|
||
Regels |
|
|
|
|
|
HOOFDSTUK 1 |
||
Artikel 1 |
||
Artikel 2 |
||
|
|
|
HOOFDSTUK 2 |
||
Artikel 3 |
||
Artikel 4 |
||
Artikel 5 |
||
|
|
|
HOOFDSTUK 3 |
||
Artikel 6 |
||
Artikel 7 |
||
Artikel 8 |
||
Artikel 9 |
||
Artikel 10 |
||
|
|
|
HOOFDSTUK 4 |
||
Artikel 11 |
||
Artikel 12 |
||
|
|
|
HOOFDSTUK 1
INLEIDENDE
REGELS
|
||
Artikel 1
|
||
|
|
|
In deze regels wordt verstaan onder: |
||
|
|
|
1.1 |
Plan |
|
Het bestemmingsplan “bebouwde kom St. Willebrord, Emmastraat -
Irenestraat” van de gemeente Rucphen.
|
||
1.2 |
Bestemmingsplan |
|
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat
in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2584K0001-DEF1 met de bijbehorende
regels.
|
||
1.3 |
Kaart |
|
De geometrisch
bepaalde planobjecten al vervat in het
GML-bestand NL.IMRO.
|
||
1.4 |
Aanduiding |
|
Een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels, regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of
het bebouwen van deze gronden.
|
||
1.5 |
Aanduidingsgrens |
|
De grens van een
aanduiding indien het een vlak betreft.
|
||
1.6 |
Aaneengebouwd |
|
Blokken van meer dan twee aaneengebouwde
hoofdgebouwen.
|
||
1.7 |
Aan
huis gebonden beroep |
|
Een beroep dat in een woning door de
bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt en
dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de
woonfunctie in overeenstemming is.
|
||
1.8 |
Aan- of uitbouw |
|
Een uit de gevel springend, in
architectonisch opzicht ondergeschikt deel van
een hoofdgebouw dat door de indeling en
inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden
gebruikt overeenkomstig het gebruik van het
hoofdgebouw.
|
||
1.9 |
Achtererf |
|
Gedeelte van het erf dat aan de achterzijde
van het hoofdgebouw is gelegen.
|
||
1.10 |
Achtergevel van een gebouw |
|
Achtergevel van een gebouw het meest achterwaarts gelegen deel van een
hoofdgebouw.
|
||
1.11 |
Afgewerkt bouwterrein |
|
De gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde omringende grond.
|
||
1.12 |
Bebouwing |
|
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde.
|
||
1.13 |
Bestemmingsgrens |
|
De grens van een bestemmingsvlak.
|
||
1.14 |
Bestemmingsvlak |
|
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming.
|
||
1.15 |
Bouwen |
|
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel
of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats.
|
||
1.16 |
Bouwgrens |
|
De grens van een bouwvlak.
|
||
1.17 |
Bouwperceel |
|
Een aaneengesloten
stuk grond, waarop ingevolge de regels een
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten.
|
||
1.18 |
Bouwperceelgrens |
|
Een grens van een bouwperceel.
|
||
1.19 |
Bouwvlak |
|
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden
zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde zijn toegelaten.
|
||
1.20 |
Bedrijfsmatig gebruik. |
|
Het gebruik van (een gedeelte van) een
gebouw voor het verrichten van werkzaamheden van
dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met
als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te
betrekken, waarbij geen sprake is van een zich
als specifiek opgeleid persoon naar buiten
presenterende beroepsbeoefenaar en waarvan de
omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met
behoud van de woonfunctie, kunnen worden
uitgeoefend.
|
||
1.21 |
Beroepsmatig gebruik |
|
Het gebruik van (een gedeelte van) een
gebouw voor een zelfstandig en onder eigen naam
uitoefenen van een dienstverlenend beroep op
administratief, juridisch, medisch,
therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig,
ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen
gebied door een daarvoor specifiek opgeleid
persoon en waarvan de omvang in activiteiten
zodanig is dat deze, met behoud van de
woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.
|
||
1.22 |
Bestaand |
|
Ten tijde van de inwerkingtreding van het
plan.
|
||
1.23 |
Bijgebouw |
|
Een met het hoofdgebouw verbonden of
daarvan vrijstaand gebouw en door zijn ligging,
functie, constructie of afmetingen ondergeschikt
is aan het hoofdgebouw.
|
||
1.24 |
Bouwlaag |
|
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat
door gelijke of bij benadering gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks
met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw en zolder.
|
||
1.25 |
Bouwwerk |
|
Elke constructie van
enige omvang van hout, steen, metaal of ander
materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met
de grond verbonden is, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond.
|
||
1.26 |
Caravan |
|
Een al dan niet uitklapbare wagen of
voertuig, onder welke benaming ook aangegeven,
die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan
dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één
of meer personen en die bestemd is op normale
wijze en regelmatig op de verkeerswegen als een
aanhangsel van een personenauto te worden
voortbewogen.
|
||
1.27 |
Detailhandel |
|
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden,
hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen, verhuren en/of leveren van
goederen aan diegenen die deze goederen kopen of
huren voor gebruik, verbruik of aanwending
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
|
||
1.28 |
Dienstverlening |
|
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten,
zoals reisbureaus, wasserettes, autorijschool en
videotheek.
|
||
1.29 |
Vier-aaneen |
|
Blokken van vier aaneengebouwde
hoofdgebouwen.
|
||
1.30 |
Erf |
|
Een deel van het bouwperceel ten dienste
van het gebruik van de aanwezige gebouwen.
|
||
1.31 |
Erfafscheiding |
|
De grens van het erf.
|
||
1.32 |
Escortbedrijf |
|
De natuurlijke persoon, groep of
rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie
aanbiedt die op een andere plaats dan in de
bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt
uitgeoefend.
|
||
1.33 |
Gebouw |
|
Elk bouwwerk, dat een
voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
|
||
1.34 |
Geschakeld |
|
Hoofdgebouwen waarvan de hoofdgebouwen door
middel van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen
met elkaar zijn verbonden.
|
||
1.35 |
Gestapeld |
|
Een hoofdgebouw waarin meerdere woningen
zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan
wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per
woning een zelfstandige toegankelijkheid
gewaarborgd is.
|
||
1.36 |
Gevellijn |
|
Denkbeeldige dan wel op de kaart aangegeven
lijn die strak langs de gevel van een gebouw
loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen.
|
||
1.37 |
Hoofdgebouw |
|
Een gebouw, dat op een bouwperceel door
zijn constructie, afmetingen, ligging of functie
dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste
gebouw valt aan te merken.
|
||
1.38 |
Kap |
|
Een constructie van één of meer dakvlakken.
|
||
1.39 |
Maatvoeringsvlak |
|
Een geometrisch bepaald vlak of figuur,
waarmee gronden zijn aangegeven, waar een
bepaalde maatvoering geldt.
|
||
1.40 |
Mantelzorg |
|
Alle vormen van langdurige zorg die niet in
het kader van een hulpverlenend beroep wordt
geboden aan een hulpbehoevende door personen uit
diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening
rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie
en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor
elkaar overstijgt.
|
||
1.41 |
Nutsvoorziening |
|
voorziening ten behoeve van het openbare
nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes,
duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen.
|
||
1.42 |
Ondergeschikte nevenactiviteit |
|
Een activiteit waarvan de omvang zodanig is
dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast
de hoofdfunctie kunnen worden uitgeoefend.
|
||
1.43 |
Overkapping |
|
Een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien
van een gesloten dak en van maximaal twee
wanden.
|
||
1.44 |
Peil |
|
|
||
1.45 |
Prostitutie |
|
Het zich beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen met een
ander tegen vergoeding.
|
||
1.46 |
Raamprostitutie |
|
Een seksinrichting met één of meer ramen
van waarachter de prostitué/prostituee tracht de
aandacht van passanten op zich te vestigen met
als doel het zich beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele handelingen met een
ander tegen vergoeding.
|
||
1.47 |
Seksinrichting |
|
De voor publiek toegankelijke, besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof
zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen
worden verricht, of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder
een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een
erotisch-massagesalon, een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar.
|
||
1.48 |
Stacaravan |
|
Een onderkomen dat uitsluitend dient of kan
dienen tot recreatief woon-, dag- of
nachtverblijf van een of meer personen en dat
door de aanwezigheid van een chassis,
assenstelsel en wielen over een korte afstand
naar een vaste standplaats kan worden verreden,
maar welke niet bestemd is om regelmatig en op
normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel
van een personenwagen te worden voortbewogen.
|
||
1.49 |
Standplaats |
|
Een kavel welke zich bevindt op een
kampeerterrein, bestemd voor het plaatsen van
een kampeermiddel, stacaravan of
vakantiebungalow.
|
||
1.50 |
Twee-aaneen |
|
Blokken van twee aaneengebouwde
hoofdgebouwen, die door middel van één
gemeenschappelijke wand met elkaar zijn
verbonden.
|
||
1.51 |
Verblijfsdoeleinden |
|
Gronden waarbij de nadruk ligt op het
verblijf van personen in het openbaar gebied en
die tevens een verkeersfunctie hebben voor
fietsers en voetgangers.
|
||
1.52 |
Voorerf |
|
Gedeelte van het erf dat aan de voorkant
van het hoofdgebouw is gelegen.
|
||
1.53 |
Voorgevel van een gebouw |
|
Het meest naar de wegzijde gekeerde deel
van een hoofdgebouw.
|
||
1.54 |
Vrijstaand |
|
Een gebouw zonder gemeenschappelijke wand
met een ander gebouw.
|
||
1.55 |
Weg |
|
Als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van
de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten
tijde van de inwerkingtreding van het plan.
|
||
1.56 |
Wgh |
|
De Wet geluidhinder, zoals die luidde ten
tijde van de inwerkingtreding van het plan.
|
||
1.57 |
Ww |
|
De Woningwet, zoals die luidde ten tijde
van de inwerkingtreding van het plan.
|
||
1.58 |
Woning |
|
Een gebouw, dat dient voor de huisvesting
van personen.
|
||
1.59 |
Woonwagen |
|
Een voor bewoning bestemd gebouw dat is
geplaatst op een standplaats en dat in zijn
geheel of in delen kan worden verplaatst.
|
||
1.60 |
Wro |
|
De Wet ruimtelijke ordening, zoals die
luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het
plan.
|
||
1.61 |
Zijerf |
|
Gedeelte van het erf dat aan de zijkant van
het hoofdgebouw is gelegen
|
||
1.62 |
Zijgevel van een gebouw |
|
Een gevel van een hoofdgebouw, die niet een
voorgevel of een achtergevel is.
|
||
|
||
Artikel 2
|
||
Bij de toepassing van deze regels wordt als
volgt gemeten:
|
||
2.1 |
Afstanden: |
|
Van gebouwen onderling, alsmede afstanden
van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden
gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw.
|
||
2.2 |
Bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een
ander terrein |
|
Door de oppervlakten van alle op een
terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij
elkaar op te tellen, tenzij in deze regels
anders is bepaald.
|
||
2.3 |
De dakhelling: |
|
Langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak.
|
||
2.4 |
De bouwhoogte van een bouwwerk: |
|
Vanaf het peil tot
aan het hoogste punt van een gebouw of van een
bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering
van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, liftschachten,
trappenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen.
|
||
2.5 |
De goothoogte van een bouwwerk: |
|
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de
goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij
gelijk te stellen constructiedeel.
|
||
2.6 |
De inhoud van een bouwwerk: |
|
Tussen de onderzijde
van de begane grondvloer, de buitenzijde van de
gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en
de buitenzijde van daken en dakkapellen.
|
||
2.7 |
De oppervlakte van een bouwwerk: |
|
Tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van het bouwwerk.
|
||
2.8 |
De
breedte en diepte van een bouwwerk: |
|
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of
tot het hart van de scheidingsmuren, met dien
verstande, dat wanneer de betreffende
gevelvlakken niet evenwijdig lopen of
verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de
kleinste en de grootste maat.
|
||
2.9 |
Het
bewoonbaar vloeroppervlak: |
|
Binnen de afgewerkte omtrekwanden (in
voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder
aftrek van de in de ruimte inspringende
onderdelen van het gebouw als
schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar
zonder aftrek van plinten en vast meubilair als
aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak
waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig
is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
|
||
2.10 |
Het
bedrijfsvloeroppervlak: |
|
Binnenwerks op de vloer van de ruimten die
ingevolge het plan worden of kunnen worden
gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten.
|
||
2.11 |
De
dakhelling: |
|
Langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak.
|
||
2.12 |
Ondergeschikte bouwdelen: |
|
Bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels,
erkers, portalen, balkons en overstekende daken,
worden bij de toepassing van het bepaalde ten
aanzien van het bouwen buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q.
bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter
bedraagt. |
||
HOOFDSTUK |
2. |
||||||||||
|
|
|
|||||||||
Artikel |
3. |
|
|
||||||||
|
|
|
|||||||||
|
|
|
|||||||||
3.1 |
Bestemmingsomschrijving. |
|
|||||||||
|
|
|
|||||||||
3.1.1 |
Bestemming |
|
|||||||||
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor: |
|
||||||||||
a. |
langzaamverkeersroutes, park, plantsoen,
bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden,
speelvoorzieningen, straatmeubilair,
afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten
behoeve van openbaar nut, geluidwerende
voorzieningen; |
|
|||||||||
b. |
ter plaatse van de aanduiding
‘speelvoorziening’: een speelvoorziening; |
|
|||||||||
c. |
extensief recreatief gebruik; |
|
|||||||||
d. |
andere tot de bestemming behorende
voorzieningen. |
|
|||||||||
|
|
|
|||||||||
3.1.2 |
Toelaatbare bebouwing |
|
|||||||||
Op deze gronden mogen, met inachtneming van
de op de kaart aangegeven aanduidingen,
uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1
genoemde bestemmingen worden opgericht: |
|
||||||||||
a. |
gebouwen; |
|
|||||||||
b. |
bouwwerken geen gebouwen zijnde. |
|
|||||||||
c. |
speelvoorzieningen ter plaatse van de
aanduiding ‘speelvoorziening’ |
|
|||||||||
|
|
|
|||||||||
|
|
|
|||||||||
3.2 |
Bouwregels. |
|
|||||||||
|
|
||||||||||
3.2.1 |
Gebouwen |
|
|||||||||
Gebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels: |
|
||||||||||
a. |
de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m²; |
|
|||||||||
b. |
de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 meter. |
|
|||||||||
|
|
||||||||||
3.2.2 |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
|
|||||||||
Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen
worden opgericht met inachtneming van de
volgende regels: |
|
||||||||||
a. |
de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 meter. |
|
|||||||||
|
|
|
|||||||||
|
|
||||||||||
3.3 |
Nadere eisen |
|
|||||||||
|
|
||||||||||
Burgemeester en wethouders zijn ter
verkrijging van een goede stedenbouwkundige
kwaliteit bevoegd nadere eisen te stellen aan de
situering en afmetingen van bouwwerken. |
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
3.4. |
Ontheffing van de bouwregels. |
|
|||||||||
|
|
|
|
|
|||||||
3.4.1 |
Ontheffing |
|
|||||||||
|
|||||||||||
a. |
lid 3.1. voor het oprichten van Jeugd
Ontmoetingsplaatsen (JOP’s), mits: |
|
|||||||||
|
- |
de afstand tot woningen minimaal 25 m
bedraagt; |
|
||||||||
|
- |
het oppervlak van het te plaatsen
onderkomen maximaal |
|
||||||||
|
- |
de hoogte van het te plaatsen onderkomen
maximaal |
|
||||||||
|
|
|
|||||||||
3.4.2 |
Procedureregel |
|
|||||||||
Bij het verlenen van ontheffing worden de
procedureregels in acht genomen zoals deze
opgenomen zijn in lid 10.2. |
|
||||||||||
Artikel |
4. |
|
|||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
4.1. |
Bestemmingsomschrijving. |
||||||||
|
|
||||||||
4.1.1 |
Bestemming |
||||||||
a. |
straten, voet- en fietspaden, rabatten,
parkeerterreinen, speelvoorzieningen,
straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen,
geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen,
terrassen, waterhuishoudkundige voorzieningen,
taluds, oevers, bruggen en voorzieningen ten
behoeve van het openbare nut; |
||||||||
b. |
overige tot de bestemming behorende
voorzieningen. |
||||||||
|
|
|
|||||||
4.1.2 |
Toelaatbare bebouwing |
||||||||
a. |
|||||||||
b. |
bouwwerken geen gebouwen zijnde. |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
4.2. |
Bouwregels. |
||||||||
|
|
||||||||
4.2.1 |
Gebouwen |
||||||||
Gebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels: |
|||||||||
a. |
de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m² |
||||||||
b. |
de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 meter. |
||||||||
|
|||||||||
4.2.2 |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
||||||||
Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen
worden opgericht net inachtneming van de
volgende regels: |
|||||||||
a. |
de bouwhoogte bedraagt: |
||||||||
|
antennes |
maximaal 5 meter; |
|||||||
|
openbare nutsvoorzieningen |
maximaal 3,5 meter; |
|||||||
|
(licht)masten |
maximaal 8 meter; |
|||||||
|
overige bouwwerken geen gebouwen zijnde |
maximaal 2 meter. |
|||||||
|
|||||||||
|
|||||||||
4.3. |
Nadere eisen. |
||||||||
|
|
||||||||
Burgemeester en wethouders zijn ter
verkrijging van een goede stedenbouwkundige
kwaliteit bevoegd nadere eisen te stellen aan de
situering en afmetingen van bouwwerken. |
|||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
4.4. |
Ontheffing van de bouwregels. |
||||||||
|
|
||||||||
4.4.1 |
Ontheffing |
||||||||
a. |
lid 4.2.2, sub a tot een bouwhoogte van
maximaal 10 meter. |
||||||||
b. |
lid 4.1. voor het oprichten van Jeugd
Ontmoetingsplaatsen (JOP’s), mits: |
||||||||
|
- |
de afstand tot woningen minimaal 25 m
bedraagt; |
|||||||
|
- |
het oppervlak van het te plaatsen
onderkomen maximaal |
|||||||
|
- |
de hoogte van het te plaatsen onderkomen
maximaal |
|||||||
|
|
||||||||
4.4.2 |
Procedureregel |
||||||||
Bij het verlenen van ontheffing worden de
procedureregels in acht genomen zoals deze
opgenomen zijn in lid 10.2. |
|||||||||
Artikel |
5. |
|
||||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
5.1. |
Bestemmingsomschrijving. |
|||||||
|
|
|||||||
5.1.1 |
Bestemming |
|||||||
a. |
de huisvesting van één huishouden; |
|||||||
b. |
ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’:
uitsluitend een tuin; |
|||||||
c. |
wegen, paden, pleinen,
parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en
andere voorzieningen ten dienste van de
bestemming. |
|||||||
|
|
|||||||
5.1.2 |
Toelaatbare bebouwing |
|||||||
Op deze gronden mogen,
met inachtneming van de op de kaart aangegeven
aanduidingen,
uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1
genoemde bestemmingen worden opgericht: |
||||||||
a. |
hoofdgebouwen; |
|||||||
b. |
aan- en uitbouwen en
bijgebouwen; |
|||||||
c. |
bouwwerken geen
gebouwen zijnde. |
|||||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
5.2. |
Bouwregels. |
|||||||
|
|
|||||||
5.2.1 |
Hoofdgebouwen |
|||||||
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met
inachtneming van de volgende regels: |
||||||||
a. |
de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen
het op de kaart aangegeven bouwvlak worden
opgericht, met inachtneming van de op de kaart
aangegeven aanduidingen en van het op de kaart
aangegeven bebouwingspercentage daar waar een
dergelijk percentage op de kaart is aangegeven; |
|||||||
b. |
een hoofdgebouw mag een maximale inhoud van
450m³ hebben; |
|||||||
c. |
het aantal te bouwen woningen mag per
aanduidingsvlak niet meer bedragen dan ter
plaatse van de aanduiding "maximum aantal
wooneenheden" is aangeduid; |
|||||||
d. |
ter plaatse van de bouwvlakken met de
aanduiding ‘aaneengebouwd’ mogen aaneengesloten
hoofdgebouwen, meer dan twee aaneen, worden
opgericht; |
|||||||
e. |
ter plaatse van de bouwvlakken met de
aanduiding ‘gestapeld’ mogen gestapelde
hoofdgebouwen worden opgericht; |
|||||||
f. |
ter plaatse van de bouwvlakken met de
aanduiding ‘twee-aaneen’ mogen maximaal
twee-aaneengesloten hoofdgebouwen worden
opgericht; |
|||||||
g. |
ter plaatse van de bouwvlakken met de
aanduidingen ‘vrijstaand’ en ‘chalet’ mogen
uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden
opgericht; |
|||||||
h. |
ter plaatse van de bouwvlakken met de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding -
vier-aaneen’ mogen maximaal vier aaneengesloten
hoofdgebouwen worden opgericht; |
|||||||
i. |
de hoofdgebouwen worden met de voorgevel
gebouwd in de op de kaart aangegeven (verlengde
van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn
op de kaart is aangegeven. Indien voor een
bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient
zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden
gebouwd; |
|||||||
j. |
de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de
op de kaart aangegeven maat; |
|||||||
k. |
de afstand tussen de zijgevels van de
hoofdbebouwing ter plaatse van de aanduiding
‘chalet’ dient 5 meter te bedragen; |
|||||||
l. |
voor een hoofdgebouw in de bouwwijze
"vrijstaand" bedraagt de afstand tot de
zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 2,5 m; |
|||||||
m. |
voor een hoofdgebouw in de bouwwijze "twee,
drie of vier-aaneen, ", die tevens eindwoning
van het blok is, bedraagt de afstand tot de
zijdelingse perceelsgrens minimaal 2,5 m aan de
zijde waar het hoofdgebouw niet aan het
hoofdgebouw op het naastgelegen perceel is
gebouwd; |
|||||||
n. |
de dakhelling bedraagt bij toepassing van
hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal
65°. |
|||||||
|
|
|||||||
5.2.2 |
Aan –en uitbouwen en bijgebouwen |
|||||||
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen
worden gebouwd met inachtneming van de volgende
regels: |
||||||||
a. |
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen
uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse
van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden
opgericht; |
|||||||
b |
de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel
bedraagt maximaal 50%; |
|||||||
c. |
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 60 m²
met uitzondering van de percelen met de
aanduiding ‘chalet’ waar deze oppervlakte
maximaal 20m² mag bedragen; |
|||||||
d. |
bij vrijstaande hoofdgebouwen slechts aan
één zijgevel aan- en uitbouwen en bijgebouwen
mogen worden opgericht; |
|||||||
e. |
de breedte van een met de zijgevel van een
hoofdgebouwen verbonden bijgebouw bedraagt op
gronden met de aanduiding: |
|||||||
|
aaneengebouwd |
maximaal 4 meter; |
|
|||||
|
gestapeld |
maximaal 4 meter; |
|
|||||
|
twee-aaneen |
maximaal 4 meter; |
|
|||||
|
specifieke bouwaanduiding - vier-aaneen |
maximaal 4 meter; |
|
|||||
|
vrijstaand |
maximaal 6 meter; |
|
|||||
f. |
de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal
3,25 respectievelijk 6 meter met uitzondering
van de percelen met de aanduiding ‘chalet’ waar
de bouwhoogte maximaal 4,5 meter mag bedragen.
Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt
de helling minimaal 30° en maximaal 65°; |
|||||||
g. |
de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen
minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de
gevellijn te worden opgericht;
|
|||||||
h. |
de diepte van een woning en een aangebouwd
bijgebouw bedraagt, te meten vanaf (het
verlengde van de) gevellijn, maximaal 15 meter.
In afwijking hiervan is de diepte van een woning
en een aangebouwd bijgebouw niet
gemaximaliseerd, indien: |
|||||||
|
- |
het bijgebouw wordt geplaatst tegen een
bestaand vrijstaand bijgebouw, waardoor de
bijgebouwen, aan- en uitbouwen worden verbonden
met de achtergevel danwel zijgevel van het
hoofdgebouw; |
||||||
|
- |
het bijgebouw past in de stedenbouwkundige
opzet van het gebied; |
||||||
|
- |
door de bouw van het bijgebouw geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde. Dit betekent onder andere dat de
bezonning en het uitzicht van de naastliggende
percelen niet onevenredig mogen worden geschaad
of monumentale panden worden aangetast of
monumentale panden worden aangetast; |
||||||
|
- |
de regels betreffende het maximale bebouwde
oppervlak niet van toepassing is. |
||||||
|
|
|||||||
5.2.3 |
Bouwwerken geen gebouwen zijnde |
|||||||
Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen
worden opgericht met inachtneming van de
volgende regels: |
||||||||
a. |
bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen
binnen het bouwvlak, ter plaatse van de
aanduiding ‘bijgebouwen’ en ter plaatse van de
aanduiding ‘tuin’ worden opgericht; |
|||||||
b |
de bouwhoogte achter (het verlengde van de)
gevellijn bedraagt maximaal 2 meter; |
|||||||
c |
de bouwhoogte voor (het verlengde van de)
gevellijn bedraagt voor licht- en vlaggenmasten
maximaal 2,5 meter en voor overige bouwwerken
geen gebouwen zijnde maximaal 1 meter. |
|||||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
5.3. |
Nadere eisen. |
|||||||
|
|
|||||||
5.3.1 |
Nadere eisen |
|||||||
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
nadere eisen stellen voor de situering en
afmeting van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde voor zover
noodzakelijk is, met inachtneming van de
volgende regels: |
||||||||
a. |
ter voorkoming van onevenredige aantasting
van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden en bouwwerken; |
|||||||
b |
voor een verantwoorde en evenwichtige
stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging
van de stedenbouwkundige kwaliteit; |
|||||||
c |
ter waarborging van de verkeersveiligheid. |
|||||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
5.4. |
Ontheffing van de bouwregels. |
|||||||
|
|
|||||||
5.4.1 |
Ontheffingen |
|||||||
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in: |
||||||||
a. |
lid 5.2.1, sub i voor het oprichten van
maximaal 50% van de voorgevel achter de op de
kaart aangegeven (het verlengde van de)
gevellijn; |
|||||||
b. |
lid 5.2.1, sub m voor een kleinere afstand |
|||||||
|
|
|||||||
5.4.2 |
Procedureregels |
|||||||
a. |
Bij het verlenen van ontheffing worden de
procedureregels in acht genomen zoals deze
opgenomen zijn in lid 10.2; |
|||||||
b. |
de in lid 5.4.1 genoemde ontheffingen
kunnen slechts worden verleend, mits geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
|||||||
|
- |
de stedenbouwkundige kwaliteit van de
omgeving; |
||||||
|
- |
de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld; |
||||||
|
- |
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken. |
||||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
5.5. |
Specifieke gebruiksregel. |
|||||||
|
|
|||||||
5.5.1 |
Uitoefening van beroepsmatige activiteiten
in een woning |
|||||||
De uitoefening van beroepsmatige
activiteiten in een woning en/of bij de woning
behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen is
toegestaan, met inachtneming van de volgende
regels: |
||||||||
a. |
het gebruik mag geen onevenredige hinder
voor het woonmilieu opleveren en geen
onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter
van de wijk of buurt. Reclame uitingen dienen
geminimaliseerd te worden; |
|||||||
b. |
het gebruik een kleinschalig karakter heeft
en zal behouden en naar aard met het
woonkarakter van de omgeving in overeenstemming
moet zijn. Dat wil zeggen dat van de
vloeroppervlakte van de woning, aan- en
uitbouwen en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 50
m² ten behoeve van beroepsmatige activiteiten in
gebruik mag zijn; |
|||||||
c. |
geen ontheffing wordt verleend voor het
uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of
meldingsplichtig is op grond van de Wet
milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij
het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in
relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten; |
|||||||
d. |
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert
tevens gebruiker van de woning is; |
|||||||
e. |
het niet betreft zodanige
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de
normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot
een onevenredige parkeerdruk op de openbare
ruimte; |
|||||||
f. |
de uitoefening van detailhandel niet is
toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte
nevenactiviteit gerelateerd aan het
desbetreffende beroep of bedrijf. |
|||||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
5.6. |
Ontheffing van de gebruiksregels. |
|||||||
|
|
|||||||
5.6.1 |
Uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten
in een woning |
|||||||
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid
5.1 voor de uitoefening van bedrijfsmatige
activiteiten in een woning en/of bij de woning
behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met
inachtneming van de volgende regels: |
||||||||
a. |
het gebruik mag geen onevenredige hinder
voor het woonmilieu opleveren en geen
onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter
van de wijk of buurt. Reclame uitingen dienen
geminimaliseerd te worden; |
|||||||
b. |
het gebruik een kleinschalig karakter heeft
en zal behouden en naar aard met het
woonkarakter van de omgeving in overeenstemming
moet zijn. Dat wil zeggen dat van de
vloeroppervlakte van de woning, aan- en
uitbouwen en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 50
m² ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten
in gebruik mag zijn; |
|||||||
c. |
geen ontheffing wordt verleend voor het
uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of
meldingsplichtig is op grond van de Wet
milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij
het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in
relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten; |
|||||||
d. |
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert
tevens gebruiker van de woning is; |
|||||||
e. |
het niet betreft zodanige
verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen
leiden tot een nadelige beïnvloeding van de
normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot
een onevenredige parkeerdruk op de openbare
ruimte; |
|||||||
f. |
de uitoefening van detailhandel niet is
toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte
nevenactiviteit gerelateerd aan het
desbetreffende beroep of bedrijf. |
|||||||
|
|
|||||||
5.6.2 |
Mantelzorg |
|||||||
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid
5.1 voor het inrichten en/of gebruiken van een
bijgebouw, aan- of uitbouw als woonruimte ten
behoeve van het bieden of ontvangen van
mantelzorg, met inachtneming van de volgende
regels: |
||||||||
a. |
het oppervlak bedraagt maximaal 70 m²; |
|||||||
b. |
een bijgebouw ten behoeve van inwonende
ouders is aan de woning verbonden en door zijn
constructie, afmetingen en architectonische
vormgeving ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; |
|||||||
c. |
indien bij het hoofdgebouw reeds één of
meer bijgebouwen rechtmatig aanwezig zijn,
bedraagt door de bouw van een aan- of uitbouw of
bijgebouw voor mantelzorg het totale oppervlak
aan bijgebouwen maximaal 120 m²; |
|||||||
d. |
de diepte van het hoofdgebouw en een
daaraan verbonden bijgebouw voor inwonende
ouders, te meten vanaf (het verlengde van de)
gevellijn, bedraagt maximaal 15 meter; |
|||||||
e. |
in vrijstaande bijgebouwen mag niet
permanent worden gewoond. |
|||||||
|
||||||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
5.6.3 |
Procedureregels |
|||||||
a. |
bij het verlenen van ontheffing worden de
procedureregels in acht genomen zoals deze
opgenomen zijn in lid 10.2. |
|||||||
b. |
de in lid 5.6.1 en lid 5.6.2 genoemde
ontheffing kan slechts worden verleend, mits
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
|||||||
|
- |
de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld; |
||||||
|
- |
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken. |
||||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
5.7. |
Wijzigingsbevoegdheid. |
|||||||
|
|
|||||||
5.7.1 |
Wijziging aanduidingen |
|||||||
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
aanduidingen te wijzigen, met dien verstande
dat: |
||||||||
a. |
dit passend is in het straat- en
bebouwingsbeeld; |
|||||||
b. |
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken
geen gebouwen zijnde niet onevenredig worden
aangetast; |
|||||||
c. |
de samenstelling van de woningvoorraad in
de kern niet onevenredig wordt verstoord; |
|||||||
d. |
de te realiseren woning(en) passen binnen
het vigerende gemeentelijk woningbouwprogramma; |
|||||||
e. |
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van de in de omgeving aanwezige
architectonische, cultuurhistorische en/of
archeologische waarden; |
|||||||
f. |
er geen milieuhygiënische of overige
belemmeringen zijn. |
|||||||
|
|
|||||||
5.7.2 |
Procedureregels |
|||||||
a. |
Bij het toepassen van de
wijzigingsbevoegdheid worden de procedureregels
in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid
10.1; |
|||||||
b. |
bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid
zoals bedoeld in lid 5.7.1 dient een
milieudeskundige te worden geraadpleegd. |
|||||||
HOOFDSTUK 3
ALGEMENE REGELS
|
||
|
|
|
Artikel 6 |
||
|
||
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen
bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing. |
||
|
|
|
Artikel |
7. |
|
||||||
|
|
|
||||||
|
|
|
||||||
7.1 |
Nadere eisen |
|||||||
|
|
|||||||
7.1.1 |
Plaatsbepaling en dakhelling |
|
||||||
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd,
met inachtneming van de regels vervat in
hoofdstuk 2, bij het verlenen van een
bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten
aanzien van: |
|
|||||||
a. |
de plaatsing van gebouwen, aan- en
uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de
bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar; |
|
||||||
b. |
de dakhelling en nokrichting van hellende
dakvlakken van gebouwen; |
|
||||||
c. |
de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen
gebouwen zijnde. |
|
||||||
|
|
|||||||
7.1.2 |
Voorwaarden |
|
||||||
De in lid 7.1.1 bedoelde nadere eisen mogen
slechts worden gesteld met het doel te voorkomen
dat de belangen van derden worden geschaad of
afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het
plan en met het oog op de bereikbaarheid van
gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en
gronden in verband met calamiteiten. |
|
|||||||
|
|
|||||||
|
|
|||||||
7.2 |
Verboden gebruik |
|
||||||
|
|
|||||||
Tot het verboden gebruik als bedoeld in
artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend: |
|
|||||||
a. |
het gebruiken, te doen of laten gebruiken
van gronden, gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel
strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven
bestemming; |
|
||||||
b. |
het gebruiken, te doen of laten gebruiken
van gronden, gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie
van een seksinrichting,een escortbedrijf en
raam- en straatprostitutie. |
|
||||||
|
|
|||||||
|
|
|
||||||
|
|
|
||||||
Artikel 8. |
||||
|
|
|||
|
|
|||
8.1 |
Algemene ontheffingen. |
|||
|
||||
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van de regels in dit plan
voor: |
||||
a. |
het afwijken van de in het plan
voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%; |
|||
b. |
het oprichten van antennes en masten met
een bouwhoogte van maximaal 15 meter. |
|||
c. |
het overschrijden van de naar de weg
gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte
van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde
minimale afstand door: |
|||
|
- |
erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1
meter; |
||
|
- |
ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits
de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de
hoogte maximaal 3 meter zal bedragen; |
||
d. |
het bouwen van hoofdgebouwen buiten het
bouwvlak. |
|||
|
|
|||
|
|
|||
8.2 |
Ontheffing woningtype. |
|||
|
||||
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op
de gronden die zijn aangeduid als ‘wro-zone -
ontheffingsgebied’ ontheffing te verlenen van de
regels in dit plan voor het toestaan van
vrijstaande, twee, drie of vier aaneengebouwde
woningen. Hiermee samenhangend wordt bij
toepassing van deze ontheffing tevens ontheffing
verleend van het bepaalde in artikel 5 ten
aanzien van: |
||||
- |
het maximum aantal te bouwen woningen in
het aanduidingsvlak; |
|||
- |
de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte
van de hoofdbebouwing tot een maximale hoogte
van respectievelijk 8,5 en 11 meter; |
|||
- |
de afstand tussen de zijgevels van de
hoofdbebouwing ter plaatse van de aanduiding
‘chalet’; |
|||
- |
de gezamenlijke oppervlakte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen tot een maximum van
60m²; |
|||
- |
de maximale goot- en bouwhoogte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen tot een maximum van
respectievelijk 3,25 en 6 meter; |
|||
de overige regels binnen het
bestemmingsplan blijven onverminderd van
toepassing. |
||||
|
||||
|
||||
8.3 |
Procedureregels. |
|||
|
|
|||
a. |
bij het verlenen van ontheffing worden de
procedureregels in acht genomen zoals deze
opgenomen zijn in lid 10.2; |
|||
b. |
de in lid 8.1 en 8.2 genoemde ontheffing
kan slechts worden verleend, mits geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
|||
|
- |
de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld; |
||
|
- |
de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken. |
||
|
|
|
Artikel 9. |
|||
|
|
||
|
|
||
9.1 |
Wijzigingen. |
||
|
|||
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
regels in dit plan te wijzigen voor: |
|||
a. |
het bouwen van niet voor bewoning bestemde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde van
geringe afmetingen ten dienste van het openbaar
nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en
een hoogte van maximaal 3,5 meter; |
||
b. |
geringe afwijkingen, die in het belang zijn
van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken geen
gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in
verband met de werkelijke toestand van het
terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de
bestemmingsgrens met maximaal 3 meter
toelaatbaar. |
||
|
|
||
|
|
||
9.2 |
Procedureregels. |
||
|
|||
Bij het toepassen van de
wijzigingsbevoegdheid worden de procedureregels
in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid
10.1. |
|||
|
|
||
Artikel 10. |
||||
|
|
|||
|
|
|||
10.1. |
Procedure wijzigingsbevoegdheid. |
|||
|
|
|||
Bij toepassing van een
wijzigingsbevoegdheid zoals deze onderdeel
uitmaakt van dit plan is, met inachtneming van
artikel 3.6 Wro, de uniforme openbare
voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van
toepassing. |
||||
|
|
|
||
|
|
|||
10.2. |
Procedure ontheffingsbevoegdheid. |
|||
|
||||
Bij toepassing van een
ontheffingsbevoegdheid zoals deze onderdeel
uitmaakt van dit plan, dienen de volgende regels
in acht te worden genomen: |
||||
a. |
het ontwerpbesluit
ligt met de bijbehorende stukken gedurende 2
weken ter inzage en wordt tevens langs
elektronische weg beschikbaar gesteld; |
|||
b. |
burgemeester en
wethouders maken deze terinzagelegging tevoren
bekend in één of meer dag-, nieuws- of
huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden
verspreid en tevens langs elektronische weg; |
|||
c. |
de bekendmaking houdt
mededeling in van de bevoegdheid tot het
indienen van zienswijzen; |
|||
d. |
gedurende de onder lid
10.2, sub a genoemde termijn kunnen
belanghebbenden bij het college zienswijzen naar
voren brengen tegen het ontwerpbesluit; |
|||
e. |
indien tegen het
ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingebracht,
wordt het besluit met redenen omkleed; |
|||
f. |
burgemeester en
wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben
ingebracht de beslissing daaromtrent mee. |
|||
HOOFDSTUK 4
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
|
|||
Artikel 11 |
|||
|
|||
11.1 |
Overgangsrecht bouwwerken |
||
|
|
||
11.1.1 |
Algemeen |
||
Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan
worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt
van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard
en omvang niet wordt vergroot: |
|||
|
a. |
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; |
|
|
b. |
na het tenietgaan tengevolge van een
calamiteit geheel worden vernieuwd, veranderd,
mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het
bouwwerk is tenietgegaan. |
|
|
|
||
11.1.2 |
Ontheffing |
||
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig
ontheffing verlenen van het bepaalde in 11.1.1
voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10%.
|
|||
|
|
||
11.1.3 |
Uitzondering |
||
Het bepaalde in 11.1.1 is niet van
toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan
op het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan daaronder
begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
|||
|
|
||
11.2 |
Overgangsrecht gebruik |
||
|
|
||
11.2.1 |
Algemeen |
||
Het gebruik van grond en bouwwerken dat
bestond op het tijdstip van inwer-kingtreding
van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,
mag worden voortgezet. |
|||
|
|
||
11.2.2 |
Strijdig gebruik |
||
Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1, te
veranderen of te laten veranderen in een ander
met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind. |
|||
|
|
||
11.2.3 |
Onderbroken gebruik |
||
Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1, na
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan
voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna
te hervatten of te laten hervatten. |
|||
|
|
||
11.2.4 |
Uitzondering |
||
Het bepaalde in 11.2.1 is niet van
toepassing op het gebruik dat reeds in strijd
was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van
dat plan. |
|||
Artikel 12 |
|
|
|
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan bebouwde kom St. Willebrord, Emmastraat - Irenestraat van de gemeente Rucphen |