Artikel 6 Verkeer-Verblijfsgebied
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene ontheffingsregels
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Artikel 13 Algemene procedureregels
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan ‘Uitbreiding Lierop’ van de gemeente Someren.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02009001-0200 met de bijbehorende regels.
aanbouw:
een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
aaneengebouwd
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
aan-huis-gebonden beroep:
het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met dien verstande dat de woonfunctie hoofdfunctie blijft.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
bebouwingsvlak:
een op de plankaart aangegeven vlak, waarbinnen krachtens deze voorschriften bepaalde bebouwing mag worden gebouwd.
bestaande bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging
van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip
aangevraagde vergunning.
bestaand gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijgebouwen:
een gebouw, dat niet direct ten dienste staat van de woonfunctie, zoals een garage, berging of hobbyruimte en dat zowel qua afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwmassa's:
een
verzameling gebouwen bestaande uit:
- één vrijstaand hoofdgebouw, danwel
- twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
buitenwerks
gevelvlak:
het
gedeelte van de buitenmuur van een gebouw dat zich aan de buitenzijde van het
gebouw bevindt.
carport:
een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, danwel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.
functie:
doeleinde ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen
en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
halfvrijstaande bebouwing
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd en aan de andere zijde niet.
hoofdfunctie:
een functie
waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 40% van de
vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.
patio(bebouwing):
een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door gevels van belendende, dan wel op het eigen perceel aanwezige bebouwing.
peil:
het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein of
tot aan de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse.
twee-aaneen:
bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen.
voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
vrijstaand:
bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.
woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten c.q. gerekend:
de afstand
tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
het bebouwd
oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.
het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming.
de breedte, diepte
van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de goothoogte
van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de inhoud
van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, zulks met inbegrip van erkers en aanbouwen, met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen.
oppervlakte
van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart
van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau
van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, dan wel indien het bouwwerk uit meerdere
bouwlagen bestaat, over de laag met het grootste oppervlak.
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarische bodemexploitatie met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van weidegebied en/of teelt van agrarische producten;
b water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
c waterberging ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’;
d groenvoorzieningen.
3.2.1 Gebouwen
Op
of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a Op deze gronden mogen uitsluitend erf- en
terreinafscheidingen worden gebouwd.
b De bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
Burgemeester
en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor
het bouwen van schuilgelegenheden voor vee, met dien verstande dat:
a het aantal schuilgelegenheden niet meer mag
bedragen dan 1 per bestemmingsvlak;
b de bebouwde oppervlakte per
schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan
c de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b bermen en beplantingen;
c speelvoorzieningen;
d water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e voorzieningen voor langzaam verkeer;
f
parkeren met
bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
groen – parkeren’;
g
nutsvoorzieningen;
h
voorzieningen
voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen.
De
tot ‘Groen’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten
dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, met
inachtneming van het volgende:
a
De inhoud van
gebouwen, met uitzondering van het onder c bepaalde, mag niet meer dan
b
De bouwhoogte
van gebouwen mag niet meer dan
c
De
oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw
ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud
hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofd-gebouwen;
b tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofd-gebouwen of woonwagens ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - woonwagenstandplaats’.
alsmede voor:
c in- en uitritten;
d parkeervoorzieningen;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f groen en groenvoorzieningen.
Op of in deze gronden mogen uitsluitend ondergeschikte uitbouwen bij de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen (niet zijnde woonwagens) worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:
a De bouwgrens binnen de bestemmingen ‘Wonen-
b De breedte van een uitbouw bedraagt niet meer
dan 40% van de gevel waarin de uitbouw wordt gebouwd, met een maximumbreedte
van
c De bouwhoogte van een uitbouw is maximaal gelijk aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag ten hoogste
5.2.3 Carports
Bij iedere woning mag één carport worden gebouwd, waarbij moet worden
voldaan aan de volgende eisen:
a
De lijn
evenwijdig aan en op een afstand van
b
De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan
De voor ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a
buurtontsluitingen;
b
woonstraten;
c
parkeervoorzieningen;
alsmede
voor:
d
voorzieningen
voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;
e
groenvoorzieningen;
f
speelvoorzieningen;
g
waterlopen,
infiltratievoorzieningen en nutsvoorzieningen.
De
tot ‘Verkeer-Verblijfsgebied’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met
bouwwerken ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van
wegen, de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, met
inachtneming van het volgende:
a
De inhoud van
gebouwen, met uitzondering van het onder c bepaalde, mag niet meer dan
b
De hoogte van
gebouwen mag niet meer dan
c
De
oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw
ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud
hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan
De voor ‘Wonen-
a
woondoeleinden;
b
aan huis
gebonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;
c
voorzieningen
van verkeer en verblijf;
d
parkeervoorzieningen;
e
groenvoorzieningen;
f
nutsvoorzieningen;
g
water en
waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2.1 Algemeen
Het bebouwingspercentage voor hoofdgebouwen, aan-
en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:
a
50% voor
vrijstaande hoofdgebouwen op een perceel met een perceelsoppervlakte tot en met
b
50%
vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan
c
60% voor
twee-aaneen hoofdgebouwen;
d 70% voor aaneengebouwde hoofdgebouwen.
7.2.2 Hoofdgebouwen
a
Ter plaatse
van de aanduiding:
1
‘vrijstaand’;
2
‘twee-aaneen’;
3
‘aaneengebouwd’;
dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.
b
Hoofdgebouwen
mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
c
De voorgevel
van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op
een afstand van niet meer dan
d De breedte van het
hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
e De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’.
f De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’.
g De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:
1 ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder
bedragen dan
2 ‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder
bedragen dan
3 ‘aaneengebouwd’ bij eindwoningen niet minder
bedragen dan
7.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming ‘Wonen-
a Aanbouwen mogen worden gebouwd aan de
achtergevel van twee-aaneen en aaneengebouwde hoofdgebouwen, met inachtneming
van de volgende bepalingen:
1
De aanbouwen
mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
2
De goothoogte
mag maximaal
3
De
gezamenlijke diepte van hoofdgebouw en aanbouw mag niet meer bedragen dan
4
De afstand
tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
b Aanbouwen mogen worden gebouwd aan de
achtergevel van vrijstaande hoofdgebouwen, met inachtneming van de volgende
bepalingen:
1
De aanbouwen
mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.
2
De goothoogte
mag maximaal
3
De afstand
tot de achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
c Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd
achter en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste
1
het
gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op percelen:
-
kleiner dan
-
van
-
groter dan
2
de goothoogte
niet meer dan
3
Het
bebouwingspercentage zoals bedoeld in 7.2.1 mag niet worden overschreden.
7.2.4 Woonwagens
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - woonwagenstandplaats’ mogen woonwagens worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a De oppervlakte per woonwagen mag niet meer
bedragen dan
b De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
c De afstand tussen twee woonwagens mag niet
minder bedragen dan
d Bijgebouwen, zoals sanitaire units en
bergingsruimten, mogen worden gebouwd, mits deze worden gesitueerd achter de
achtergevel, tot een totale oppervlakte van niet meer dan
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag ten hoogste
7.2.6 Carports
Buiten het bepaalde onder 7.2.3 onder c, ten
aanzien van de afstand tot de voorgevel, mag bij iedere woning één carport worden gebouwd, waarbij moet worden
voldaan aan de volgende eisen:
a
De lijn
evenwijdig aan en op een afstand van
b
De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan
7.3 Nadere eisen
a Burgemeester en Wethouders kunnen nadere
eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de
dakvorm van hoofd- en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde,
alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.
b De onder a genoemde nadere eisen mogen
slechts worden gesteld met inachtneming van de bebouwingsvoorschriften:
1
indien dit
noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het
stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een
verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande
bebouwing;
2
ter
voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van
aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing
te verlenen van:
a het bepaalde onder 7.2, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
Van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang is sprake als door een bebouwings- of gebruiksinitiatief:
1
de
bebouwingstypologie zoals aangeduid (vrijstaand, twee-aaneen of aaneengebouwd)
wordt aangetast;
2
de karakteristiek
van de openbare ruimte wordt aangetast;
3
de
diversiteit (qua verschijning, functie of tijdsbeeld) en de historische of
stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.
4
de
bebouwingspercentages worden overschreden.
b de maximale breedte van een woning zoals
bepaald in 7.2.2 onder d, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
De ontheffing kan uitsluitend worden verleend bij
vrijstaande woningen.
2
Voor iedere meter dat de breedte van de woning het maximum van
7.5 Specifieke
gebruiksregels
a Binnen
de bestemming ‘Wonen-
1
De activiteit
mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw of een aangebouwd bijgebouw.
2 De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw.
3
Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op
de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de
parkeerbehoeften veroorzaken.
4
Detailhandel
is niet toegestaan.
5
De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
De voor ‘Leiding-Riool’ (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding en/of bescherming van:
1 ondergrondse rioolwatertransportleiding.
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend worden gebouwd:
bouwwerken voor de aanleg en
instandhouding van de ondergrondse rioolwatertransportleidingen tot een
maximale bouwhoogte van
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:
a van het bepaalde in 8.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:
1 het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolwatertransportvoorzieningen zijn gewaarborgd;
2 burgemeester en wethouders schriftelijk advies dienen te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding-Riool’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
b het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
c het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
d het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
e het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
Het in 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
a De in 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energie- en afvalwatervoorziening zijn gewaarborgd.
b Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 8.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
10.1
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval verstaan:
a gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
b gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
10.2
Ontheffing gebruiksregels
a Burgemeester en
wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 10.1 onder b en
toestaan dat een aangebouwd bijgebouw bij een woning binnen de bestemming ‘Wonen-
1 een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
2
de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende
regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van
b Burgemeester en wethouders trekken de
ontheffing, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de
ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer
aanwezig is.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:
a het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:
1 daarvoor in deze regels geen bijzondere ontheffingsbevoegdheden zijn opgenomen;
2 dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing;
b het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.
c de situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn dan is bepaald in artikel 7, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
d
het bouwen van (erf)afscheidingen voor de voorgevel tot een hoogte
van maximaal
1
Er is sprake van een hoekwoning.
2 Er mag geen onevenredige afbreuk worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende erven.
3 Er vindt geen onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid plaats.
4 Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het stedenbouwkundig karakter ter plaatse.
De onder a tot en met d geregelde ontheffingen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.
Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:
a de bebouwingstypologie (vrijstaande, twee-aaneen of aaneengebouwd) wordt aangetast;
b de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
c de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigingen ten behoeve van:
a de bouw van woningen ter
plaatse van de aanduiding ‘wro-zone-wijzigingsgebied
1 het één vrijstaande woning óf twee halfvrijstaande (twee-aaneen) woningen betreft;
2 de goot- en bouwhoogte aansluiten bij de goot- en bouwhoogte van omliggende woningen;
3 voor het overige wordt aangesloten bij de bepalingen in artikel 7 (Wonen-2);
4 het plan stedenbouwkundig/ruimtelijk inpasbaar is;
5 er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
6 er geen bezwaren zijn uit oogpunt van archeologie, flora & fauna en waterhuishouding;
7 het plan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma;
8 het plan geen financiële risico’s en gevolgen heeft voor de gemeente, die redelijkerwijs niet bij de gemeente horen te liggen. De bepalingen van Hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening zijn hierop van toepassing.
b de bouw van woningen ter
plaatse van de aanduiding ‘wro-zone-wijzigingsgebied
1 het maximaal vier vrijstaande woningen betreft;
2 de goot- en bouwhoogte aansluiten bij de goot- en bouwhoogte van omliggende woningen;
3 voor het overige wordt aangesloten bij de bepalingen in artikel 7 (Wonen-2);
4 het plan stedenbouwkundig/ruimtelijk inpasbaar is;
5 er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
6 er geen bezwaren zijn uit oogpunt van archeologie, flora & fauna en waterhuishouding;
7 het plan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma.
8 het plan geen financiële risico’s en gevolgen heeft voor de gemeente, die redelijkerwijs niet bij de gemeente horen te liggen. De bepalingen van Hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening zijn hierop van toepassing.
Bij toepassing van een ontheffing of wijziging op grond van artikel 3.6 Wro, welke onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
a Geen bouwwerk of complex van bouwwerken mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
b Wat betreft het bepaalde in artikel 9 lid 2 Woningwet (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening) blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard in dit plangebied buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
1 de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
2 bereikbaarheid gebouwen voor wegverkeer;
3 brandblusvoorzieningen;
4 bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
5 bouwen op de weg;
6 erf- en terreinafscheidingen;
7 bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
8 parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
De bouwverordening dient te worden gelezen zoals deze luidt ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan.
a Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning,
en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet
wordt vergroot:
1 gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2 na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar
na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor
het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder
a met maximaal 10%.
c Het
bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder
vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
a Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het
bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat
plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en
omvang wordt verkleind.
c Indien
het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d Het
bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Uitbreiding Lierop’.
Rosmalen, februari 2010 Vastgesteld: 24 februari 2010
Croonen Adviseurs b.v.