken die ter plaatse worden gebruikt of in directe relatie staan tot het uitgeoefende ambacht.

c       Binnen de bestemming ‘Wonen’ is ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van kantoor – 01’ een kantoor toegestaan, met dien verstande dat:

1    de oppervlakte ten behoeve van kantoor niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het aanduidingsvlak.

 

 

 

Artikel 20        Leiding – Riool

20.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a      de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse rioolleidingen.

 

20.2       Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend worden gebouwd:

a      bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse rioolleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

 

20.3       Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

a      het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolleidingen zijn gewaarborgd;

b      het bevoegd gezag schriftelijk advies dient te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

20.4       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.4.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Riool’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

b      het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

c       diepploegen;

d      het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

e      het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

f        het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

g       het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

 

20.4.2    Uitzonderingen

Het in lid 20.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

20.4.3    Toelaatbaarheid

a      De in 20.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolleidingen is gewaarborgd.

b      Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

 

 

 

Artikel 21        Waarde – Archeologie 2

21.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

 

21.2       Bouwregels

21.2.1    Omgevingsvergunning

a      De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.

b      Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

1    er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

2    schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.

 

21.2.2    Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

a      In de situatie als bedoeld in 21.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b      Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

21.2.3    Uitzonderingen

Het bepaalde in de leden 21.2.1 en 21.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

a      vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

b      een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 100 m2;

c       een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of

d      een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

 

21.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

21.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

a      Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

b      Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;

c       Het ophogen en egaliseren van gronden;

d      Het verlagen van het waterpeil;

e      Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f        Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;

g       Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;

h      Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;

i        Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;

j        Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;

k      Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

 

21.3.2    Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 21.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

a      maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 21.3.1 sub b, g of h ;

b      een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 100 m2;

c       ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;

d      het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;

e      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;

f        mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.

 

21.3.3    Rapport en toelaatbaarheid

a      De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 21.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.

b      Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 21.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

c       Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

1    er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

2    schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.

 

21.3.4    Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

a      In de situatie als bedoeld in lid 21.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

b      Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

21.4       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

a      uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b      het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

 

 

 

Artikel 22        Waarde – Archeologie 3

22.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

 

22.2       Bouwregels

22.2.1    Omgevingsvergunning

a      De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.

b      Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

1    er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

2    schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.

 

22.2.2    Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

a      In de situatie als bedoeld in 22.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b      Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

22.2.3    Uitzonderingen

Het bepaalde in de leden 22.2.1 en 22.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

a      vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

b      een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;

c       een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of

d      een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

 

22.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

22.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

a      Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

b      Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;

c       Het ophogen en egaliseren van gronden;

d      Het verlagen van het waterpeil;

e      Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f        Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;

g       Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;

h      Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;

i        Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;

j        Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;

k      Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

 

22.3.2    Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 22.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

a      maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 22.3.1 sub b, g of h ;

b      een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;

c       ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;

d      het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;

e      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;

f        mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.

 

22.3.3    Rapport en toelaatbaarheid

a      De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 22.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.

b      Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 22.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

c       Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

1    er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

2    schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.

 

22.3.4    Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

a      In de situatie als bedoeld in lid 22.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

b      Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

22.4       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

a      uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b      het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

 

 

 

Artikel 23        Waarde – Archeologie 4

23.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.

 

23.2       Bouwregels

23.2.1    Omgevingsvergunning

a      De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.

b      Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

1    er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

2    schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.

 

23.2.2    Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

a      In de situatie als bedoeld in 23.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b      Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

23.2.3    Uitzonderingen

Het bepaalde in de leden 23.2.1 en 23.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

a      vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

b      een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 250 m2;

c       een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of

d      een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

 

23.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

23.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

a      Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

b      Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;

c       Het ophogen en egaliseren van gronden;

d      Het verlagen van het waterpeil;

e      Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f        Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;

g       Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;

h      Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;

i        Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;

j        Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;

k      Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

 

23.3.2    Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 23.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

a      maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 23.3.1 sub b, g of h ;

b      een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 250 m2;

c       ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;

d      het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;

e      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;

f        mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.

 

23.3.3    Rapport en toelaatbaarheid

a      De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 23.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.

b      Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 23.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

c       Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

1    er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

2    schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.

 

23.3.4    Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

a      In de situatie als bedoeld in lid 23.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

b      Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

23.4       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

a      uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b      het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

 

 

 

Artikel 24        Waarde – Archeologie 5

24.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond te verwachten archeologische waarden.

 

24.2       Bouwregels

24.2.1    Omgevingsvergunning

a      De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden.

b      Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

1    er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

2    schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de bouwvergunning verbonden voorschriften.

 

24.2.2    Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

a      In de situatie als bedoeld in 24.2.1 onder b sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten/archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

b      Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

24.2.3    Uitzonderingen

Het bepaalde in de leden 24.2.1 en 24.2.2 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

a      vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

b      een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 2.500 m2;

c       een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of

d      een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter.

 

24.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

24.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1, onder b, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

a      Het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

b      Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;

c       Het ophogen en egaliseren van gronden;

d      Het verlagen van het waterpeil;

e      Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;

f        Het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;

g       Het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;

h      Het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;

i        Het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;

j        Het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;

k      Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.

 

24.3.2    Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 24.3.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

a      maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 24.3.1 sub b, g of h ;

b      een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 2.500 m2;

c       ten dienste van archeologisch onderzoek of het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige;

d      het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;

e      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, of;

f        mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, kapvergunning of een ontgrondingvergunning.

 

24.3.3    Rapport en toelaatbaarheid

a      De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 24.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van verleende vergunningen en/of feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd, dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord.

b      Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 24.3.1, wint bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

c       Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport of de overlegde gegevens als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:

1    er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

2    schade door werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften.

 

24.3.4    Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

a      In de situatie als bedoeld in lid 24.3.3 onder c sub 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

1    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

2    de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;

3    de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

b      Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

24.4       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

a      uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;

b      het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

 

 

 

Hoofdstuk 3  Algemene regels

Artikel 25        Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 26        Algemene bouwregels

26.1       Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.

b      Indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte en het maximum bebouwingspercentage.

 

 

Artikel 27        Algemene gebruiksregels

27.1       Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a      Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b      Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

 

27.2       Afwijking van de gebruiksregels

a      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 27.1 onder b en toestaan dat een aangebouwd bijgebouw bij een woning binnen de bestemming 'Wonen' wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1    een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;

2    de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m².

b      Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

27.3       Ondergeschikte functie

Indien in de afzonderlijke bestemmingen in hoofdstuk 2 niet specifiek een regeling is opgenomen voor een ondergeschikte functie, dan mag deze ondergeschikte functie maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grondvloer van het hoofdgebouw als zodanig gebruiken tot een maximum vloeroppervlak van 60 m².

 

 

Artikel 28        Algemene aanduidingsregels

 

28.1       Geluidzone – industrie

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ zijn, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen toegelaten, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.

 

28.2       Vrijwaringszone – molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van de windvang van de aanwezige molen.

 

28.2.1    Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ gelden de volgende aanvullende bepalingen:

a      De bouwhoogte van de bestaande hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.

b      De bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

28.2.2    Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 28.2.1, ten behoeve van het toestaan van een grotere bouwhoogte van gebouwen, mits:

a      de bouwhoogte niet meer bedraagt dan maximaal is toegestaan op grond van de regels in de betreffende bestemming;

b      de windvang van de molen niet onevenredig wordt aangetast.

 

28.2.3    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

a      Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

1    het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;

2    het ophogen van gronden;

3    het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.

b      Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

1    het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

2    reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

c       De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.

 

 

Artikel 29        Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:

a      het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:

1    daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;

2    dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing;

b      het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.

 

De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast. Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:

a      de bebouwingstypologie (vrijstaand, geschakeld, twee-aaneen, aaneengebouwd, patio, rug aan rug,  of gestapeld) wordt aangetast;

b      de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;

c       de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.

 

 

Artikel 30        Overige regels

30.1       Bepaling ter algemene bescherming van het plan

Wat betreft het bepaalde in artikel 9 lid 2 Woningwet (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening) blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard in dit plangebied buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b      bereikbaarheid gebouwen voor wegverkeer;

c       brandblusvoorzieningen;

d      bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

e      bouwen op de weg;

f        erf- en terreinafscheidingen;

g       bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

h      parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

De bouwverordening dient te worden gelezen zoals deze luidt ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan.

 

30.2       Meerdere vergunningen

Wat betreft het bepaalde in de artikelen 21, 22, 23 en 24 (Waarde – Archeologie 2, Waarde – Archeologie 3, Waarde – Archeologie 4 en Waarde – Archeologie 5) is de volgende bepaling van toepassing:

a      voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.

 

 

 

Hoofdstuk 4    Overgangs- en slotregels

Artikel 31        Overgangrecht

31.1       Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

31.2       Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 32        Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Someren-Dorp’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, juni 2013                                                    Vastgesteld: 26 juni 2013