De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woondoeleinden;
b aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
c een kantoor ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
d bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’;
e ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' tevens voor behoud en bescherming van een gemeentelijk monument;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
a Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:
1 vrijstaande woningen:
- voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m² 50%;
- voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m² 250 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²;
2 twee-aaneen gebouwde woningen: 60%;
3 aaneengebouwde woningen: 70%.
b Het op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande bebouwingspercentage dat meer bedraagt dan onder a is voorgeschreven, mag als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Ter plaatse van de aanduiding:
1 ‘vrijstaand’;
2 'twee-aaneen’;
3 'aaneengebouwd’;
dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.
b Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
c Het toevoegen van woningen is niet toegestaan.
d De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.
e De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven f.
f Een vrijstaande woning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i.
g De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
h De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
i De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:
1 ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;
2 ‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;
3 ‘aaneengebouwd’ bij eindwoningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.
j Hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°.
k De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die meer bedragen dan onder d t/m h en j is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
l De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die minder bedragen dan onder f, i en j is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.
b Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:
1 De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
2 De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3 De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
4 De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
c Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
1 De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
2 De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3 De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
4 De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.
5 De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.
d Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:
1 Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:
- kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;
- van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;
- groter dan 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 75 m²;
- ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ mag niet meer bedragen dan 160 m²;
- ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’ mag niet meer bedragen dan 150 m².
2 De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3 De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
4 Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.
5 Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 12.2.1 mag niet worden overschreden.
e In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
1 De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.
2 De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.
3 De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
4 De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m.
f De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die meer bedragen dan onder b t/m f is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
g De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten die minder bedragen dan onder b t/m f is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.
b De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.
c De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.
d De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m.
e De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
f Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.
Bij iedere woning mogen overkappingen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:
a De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.
b De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.
e Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.
a Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
1 indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
2 indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de monumentale waarden van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';
3 ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a het bepaalde in lid 12.2.2 onder d om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
b de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn zoals bepaald in 12.2.4 en achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw een bouwhoogte van maximaal 2 m toe te staan in een naar de weg gekeerde zijdelingse perceelgrens in het geval van hoeksituaties.
a Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
1 De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.
2 De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².
3 Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.
4 Detailhandel is niet toegestaan.
5 De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
b Het gebruik ten behoeve van bestaande functie zoals genoemd in lid 12.1 onder c, d en e mag worden uitgebreid met niet meer dan 15% van het beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
c Binnen de bestemming 'Wonen' mogen woningen ook worden bewoond door maximaal 4 arbeidsmigranten.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a het maximum aantal arbeidsmigranten dat in een woning woont, zoals bepaald in 12.5 onder c, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1 Het maximum aantal huisvestingsplaatsen in een woning mag niet meer bedragen dan 10.
2 Het woonoppervlak per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 12 m².
3 Het slaapvertrek per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 6 m².
4 Aan gezamenlijke voorzieningen dient minimaal aanwezig te zijn:
a een volwaardige keuken per 8 huisvestingsplaatsen;
b een douche-/badruimte per 4 huisvestingsplaatsen;
c een toiletruimte per 4 huisvestingsplaatsen;
met dien verstande dat naar boven afgerond dient te worden.
5 Op eigen terrein dient minimaal 1 parkeerplaats per 3 huisvestingsplaatsen aanwezig te zijn, met dien verstande dat naar boven afgerond dient te worden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het vestigen van detailhandelsbedrijven door het toevoegen van de aanduiding ‘detailhandel’ met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a Detailhandel mag uitsluitend in de bebouwing plaatsvinden.
b Detailhandel mag uitsluitend op de begane grond plaatsvinden.
c Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen mag in afwijking van het bepaalde in lid 12.2.3 sub d onder 1 niet meer bedragen dan 150 m².
d De vloeroppervlakte in gebruik ten behoeve van detailhandel mag niet meer bedragen dan 150 m2.
e Het gebruik van bijgebouwen voor detailhandel mag uitsluitend plaatsvinden indien de bijgebouwen direct vanaf de weg zichtbaar en bereikbaar zijn.
f Wijziging ten behoeve van het vestigen van een supermarkt is niet toegestaan.