INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 10 Algemene bouwregels
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS-EN SLOTREGELS
plan:
het bestemmingsplan
‘Dorst West‘ van de gemeente Oosterhout.
bestemmingsplan:
de
geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0826.BPdorstwest-OH01.
aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolgde de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of
het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens
de grens
van een aanduiding indien het een vlak betreft.
aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend, administratief,
juridisch,
aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen
van ambachtelijke of kunstzinnige bedrijvigheid, geheel of overwegend door
middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij
behorende gebouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende
mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling
heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
achtergevelrooilijn:
de van de weg, waarop het belangrijkste
gebouw op een bouwperceel is georiënteerd, afgekeerde grens van een bouwvlak.
bebouwing:
één of
meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
bestaand(e situatie):
-
ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat
het plan in werking is getreden;
-
ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals
aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.
bestemmingsgrens:
de grens
van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens
van een bouwvlak.
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat
door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen
is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van
bebouwing beneden peil of onder de kapconstructie.
bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond.
detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die
goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening
van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
escortbedrijf:
de
natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of
in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een
andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
functie:
doeleinden
ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen
daarvan is toegestaan.
gebouw:
elk
bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt.
geluidsbelasting vanwege
het spoorverkeer:
de etmaalwaarde van het equivalente
geluidsniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke
spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten,
zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
geluidsgevoelige functies:
geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in
het Besluit geluidhinder.
geluidsgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning en andere
geluidsgevoelige functies als bedoeld in het Besluit geluidhinder.
grondgebonden woning:
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat,
rechtstreeks contact heeft met het aangrenzende terrein en toegankelijk is vanaf
de weg.
hogere grenswaarden:
een maximale waarde voor geluidsbelasting,
die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan
worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit
geluidhinder.
hoofdfunctie:
de belangrijkste
functie waarvoor een gebouw mag worden gebruikt.
kwetsbaar object:
een
object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
grenswaarde voor het risico is bepaald, die in acht genomen moet worden.
culturele,
educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze,
onderwijsvoorzieningen, en voorzieningen ten behoeve van openbare
dienstverlening, alsmede ondergeschikte horeca in combinatie met en ten dienste
van deze voorzieningen.
mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van
een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of
sociale vlak.
ondergeschikte
functie:
functie
waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig
mag worden gebruikt.
overkapping:
een
dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden
begrensd door de gevels van belendende gebouwen.
peil:
a voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de
hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die
hoofdtoegang;
b voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de
hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg of de toekomstige
weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
c in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van
het aansluitende afgewerkte terrein;
d indien in of op het water wordt gebouwd: het
Nieuw Amsterdams Peil/of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
prostitutie:
het zich
beschikbaar stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan
anderen.
raamprostitutie:
een
seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg
of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking
stellen tot het tegen betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen
(prostitutie).
seksinrichting:
een voor
het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof
zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een
seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf
waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet gecombineerd
met elkaar.
straatprostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het tegen
betaling verrichten van seksuele diensten aan anderen, één en ander door
passanten te bewegen of uit te nodigen door handelingen, houding, woord, gebaar
of op andere wijze.
voorgevel:
de gevel van een gebouw dat gericht is naar de weg.
voorgevelrooilijn:
de naar
de weg toegekeerde grens van het bouwvlak, waarop het belangrijkste gebouw op
een bouwperceel is georiënteerd.
voorkeurswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting,
zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het
Besluit geluidhinder.
woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat
dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
zijstrook:
de strook grond gelegen tussen de zijdelingse
perceelsgrens en de denkbeeldige lijn op
afstanden:
van bouwwerken tot andere bouwwerken,
bebouwingsgrenzen en perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden
het kleinst zijn.
bebouwingspercentage:
een aangeduid of in deze regels aangegeven
percentage dat bepaalt hoeveel procent van het bestemmingsvlak per bouwperceel,
of een in de regels nader omschreven gedeelte daarvan mag worden bebouwd.
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van
een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
bovenkant spoorstaaf:
de hoogte van de bovenkant van de laagst
gesitueerde spoorstaaf.
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak.
diepte van een gebouw:
- horizontale diepte:
de
lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg
gekeerde gevel;
- verticale diepte:
de diepte van een gebouw,
gemeten vanaf de bovenzijde van de (afgewerkte) begane grondvloer.
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de
goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel.
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
ondergeschikte bouwonderdelen:
Bij toepassing van het in dit artikel
bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters,
kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers,
wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Erf’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a erven en tuinen bij woningen;
b groenvoorzieningen;
c schuilgelegenheden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen
geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van schuilgelegenheden met een
oppervlakte van niet meer dan
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen
mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer
bedragen dan
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
groenvoorzieningen;
b
bermen en beplantingen;
c
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
d
sport- en speelvoorzieningen;
e
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f
geluidwerende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding geluidwal;
g
straatmeubilair;
h
kunstobjecten;
i
ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;
j
nutsvoorzieningen;
k
schuilgelegenheden;
l
vlonders en steigers.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden
gebouwd, met uitzondering van schuilgelegenheden met een oppervlakte van niet
meer dan
4.2.2 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleidingen,
beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan
d De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a
b
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
c
tuinen en erven;
d
groenvoorzieningen;
e
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen
dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is
aangegeven.
5.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden
gebouwd.
b
Het aantal wooneenheden mag ten hoogste 24 bedragen.
c
De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
d
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
e
Maximaal 50% van de bebouwing mag met een bouwhoogte van ten hoogste
5.2.3 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde gelden de volgende bepalingen:
a
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het
bouwvlak worden gebouwd.
b
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen
dan
c
De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer
bedragen dan
5.3 Afwijken
van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in:
a
Lid 5.2.3 onder b voor het toestaan van hogere erf- en
terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, mits:
1
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan
2
dit uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
3
dit passend is binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en
het plaatselijk straatbeeld;
4 hiertegen geen bezwaren zijn uit oogpunt van
verkeersveiligheid.
De voor ‘Tuin’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
tuinen en groenvoorzieningen bij woningen;
b
inritten;
c
parkeren.
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van
gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden
gebouwd, met uitzondering van het bepaalde onder 6.2.2.
b In afwijking van het bepaalde onder a is
bestaande bebouwing toegestaan.
6.2.2 Uitbreiding van de woning
Voor het bouwen van
uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ gelden de
volgende bepalingen:
a De diepte van de uitbreiding aan de voorgevel
mag niet meer bedragen dan
b De breedte van de uitbreiding aan de
voorgevel bedraagt niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte van de
woning.
c De diepte van de uitbreiding aan de zijgevel
mag niet dieper zijn dan tot aan de zijdelingse perceelsgrens.
d De uitbreiding aan de zijgevel mag worden
gebouwd op een afstand van ten minste
e De goothoogte van een uitbreiding mag niet
meer bedragen dan
f De uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1
bouwlaag plus kap, waarvan de dakhelling van de uitbreiding gelijk dient te
zijn aan de dakhelling van de woning.
g Indien de uitbreiding wordt uitgevoerd in
combinatie met een luifel, dan dient deze luifel een open constructie te zijn
met een breedte van niet meer dan eenderde van de
voorgevelbreedte en mag de uitbreiding inclusief luifel over de gehele breedte
van de voorgevel worden gebouwd in verhouding tweederde-eenderde.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
b De bouwhoogte van overige tuinmeubilair,
zoals vlaggenmasten, pergola’s, etc. mag niet meer bedragen dan
6.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik,
als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1. lid
1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval verstaan
het gebruik ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen op de gronden
gelegen vóór de voorgevel van het deel van een woning, dat gezien de
bouwhoogte, als belangrijkste onderdeel van de woning kan worden aangemerkt.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 6.3, voor het parkeren van motorvoertuigen voor de voorgevel van een
woning, met dien verstande dat:
a het stedenbouwkundig beeld niet wordt geschaad;
b geen onevenredige schade wordt toegebracht
aan het woonmilieu en aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en
bouwwerken;
c het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg
niet wordt verminderd.
De voor ‘Verkeer’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
b
groenvoorzieningen;
c
speelvoorzieningen;
d
geluidwerende voorzieningen;
e
straatmeubilair;
f
kunstobjecten;
g
ontmoetingsplaatsen voor jongeren en/of ouderen;
h
terrassen;
i
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden
mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor het bouwen van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van palen, masten en portalen
voor geleidingen, beveiliging en regeling voor verkeer mag niet meer bedragen
dan
b De bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer
bedragen dan
c
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer
bedragen dan
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
lid 7.2.2, voor het bouwen van niet permanente overkappingen, met dien
verstande dat:
a het stedenbouwkundig beeld niet wordt
geschaad;
b
geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het woonmilieu en aan de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
De
voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b aan huis verbonden beroepen;
c aan huis verbonden bedrijven;
d tuinen en erven;
e groenvoorzieningen;
f voorzieningen voor verkeer en verblijf;
g water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
Voor
het bouwen in het algemeen gelden de volgende bepalingen:
a
per bouwperceel is maximaal 1 woning toegestaan;
b
per bouwvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan ter plaatse van
de aanduiding ‘aantal wooneenheden’ is aangegeven;
c
binnen het plangebied mag het totaal aantal nieuw te bouwen woningen
niet meer bedragen dan 106;
d
in afwijking van het bepaalde in artikel 8 is bestaande bebouwing
toegestaan.
8.2.2 Gebouwen binnen het
bouwvlak
Voor
het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
a De volgende bebouwingstypologie is van
toepassing:
1 ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand'
mogen vrijstaande woningen worden gebouwd;
2 ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen halfvrijstaande en/of geschakelde woningen
worden gebouwd;
3 ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'
mogen aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
4 ter plaatse van de aanduiding ‘specifiek
aaneengebouwd’ mogen uitsluitend aaneengebouwde
woningen worden gebouwd.
b De voorgevel van een woning moet worden
gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter
plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter
plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.
e In afwijking van het bepaalde onder a tot en
met d geldt bij:
1
vrijstaande woningen, dat voor de gronden binnen
2
halfvrijstaande en/of geschakelde woningen, dat voor de gronden binnen
8.2.3 Gebouwen buiten het
bouwvlak
Voor
het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen dienen op een afstand van ten minste
b De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen
dan
c Bij vrijstaande woningen dient een der
zijstroken vrij van gebouwen te blijven.
d De gezamenlijke oppervlakte voor gebouwen
buiten het bouwvlak mag:
1
voor bouwpercelen met een oppervlakte van maximaal
2
voor bouwpercelen met een oppervlakte van groter dan
e De gronden gelegen achter de
achtergevelrooilijn en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden
bebouwd, met dien verstande dat in ieder geval
f Indien in afwijking van bepaalde onder a en c
ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een kleinere
afstand aanwezig was dan wel de betreffende zijstrook niet (geheel) vrij van
gebouwen was, mag die afstand respectievelijk situatie worden gehandhaafd.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de
volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel
binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b Overkappingen mogen worden gebouwd met een
bouwhoogte van niet meer dan
c De bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
d De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
8.3 Nadere eisen
Burgemeester
en wethouders kunnen gelet op het bepaalde in lid 8.2.1. onder c nadere eisen
stellen ten aanzien van het bij recht te bouwen aantal woningen en bepalen dat
minder woningen mogen worden gebouwd dan bij recht toegestaan wanneer
toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 8.4 onder a en/of b en dit uit
stedenbouwkundige overwegingen noodzakelijk blijkt.
8.4 Afwijken van de bouwregels
a Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in lid 8.2.1 onder b, voor het bouwen van meer woningen per
bouwvlak dan bij recht toegestaan, met dien verstande dat:
1 Per bouwvlak niet meer woningen mogen worden
gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is
aangegeven;
2 Aangetoond moet worden dat het totaal aantal
nieuw te bouwen woningen na verlening van de omgevingsvergunning niet meer dan
106 bedraagt;
3 dit past binnen de stedenbouwkundige structuur
van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;
4 er voldoende parkeergelegenheid aanwezig
dient te zijn.
b Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken
van het in lid 8.2.1 onder c genoemde maximum aantal bij recht nieuw te bouwen
woningen, met dien verstande dat:
1 Er door het verlenen van de
omgevingsvergunning geen strijdigheid ontstaat met de voor dit plan in het
gemeentelijk woningbouwprogramma genoemde woningbouwaantallen;
2 Aangetoond moet worden dat het totaal aantal
nieuw te bouwen woningen na verlening van de omgevingsvergunning niet meer dan
121 bedraagt;
3 Per bouwvlak niet meer woningen mogen worden
gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is
aangegeven;
4 dit past binnen de stedenbouwkundige
structuur van de omgeving en het plaatselijk straatbeeld;
5 er voldoende parkeergelegenheid aanwezig
dient te zijn.
c Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 onder a voor het
afwijken van de toegestane bebouwingstypologie en ter plaatse van de aanduiding:
1
‘aaneengebouwd’ ook halfvrijstaande, geschakelde of vrijstaande woningen
toestaan;
2
‘twee-aaneen’ ook vrijstaande woningen
toestaan;
met dien verstande dat
dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het
plaatselijk straatbeeld.
d Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 onder c voor het
bouwen van een dakopbouw, met dien verstande dat:
1
dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het
plaatselijk straatbeeld;
2
een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een gebouw binnen het
bouwvlak;
3
een dakopbouw uitsluitend is toegestaan op een kapconstructie;
4
de maximaal toegestane bouwhoogte niet wordt overschreden;
5
de breedte van de dakopbouw maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak
bedraagt.
c Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3 onder a voor het
bouwen van gebouwen op gronden waarvoor de regeling ‘bouwen buiten het
bouwvlak’ van toepassing is, op een afstand van minder dan
1
dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het
plaatselijk straatbeeld;
2
dit geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte in het openbaar
gebied veroorzaakt.
d Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.3 onder b voor een
grotere bouwhoogte van gebouwen op gronden waarvoor de regeling ‘bouwen buiten
het bouwvlak’ van toepassing is, ten behoeve van het oprichten van een
kapconstructie, met dien verstande dat:
1
de goothoogte niet meer mag bedragen dan
2
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
3
dit past binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving en het
plaatselijk straatbeeld;
4
de mogelijkheden van belendende bouwpercelen niet onevenredig worden
aangetast en er geen onevenredige hinder van wordt ondervonden.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Voor
de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden
bedrijf zijn de volgende bepalingen van toepassing:
a De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een
maximum van
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben
op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de
parkeerbehoefte veroorzaken.
c De activiteit wordt uitgeoefend door een
bewoner van de woning.
Grond die
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
10.1 Ondergronds
bouwen
Voor ondergronds bouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
Op plaatsen waar bestaande bovengrondse gebouwen zijn of nieuwe
bovengrondse gebouwen worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden;
eveneens en direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de
ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b
De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan
c
Voor het bouwen/aanleggen van niet-overdekte zwembaden gelden de
volgende bepalingen:
1
Zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd/aangelegd bij woningen.
2
Zwembaden dienen op minimaal
d
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op
andere locaties dan onder een gebouw mits:
1
de oorspronkelijk functie op maaiveldniveau gehandhaafd blijft;
2
hierdoor de eventueel in het gebied aanwezige waarden en functies niet
onevenredig worden aangetast;
3
er geen bezwaren zijn uit milieutechnisch oogpunt;
4
er geen bezwaren zijn uit oogpunt van waterhuishouding.
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2
van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:
a het gebruik van gebouwen aan en bij een
woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
b gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats
van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het
normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;
c een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het
gebruik onttrokken machines, voer- vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van
een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en
onderhoud;
d gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en
onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf,
raamprostitutie en straatprostitutie.
11.2 Afwijken gebruiksverbod
a Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 sub a en
toestaan dat een gebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte,
mits:
1
een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van
mantelzorg;
2
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde
belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
3
de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte ten dienste van de
woonfunctie mag niet meer bedragen dan
4
de afhankelijke woonruimte is gelegen op een afstand van maximaal
b
Burgemeester en wethouders trekken de vergunning, verleend op grond van
sub a in, indien de bij het verlenen van deze vergunning bestaande noodzaak
vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
12.1 Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied
12.1.1 Aanduidingomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone –
grondwaterbeschermingsgebied‘ zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede
bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van
het grondwater.
Bouwwerken
mogen uitsluitend worden gebouwd indien de bescherming van de kwaliteit van het
grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd
blijft. Vooraf wordt advies ingewonnen bij de beheerder van het grondwater.
12.1.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
Het is
verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
burgemeester en wethouders, op of in deze gronden de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a het
ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en
ophogen van gronden;
b het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen
en andere oppervlakteverhardingen;
c het
aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige
waterpartijen;
d het
gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen,
verontreinigde grond en/of schadelijke stoffen;
e het
aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-,
energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies,
installaties en apparatuur;
f andere
werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot
gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
12.1.4
Voorwaarden
Een
vergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van
het werk, geen bouwwerk zijnde, dan wel door de daarvan direct of indirect te
verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
bescherming van de kwaliteit van het grondwater en hieraan door het stellen van
voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
12.1.5
Advies
Een
vergunning wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder
van het grondwater.
12.1.6 Uitzonderingen
Geen
vergunning is nodig voor:
a werken,
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer
betreffen;
b werken,
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip
van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van
een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
12.2 Milieuzone
- geurzone
Ter
plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn de gronden, behalve voor
de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het
woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van geurhinderveroorzakende
objecten.
Burgemeester en
wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel
12.2.2 voor het bouwen van nieuwe woningen overeenkomstig de daar voorkomende
bestemmingen, mits de voor de geurzone relevante inrichting zijn activiteiten
heeft beëindigd dan wel de milieuvergunning van deze inrichting daartoe
aanleiding geeft.
12.2.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen
overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de omvang
van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' wijzigen indien de voor de geurzone
relevante inrichting zijn activiteiten heeft beëindigd dan wel de
milieuvergunning van deze inrichting daartoe aanleiding geeft.
12.3 Veiligheidszone
- vervoer gevaarlijke stoffen
12.3.1
Aanduidingomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone
– vervoer gevaarlijke stoffen' zijn de gronden behalve voor de daar voorkomende
bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in
verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en zijn geen nieuwe
(beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.
12.3.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding
‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stofen’ mag
niet worden gebouwd.
12.3.3 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.3.2 voor het oprichten van
bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke
stoffen’, indien voldaan wordt aan het bepaalde in het Besluit externe
veiligheid inrichtingen inzake (beperkt) kwetsbare objecten.
12.4 Vrijwaringszone – spoor
12.4.1 Aanduidingsomschrijving
Ter
plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor'
mag slechts worden gebouwd en mogen slechts werken of werkzaamheden worden
uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in de Spoorwegwet.
12.4.2 Afwijken verbod
Burgemeester
en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
12.4.1 voor het oprichten van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor', met dien verstande dat:
a
Uitsluitend bebouwing mogelijk is krachtens de aan de grond gegeven
bestemmingen;
b
Prorail ter zake gehoord dient te zijn en met het oprichten van de
bouwwerken kan instemmen.
Ter plaatse van de aanduiding ‘Geluidszone
– spoor’ zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede
bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de
geluidbelasting van het spoor.
Geluidgevoelige bouwwerken mogen
uitsluitend worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege spoorweglawaai
voor deze geluidsgevoelige bouwwerken niet hoger zal zijn dan de daarvoor
geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde, een en
ander overeenkomstig het bepaalde in de Wet geluidhinder.
12.6
Luchtvaartverkeerszone
12.6.1
Luchtvaartverkeerszone-1
In afwijking van het
bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding
‘Luchtvaartverkeerszone-
12.6.2
Luchtvaartverkeerszone-2
In afwijking van het
bepaalde in hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding
‘Luchtvaartverkeerszone-
13.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij
een omgevingsvergunning
afwijken:
a van de in de planregels gegeven maten inzake
afstanden en percentages voor oppervlakten tot niet meer dan 10% van die afmetingen
respectievelijk percentages;
b van de planregels en toestaan dat het beloop
of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate
wordt aangepast indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe
aanleiding geeft;
c van de planregels en toestaan dat bouwgrenzen
worden overschreden, waarbij een overschrijding van maximaal
d van de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes of daarmee vergelijkbare gebouwen, zoals
transformatorhuisjes, gasreduceerstations,
schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, fietsenstallingen en abri’s worden gebouwd,
met dien verstande dat:
1
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
2
de oppervlakte niet meer dan
e van de planregels ten aanzien van de maximaal
toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de
bouwhoogte van deze bouwwerken wordt vergroot:
1
ten behoeve van palen, masten en portalen voor geleidingen, beveiliging
en regeling voor verkeer tot niet meer dan
2
ten behoeve van kunstwerken tot niet meer dan
3
ten behoeve van signalerings- en
telecommunicatiemasten tot minder dan
4
ten behoeve van kunstobjecten tot niet meer dan
5
ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer
dan
f van de planregels ten aanzien van de maximaal
toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze
maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen
en technische ruimten, met dien verstande dat:
1
de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10%
van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine
dakvlak;
2
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal
toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
g van de planregels ten aanzien van de maximaal
toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze
maximaal toegestane bouwhoogte door zonnepanelen, met dien verstande dat de
overschrijding niet meer mag bedragen dan
13.2 Voorwaarden
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.1 kan slechts worden verleend,
indien:
a de belangen van de eigenaren en/of gebruikers
van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
b
het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet
onevenredig worden geschaad.
Burgemeester en wethouders kunnen het
plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de
plaats, liggen en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de
volgende voorwaarden:
a Bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan
b De belangen van de eigenaren en/of gebruikers
van betrokken en nabijgelegen gronden worden niet onevenredig geschaad.
c
Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden
niet onevenredig geschaad.
Indien en voor zover in deze planregels
wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende
regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het
tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
15.2 Uitsluiting aanvullende
werking Bouwverordening
De voorschriften van de
Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven
overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, lid 2, van de Woningwet buiten
toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a de richtlijnen voor het afwijken van de
stedenbouwkundige bepalingen;
b de bereikbaarheid van gebouwen voor
wegverkeer;
c de bereikbaarheid van gebouwen voor
gehandicapten;
d het bouwen bij hoogspanningsleidingen en
ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f
de ruimte tussen bouwwerken.
HOOFDSTUK 4
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel
gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag,
mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden
vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan
binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig
ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud
van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing
op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van
het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat
bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee
in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde
onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd
was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Deze
regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Dorst West van de
gemeente Oosterhout.
Gorinchem/Dordrecht,
18 oktober 2011
Welmers
Burg Stedenbouw BV
Visser Silfhout Advocaten