INHOUDSOPGAVE REGELS    

Hoofdstuk 1 Inleidende regels    
Artikel 1 Begrippen     
Artikel 2 Wijze van meten     

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     
Artikel 3 Tuin    
Artikel 4 Wonen    
Artikel 5 Waarde - Archeologie    

Hoofdstuk 3 Algemene regels     
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     
Artikel 7 Algemene bouwregels     
Artikel 8 Algemene gebruiksregels    
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels    

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels   
Artikel 11 Overgangsrecht     
Artikel 12 Slotregel    



 
Hoofdstuk 1    Inleidende regels


Artikel 1    Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:


1.1 plan

het bestemmingsplan Kom Sprundel, Koekoekstraat ongenummerd naast 74 met identificatienummer NL.IMRO.0840.2583K0015-DEF1 van de gemeente Rucphen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 verbeelding

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2583K0015-DEF1

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden;

1.7 aan huis verbonden beroep

een beroep dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo;

1.10 Awb

de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;
 
1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of overkapping;

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.26 erker

de grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel;

1.27 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gevellijn

denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;

1.30 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 kap

een constructie van één of meer dakvlakken;

1.32 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar een bepaalde maatvoering geldt;

1.33 mantelzorg

alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.34 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.35 ondergeschikte nevenactiviteit

een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kan worden uitgeoefend;

1.36 overkapping

een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden;

1.37 peil

1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

1.38 seksinrichting

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig
was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 straatprostitutie

het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 voorgevel van een gebouw

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.41 voorgevellijn

de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.42 vrijstaand

een hoofdgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander hoofdgebouw;

1.43 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.44 weg

als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.45 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.46 woonunit

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het tijdelijke woon-, dag of nachtverblijf van één of meer personen;

1.47 zijgevel van een gebouw

een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;



Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:


2.1 afstand:

van gebouwen onderling, alsmede afstanden van gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een gebouw;

2.2 het bebouwde oppervlak van een bouwperceel of een ander terrein

door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.5 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.6 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 het bewoonbaar vloeroppervlak

binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,50 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.10 ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt;


 
Hoofdstuk 2    Bestemmingsregels


Artikel 3    Tuin


3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Bestemming

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    tuinen, erven en verhardingen;
b.    parkeervoorzieningen;
c.    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d.    andere tot de bestemming behorende voorzieningen.
 
3.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.    bijbehorende bouwwerken;
b.    andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


3.2 Bouwregels

3.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.    er mogen erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, mits:
-    de horizontale diepte van uitbreiding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
-    de afstand tot de bestemmingsgrens niet minder bedraagt dan 2 m;
-    de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
-    de oppervlakte van de erker niet meer bedraagt dan 6 m2.

3.2.2 Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

De maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
-    Pergola's en tuinmeubilair 2,5 m
-    Speeltoestel 2,5 m
-    Lichtmasten 2,5 m
-    Vlaggenmasten, één per erf 6 m
-    Erf- en terreinafscheidingen 1 m
-    Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m



Artikel 4    Wonen


4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1 Bestemming

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.    de huisvesting van één huishouden;
b.    wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
 
4.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a.    hoofdgebouwen;
b.    bijbehorende bouwwerken;
c.    andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


4.2 Bouwregels

4.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen;
b.    ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden opgericht;
c.    de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde van de) gevellijn of maximaal 2 meter achter de gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven;
d.    de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
e.    de breedte van een hoofdgebouw, een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw niet meegerekend, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' minimaal 6 en maximaal 20 m;
f.    de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65°;
g.    de afstand van een hoofdgebouw, een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meegerekend, tot de zijdelingse perceelgrens, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' minimaal 2 m.

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a.    de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt, overkappingen meegerekend, per bouwperceel maximaal 100 m², met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken maximaal 50% van het oppervlak van het bouwperceel bedraagt;
b.    bijbehorende bouwwerken mogen tevens binnen het bouwvlak van de hoofdgebouwen worden gebouwd, waarbij het bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
c.    uitsluitend bij vrijstaande hoofdgebouwen mogen slechts aan één en dezelfde zijgevel bijbehorende bouwwerken worden opgericht;
d.    de breedte van een met de zijgevel van een hoofdgebouw verbonden bijbehorend bouwwerk bedraagt op de gronden met de aanduiding 'vrijstaand' maximaal 6 m;
e.    de goothoogte bedraagt maximaal 3,25 m;
f.    de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
g.    de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken maximaal 65°;
h.    de bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevellijn te worden opgericht;
i.    de diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt, te meten vanaf (het verlengde van de) voorgevellijn, maximaal 15 m. In afwijking hiervan is de diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet gemaximaliseerd, indien:
1.    het bijbehorend bouwwerk wordt geplaatst tegen een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk, waardoor de bijbehorende bouwwerken worden verbonden met de achtergevel dan wel zijgevel van het hoofdgebouw;
2.    het bijbehorend bouwwerk past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
3.    door de bouw van het bijbehorend bouwwerk geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastliggende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
4.    het maximale bebouwde oppervlak niet wordt overschreden;

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen in het achtererfgebied worden opgericht, waarbij de maximale bouwhoogte 2 m bedraagt.


4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover dit noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:
a.    ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b.    voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
c.    ter waarborging van de verkeersveiligheid.


4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.    lid 4.2.1 c voor het oprichten van een deel van de voorgevel op meer dan 2 m achter de op verbeelding aangegeven gevellijn, mits ten minste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in of maximaal 2 m achter de op de verbeelding aangegeven gevellijn wordt gebouwd;
b.    lid 4.2.1 d mits deze maat met maximaal 1 m zal worden overschreden;
c.    lid 4.2.1 g voor een kleinere afstand.


4.5 Specifieke gebruiksregels

4.5.1 Strijdig gebruik

Tot het strijdig gebruik wordt in ieder geval berekend:
a.    aan huis verbonden bedrijven;
b.    aan huis verbonden beroepen in bijbehorende bouwwerken;
c.    het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.

4.5.2 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep is als medegebruik toegestaan, mits de activiteiten plaatsvinden in de woning én de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.


4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.6.1 Uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf en aan huis verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 sub a en sub b voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in een woning en/of bijbehorende bouwwerken en een aan huis verbonden beroep in een bijbehorend bouwwerk, met inachtneming van de volgende regels:
a.    de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
b.    door de uitoefening van de activiteiten wijzigt het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
c.    het gebruik heeft en behoudt een kleinschalig karakter en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50 m² ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
d.    geen vergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wm, Wabo of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
e.    het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens gebruiker van de woning is. De gebruiker van de woning dient zelf de activiteiten in de woning of bijbehorend bouwwerk uit te oefenen. Het inhuren van personeel voor het uitoefenen van de activiteiten is niet toegestaan;
f.    het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
g.    de uitoefening van detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende beroep of bedrijf.

4.6.2 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 sub c voor:
a.    het inrichtingen en/of gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte, ten behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
    1.    de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    2.    er is sprake van één huishouden;
    3.    er ontstaat geen zelfstandige woning;
    4.    de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.4 dienen in acht te worden genomen, met dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend voor een totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied tot 120 m2 mits niet meer dan 70 m2 wordt benut voor een aan te bouwen bijbehorend bouwwerk ten behoeve van mantelzorg én mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
    5.    de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.4 dienen in acht te worden genomen, met dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend tot het gebruik van een bestaand bijgebouw, groter dan 70 m², voor mantelzorg mits het totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererfgebied niet meer bedraagt dan 120 m² én mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
    6.    het betreffende bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
    7.    zodra de noodzaak van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke woonruimte beëindigd en worden de woonvoorzieningen verwijderd.
b.    het plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit, ten behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
    1.    de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
    2.    er is sprake van één huishouden;
    3.    er ontstaat geen zelfstandige woning;
    4.    de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 5.2.4 mogen, na een omgevingsvergunning tot afwijking, worden overschreden mits de bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50% bedraagt;
    5.    de goothoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3 m;
    6.    de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 5 m;
    7.    het oppervlak van de woonunit bedraagt maximaal 70 m2;
    8.    de woonunit past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied en er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
    9.    zodra de noodzaak van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke woonruimte beëindigd en wordt de woonunit verwijderd.


Artikel 5    Waarde – Archeologie


5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor:
a.    de instandhouding, bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden;

met inachtneming van het volgende:

b.    in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
 

5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Toelaatbare bebouwing
 
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, ten dienste van de in lid 5.1 genoemde bestemmingen geen bouwwerken worden opgericht.

5.2.2 Bouwwerken

ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels, slechts worden gebouwd, indien de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op:
a.    vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of;
b.    een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 0,30 meter kan worden geplaatst;
c.    een bouwwerk met een oppervlak kleiner dan 50 m² en dat dieper dan 0,30 meter wordt geplaatst.
 

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 sub a, waarbij werkzaamheden plaatsvinden op een oppervlak groter dan 50 m² en dieper dan 0,30 meter, met dien verstande dat:

a.    de aanvrager een KNA-conform archeologisch onderzoeksrapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
b. het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien naar hun oordeel uit het in lid 5.3 sub a bedoelde rapport genoegzaam blijkt dat:
• er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
• schade aan archeologische waarden door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
c. in de situatie als bedoeld in het lid 5.3 sub b onder het tweede gedachtestreepje, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
• de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
• de verplichting tot het doen van opgravingen, door een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning of;
• de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, namelijk een archeologische instantie met een
opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie..

 
5.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden
 
5.4.1 Omgevingsvergunningvereiste
 
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,30 meter;
b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
c. verlagen of verhogen van het waterpeil;.
d. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
 
5.4.2 Uitzonderingsbepaling
 
Het in lid 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werkzaamheden die:
a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 5.2.2 van toepassing is;
b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
 
5.4.3 Rapport
 
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als gebied met een hoge archeologische verwachting legt een in lid 5.3 sub a bedoeld rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

5.4.4 Beoordeling rapport

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 5.4.3 genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
b. schade aan archeologische waarden door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden.
 
5.4.5 Voorwaarden
 
In de situatie als bedoeld in lid 5.4.4. sub b kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden, of;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, namelijk een archeologische instantie met een opgravingsbevoegdheid. Deze vorm van onderzoek kan alleen in uitzonderlijke situaties worden toegepast zoals verwoord in de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

5.4.6 Vervolg

Indien lid 5.4.5, sub c van toepassing is, wordt in de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.



Hoofdstuk 3    Algemene regels


Artikel 6    Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere  bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 7     Algemene bouwregels

7.1. Plaatsbepaling, straatbeeld en dakhelling

Het bevoegd gezag kan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:
a.    de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b.    de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
c.    de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
d.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
e.    de dakhelling en nokrichting van hellende dakvlakken van gebouwen.

7.2 Voorwaarden

De in lid 7.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.


Artikel 8    Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot het strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a.    het gebruiken, te doen of laten gebruik van gronden, gebouwen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
b.    het gebruiken, te doen of laten gebruik van gronden, gebouwen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.


Artikel 9    Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:
a.    het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
b.    het oprichten van licht- en vlaggenmasten, met een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
c.    het oprichten van antennes en overige masten met een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
d.    geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bouwgrens met maximaal 2,5 meter toelaatbaar.


Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de regels in dit plan te wijzigen voor geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3,00 meter toelaatbaar.


 
Hoofdstuk 4    Overgangs- en slotregels


Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.    Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c.    Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

a.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.    Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.    Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.3 Afwijking overgangsrecht

Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende aard jegens één of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht een vergunning tot afwijking verlenen.


Artikel 12    Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Kom Sprundel, Koekoekstraat ongenummerd naast 74’ van de gemeente Rucphen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van

13 april 2016