Regels
Hoofdstuk 1 Inleidende
regels___________________________5
Artikel 1 Begrippen……………………………………………….5
Artikel 2 Wijze van
meten………………………………………12
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels________________________
13
Artikel 3 Recreatie……………………………………………….13
Artikel 4 Natuur…………………………………………………...19
Artikel 5 Verkeer………………………………………………….21
Artikel 6 Waarde –
Archeologie………………………………...22
Hoofdstuk 3 Algemene
regels___________________________25
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel……………………………………..25
Artikel 8 Algemene
aanduidingsregels………………………...25
Artikel 9 Overige
regels………………………………………….25
Hoofdstuk 4 Overgangs-
en slotregels_____________________27
Artikel 10 Overgangsrecht…………………………………………27
Artikel 11 Slotregel…………………………………………………28
1.1 plan:
het bestemmingsplan “Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 1 (Bergvlietse Bossen)” van de gemeente Oosterhout;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0826.BSPhz1BG2013-VA02
met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 archeologische waarden:
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
1.5 bed & breakfast:
een voorziening, die als doel heeft het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid;
1.6 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
1.7 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.8 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer / exploitatie, dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief gebruik plaatsvindt;
1.9 bedrijfswoning:
een woning, bij een bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die op dat bedrijf of instelling werkzaam is en al dan niet toezicht houdt;
1.10 bestaand:
a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwen:
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
een bouwwerk, dat geen gebouw is;
1.23 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.24 dagrecreatie:
activiteiten overdag ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; internethandel zonder de uitstalling ten verkoop en/of afhaalpunt c.q. distributiepunt is hieronder niet begrepen;
1.26 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals vogelobservatie, wandelen, fietsen, mountainbiken, picknicken, kanoën, survivaltochten, die niet bedrijfsmatig van aard zijn en qua omvang en ruimtelijke uitstraling, ondergeschikt zijn aan de overige, ingevolge de bestemmingsomschrijving toegestane gebruiken en dientengevolge niet het primaire c.q. het hoofdgebruik betreffende, al dan niet in combinatie met extensieve dagrecreatieve voorzieningen zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 geluidzoneringsplichtige inrichting:
bedrijven welke vallen onder artikel 2.4. van Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
1.29 geomorfologisch:
de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beďnvloedt door menselijk handelen;
1.30 horeca:
het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en kleine eetwaren, zoals een hotel, restaurant, café, cafetaria of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven, waaronder eveneens wordt begrepen het exploiteren van zaalaccommodatie, doch met uitzondering van een seksinrichting, onderscheiden in de volgende horecacategorieën:
1. horecacategorie 1:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel)-restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een zelfstandig maaltijdafhaalcentrum;
2. horecacategorie 2:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon;
3. horecacategorie 3:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café;
4. horecacategorie 4:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot dansen in combinatie met het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, zoals een dancing of discotheek;
1.31 houtgewas:
bomen, struiken, cactussen of doorlevende klimplanten (zoals druiven);
1.32 houtproductie:
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
1.33 kamerverhuur:
het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning;
1.34 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief verblijf;
1.35 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf en daaraan gelieerde en (qua omvang en ruimtelijke uitstraling) ondergeschikte vormen van dagrecreatie;
1.36 landschappelijke inpassing:
het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting;
1.37 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beďnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
1.38 lawaaisport:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
1.39 legaal:
in overeenstemming met de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.40 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.41 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.42 peil:
a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
d. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil / of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.43 recreatief verblijf:
verblijf, al dan niet door een wisselend publiek, dat voor een korte periode ter plaatse met een recreatieve doelstelling verblijft; hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke, seizoensgebonden of permanente werkzaamheden en/of arbeid;
1.44 recreatieverblijf
een gebouw dat dient als recreatief verblijf (zoals een recreatiewoning of chalet), niet zijnde een stacaravan;
1.45 risicovolle inrichting:
een inrichting, als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen Bevi);
1.46 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.47 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.48 stacaravan:
een gebouw voor recreatief verblijf, in de vorm van een caravan;
1.49 stedenbouwkundig beeld:
het beeld dat wordt bepaald door de situering, de bouwmassa’s, de dakvormen en de dakrichtingen van de bebouwing;
1.50 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief dag- en nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie / logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;
1.51 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
1.52 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
a. gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
b. gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.53 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen;
1.54 watergang:
een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde sloot;
1.55 woning / wooneenheid:
een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 ondergeschikte bouwonderdelen
Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten.
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. recreatie en / of horeca, zoals opgenomen in 3.1.2 onder a;
b. aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;
c. daar waar in de tabel geen melding wordt gemaakt van horecavoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen of vormen van detailhandel, zijn deze toegestaan voor zover deze gelieerd en ondergeschikt zijn aan het recreatiebedrijf en niet extern toegankelijk zijn;
d. behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;
e. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
f. voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;
g. dagrecreatief medegebruik;
h. erfbeplanting;
i. landschappelijke inpassing van bouwwerken en voorzieningen;
j. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee bestemmingsvlakken dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bestemmingsvlak van overeenkomstige toepassing.
één en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en overeenkomstig de in 3.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
a Staat van recreatiebedrijven
Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduidingen uitsluitend de volgende bedrijven toegestaan genoemd in de navolgende Staat van recreatiebedrijven:
Afkorting |
Aanduiding |
Betekenis in regels |
Straat |
Huis-num-mer |
Aantal recrea-tiever-blijven |
Bebouw-de op-pervlak-te (m˛) |
(sr-1) |
specifieke vorm van recreatie – 1 |
Hotel met sauna- en wellness-faciliteiten en horeca categorie 1 |
Salesdreef |
ong |
0 |
6.000 m˛ |
(sr-2) |
specifieke vorm van recreatie – 2 |
Kampeerterrein |
Ter Aalst |
11 |
80 |
300 m˛ |
(sr-3) |
specifieke vorm van recreatie – 3 |
Kampeerterrein |
Salesdreef |
3 A + C |
45 |
0 m˛ |
b Aan
huis verbonden beroep en/of bedrijf
Voor aan huis verbonden beroep en/of bedrijf
gelden de volgende bepalingen:
1.
er moet
sprake zijn van een bestemmingsvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning is
toegestaan;
2.
de
activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van
de bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot
een maximum van 50 m2;
3.
het
betreft een activiteit behorend tot milieucategorie 1 of 2, als opgenomen in
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten of een qua milieuhinder en ruimtelijke
uitstraling vergelijkbare activiteit;
4.
buitenopslag
ten dienste van het aan huis verbonden beroep en/of bedrijf is niet toegestaan;
5.
horeca
en detailhandel (w.o. showroom en/of afhaalpunt c.q. logistieke functie, al dan
niet t.b.v. internethandel) zijn niet toegestaan;
6.
de
activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;
7.
er dient
op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de
parkeerbehoefte;
8.
de
activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig
(w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
9.
de
nevenactiviteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de
bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit
milieuregelgeving (w.o. geur);
10.
het aan
huis verbonden beroep en/of bedrijf vindt niet plaats in kassen of teeltondersteunende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
In het algemeen geldt voor het bouwen het volgende:
a. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming;
b. indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een koppeling van twee aanduidingen 'bouwvlak' dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van overeenkomstige toepassing.
3.2.2 Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
b. de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt ten minste:
1. 1,5 m. voor gebouwen met een goothoogte van 3,5 m. of minder;
2. 3 m. voor een gebouw met een goothoogte van meer dan 3,5 m.;
Indien de perceelsgrens is gelegen in water, worden voormelde maten gemeten vanuit de boveninsteek van de betreffende oever;
c. de bebouwde oppervlakte aan gebouwen bedraagt niet meer dan in de tabel in 3.1.2 onder a is opgenomen;
d. de in de tabel in 3.1.2, onder a., aangegeven maximaal toegestane bebouwde oppervlakte, geldt niet voor eventueel toegestane recreatieverblijven, sanitairgebouwen, onderhoudsgebouwen en bedrijfswoningen, inclusief bij deze bedrijfswoningen behorende bijbehorende bouwwerken;’
e. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.;
f. de bouwhoogte bedraagt niet meer 9 m.
3.2.3 Aanvullende bouwregels kampeerterrein
In aanvulling op het bepaalde in 3.2.2 gelden voor de bestemming kampeerterrein de volgende bouwregels:
a. buiten de aanduiding 'bouwvlak' zijn tevens sanitair- en onderhoudsgebouwen toegestaan, tot een maximale bouwhoogte van 3 m;
b. er zijn niet meer recreatieverblijven toegestaan dan in de tabel in 3.1.2 onder a is opgenomen. Hierbij geldt, dat de recreatieverblijven buiten de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen worden opgericht, en er ter plaatse van de aanduiding sr-2 (Ter Aalst 11) per recreatieverblijf een maximale oppervlakte is toegestaan van 90 m˛, en ter plaatse van de aanduiding sr-3 (Salesdreef 3 A + C) er per recreatieverblijf een maximale inhoud is toegestaan van 300 mł en een maximum oppervlak van 30 m˛ aan bijbehorende bouwwerken;
c. bij het bepalen van de inhoud van het recreatieverblijf worden voor bewoning bestemde aangebouwde bijbehorende bouwwerken meegerekend;
d. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij deze recreatieverblijven en stacaravans, bedraagt niet meer dan 3 m.;
e. de goothoogte van recreatieverblijven bedraagt niet meer dan 4 m;
f. de bouwhoogte van recreatieverblijven bedraagt niet meer dan 6 m.
3.2.4 Bedrijfswoning
Voor een bedrijfswoning gelden de volgende
bepalingen:
a.
buiten
de aanduiding ‘bouwvlak’ is maximaal één bedrijfswoning toegestaan met dien
verstande dat:
b.
de
inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 mł, met dien verstande dat:
c.
de
goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m., met dien verstande dat een bestaande
grotere goothoogte als maximum geldt;
d.
de
bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 m., met dien verstande dat een bestaande
grotere bouwhoogte als maximum geldt.
3.2.5 Herbouw bedrijfswoning
Voor herbouw van bestaande woningen gelden
aanvullend de volgende voorwaarden:
a.
de
herbouw vindt plaats op de (voor zover aanwezige) bestaande fundamenten van de
bedrijfswoning;
b.
de
bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen bedrijfswoning(en) wijkt
niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
c.
verzekerd
is dat overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsbebouwing of bij de
bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken) wordt gesloopt.
3.2.6 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning
Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
voldoen aan de volgende kenmerken:
a.
de
gezamenlijke oppervlakte van niet voor bewoning bestemde bijbehorende
bouwwerken per bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m˛;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m., met dien verstande dat een bestaande
hogere maatvoering als maximum geldt;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m., met dien verstande dat een bestaande hogere
maatvoering als maximum geldt.
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:
a. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' voor of op de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:
1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m.;
b. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning:
1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 12 m.;
c. aanvullend op het voorgaande geldt, dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan als deze rooilijn de voorgevelrooilijn van het dichtst bij de weg gesitueerde gebouw geldt, indien er geen gebouw aanwezig is, de regels van toepassing zijn die gelden indien er achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd.
d. buiten de aanduiding 'bouwvlak', doch niet gelegen op gronden met functieaanduiding ‘landschappelijke inpassing’:
1. op het perceelsdeel, gelegen tussen de weg en de voorzijde van het aangeduide bouwvlak, mag de bouwhoogte maximaal 1 m. bedragen;
2. overigens geldt een bouwhoogte van maximaal 2,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning grotere hoogte gebouwen
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van het bouwvlak, welke gelegen is binnen het bestemmingsvlak Recreatie met de specifieke aanduiding Specifieke vorm van recreatie – 1, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, lid f teneinde een maximale bouwhoogte toe te staan van 12 meter, voor zover de hogere hoogtemaat stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is.
3.3.2 Omgevingsvergunning afstand tot zijdelingse perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, onder b, teneinde af te wijken van de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, mits:
a. de situering stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig aanvaardbaar is;
b.
de situering niet leidt tot een onaanvaardbare
aantasting van rechten en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen en de
daarop aanwezige bouwwerken.
3.3.3 Omgevingsvergunning
m.b.t. herbouw bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan door middel van het
verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5,
teneinde herbouw van de bedrijfswoning op andere wijze mogelijk te maken, mits
aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
er dient
sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande
bedrijfswoning én overtollige bebouwing (voormalige bedrijfsgebouwen, al dan
niet bij de bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken);
b.
de
situering en bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand
of aaneengebouwd) van de bedrijfswoning is
stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig (w.o. woon-
en leefklimaat) aanvaardbaar;
c.
de
situering van de bedrijfswoning leidt niet tot extra belemmeringen voor de
bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit
milieuregelgeving (w.o. geur).
3.3.4 Omgevingsvergunning
m.b.t. bouw 1e en 2e bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan door middel van het
verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4, lid
a., onder 1 en 2, teneinde de bouw van de eerste of tweede bedrijfswoning
mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
de
bedrijfswoning is noodzakelijk vanwege de aard van de bedrijfsvoering. De
noodzaak mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezige, doch afgestoten
bedrijfswoning;
b.
de
situering van de woning is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en
milieukundig (w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
c.
de
situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de
bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit
milieuregelgeving (w.o. geur);
d.
aan de
eisen en regels ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals
opgenomen in Bijlage 2 “Notitie toepassing kwaliteitsverbetering van het
landschap in de regio West-Brabant” wordt voldaan.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen:
a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat buitenopslag voor de voorgevel en het verlengde daarvan niet is toegestaan;
b. detailhandel, tenzij deze gelieerd en ondergeschikt is aan het recreatiebedrijf en niet extern toegankelijk is;
c. gebruik als woning/ voor permanente bewoning, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen zoals aangegeven in artikel 3.2.4, al dan niet mogelijk gemaakt onder toepassing van artikel 3.3.4, voor zover het de huisvesting betreft van (het huishouden van) een persoon die op het bedrijf, waarvan de bedrijfswoning planologisch onderdeel uitmaakt, werkzaam is;
d. het uitoefenen van bed & breakfast;
e. huisvesting van (seizoens)arbeiders en kamerverhuur;
f. een seksinrichting;
g. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
h. risicovolle inrichtingen;
i. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een
10-6 risicocontour hebben die het bestemmingsvlak overschrijdt, met uitzondering van bestaande situaties.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het
verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, onder
d., teneinde bed & breakfast toe te staan, mits
aan de volgende bepalingen wordt voldaan:
a.
er moet
sprake zijn van een bestemmingsvlak, waarop minimaal één bedrijfswoning of
plattelandswoning is toegestaan;
b.
de
activiteit bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de
bedrijfswoning en de bij deze woning behorende bijbehorende bouwwerken, tot een
maximum van 100 m˛;
c.
het
maximaal aantal bedden is niet meer dan 10;
d.
een bed
& breakfast is alleen toegestaan in de vorm van
niet-zelfstandige woonruimte(n);
e.
de
activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;
f.
er dient
op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak, te worden voorzien in de
parkeerbehoefte;
g.
de
activiteit is stedenbouwkundig, landschappelijk, verkeerskundig en milieukundig
(w.o. woon- en leefklimaat) aanvaardbaar;
h.
de
activiteit leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen
van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving (w.o. geur).
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang;
b. houtproductie, mits ondergeschikt aan het behoud van landschappelijke en natuurwaarden;
c. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
d. voorzieningen voor verkeer, parkeren en inritten;
e. extensief recreatief medegebruik;
f. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer;
één en ander met bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming en uitsluitend in de vorm van erfafscheidingen.
4.2.2 Maatvoering
De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
a. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. voor lawaaisporten;
c. voor verblijfsrecreatie;
d. voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
e. het omzetten van grasland in bouwland / het scheuren van grasland;
f. het aanleggen van drainage;
g. het verlagen van de (grond)waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;
h. het plaatsen van een mestzak.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.4.4. opgenomen werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder 4.4.1. vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
4.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1.1, onder a. De in het kader van de belangenafweging te hanteren toetsingscriteria zijn in het schema onder 4.4.4 weergegeven.
4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden |
Criteria
voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden |
het
aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 |
-
het aanbrengen van
verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische
bedrijfsvoering, het extensief recreatief medegebruik dan wel het ecologisch,
landschaps- en waterhuishoudkundig beheer; -
de werkzaamheden
mogen geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de natuurwaarden; -
de
waterhuishoudkundige situatie mag niet onevenredig worden aangetast; |
het
aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen |
-
er mag geen onevenredige
aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke waarden; |
het diepwoelen, diepploegen, afgraven, vergraven, ophogen en
egaliseren van de bodem met meer dan 50 cm |
-
er mag geen
onevenredige aantasting plaatsvinden van de natuur- en landschappelijke
waarden; |
het dempen
van poelen, sloten en greppels, het aanleggen van drainage of het verlagen van de grondwaterstand door de
aanleg van beregeningsinstallaties |
-
er mag geen
onevenredige aantasting zijn van de grondwaterafhankelijke natuur; -
er mag geen
onevenredige aantasting zijn van het belang van waterberging; |
vellen of
rooien van houtgewas |
-
er mag geen
onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden; |
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
b. groenvoorzieningen;
c. kunstwerken;
d. speelvoorzieningen;
e. geluidwerende voorzieningen;
f. straatmeubilair;
g. ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;
h. (voorzieningen voor) ambulante detailhandel;
i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
b. indien in afwijking van het bepaalde onder a. ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan al gebouwen aanwezig zijn, dan mogen deze gebouwen in de huidige vorm en situering worden gehandhaafd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.;
b. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 15 m.;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 6 Waarde
- Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de (potentieel) aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
a. de ver-/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk in generlei opzicht wordt vergroot;
b. de bouw van een bouwwerk of de uitbreiding van een bestaand bouwwerk, voor zover de grond niet dieper wordt geroerd dan 0,50 m, en zowel, dit niet meer dan een totaal oppervlak van 100 m˛ betreft.
6.3 Afwijken van de bouwregels
a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming;
b. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager aan de hand van een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport heeft aangetoond, dat door de oprichting van het bouwwerk het archeologische bodemarchief niet wordt verstoord;
c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorwaarden verbinden:
1. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
2. De verplichting tot het doen van opgravingen; of
3. De verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden;
b. het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;
c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d. het verlagen van het waterpeil.
6.4.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing, indien:
a. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen, waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;
b. het betreffen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een diepte van minder dan 0,50 m of, bij een grotere diepte, met een oppervlakte kleiner dan 100 m˛;
c. op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
d. de werken en werkzaamheden:
1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
3. de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
6.4.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a. Het is verboden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen. Uitgezonderd van dit verbod zijn sloopwerkzaamheden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte minder bedraagt dan 100 m2 en/ of niet dieper wordt gewerkt dan 0,50 m onder maaiveld;
b. aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld, dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist, dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
c. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag, die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning;
6.4.4 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 en 6.4.3 wordt slechts verleend indien:
a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Wijziging op basis van archeologisch onderzoek
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin, dat de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie' voor een nader aangegeven gebied vervalt, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
6.5.2 Advies
Alvorens de in lid 6.5.1 bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt deskundig advies gevraagd aan een door Burgemeester en wethouders in te schakelen deskundige op het gebied van de archeologische Monumentenzorg conform de vigerende KNA.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene
aanduidingsregels
8.1 Gebiedsaanduiding overige zone – in Verordening ruimte te verwijderen ehs
Ter plaats van de gebiedsaanduiding “overige zone – in Verordening ruimte te verwijderen ehs” wordt de aanwijzing als “ecologische hoofdstructuur”, zoals opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.
8.2 Gebiedsaanduiding overige zone – in Verordening ruimte toe te voegen gemengd landelijk gebied
Ter plaats van de gebiedsaanduiding “overige zone – in Verordening ruimte toe te voegen gemengd landelijk gebied” worden de gronden aangewezen als “gemengd landelijk gebied”, zoals bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
8.3 Gebiedsaanduiding overige zone – in Verordening ruimte te verwijderen gemengd landelijk gebied
Ter plaats van de gebiedsaanduiding “overige zone – in Verordening ruimte te verwijderen gemengd landelijk gebied” wordt de aanwijzing als “gemengd landelijk gebied”, zoals opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant, van de betreffende gronden verwijderd.
8.4 Gebiedsaanduiding overige zone – in Verordening ruimte toe te voegen ehs
Ter plaats van de gebiedsaanduiding “overige zone – in Verordening ruimte toe te voegen ehs” worden de gronden aangewezen als “ecologische hoofdstructuur”, zoals bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
9.1 Parkeernorm
a.
Bij
nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw dient tenminste
voldaan te worden aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen
zoals opgenomen in het beleidsdocument 'Stilstaan in de toekomst, Parkeerbeleid
op de middellange termijn (2020)’ dat is vastgesteld op 15 december 2009.
Hierbij wordt de norm berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen
gedeelte.
b.
Burgemeester
en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in sub a, indien wordt voorzien in een parkeervoorziening die gelet op
de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als
bedoeld in sub a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande stedelijke
ontwikkeling ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik.
c. Burgemeester en
wethouders kunnen de parkeernormen als opgenomen in sub a wijzigen indien er
een aanpassing of wijziging van genoemd beleidsdocument heeft plaatsgevonden.
Hoofdstuk
4 Overgangs- en slotregels
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze
a. afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
b. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
c. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1.1 met maximaal 10%.
10.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan
Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 1 (Bergvlietse Bossen)”.