INHOUDSOPGAVE

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS                            

Artikel 1        Begrippen                                                    

Artikel 2        Wijze van meten                                          

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS                         

Artikel 3        Erf                                                             

Artikel 4        Groen                                                         

Artikel 5        Maatschappelijk                                            

Artikel 6        Tuin                                                           

Artikel 7        Verkeer                                                      

Artikel 8        Wonen                                                        

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS                                           

Artikel 9        Anti-dubbeltelregel                               

Artikel 10      Algemene bouwregels                                    

Artikel 11      Algemene gebruiksregels                                

Artikel 12      Algemene aanduidingsregels                           

Artikel 13      Algemene afwijkingsregels                             

Artikel 14      Algemene wijzigingsregels                              

Artikel 15      Overige regels                                              

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS-EN SLOTREGELS            

Artikel 16      Overgangsregels                                           

Artikel 17      Slotregel                                            

 

 

 

 

 

 

 

 


HOOFDSTUK 1                   INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Dorst West‘ van de gemeente Oosterhout.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0826.BPdorstwest-OH01.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend, administratief, juridisch, maatschappelijk, (para)medisch, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen beroep, dat in een woning en daarbij behorende gebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel.

 

aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke of kunstzinnige bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

achtergevelrooilijn:

de van de weg, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bestaand(e situatie):

-        ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;

-        ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.


bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bebouwing beneden peil of onder de kapconstructie.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 


geluidsbelasting vanwege het spoorverkeer:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

 

geluidsgevoelige functies:

geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder.

 

geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning en andere geluidsgevoelige functies als bedoeld in het Besluit geluidhinder.

 

grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat, rechtstreeks contact heeft met het aangrenzende terrein en toegankelijk is vanaf de weg.

 

hogere grenswaarden:

een maximale waarde voor geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

 

hoofdfunctie:

de belangrijkste functie waarvoor een gebouw mag worden gebruikt.

 

kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico is bepaald, die in acht genomen moet worden.

 

maatschappelijke voorzieningen:

culturele, educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

 

mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

 

ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.


 

peil:

a      voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

b      voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

c       in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

d      indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil/of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet gecombineerd met elkaar.

 

straatprostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen, één en ander door passanten te bewegen of uit te nodigen door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze.

 

voorgevel:

de gevel van een gebouw dat gericht is naar de weg.

 

voorgevelrooilijn:

de naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak, waarop het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is georiënteerd.

 

voorkeurswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

 

woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

zijstrook:

de strook grond gelegen tussen de zijdelingse perceelsgrens en de denkbeeldige lijn op 3 meter afstand vanaf de zijdelingse perceelsgrens over de volledige diepte van het bouwvlak.


Artikel 2 Wijze van meten

 

afstanden:

van bouwwerken tot andere bouwwerken, bebouwingsgrenzen en perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

 

bebouwingspercentage:

een aangeduid of in deze regels aangegeven percentage dat bepaalt hoeveel procent van het bestemmingsvlak per bouwperceel, of een in de regels nader omschreven gedeelte daarvan mag worden bebouwd.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

bovenkant spoorstaaf:

de hoogte van de bovenkant van de laagst gesitueerde spoorstaaf.

 

dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

diepte van een gebouw:

- horizontale diepte:

  de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg

  gekeerde gevel;

- verticale diepte:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de bovenzijde van de (afgewerkte) begane grondvloer.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

ondergeschikte bouwonderdelen:

Bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.


HOOFDSTUK 2                   BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Erf

 

3.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Erf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      erven en tuinen bij woningen;

b      groenvoorzieningen;

c       schuilgelegenheden.

 

3.2      Bouwregels

 

3.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van schuilgelegenheden met een oppervlakte van niet meer dan 20 en een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m.

 

3.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a       De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 7 m.

b       De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.


 

Artikel 4 Groen

 

4.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      bermen en beplantingen;

c       voorzieningen voor verkeer en verblijf;

d      sport- en speelvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f       geluidwerende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding geluidwal;

g      straatmeubilair;

h      kunstobjecten;

i        ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;

j       nutsvoorzieningen;

k      schuilgelegenheden;

l        vlonders en steigers.

 

4.2      Bouwregels

 

4.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van schuilgelegenheden met een oppervlakte van niet meer dan 10 en een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m.

 

4.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a       De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 7 m.

b       De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.

c       De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 15 m.

d       De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.


Artikel 5 Maatschappelijk

 

5.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      maatschappelijke voorzieningen;

b      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

c      tuinen en erven;

d      groenvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

5.2      Bouwregels

 

5.2.1   Algemeen

Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

 

5.2.2   Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a       Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

b       Het aantal wooneenheden mag ten hoogste 24 bedragen.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

d       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

e       Maximaal 50% van de bebouwing mag met een bouwhoogte van ten hoogste 12 m worden gerealiseerd.

 

5.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw niet meer mag bedragen dan 1 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

5.3      Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a       Lid 5.2.3 onder b voor het toestaan van hogere erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, mits:

1     de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m;

2     dit uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;

3     dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

4     hiertegen geen bezwaren zijn uit oogpunt van verkeersveiligheid.

 


 

Artikel 6 Tuin

6.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      tuinen en groenvoorzieningen bij woningen;

b      inritten;

c      parkeren.

6.2         Bouwregels

 

6.2.1   Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a       Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder 6.2.2.

b       In afwijking van het bepaalde onder a is bestaande bebouwing toegestaan.

 

6.2.2   Uitbreiding van de woning

Voor het bouwen van uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ gelden de volgende bepalingen:

a       De diepte van de uitbreiding aan de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

b       De breedte van de uitbreiding aan de voorgevel bedraagt niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte van de woning.

c       De diepte van de uitbreiding aan de zijgevel mag niet dieper zijn dan tot aan de zijdelingse perceelsgrens.

d       De uitbreiding aan de zijgevel mag worden gebouwd op een afstand van ten minste 2 meter, gemeten vanaf de voorgevel, en tot aan de achtergevel.

e       De goothoogte van een uitbreiding mag niet meer bedragen dan 3 meter, indien de eerste bouwlaag van de woning hoger is, mag de goothoogte maximaal de hoogte hebben van die eerste bouwlaag.

f       De uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1 bouwlaag plus kap, waarvan de dakhelling van de uitbreiding gelijk dient te zijn aan de dakhelling van de woning.

g       Indien de uitbreiding wordt uitgevoerd in combinatie met een luifel, dan dient deze luifel een open constructie te zijn met een breedte van niet meer dan eenderde van de voorgevelbreedte en mag de uitbreiding inclusief luifel over de gehele breedte van de voorgevel worden gebouwd in verhouding tweederde-eenderde.

 

6.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van tuinmuren langs de zijdelingse perceelsgrens niet meer dan 2 meter mag bedragen.

b       De bouwhoogte van overige tuinmeubilair, zoals vlaggenmasten, pergola’s, etc. mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

6.3      Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1. lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.

 

6.4      Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.3, voor het parkeren van motorvoertuigen voor de voorgevel van een woning, met dien verstande dat:

a       het stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;

b       geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

c       het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg niet wordt verminderd.

 


 

Artikel 7 Verkeer

 

7.1         Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

b      groenvoorzieningen;

c      speelvoorzieningen;

d      geluidwerende voorzieningen;

e      straatmeubilair;

f      kunstobjecten;

g      ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;

h      terrassen;

i       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

7.2      Bouwregels

 

7.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

7.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a       De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan 15 m.

b       De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 15 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

7.3      Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2, voor het bouwen van niet permanente overkappingen, met dien verstande dat:

a       het stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;

b       geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 


 

Artikel 8 Wonen

 

8.1         Bestemmingsomschrijving

         De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a       wonen;

b       aan huis verbonden beroepen;

c       aan huis verbonden bedrijven;

d       tuinen en erven;

e       groenvoorzieningen;

f       voorzieningen voor verkeer en verblijf;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

 

8.2      Bouwregels

 

8.2.1   Algemeen

         Voor het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:

a       per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan;

b       per bouwvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding ‘aantal wooneenheden’ is aangegeven;

c       binnen het plangebied mag het totaal aantal nieuw te bouwen woningen niet meer bedragen dan 106;

d       in afwijking van het bepaalde in artikel 8 is bestaande bebouwing toegestaan.

 

8.2.2   Gebouwen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

a    De volgende bebouwingstypologie is van toepassing:

1     ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen vrijstaande woningen worden gebouwd;

2     ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen halfvrijstaande en/of geschakelde woningen worden gebouwd;

3     ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen aaneengebouwde woningen worden gebouwd;

4     ter plaatse van de aanduiding ‘specifiek aaneengebouwd’ mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd.

b       De voorgevel van een woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

d       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.


e       In afwijking van het bepaalde onder a tot en met d geldt bij:

1      vrijstaande woningen, dat voor de gronden binnen 3 m van één van beide zijdelingse perceelsgrenzen de bepalingen onder 8.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn;

2      halfvrijstaande en/of geschakelde woningen, dat voor de gronden binnen 3 m van één zijdelingse perceelsgrens de bepalingen onder 8.2.3 (gebouwen buiten het bouwvlak) van toepassing zijn.

 

8.2.3   Gebouwen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

a       Gebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.

b       De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

c       Bij vrijstaande woningen dient een der zijstroken vrij van gebouwen te blijven.

d       De gezamenlijke oppervlakte voor gebouwen buiten het bouwvlak mag:

1      voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 500 niet meer bedragen dan 100 , met dien verstande dat maximaal 50 aan vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;

2      voor bouwpercelen met een oppervlakte van groter dan 500 m2 niet meer bedragen dan 150 , met dien verstande dat maximaal 100 aan vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak mag worden gebouwd.

e       De gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd, met dien verstande dat in ieder geval 25 m2 aan gebouwen buiten het bouwvlak mag worden gebouwd.

f       Indien in afwijking van bepaalde onder a en c ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een kleinere afstand aanwezig was dan wel de betreffende zijstrook niet (geheel) vrij van gebouwen was, mag die afstand respectievelijk situatie worden gehandhaafd.

 

8.2.4   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

         Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de

volgende bepalingen:

a       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b       Overkappingen mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m, waarbij de oppervlakte van overkappingen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, bij de maximaal toegestane oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak dient te worden meegeteld.

c       De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van de woning niet meer mag bedragen dan 1 m.

d       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

8.3      Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen gelet op het bepaalde in lid 8.2.1. onder c nadere eisen stellen ten aanzien van het bij recht te bouwen aantal woningen en bepalen dat minder woningen mogen worden gebouwd dan bij recht toegestaan wanneer toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 8.4 onder a en/of b en dit uit stedenbouwkundige overwegingen noodzakelijk blijkt.

 

8.4      Afwijken van de bouwregels

a       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 onder b, voor het bouwen van meer woningen per bouwvlak dan bij recht toegestaan, met dien verstande dat:

1      Per bouwvlak niet meer woningen mogen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven;

2      Aangetoond moet worden dat het totaal aantal nieuw te bouwen woningen na verlening van de omgevingsvergunning niet meer dan 106 bedraagt;

3      dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

4      er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn.

b       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 8.2.1 onder c genoemde maximum aantal bij recht nieuw te bouwen woningen, met dien verstande dat:

1      Er door het verlenen van de omgevingsvergunning geen strijdigheid ontstaat met de voor dit plan in het gemeentelijk woningbouwprogramma genoemde woningbouwaantallen;

2      Aangetoond moet worden dat het totaal aantal nieuw te bouwen woningen na verlening van de omgevingsvergunning niet meer dan 121 bedraagt;

3      Per bouwvlak niet meer woningen mogen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven;

4      dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

5      er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn.

c       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 onder a voor het afwijken van de toegestane bebouwingstypologie en ter plaatse van de aanduiding:

1      ‘aaneengebouwd’ ook halfvrijstaande, geschakelde of vrijstaande woningen toestaan;

2      twee-aaneen’ ook vrijstaande woningen toestaan;

met dien verstande dat dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld.

d       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 onder c voor het bouwen van een dakopbouw, met dien verstande dat:

1      dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

2      een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een gebouw binnen het bouwvlak;

3      een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een kapconstructie;

4      de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden;

5      de breedte van de dakopbouw maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak bedraagt.

c       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3 onder a voor het bouwen van gebouwen op gronden waarvoor de regeling ‘bouwen buiten het bouwvlak’ van toepassing is, op een afstand van minder dan 2 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:

1      dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

2      dit geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte in het openbaar gebied veroorzaakt.

d       Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3 onder b voor een grotere bouwhoogte van gebouwen op gronden waarvoor de regeling ‘bouwen buiten het bouwvlak’ van toepassing is, ten behoeve van het oprichten van een kapconstructie, met dien verstande dat:

1      de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;

2      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

3      dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;

4      de mogelijkheden van belendende bouwpercelen niet onevenredig worden aangetast en er geen onevenredige hinder van wordt ondervonden.

 

8.5      Specifieke gebruiksregels

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a       De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 .

b       Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c       De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner van de woning.

 


 

HOOFDSTUK 3                   ALGEMENE REGELS

 

Artikel 9        Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 10      Algemene bouwregels

 

10.1    Ondergronds bouwen

         Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a       Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden; eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

b       De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.

c       Voor het bouwen/aanleggen van niet-overdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:

1      Zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd/aangelegd bij woningen.

2      Zwembaden dienen op minimaal 3 m achter de voorgevel van een woning te worden gebouwd/aangelegd.

d       Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder een gebouw mits:

1      de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;

2      hierdoor de eventueel in het gebied aanwezige waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;

3      er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;

4      er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.

 

Artikel 11      Algemene gebruiksregels

11.1    Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

a       het gebruik van gebouwen aan en bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;

b       gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;

c       een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

d       gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

 

11.2    Afwijken gebruiksverbod

a       Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 sub a en toestaan dat een gebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;

2      er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

3      de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte ten dienste van de woonfunctie mag niet meer bedragen dan 80 ;

4      de afhankelijke woonruimte is gelegen op een afstand van maximaal 15 meter van de woning.

b       Burgemeester en wethouders trekken de vergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van deze vergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.


 

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

 

 

12.1     Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied

 

12.1.1 Aanduidingomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied‘ zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwater.

12.1.2 Bouwregels

         Bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd indien de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft. Vooraf wordt advies ingewonnen bij de beheerder van het grondwater.

 

12.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a       het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

b       het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;

c       het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;

d       het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond en/of schadelijke stoffen;

e       het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

f       andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

 

12.1.4 Voorwaarden

Een vergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

 

12.1.5 Advies

Een vergunning wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van het grondwater.


 

12.1.6 Uitzonderingen

Geen vergunning is nodig voor:

a       werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;

b       werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

 

 

12.2    Milieuzone - geurzone

12.2.1 Aanduidingomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van geurhinderveroorzakende objecten.

12.2.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen ter plaatse van deze aanduiding geen nieuwe woningen worden gebouwd.

 

12.2.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.2 voor het bouwen van nieuwe woningen overeenkomstig de daar voorkomende bestemmingen, mits de voor de geurzone relevante inrichting zijn activiteiten heeft beëindigd dan wel de milieuvergunning van deze inrichting daartoe aanleiding geeft.

 

12.2.4 Wijzigingsbevoegdheid

         Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de omvang van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' wijzigen indien de voor de geurzone relevante inrichting zijn activiteiten heeft beëindigd dan wel de milieuvergunning van deze inrichting daartoe aanleiding geeft.

 

 

12.3    Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

 

12.3.1 Aanduidingomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen' zijn de gronden behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en zijn geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.


 

 

 

12.3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stofen’ mag niet worden gebouwd.

 

12.3.3 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.3.2 voor het oprichten van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’, indien voldaan wordt aan het bepaalde in het Besluit externe veiligheid inrichtingen inzake (beperkt) kwetsbare objecten.

 

 

12.4    Vrijwaringszone – spoor

 

12.4.1 Aanduidingsomschrijving

         Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' mag slechts worden gebouwd en mogen slechts werken of werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in de Spoorwegwet.

 

12.4.2 Afwijken verbod

         Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4.1 voor het oprichten van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor', met dien verstande dat:

a       Uitsluitend bebouwing mogelijk is krachtens de aan de grond gegeven bestemmingen;

b       Prorail ter zake gehoord dient te zijn en met het oprichten van de bouwwerken kan instemmen.

 

 

12.5    Geluidzone - spoor
12.5.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘Geluidszone – spoor’ zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidbelasting van het spoor.

12.5.2 Bouwregels

Geluidgevoelige bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege spoorweglawaai voor deze geluidsgevoelige bouwwerken niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde, een en ander overeenkomstig het bepaalde in de Wet geluidhinder.

 

 


12.6          Luchtvaartverkeerszone

 

12.6.1     Luchtvaartverkeerszone-1

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding ‘Luchtvaartverkeerszone-1’ een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 110 meter +NAP in verband met het obstakelvrije start- en landingsvlak voor vliegtuigen (Inner Horizontal en Conical Surface).

 

12.6.2     Luchtvaartverkeerszone-2

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding ‘Luchtvaartverkeerszone-2’ een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 68 meter +NAP in verband met het verstoringsgebied rondom start- en landingsbaan (Instrument Landing System).

Artikel 13      Algemene afwijkingsregels

 

13.1    Afwijken

         Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning

afwijken:

a       van de in de planregels gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen respectievelijk percentages;

b       van de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c       van de planregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal 3 m is toegestaan, mits deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing;

d       van de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes of daarmee vergelijkbare gebouwen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, fietsenstallingen en abri’s worden gebouwd, met dien verstande dat:

1      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;

2      de oppervlakte niet meer dan 50 ;

e       van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken wordt vergroot:

1      ten behoeve van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer tot niet meer dan 35 m;

2      ten behoeve van kunstwerken tot niet meer dan 40 m;

3      ten behoeve van signalerings- en telecommunicatiemasten tot minder dan 40 m.

4      ten behoeve van kunstobjecten tot niet meer dan 35 m;

5      ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;

f       van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

1      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

2      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;

g       van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte door zonnepanelen, met dien verstande dat de overschrijding niet meer mag bedragen dan 2 m.

 

13.2    Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.1 kan slechts worden verleend, indien:

a       de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

b       het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 14      Algemene wijzigingsregels

         Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, liggen en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a       Bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven.

b       De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad.

c       Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden niet onevenredig geschaad.

 

Artikel 15      Overige regels

15.1    Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

         Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

 

 

15.2    Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a       de richtlijnen voor het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen;

b       de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c       de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d       het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e       de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;

f       de ruimte tussen bouwwerken.


 

HOOFDSTUK 4                   OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

Artikel 16      Overgangsregels

 

16.1    Overgangsrecht bouwwerken

a       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b       Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

16.2    Overgangsrecht gebruik

a       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b       Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 17      Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Dorst West van de gemeente Oosterhout.

 

Gorinchem/Dordrecht, 18 oktober 2011

Welmers Burg Stedenbouw BV

Visser Silfhout Advocaten