In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Kom Zegge’ van de gemeente Rucphen;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2585M0001-DEF1 met de bijbehorende regels;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2585M0001-DEF01;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden;
een beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;
het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;
de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond;
een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen en/of het houden van dieren;
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
de grens van een bouwvlak;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
de grens van een bouwperceel;
bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangegeven, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen en die bestemd is op normale wijze en regelmatig op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen;
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;
ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw, ten behoeve van voorzieningen zoals noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties, balkonhekken, ornamenten, privacyschermen en reclame-uitingen;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals reisbureaus, wasserettes, auto-rijschool en videotheek;
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van drank voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dans een wezenlijk onderdeel vormen;
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
de grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel;
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en cultuur;
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
een gebouw dat bedoeld is voor het stallen van motorvoertuigen;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een verharding opgebouwd uit een materiaal dat na het aanbrengen een solide geheel vormt en niet zonder meer op te delen is;
een hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;
denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
Een tuinbouwbedrijf waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen, permanente tunnels en plastic kassen;
een verharding opgebouwd uit onsamenhangend materiaal dat meer draagkracht levert dan de originele grond;
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, ligging of functie dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereidde en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congressen en vergaderaccommodaties;
een constructie van één of meer dakvlakken;
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal;
een rapport dat verslag doet van het archeologisch onderzoek en voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;
alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen;
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend;
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;
voorzieningen die niet vallen onder de categorie permanente teeltondersteunende voorzieningen, zoals stellages met regenkappen bij grondgebonden teelt van zacht fruit en boomteelthekken.
een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden;
1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
permanente voorzieningen zijn teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, zoals bakken op stellingen (hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen) en containervelden (lage permanente teeltondersteunende voorzieningen). Deze voorzieningen hebben geen directe relatie met het grondgebruik;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
een met een winkel vergelijkbaar bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan diegene die deze diensten afnemen voor publiek;
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals die van deze regels onderdeel uitmaakt en is gebaseerd op de VNG-brochure 2009 Bedrijven en milieuzonering;
de Staat van Horeca-activiteiten zoals die van deze regels onderdeel uitmaakt;
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
een voorziening in, op of boven de grond die door de agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
1. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
2. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
3. bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water). Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeientafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten;
blokken van twee-aaneen gebouwde woningen, waarbij de hoofdgebouwen met elkaar zijn verbonden.
gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers;
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;
de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander hoofdgebouw;
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
bedrijven als genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
de Wet milieubeheer, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
de Woningwet, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke woon-, dag of nachtverblijf van één of meer personen;
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;
door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorziening': uitsluitend voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
c. verhardingen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. gebouwen;
b. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b. de goot- en/of bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
c. de bouwhoogte van hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 5 meter;
d. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65°.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouwbedrijf’:
1. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,00 meter bedraagt;
2. hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 5,00 meter bedraagt;
3. boomteelthekken en overige teeltondersteunende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,50 meter bedraagt, met dien verstande dat voor boomteelthekken, de bouwhoogte maximaal 5,00 meter bedraagt;
4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals silo’s, waarvan de bouwhoogte maximaal 12,00 meter bedraagt;
b. de hoogte van e. f. a. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van agrarisch grondgebruik, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 1,50 meter;
c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2,00 meter.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger, specie, zand en grond.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen in het plan te wijzigen, voor zover het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1’, in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
a. maximaal één nieuwe woning mag worden gebouwd;
b. de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt minimaal 1.000 m²;
c. de breedte van het bouwperceel bedraagt minimaal 30 meter;
d. de voorgevelbreedte van de nieuwe woning bedraagt maximaal 20 meter;
e. de afstand van de nieuwe woning tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 meter;
f. de afstand van de nieuwe woning tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 meter;
g. er dient te worden voldaan aan de artikelen 11.2. en 11.3. van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012, die als bijlage 3 behorende bij deze regels zijn opgenomen;
h. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige archeologische, landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
i. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, verhardingen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. hoofdgebouwen;
b. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b. de gebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de voorgevellijn. Indien voor een bouwperceel twee voorgevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65o.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00 meter;
b. de bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50 meter.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 4.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd;
b. lid 4.2.1, sub c, mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden is tot een gezamenlijke hoogte van maximaal 4,00 meter toegestaan, mits een afstand van 3,00 meter tot de bouwperceelsgrens in acht wordt genomen.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a. het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten;
b. opslag van meer dan 10.000 kilo consumentenvuurwerk;
c. het oprichten van Bevi-inrichtingen en Wgh-inrichtingen.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 4.1.1 voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 4.1.1 ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;
b. lid 4.1.1 om bedrijven toe te laten uit maximaal 1 categorie hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals genoemd in lid 4.1.1;
c. lid 4.4.1 voor de opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden tot op de bouwperceelsgrens.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin, dat de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten kan worden gewijzigd indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen van bedrijven op het milieu als gevolg van technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in ‘Wonen’ met ‘Tuin’, met dien verstande dat:
a. de regels behorende bij de bestemming ‘Wonen’ en ‘Tuin’ van overeenkomstige toepassing zijn;
b. de te realiseren woning(en) passen binnen het geldende gemeentelijk woningbouwprogramma;
c. er aantoonbaar geen milieuhygiënische of overige belemmeringen zijn.
De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. centrumvoorzieningen zoals zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, detailhandel en kantoren;
b. voor de huisvesting van één huishouden;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’: tevens voor horeca-activiteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘zorginstelling’: mede een verzorgingshuis met steunpunt;
e. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. hoofdgebouwen;
b. bijbehorende bouwwerken;
c. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken van maximaal 65°.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. in afwijking van het sub a bepaalde mogen bijbehorende bouwwerken ook buiten het bouwvlak worden opgericht als het hoofdgebouw een woning betreft, mits de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak, overkappingen meegerekend, per bouwperceel maximaal 100 m² bedraagt én de bebouwde oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken maximaal 50% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;
c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter;
d. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00 meter;
b. de bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50 meter.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 5.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd;
b. lid 5.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 sub a voor:
a. het inrichten en/of gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte, ten behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
- de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één huishouden;
- er ontstaat geen zelfstandige woning;
- de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend voor een totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied tot 120 m² mits niet meer dan 70 m² wordt benut voor een aan te bouwen bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg én mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend tot het gebruik van een bestaand bijgebouw, groter dan 70 m², voor mantelzorg mits het totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied niet meer bedraagt dan 120 m² én mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- het betreffende bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
- zodra de noodzaak van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke woonruimte beëindigd en worden de woonvoorzieningen verwijderd;
b. het plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit, ten behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
- de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één huishouden;
- er ontstaat geen zelfstandige woning;
- de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.2 mogen, na een omgevingsvergunning tot afwijking, worden overschreden mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- de goothoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 meter;
- de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 5,00 meter;
- het oppervlak van de woonunit mag maximaal 70 m² bedragen;
- de woonunit past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied en er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- zodra de noodzaak van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke woonruimte beëindigd en wordt de woonunit verwijderd.
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - bovenwoning’: tevens voor een bovenwoning voor de huisvesting van één huishouden;
c. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. hoofdgebouwen;
b. bijbehorende bouwwerken;
c. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken van maximaal 65°;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bovenwoning’ is maximaal één bovenwoning toegestaan. Bewoning vindt plaats boven de eerste bouwlaag.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter;
c. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00 meter;
b. de bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50 meter.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 6.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd;
b. lid 6.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in ‘Wonen’ met ‘Tuin’, met dien verstande dat:
a. de regels behorende bij de bestemming ‘Wonen’ en ‘Tuin’ van overeenkomstige toepassing zijn;
b. de te realiseren woning(en) passen binnen het geldende gemeentelijk woningbouwprogramma;
c. er aantoonbaar geen milieuhygiënische of overige belemmeringen zijn.
De voor ‘Dienstverlening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dienstverlenende bedrijven;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bovenwoning’: tevens voor een bovenwoning voor de huisvesting van één huishouden;
c. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. hoofdgebouwen;
b. bijbehorende bouwwerken;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b. hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
d. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – bovenwoning’ is maximaal één bovenwoning toegestaan. Bewoning vindt plaats boven de eerste bouwlaag.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter;
c. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00 meter;
b. de bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50 meter.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 7.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd;
b. lid 7.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in ‘Wonen’ met ‘Tuin’, met dien verstande dat:
a. de regels behorende bij de bestemming ‘Wonen’ en ‘Tuin’ van overeenkomstige toepassing zijn;
b. de te realiseren woning(en) passen binnen het geldende gemeentelijk woningbouwprogramma;
c. er aantoonbaar geen milieuhygiënische of overige belemmeringen zijn.
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. park, plantsoen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen;
b. extensief recreatief gebruik;
c. andere tot de bestemming behorende voorzieningen.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. gebouwen;
b. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m²;
b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 4,00 meter;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter.
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen alsmede voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’: uitsluitend een begraafplaats;
c. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. hoofdgebouwen;
b. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b. de gebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat, met dien verstande dat voor kerktorens geen maximale hoogtebepaling geldt;
d. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00 meter;
b. de bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50 meter.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 9.2.1, sub b voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd;
b. lid 9.2.1, sub c mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sportvoorzieningen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘sportveld’: uitsluitend een sportveld;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘tennisbaan’: uitsluitend een tennisbaan;
d. parkeervoorzieningen;
e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. andere tot de bestemming behorende voorzieningen.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. gebouwen;
b. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b. in afwijking van het bepaalde in lid 10.2.1, sub a mag buiten het bouwvlak worden gebouwd mits het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage in acht wordt genomen, mits elk gebouw een maximaal bebouwd oppervlak heeft van 200 m² én mits de goothoogte maximaal 3,00 meter bedraagt;
c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte binnen een bouwvlak bedraagt maximaal 4,00 meter;
b. de bouwhoogte buiten een bouwvlak bedraagt maximaal 2,50 meter;
c. de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten en ballenvangers bedraagt maximaal 15 meter.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen, erven en verhardingen;
b. parkeervoorzieningen;
c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d. andere tot de bestemming behorende voorzieningen.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. bijbehorende bouwwerken;
b. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. er mogen erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, mits:
- de horizontale diepte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan 1,50 meter;
- de afstand tot de bestemmingsgrens niet minder bedraagt dan 2,00 meter;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,00 meter;
- de oppervlakte van de erker niet meer bedraagt van 6,00 m².
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte bedraagt:
pergola’s/tuinmeubilair maximaal 2,50 meter;
speeltoestel maximaal 2,50 meter;
lichtmasten maximaal 2,50 meter;
vlaggenmasten, één per erf maximaal 6,00 meter;
erf- en terreinafscheidingen maximaal 1,00 meter;
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3,00 meter.
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, terrassen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, bruggen en nutsvoorzieningen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’: uitsluitend een nutsvoorziening;
c. overige tot de bestemming behorende voorzieningen.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 genoemde bestemming worden opgericht:
a. gebouwen;
b. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Gebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m², met dien verstande dat een groter oppervlak is toegestaan als daartoe een bouwvlak is opgenomen;
b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte bedraagt:
antennes maximaal 5,00 meter;
openbare nutsvoorzieningen maximaal 3,00 meter;
speeltoestellen maximaal 4,00 meter;
masten maximaal 8,00 meter;
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2,00 meter.
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. voor de huisvesting van één huishouden;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: uitsluitend garages als huishoudelijke berg- en werkruimte, voor de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen, en als stalling van voertuigen;
c. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. hoofdgebouwen;
b. bijbehorende bouwwerken;
c. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen, meer dan twee aaneen, worden opgericht;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde hoofdgebouwen worden opgericht;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ mogen uitsluitend twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden opgericht;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden opgericht;
f. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
g. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
h. de breedte van een hoofdgebouw, een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw niet meegerekend, bedraagt ter plaatse van de aanduiding:
aaneengebouwd minimaal 5,40 meter;
gestapeld maximaal 20 meter;
twee-aaneen minimaal 5,40 meter;
vrijstaand minimaal 6,00 en
maximaal 20 meter;
i. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º;
j. de afstand van een hoofdgebouw, een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meegerekend, tot de zijdelingse perceelsgrens, bedraagt ter plaatse van de aanduiding:
aaneengebouwd niet nader bepaald;
gestapeld niet nader bepaald;
twee-aaneen minimaal 2,00 meter aan één zijde;
vrijstaand minimaal 2,00 meter.
Bijbehorende bouwwerken mogen, tenzij de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten’ is opgenomen, in het achtererfgebied worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt, overkappingen meegerekend, per bouwperceel maximaal 100 m², met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken maximaal 50% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;
b. bijbehorende bouwwerken mogen tevens binnen het bouwvlak van de hoofdgebouwen worden gebouwd, waarbij het bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
c. uitsluitend bij vrijstaande hoofdgebouwen mogen slechts aan één en dezelfde zijgevel bijbehorende bouwwerken worden opgericht;
d. de breedte van een met de zijgevel van een hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk bedraagt op gronden met de aanduiding:
aaneengebouwd maximaal 4,00 meter;
gestapeld maximaal 4,00 meter;
twee-aaneen maximaal 4,00 meter;
vrijstaand maximaal 6,00 meter;
e. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter;
f. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65º;
g. de bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 1,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn te worden opgericht;
h. de diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt, te meten vanaf (het verlengde van de) gevellijn, maximaal 15 meter. In afwijking hiervan is de diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet gemaximaliseerd, indien:
- het bijbehorend bouwwerk wordt geplaatst tegen een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk, waardoor de bijbehorende bouwwerken worden verbonden met de achtergevel dan wel zijgevel van het hoofdgebouw;
- het bijbehorend bouwwerk past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
- door de bouw van het bijbehorend bouwwerk geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastliggende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
- het maximale bebouwde oppervlak niet wordt overschreden;
i. in afwijking van het voorgaande mag, ter plaatse van de aanduiding ‘garage’, het bouwvlak volledig worden bebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3,00 meter en een maximaal oppervlak van 30 m² per garage.
Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen in het achtererfgebied worden opgericht, waarbij de maximale bouwhoogte 2,00 meter bedraagt.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover dit noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
c. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 13.2.1, sub f voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op verbeelding aangegeven voorgevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de verbeelding aangegeven voorgevellijn wordt gebouwd;
b. lid 13.2.1, sub g mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden;
c. lid 13.2.1, sub j voor een kleinere afstand.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a. aan huis verbonden bedrijven;
b. aan huis verbonden beroepen in bijbehorende bouwwerken;
c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.
Een aan huis verbonden beroep is als medegebruik toegestaan, mits de activiteiten plaatsvinden in de woning én de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5.1 sub a en sub b voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in een woning en/of bijbehorende bouwwerken en een aan huis verbonden beroep in een bijbehorend bouwwerk, met inachtneming van de volgende regels:
a. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
b. door de uitoefening van de activiteiten wijzigt het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
c. het gebruik heeft en behoudt een kleinschalig karakter en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50 m² ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
d. geen vergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wm, Wabo of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
e. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens gebruiker van de woning is. De gebruiker van de woning dient zelf de activiteiten in de woning of bijbehorend bouwwerk uit te oefenen. Het inhuren van personeel voor het uitoefenen van de activiteiten is niet toegestaan.
f. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
g. de uitoefening van detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende beroep of bedrijf.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.5.1 sub c voor:
a. het inrichten en/of gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte, ten behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
- de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één huishouden;
- er ontstaat geen zelfstandige woning;
- de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 13.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend voor een totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied tot 120 m² mits niet meer dan 70 m² wordt benut voor een aan te bouwen bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg én mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 13.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend tot het gebruik van een bestaand bijgebouw, groter dan 70 m², voor mantelzorg mits het totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied niet meer bedraagt dan 120 m² én mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- het betreffende bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
- zodra de noodzaak van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke woonruimte beëindigd en worden de woonvoorzieningen verwijderd;
b. het plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit, ten behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
- de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
- er is sprake van één huishouden;
- er ontstaat geen zelfstandige woning;
- de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 13.2.2 mogen, na een omgevingsvergunning tot afwijking, worden overschreden mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
- de goothoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 meter;
- de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 5,00 meter;
- het oppervlak van de woonunit mag maximaal 70 m² bedragen;
- de woonunit past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied en er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- zodra de noodzaak van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke woonruimte beëindigd en wordt de woonunit verwijderd.
De voor 'Leiding – Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a. een ondergrondse hoofdtransportgasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
b. het beheer en onderhoud van de leiding;
c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
met de bij a tot en met c behorende:
d. beschermingszones aan weerszijden van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas';
e. voorzieningen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
f. (on)bebouwde gronden.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter.
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 en toestaan dat overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen zijn op de in lid 14.1.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het vellen en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
Het in lid 14.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:
a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 14.5.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend, nadat:
a. is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de leiding;
b. schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
De voor 'Leiding – Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a. een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool';
b. het beheer en onderhoud van de leiding;
c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
met de bij a tot en met c behorende:
d. beschermingszones aan weerszijden van de aanduiding 'hartlijn leiding – riool';
e. voorzieningen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
f. (on)bebouwde gronden;
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 15.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 meter.
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 en toestaan dat overeenkomstig de andere bestemmingen wordt gebouwd, met dien verstande dat:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het vellen en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
Het in lid 15.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:
a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 15.4.1 wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend, nadat:
a. is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de leiding;
b. schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor:
a. de instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden voorkomend in de dorpskern;
met inachtneming van het volgende:
b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste van de in lid 16.1.1 genoemde bestemmingen geen bouwwerken worden opgericht.
Bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 0,30 meter kan worden geplaatst;
- een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 50 m² en dat dieper dan 0,30 meter wordt geplaatst.
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1 sub a, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 50 m² en dieper dan 0,30 meter, met dien verstande dat:
a. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
b. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 16.3 sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
c. in de situatie als bedoeld in het lid 16.3 sub b onder het tweede gedachtestreepje, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d. indien lid 16.3 sub c onder het derde gedachtestreepje van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,30 meter;
b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
d. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
Het in lid 16.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werkzaamheden die:
a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 16.2.1 van toepassing is;
b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.4.1 die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als gebied met een hoge archeologische verwachting legt een in lid 16.3 sub a bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 16.4.3 genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden.
In de situatie als bedoeld in lid 16.4.4, sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien lid 16.4.5, sub c van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
a. het wijzigen van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
b. het verwijderen of wijziging van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor:
a. de instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden voorkomend in de dorpskern;
met inachtneming van het volgende:
b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste van de in lid 17.1.1 genoemde bestemmingen geen bouwwerken worden opgericht.
Bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 0,50 meter kan worden geplaatst;
- een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 100 m² en dat dieper dan 0,50 meter wordt geplaatst.
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1 sub a, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan 0,50 meter, met dien verstande dat:
a. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
b. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 17.3 sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
c. in de situatie als bedoeld in het lid 17.3 sub b onder het tweede gedachtestreepje, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d. indien lid 17.3 sub c onder het derde gedachtestreepje van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,50 meter;
b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
d. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
Het in lid 17.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werkzaamheden die:
a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 17.2 van toepassing is;
b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.4.1 die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als gebied met een hoge archeologische verwachting legt een in lid 17.3 sub a bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 17.4.3 genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden.
In de situatie als bedoeld in lid 17.4.4, sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien lid 17.4.5, sub c van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
a. het wijzigen van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
b. het verwijderen of wijziging van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor:
a. de instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden voorkomend in de dorpskern;
met inachtneming van het volgende:
b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste van de in lid 18.1.1 genoemde bestemmingen geen bouwwerken worden opgericht.
Bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 0,50 meter kan worden geplaatst;
- een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 50.000 m² en dat dieper dan 0,50 meter wordt geplaatst.
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2.1 sub a, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 50.000 m² en dieper dan 0,50 meter, met dien verstande dat:
a. de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
b. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 18.3 sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
c. in de situatie als bedoeld in het lid 18.3 sub b onder het tweede gedachtestreepje, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
d. indien lid 18.3 sub c onder het derde gedachtestreepje van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die gedaan worden tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,50 meter;
b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
d. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
Het in lid 18.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werkzaamheden die:
a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 18.2 van toepassing is;
b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50.000 m²;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.4.1 die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als gebied met een hoge archeologische verwachting legt een in lid 18.3 sub a bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 18.4.3 genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden.
In de situatie als bedoeld in lid 18.4.4, sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien lid 18.4.5, sub c van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
a. het wijzigen van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 5’, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
b. het verwijderen of wijziging van de bestemming ‘Waarde – Archeologie 5’, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het bevoegd gezag kan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
c. de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
e. de dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen.
De in lid 20.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van het radarverstoringsgebied van Vliegbasis Woensdrecht teneinde de verstoring van het radarbeeld te voorkomen.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een hoogte van 63 meter en meer.
Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.1.2 voor het bouwen overeenkomstig het bepaalde in de andere bestemmingen, met dien verstande dat:
a. a. het functioneren van de radar niet in onevenredige mate wordt of kan worden aangetast;
b. schriftelijk advies is verkregen van de Minister van Defensie, DGW&T, directie Brabant.
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:
a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
b. het oprichten van licht- en vlaggenmasten, respectievelijk antennes en overige masten met een bouwhoogte van maximaal 10,00 respectievelijk 15 meter;
c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bouwgrens met maximaal 2,50 meter toelaatbaar.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor:
a. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3,00 meter toelaatbaar.
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende aard jegens één of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht een vergunning tot afwijking verlenen.
Indien afstanden op de datum van de ter inzage legging van de vaststelling van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge de artikelen 3 tot en met 13 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de dag van de vaststelling van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge de artikelen 3 tot en met 13 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Kom Zegge’.