In deze regels wordt verstaan onder:
1.
plan
het bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan kom Sprundel, Koekoekstraat
2.
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2583K0002-DEF1 met de bijbehorende
regels;
3.
verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0840.2583K0002-DEF1;
4.
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden
zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5.
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6.
aan- of uitbouw
een uit de gevel springend, in architectonisch
opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door de indeling en
inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt overeenkomstig het
gebruik van het hoofdgebouw;
7.
achtergevel van een gebouw
het meest achterwaarts gelegen deel van een
gebouw;
8.
afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
omringende grond;
9.
archeologische waarde
de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt
door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het
aardoppervlak;
10.
Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de
inwerkingtreding van het plan;
11.
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen
gebouwen zijnde;
12.
bebouwingspercentage
een op de kaart of in de regels aangegeven
percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
13.
bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken,
herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en
distributie van goederen;
14.
bedrijfsmatig gebruik
het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor
het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard
met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken, waarbij geen sprake
is van een zich als specifiek opgeleid persoon naar buiten presenterende
beroepsbeoefenaar en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is dat deze, met
behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
15.
beroepsmatig gebruik
het gebruik van (een gedeelte van) een gebouw voor
een zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep
op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend,
kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een
daarvoor specifiek opgeleid persoon en waarvan de omvang in activiteiten
zodanig is dat deze, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
16.
bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
17.
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
18.
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
19.
bijgebouw
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan
vrijstaand gebouw en door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
20.
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
21.
bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
22.
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
23.
bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
24.
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen
gebouwen zijnde zijn toegelaten;
25.
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
26.
cultuurhistorische waarde
de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde
gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft
gemaakt van dat bouwwerk of gebied;
27.
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder
begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van
goederen aan diegenen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik
of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit;
28.
druiplijn
onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot
heeft, bijvoorbeeld bij een rieten dak;
29.
erf
een deel van het bouwperceel ten dienste van het
gebruik van de aanwezige gebouwen;
30.
erfafscheiding
de grens van het erf;
31.
escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan
in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
32.
gebouw
elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
33.
gevellijn
denkbeeldige dan wel op de kaart aangegeven lijn die strak
langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
34.
hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn
constructie, afmetingen, ligging of functie dan wel gelet op de bestemming als
belangrijkste gebouw valt aan te merken;
35.
mantelzorg
alle vormen van langdurige zorg die niet in het
kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door
personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks
voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten
voor elkaar overstijgt;
36.
milieudeskundige
een door het college van burgemeester en
wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen
inzake milieu;
37.
milieuhygiëne
het tegengaan van vervuiling van bodem, lucht en
water en de schadelijke gevolgen voor de natuur en de menselijke gezondheid;
38.
nutsvoorziening
voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen;
39.
ondergeschikte nevenactiviteit
een activiteit waarvan de omvang zodanig is dat
deze, met behoud van de hoofdfunctie, naast de hoofdfunctie kunnen worden
uitgeoefend;
40.
overkapping
een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een
gesloten dak en van maximaal twee wanden;
41.
peil
§
voor
gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de
weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
§
in
andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
bouwterrein;
42.
prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten
van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
43.
raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van
waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te
vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
44.
seksautomatenhal
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid
waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows
van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
45.
seksbioscoop en/of -theater
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid
waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden
gegeven;
46.
seksinrichting
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of
in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon,
een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet
in combinatie met elkaar;
47.
straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op
openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare
ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met een ander tegen vergoeding;
48.
voorgevel van een gebouw
het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een
gebouw;
49.
vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een
ander gebouw;
50.
weg
als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de
Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van
het plan;
51.
woning
een gebouw, dat dient voor de huisvesting van
personen;
52.
Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de
inwerkingtreding van het plan;
53.
zijgevel van een gebouw
een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel
of een achtergevel is.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten:
1.
afstanden
van gebouwen onderling, alsmede afstanden van
gebouwen tot de bouwperceelsgrens worden gemeten vanaf de zijgevel van een
gebouw;
2.
afstand
tot de perceelsgrens
tussen de grens van het perceel en een bepaald punt
van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
3.
het bebouwde
oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een terrein
gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze
regels anders is bepaald;
4.
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een
gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard
daarmee gelijkt te stellen bouwonderdelen;
5.
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot,
c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen, zoals goten van dakkapellen niet
meegerekend;
6.
de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat
wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het
gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
7.
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
8.
het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende
gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende
onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar
zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en
verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan
9.
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de
buitenzijde van daken en dakkapellen;
10.
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale
vlak;
11.
ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten,
luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken, worden bij de
toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q.
bestemmingsgrenzen niet meer dan
Bestemmingsregels
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a. voor de huisvesting van één huishouden;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’: uitsluitend een tuin;
c. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen,
groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de
op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in
lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. vrijstaande
hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. bouwwerken
geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Vrijstaande hoofdgebouwen
Vrijstaande hoofdgebouwen mogen worden opgericht
met inachtneming van de volgende regels:
a.
hoofdgebouwen mogen
uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak ter plaatse van de
aanduiding ‘vrijstaand’ worden opgericht;
b.
de hoofdgebouwen worden
met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde) van de
gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven.
Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor-
als de zijgevel hierin te worden gebouwd. Een uitzondering hierop vormt het
oprichten van erkers en portalen vóór de voorgevellijn, mits:
-
de bedraagt;oppervlakte
niet meer dan
-
de diepte niet meer
dan
-
de hoogte niet meer
dan
c.
de minimale afstand
van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens is
d.
de goothoogte
bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
e.
de breedte van een
hoofdgebouw, een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw niet meegerekend,
bedraagt minimaal 6 en maximaal
f.
de dakhelling
bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal 65°.
3.2.2 Aan- en uitbouwen en
bijgebouwen
Aan- en uitbouwen
en bijgebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a.
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het
bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden opgericht;
b. de gezamenlijke
oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt per bouwperceel
maximaal
c. de breedte van een met de zijgevel van een hoofdgebouwen
verbonden bijgebouw bedraagt maximaal
d. bij vrijstaande hoofdgebouwen
slechts aan één zijgevel aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden
opgericht;
e. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25
respectievelijk
f. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal
g.
de diepte van een
hoofdgebouw en een aangebouwd bijgebouw bedraagt, te meten vanaf (het verlengde
van de) gevellijn, maximaal
- het bijgebouw wordt geplaatst tegen een
bestaand vrijstaand bijgebouw, waardoor de bijgebouwen, aan- en uitbouwen worden verbonden met de achtergevel danwel zijgevel van het hoofdgebouw;
- het bijgebouw past in de stedenbouwkundige opzet van het
gebied;
- door de bouw van het bijgebouw geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Dit betekent
onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastliggende percelen
niet onevenredig mogen worden geschaad;
- het maximale bebouwde oppervlak niet
wordt overschreden.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen
worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen binnen het bouwvlak,
ter plaatse van
de aanduiding ‘bijgebouwen’ en ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’
worden opgericht;
b. de bouwhoogte
achter (het verlengde van de) gevellijn bedraagt maximaal
c. de bouwhoogte voor (het verlengde van de) gevellijn bedraagt
voor licht- en vlaggenmasten maximaal
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere
eisen stellen voor de situering en afmeting van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde voor zover noodzakelijk is, met inachtneming
van de volgende regels:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b. voor een
verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van
de stedenbouwkundige kwaliteit;
c. ter
waarborging van de verkeersveiligheid.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
3.4.1 Ontheffingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a.
lid 3.2.1, sub b
voor het oprichten van maximaal 50% van de voorgevel achter op de verbeelding
aangegeven (het verlengde van de) gevellijn;
b.
lid 3.2.1, sub d
mits deze maat met maximaal
c.
lid 3.2.3, sub c tot
een bouwhoogte voor licht- en vlaggenmasten van maximaal
3.4.2 Procedureregels
a. Bij
het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals
deze opgenomen zijn in lid 9.2;
b. de in lid 3.4.1,
sub a genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van:
- de
samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.5 Specifieke gebruiksregel
3.5.1 Uitoefening
van beroepsmatige activiteiten in een woning
De uitoefening van beroepsmatige activiteiten
in een woning en/of bij de woning behorende aan- en uitbouwen
en bijgebouwen is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
a. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu
opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of
buurt. Reclame uitingen dienen geminimaliseerd te worden;
b. het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter
van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de
vloeroppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gezamenlijk maximaal
c. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van
bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig
is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het
gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal
aantasten;
d. het gebruik de
woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens gebruiker van de woning
is;
e. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten
betreffen die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale
afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de
openbare ruimte;
f. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan,
uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het
desbetreffende beroep of bedrijf.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
3.6.1 Uitoefening
van bedrijfsmatige activiteiten in een woning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1
voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de
woning behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met inachtneming van de
volgende regels:
a. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu
opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of
buurt. Reclame uitingen dienen geminimaliseerd te worden;
b. het gebruik een
kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter
van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de
vloeroppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en
bijgebouwen gezamenlijk maximaal
c. geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van
bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig
is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het
gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal
aantasten;
d. het gebruik de
woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de
activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens gebruiker van de woning
is;
e. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten
betreffen die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale
afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de
openbare ruimte;
f. de uitoefening van detailhandel niet is toegestaan,
uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het
desbetreffende beroep of bedrijf.
3.6.2 Mantelzorg
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1
voor het inrichten en/of gebruiken van een bijgebouw, aan- of uitbouw als
woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met
inachtneming van de volgende regels:
a. het oppervlak bedraagt maximaal
b. een bijgebouw
ten behoeve van inwonende ouders is aan de woning verbonden en door zijn
constructie, afmetingen en architectonische vormgeving ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
c. indien bij het hoofdgebouw reeds één of meer bijgebouwen
rechtmatig aanwezig zijn, bedraagt door de bouw van een aan- of uitbouw of
bijgebouw voor mantelzorg het totale oppervlak aan bijgebouwen maximaal
d. de diepte van
het hoofdgebouw en een daaraan verbonden bijgebouw voor inwonende ouders, te
meten vanaf (het verlengde van de) gevellijn, bedraagt maximaal
e. in vrijstaande bijgebouwen mag niet permanent worden
gewoond.
3.6.3 Procedureregels
a. Bij
het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals
deze opgenomen zijn in lid 9.2.
b. de in lid 3.6.1
en lid 3.6.2 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de
samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij
het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan
worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
5.1 Nadere eisen
5.1.1 Plaatsbepaling
en dakhelling
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk
2, bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien
van:
a.
de plaatsing van
gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten
opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b.
de dakhelling en nokrichting
van hellende dakvlakken van gebouwen;
c.
de plaatsing en
vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.1.2 Voorwaarden
De in lid 5.1.1 bedoelde nadere eisen mogen
slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden
geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog
op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gronden
in verband met calamiteiten.
Artikel 6 Algemene
gebruiksregels
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel
7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden,
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde op een wijze of tot een doel
strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming;
b. het gebruiken,
te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf
en raam- en straatprostitutie.
Artikel 7 Algemene ontheffingsregels
7.1.1 Ontheffingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels in dit plan
voor:
a.
het afwijken van de
in het plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
b.
het oprichten van
antennes en masten met een bouwhoogte van maximaal
7.1.2 Procedureregels
a. Bij
het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals
deze opgenomen zijn in lid 9.2;
b. de in lid 7.1.1,
sub a genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van:
- de
samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
8.1.1 Wijzigingsbevoegdheden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
regels in dit plan te wijzigen voor:
a. het bouwen van
niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde van
geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van
maximaal
b. geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk
zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn
verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal
8.1.2 Procedureregel
Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid
worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 9.1.
Artikel 9 Algemene procedureregels
9.1 Procedure wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid
zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan is, met
inachtneming van artikel 3.6 Wro, de uniforme
openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb
van toepassing.
9.2 Procedure
ontheffingsbevoegdheid
Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid
zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de
volgende regels in acht te worden genomen:
a.
het ontwerpbesluit
ligt met de bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage en wordt tevens
langs elektronische weg beschikbaar gesteld;
b.
burgemeester en
wethouders maken deze terinzagelegging tevoren bekend
in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen
die in de gemeente worden verspreid en tevens langs elektronische weg;
c.
de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d.
gedurende de onder
lid 9.2, sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college
zienswijzen naar voren brengen tegen het ontwerpbesluit;
e.
indien tegen het
ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingebracht, wordt het besluit met redenen
omkleed;
f.
burgemeester en
wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingebracht de beslissing daaromtrent mee.
10.1 Overgangsrecht gebruik
a.
Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het
plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b.
het is verboden het
met het plan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.1, sub a, te veranderen of te
laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c.
indien het gebruik,
bedoeld in lid 10.1, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten;
d.
lid 10.1, sub a is
niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd
was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van
dat plan.
10.2 Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat op
het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is,
dan wel opgericht kan worden krachtens een bouwvergunning,
en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet
wordt vergroot:
§
gedeeltelijk worden
vernieuwd of veranderd;
§
na het teniet gaan
ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop
het bouwwerk is teniet gegaan;
b.
burgemeester en
wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 10.2, sub a voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.2, sub a met
maximaal 10 %;
c.
lid 10.2, sub a is
niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de
inwerkingtreding van het plan, maar zijn opgericht zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
10.3 Ontheffing overgangsrecht
Voor zover van toepassing van het
overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende
aard jegens één of meer natuurlijke personen kunnen
burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat
overgangsrecht ontheffing verlenen.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van
het bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan kom Sprundel, Koekoekstraat