Regels
behorende bij het bestemmingsplan
‘Bestemmingsplan bebouwde kom St. Willebrord, Wilgenstraat
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan
het
bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan bebouwde kom St. Willebrord, Wilgenstraat
2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2584K0003-DEF1 met de bijbehorende regels;
3. kaart
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 0840.2584K0003-DEF1;
4. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6. aan- of uitbouw
een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door de indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig het gebruik van het hoofdgebouw;
7. achtergevel van een gebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van een gebouw;
8. afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde omringende grond;
9. archeologische waarde
de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;
10. Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
11. bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
12. bebouwingspercentage
een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
13.
bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen;
14. bedrijfsmatig gebruik
het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
15. beroepsmatig gebruik
het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor een zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
16. bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
17. bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
18. bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
19. bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw en door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
20. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
21. bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
22. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
23. bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
24. bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
25. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
26. cultuurhistorische waarde
de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied;
27. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
28. erf
een deel van het bouwperceel ten dienste van het gebruik van de aanwezige gebouwen;
29. erfafscheiding
de grens van het erf;
30. escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
31. gebouw
elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
32. gevellijn
denkbeeldige dan wel op de kaart aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
33. hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, ligging of functie dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
34. mantelzorg
alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
35. milieudeskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;
36.
milieuhygiëne
het tegengaan van vervuiling van bodem, lucht en water en de schadelijke gevolgen voor de natuur en de menselijke gezondheid;
37. nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen;
38.
ondergeschikte nevenactiviteit
een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kunnen worden uitgeoefend;
39. overkapping
een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden;
40. peil
§ voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
§ in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
41. prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
42. raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
43. seksautomatenhal
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
44. seksbioscoop en/of -theater
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
45. seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
46. straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
47. voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw;
48. vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;
49. weg
als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
50. woning
een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;
51. Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten
tijde van de inwerkingtreding van het plan;
52. zijgevel van een gebouw
een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1.
afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de
bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een
gebouw;
2.
het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander
terrein
door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en
overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is
bepaald;
3. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen;
4. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
5. de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
6. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
7. het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de
afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder
aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als
schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast
meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder
dan
8. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
9. de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
10. ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen als
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en
overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van
het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q.
bestemmingsgrenzen niet meer dan
3.1.1
Bestemming
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. voor de huisvesting van één huishouden;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’: uitsluitend een tuin;
c. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.1.2 Toelaatbare
bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. vrijstaande hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2.1 Vrijstaande
hoofdgebouwen
Vrijstaande hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ worden opgericht;
b. de goothoogte bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
c.
de breedte van een hoofdgebouw, een
aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw niet meegerekend, bedraagt minimaal 6 en
maximaal
d. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal 65°.
3.2.2 Aan- en
uitbouwen en bijgebouwen
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en
ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden opgericht;
b.
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt
per bouwperceel maximaal
c.
de breedte van een met de zijgevel van een hoofdgebouwen verbonden
bijgebouw bedraagt maximaal
d. bij vrijstaande hoofdgebouwen slechts aan één zijgevel aan- en uitbouwen en
bijgebouwen mogen worden opgericht;
e.
de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk
f.
de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal
g.
de diepte van een hoofdgebouw en
een aangebouwd bijgebouw bedraagt, te meten vanaf (het verlengde van de)
gevellijn, maximaal
- het bijgebouw wordt geplaatst tegen een bestaand vrijstaand bijgebouw, waardoor de bijgebouwen, aan- en uitbouwen worden verbonden met de achtergevel danwel zijgevel van het hoofdgebouw;
- het bijgebouw past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
- door de bouw van het bijgebouw geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastliggende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
- het maximale bebouwde oppervlak niet wordt overschreden.
3.2.3 Bouwwerken geen
gebouwen zijnde
Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen binnen het bouwvlak, ter plaatse van
de aanduiding ‘bijgebouwen’ en ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’ worden opgericht;
b.
de bouwhoogte achter (het verlengde van de) gevellijn bedraagt maximaal
c.
in afwijking van lid 3.2.3, sub b bedraagt de bouwhoogte van een
erfafscheiding die opgericht wordt achter (het verlengde van de) gevellijn
maximaal
d.
de bouwhoogte voor (het verlengde van de) gevellijn bedraagt voor licht-
en vlaggenmasten maximaal
3.3.1 Nadere
eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor zover noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
c. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
3.4.1
Ontheffingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid 3.2.1, sub b mits deze maat met
maximaal
b.
lid 3.2.3, sub d tot een bouwhoogte
voor licht- en vlaggenmasten van maximaal
3.4.2
Procedureregels
Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 9.2.
3.5.1 Uitoefening van beroepsmatige
activiteiten in een woning
De uitoefening van beroepsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
a. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Reclame uitingen dienen geminimaliseerd te worden;
b.
het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard
met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil
zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gezamenlijk maximaal
c. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
d. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
e. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreffen die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
f. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende beroep of bedrijf.
3.6.1 Uitoefening van bedrijfsmatige
activiteiten in een woning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
a. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Reclame uitingen dienen geminimaliseerd te worden;
b.
het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard
met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil
zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gezamenlijk maximaal
c. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
d. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
e. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreffen die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
f. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende beroep of bedrijf.
3.6.2
Mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een bijgebouw, aan- of uitbouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
a.
het oppervlak bedraagt maximaal
b. een bijgebouw ten behoeve van inwonende ouders is aan de woning verbonden en door zijn constructie, afmetingen en architectonische vormgeving ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
c.
indien bij het hoofdgebouw reeds één of meer bijgebouwen rechtmatig
aanwezig zijn, bedraagt door de bouw van een aan- of uitbouw of bijgebouw voor
mantelzorg het totale oppervlak aan bijgebouwen maximaal
d.
de diepte van het hoofdgebouw en een daaraan verbonden bijgebouw voor
inwonende ouders, te meten vanaf (het verlengde van de) gevellijn, bedraagt
maximaal
e. in vrijstaande bijgebouwen mag niet permanent worden gewoond.
3.6.3
Procedureregels
a. Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 9.2.
b. de in lid 3.6.1 en lid 3.6.2 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
5.1 Nadere
eisen
5.1.1 Plaatsbepaling en dakhelling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen;
c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.1.2
Voorwaarden
De in lid 5.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
7.1.1
Ontheffingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels in dit plan voor:
a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
b.
het oprichten van antennes en
masten met een bouwhoogte van maximaal
7.1.2
Procedureregels
a. Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 9.2;
b. de in lid 7.1.1, sub a genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
8.1.1
Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor:
a. het bouwen
van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde van
geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van
maximaal
b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimale afstand door:
-
erkers, balkons en bordessen tot
maximaal
-
ingangspartijen tot maximaal
c. geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk
zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn
verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal
8.1.2
Procedureregel
Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 9.1.
9.1 Procedure
wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan is, met inachtneming van artikel 3.6 Wro, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing.
9.2 Procedure
ontheffingsbevoegdheid
Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de volgende regels in acht te worden genomen:
a. het ontwerpbesluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage en wordt tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld;
b. burgemeester en wethouders maken deze terinzagelegging tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid en tevens langs elektronische weg;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de onder lid 9.2, sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college zienswijzen naar voren brengen tegen het ontwerpbesluit;
e. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
f. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingebracht de beslissing daaromtrent mee.
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.1.1, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in lid 10.1.1, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. lid 10.1.1, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
10.2 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel opgericht kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
§ gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
§ na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 10.2.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.2.1, sub a met maximaal 10 %;
c. lid 10.2.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn opgericht zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende aard jegens één of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van
het bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan bebouwde kom St. Willebrord, Wilgenstraat