a
plan:
het bestemmingsplan “Kom
Oostelbeers” van de gemeente Oirschot;
b
plankaart:
de plankaart van het bestemmingsplan
“Kom Oostelbeers”, bestaande uit de kaart 12049;
c
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke
ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat,
welk gebouw onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
d
aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig
verlenen van diensten op administratief, juridisch,
medisch, therapeutisch, kunstzinnig,
ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen
gebied, dat door zijn beperkte omvang
in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie
kan worden uitgeoefend;
e
aan-huis-verbonden-bedrijf;
bedrijvigheid in de categorieën 1 en
2 (op basis van VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering), dan wel naar de aard
en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door
zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan
worden uitgeoefend;
f
afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat
qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die
woning en waar een gedeelte van de
huisvesting van één of meer personen, is
ondergebracht;
g
agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het
voortbrengen van agrarische producten door middel van:
-
het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt
en fruitteelt;
-
het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;
nader te
onderscheiden in:
-
grondgebonden bedrijf;
-
kassenbedrijf;
-
niet-grondgebonden bedrijf;
h
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
i
bebouwingspercentage:
een in de voorschriften dan wel op de
plankaart opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak
aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
j
bedrijf:
een inrichting of instelling gericht
op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen,
bewerken, opslaan, installeren en/of
herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan
huis-verbonden-beroepen daaronder niet begrepen;
k
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de
uitoefening van een bedrijf;
l
bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op
een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of
gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het
terrein noodzakelijk is;
m beroeps-
c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de
ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een
(dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag-
en administratieruimten en dergelijke;
n
bestaande situatie:
t.a.v. bebouwing:
-
bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de
ter-inzage-legging van het
ontwerpplan, dan
wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip
aangevraagde
vergunning;
t.a.v. gebruik:
-
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het
tijdstip dat het plan
rechtskracht
heeft verkregen;
o
bestemmingsgrens:
een op de plankaart aangegeven lijn,
die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
p
bestemmingsvlak:
een op de plankaart aangeven vlak
met eenzelfde bestemming;
q
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet
vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
r
bouwen:
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het
vergroten van een bouwwerk;
s
bouwgrens:
een op de plankaart aangegeven lijn,
die de grens vormt van een bouwvlak;
t
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een
gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw en zolder;
u
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop
krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
v
bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
w
bouwvlak:
een op de plankaart aangegeven vlak,
waarmee de gronden zijn aangeduid waarop
gebouwen zijn toegelaten;
x
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van
hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met
de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
y
carport:
een bouwwerk op het erf van een
gebouw, dat strekt tot de vergroting van het woongenot van het gebouw en dat
minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een carport welke wordt
gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel;
z
dak:
een gesloten bovenbeëindiging van
een gebouw, c.q. bouwwerk;
aa detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden,
waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van
goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-
of bedrijfsactiviteit;
bb dienstverlening:
het verlenen van economische en
maatschappelijke diensten aan derden;
cc eerste
bouwlaag:
de bouwlaag van een gebouw, die
rechtstreeks ontsloten wordt vanaf straatniveau dan wel waarvan de bovenkant
van de vloer maximaal 1,5 meter boven peil is gelegen;
dd evenementen:
Al of niet periodiek terugkerende publieke
gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie,
liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare
gebeurtenissen;
ee functie:
doeleinden ten behoeve waarvan
gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
ff
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt;
gg halfvrijstaande
woning:
een woning, waarvan het hoofdgebouw
slechts met één zijgevel, aan het hoofdgebouw van een andere woning is
aangebouwd, met een maximum van twee aaneengebouwde woningen;
hh hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw
als zodanig mag worden gebruikt;
ii
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel,
door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke
uitstraling en/of afmetingen dan wel
gelet op de bestemming als het belangrijkste
bouwwerk is aan te merken;
jj
horecabedrijf:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft
het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor
het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie,
nader te onderscheiden in:
a. horecabedrijf categorie B
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft
het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als
nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken),
en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;
b. horecabedrijf categorie C
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft
het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe
etenswaren (al dan niet met nevenactiviteit het verstrekken van veelal
alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan
zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;
c. horecabedrijf categorie D
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft
het verstrekken van alcoholische dranken voor
consumptie ter plaatse (al dan niet
met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore
brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, als dan
niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond
en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;
kk kampeermiddel:
a
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b
enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig
of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voorzover deze
onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend
zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor
recreatief nachtverblijf;
ll
kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of
grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot
het kweken van vruchten, bloemen of planten;
mm maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein
aansluit op de woning;
nn maatschappelijke
voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische,
sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten
behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van
openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten
dienste van deze voorzieningen;
oo mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die
hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige
basis en buiten organisatorisch verband;
pp onderbouw:
een gedeelte van een gebouw, dat
wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;
qq recreatie:
het ondernemen van activiteiten voor diens plezier;
rr seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke
besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig
was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder
geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische
massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub,
al dan niet in combinatie met elkaar;
ss tuin:
de gronden van een bouwperceel
behorende bij een woning, voorzover gelegen buiten het op de plankaart
aangewezen bouwvlak;
tt
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van
een bestaande ruimte is gebouwd aan een
hoofdgebouw, welk gebouw door de
vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
uu verkoopvloeroppervlak:
een voor het publiek zichtbare en toegankelijke
(besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
vv waterhuishoudkundige
voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de
waterhuishouding zoals waterlopen, retentievoorzieningen, bergbezinkbassins
e.d.;
ww Wet op de
economische delicten:
Wet van 22 juni 1950, houdende
vaststelling van regelen voor de opsporing, de
vervolging en de berechting van economische
delicten, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het
ontwerp van dit plan;
xx Wet
op de Ruimtelijke Ordening:
wet van 5 juli 1962, Stb. 286,
houdende vaststelling van nieuwe voorschriften omtrent de ruimtelijke ordening,
zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit
plan;
yy woning:
een complex van ruimten, geschikt en
bestemd voor de huisvesting van één of meer personen;
zz Woningwet:
wet van 29 augustus 1991, Stb. 439,
tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de
terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
aaa zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de
zijkant van het hoofdgebouw is gelegen;
Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
a
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van een bouwwerk
tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;
b
het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een
bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
c
de breedte, van een bouwwerk:
de maat, gemeten tussen de
buitenwerkse zijgevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren;
d
de diepte van een aan- of uitbouw:
de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht
vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd,
gemeten;
e
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van
het horizontale vlak;
f
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel;
g
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)
en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
h
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste
punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
i
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
j
de oppervlakte van een carport:
tussen de buitenzijde van de
afdekking van de carport, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van
het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
k
peil:
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang
onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de
hoofdtoegang;
-
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
maaiveld;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen
worden ondergeschikte
bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en
overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van
bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
3.1
Doeleindenomschrijving
De op de plankaart voor Agrarisch aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak
grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
met daaraan ondergeschikt:
b
openbare nutsvoorzieningen;
c
recreatief medegebruik;
d
infrastructurele voorzieningen;
e
waterhuishoudkundige voorzieningen;
f
sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbijbehorende:
g
bedrijfsgebouwen;
h
bedrijfswoningen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
i
aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
j
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2
Bouwvoorschriften
3.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van agrarische
bedrijven worden gebouwd;
b
de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak,
met uitzondering van aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c
er mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch
bedrijf worden gebouwd;
d
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bestemmingsvlak
bedragen;
e
er mogen geen kassen worden gebouwd;
f
de goot- respectievelijk bouwhoogte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
g
de dakhelling van een gebouw mag niet minder dan 25º en niet meer
dan 65º bedragen.
3.2.2
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een
bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a
bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen zowel binnen als buiten
het bouwvlak worden opgericht echter uitsluitend op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan;
b
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen
en carports mag per bedrijfswoning niet meer dan 80 m² bedragen;
c
de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 3 m bedragen;
d
de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 25° bedragen.
e
carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht en
voldoen aan de volgende kenmerken:
1
gebouwd op het zijerf, in of achter (het verlengde van) de
voorgevel van de bedrijfswoning;
2
de carport dient aan één zijde aan de bedrijfswoning te worden gebouwd;
3
de carport dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien
verstande dat de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van
een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;
4
de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
5
de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
6
de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
3.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a
silo's zijn niet toegestaan buiten het bouwperceel;
b
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde
van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
c
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde
van)de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
d
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
binnen het bouwperceel niet meer dan 8 m bedragen.
3.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
de verkeersveiligheid;
b
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
3.4.2
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in
lid 3.4.1, wordt in
ieder geval gerekend het gebruik van de gronden als standplaats
voor kampeermiddelen.
3.4.3
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het
bepaalde in lid 3.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een
beperking van het meest doelmatige gebruik, welke
beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen naar de
bestemming Wonen daar waar op de plankaart de aanduiding
‘wijzigingsbevoegdheid’ is opgenomen, ten behoeve van de realisatie van een
woningsplitsing, met inachtneming van de volgende bepalingen:
1. voldaan
wordt aan de geldende milieuregelgeving;
2. het
bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
3. uit
onderzoek naar de bodemkwaliteit blijkt dat de bodem geschikt is voor de nieuwe
functie;
4. uit
onderzoek naar de luchtkwaliteit blijkt dat voldaan wordt aan de normen uit het
Besluit luchtkwaliteit;
5. uit
onderzoek naar wegverkeerslawaai blijkt dat geen grenswaarden worden overschreden;
6. er geen
overwegende bezwaren bestaan vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden
in de bodem;
7. door
middel van een flora- en fanuaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan
wordt aan de natuurbeschermingswet;
8. door
middel van een onderzoek naar de waterstaatkundige consequenties dient te
worden aangetoond dat het waterbelang is meegewogen. Dit onderzoek dient in
overeenstemming met het waterschap tot stand te komen.
9. het aantal
woningen past binnen het, op basis van de provinciale woningbouwbehoefteprognose,
vastgestelde gemeentelijke woningbouwprogramma en in elk geval niet meer
bedraagt dan 2.
3.6
Procedure
Bij het verlenen van een
vrijstelling of wijziging is de Procedurebepaling (artikel 19 van deze voorschriften)
van toepassing.
4.1
Bestemmingsomschrijving
1
bedrijven ter plaatse van de aanduidingen:
a
bouwbedrijf: een bouwbedrijf, categorie 3.1;
b
drukkerij een drukkerij, categorie 2;
c
opslagterrein een opslagterrein, categorie 3.1;
d
nutsvoorziening een nutsvoorziening;
e
kinderdagverblijf een kinderdagverblijf, categorie 2;
met daaraan
ondergeschikt:
2
productiegebonden detailhandel tot een maximum van 10% van het
bvo, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
3
detailhandel indien en voor zover op de plankaart de aanduiding
‘detailhandel’ is opgenomen, met dien verstande dat:
a
detailhandel uitsluitend op de begane grond uitgeoefend wordt;
b
binnen de gebouwen het verkoopvloeroppervlak niet meer dan 110 m² mag bedragen;
c
buiten de gebouwen de uitstalling ten verkoop is toegestaan, mits
daarbij een afstand van minimaal 25 m tot de as van enige weg in acht wordt genomen;
d
opslag van goederen, uitsluitend in verband met de uitoefening
van detailhandel en uitsluitend binnen de gebouwen;
4
kantoren, als niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering;
5
bedrijfswoningen, indien en voor zover de gronden op de plankaart
zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan';
b
aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
met de daarbijbehorende:
c
tuinen, erven en terreinen;
d
parkeervoorzieningen;
e
groenvoorzieningen;
f
wegen, straten en paden;
g
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2
Bouwvoorschriften
Voor het bouwen van de in lid 4.1.1 sub a onder 1 genoemde gebouwen gelden de
volgende bepalingen:
b
de goot- respectievelijk bouwhoogte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
c
het bebouwingspercentage zoals aangegeven op de plankaart;
d
in afwijking van het bepaalde onder b geldt voor bedrijfsgebouwen
ten behoeve van nutsvoorzieningen dat de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
b
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf
bedragen;
c
voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
1
de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
2
de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
3
de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 25º en
niet meer dan 65º bedragen. De voorgeschreven dakhelling is niet van toepassing
op 40% van de bebouwde oppervlakte.
4.2.3
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een
bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd
bij
vrijstaande/niet-inpandige
bedrijfswoningen;
b
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te
worden opgericht;
c
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen
en carports mag per bedrijfswoning niet meer dan 80 m² bedragen;
d
de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 3 m bedragen;
e
de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 25° bedragen.
f
carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht en
voldoen aan de volgende kenmerken:
1
gebouwd op het zijerf, in of achter (het verlengde van) de
voorgevel van de bedrijfswoning;
2
de carport dient aan één zijde aan de bedrijfswoning te worden gebouwd;
3
de carport dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien
verstande dat de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van
een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;
4
de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
5
de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
6
de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
4.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde
van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
b
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde
van)de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
c
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 3 m bedragen.
4.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b
de verkeersveiligheid;
c
de sociale veiligheid;
d
de milieusituatie; en
e
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
4.4.2
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in
lid 4.4.1, wordt in
ieder geval gerekend:
a
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
b
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel,
anders dan bedoeld in lid 4.1.1 sub a onder 2;
c
buitenopslag;
d
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van opslag van
consumentenvuurwerk > 10.000 kg;
e
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
4.5
Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
4.5.1
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de
milieusituatie, vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 4.1.1 sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de
invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in
bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1 en 2, mits
het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft.
4.5.2
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde
in lid 4.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking
van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
4.6
Procedure
4.6.1
Bij het verlenen van een vrijstelling is de Procedurebepaling (artikel 19 van deze voorschriften) van toepassing.
5.1
Bestemmingsomschrijving
a
gebouwen ten behoeve van detailhandel;
met de daarbijbehorende:
b
wegen en paden;
c
groenvoorzieningen;
d
parkeervoorzieningen;
e
tuinen, erven en terreinen;
f
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2
Bouwvoorschriften
5.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 5.1.1 genoemde gebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b
de goot- respectievelijk bouwhoogte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
c
het bebouwingspercentage zoals aangegeven op de plankaart;
5.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde
van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
b
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde
van)de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
c
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 3 m bedragen.
5.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
het straat- en bebouwingsbeeld;
b
de verkeersveiligheid;
c
de sociale veiligheid; en
d
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4
Specifieke gebruiksvoorschriften
5.4.2
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in
lid 5.4.1, wordt in ieder geval gerekend, het gebruik van gronden en bouwwerken
ten behoeve van een seksinrichting.
5.5
Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
5.5.1
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde
in lid 5.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking
van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
5.6
Procedure
5.6.1
Bij het verlenen van een vrijstelling is de Procedurebepaling (artikel 19 van deze voorschriften) van toepassing.
6.1
Bestemmingsomschrijving
a
groenvoorzieningen;
b
bermen en beplanting;
c
voet- en rijwielpaden;
d
speelvoorzieningen;
e
nutsvoorzieningen;
f
bergbezinkbassin;
g
kunstobjecten;
h
waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
i
verhardingen;
j
parkeervoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
k
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2
Bouwvoorschriften
6.2.1
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de
volgende bepaling, de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 4 m bedragen.
6.3
Nadere eisen
6.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
de verkeersveiligheid;
b
de sociale veiligheid; en
c
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
6.4
Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
6.4.1
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde
in lid 6.1.1, voor het houden van evenementen met dien verstande dat deze
beperkt dienen te blijven tot maximaal 10 evenementen per kalenderjaar.
7.1
Bestemmingsomschrijving
a
gebouwen ten behoeve van horecavoorzieningen;
b
bedrijfswoning voor zover op de plankaart de aanduiding
‘bedrijfswoning toegestaan’ is opgenomen;
met daaraan ondergeschikt:
c
terrassen tot een maximum van 200 m²;
d
wegen en paden;
e
groenvoorzieningen;
f
parkeervoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
g
tuinen, erven en terreinen;
h
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2
Bouwvoorschriften
7.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 7.1.1 genoemde gebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b
de goot- respectievelijk bouwhoogte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
c
het bebouwingspercentage zoals aangegeven op de plankaart;
7.2.2
Bedrijfswoningen
Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a
een bedrijfswoning is toegestaan, indien en voorzover de gronden
op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning';
b
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf
bedragen;
c
voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
1
de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
2
de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
3
de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 25º en
niet meer dan 65º bedragen. De voorgeschreven dakhelling is niet van toepassing
op 40% van de bebouwde oppervlakte.
7.2.3
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een
bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd
bij
vrijstaande/niet-inpandige
bedrijfswoningen;
b
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te
worden opgericht;
c
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen
en carports mag per bedrijfswoning niet meer dan 80 m² bedragen;
d
de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 3 m bedragen;
e
de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 25° bedragen.
f
carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht en
voldoen aan de volgende kenmerken:
1
gebouwd op het zijerf, in of achter (het verlengde van) de
voorgevel van de bedrijfswoning;
2
de carport dient aan één zijde aan de bedrijfswoning te worden gebouwd;
3
de carport dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien
verstande dat de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van
een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;
4
de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
5
de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
6
de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
7.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde
van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
b
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde
van)de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
c
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 3 m bedragen.
7.3
Nadere eisen
7.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b
de sociale veiligheid;
c
de verkeersveiligheid;
d
de milieusituatie; en
e
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4.2
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in
lid 7.4.1, wordt in ieder geval gerekend:
a
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
b
het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag.
7.5
Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
7.5.1
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde
in lid 7.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking
van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen
wordt gerechtvaardigd.
7.6
Procedure
7.6.1
Bij het verlenen van een vrijstelling is de Procedurebepaling (artikel 19 van deze voorschriften) van toepassing.
8.1
Doeleindenomschrijving
De op de plankaart voor kantoren aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a
gebouwen ten behoeve van kantoren;
b
bedrijfswoningen, indien en voor zover de gronden op de plankaart
zijn voorzien van de aanduiding ‘bedrijfswoning toegestaan’;
met daaraan ondergeschikt:
c
wegen en paden;
d
groenvoorzieningen;
e
parkeervoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
f
tuinen erven en terreinen;
g
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2
Bouwvoorschriften
8.2.1
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
een gebouw mag uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd;
b
de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de op de
plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
c
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan de op de
plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
d
het bebouwingspercentage zoals aangegeven op de plankaart;
e
de dakhelling van een gebouw mag niet meer dan 65° bedragen;
f
de dakhelling van een gebouw mag niet minder dan 25° bedragen.
8.2.2
Bedrijfswoningen
Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a
een bedrijfswoning is toegestaan, indien en voorzover de gronden
op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning';
b
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf
bedragen;
c
voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
1
de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
2
de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
3
de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 25º en
niet meer dan 65º bedragen. De voorgeschreven dakhelling is niet van toepassing
op 40% van de bebouwde oppervlakte.
8.2.3
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een
bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd
bij
vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen;
b
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te
worden opgericht;
c
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen
en carports mag per bedrijfswoning niet meer dan 80 m² bedragen;
d
de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 3 m bedragen;
e
de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 25° bedragen.
f
carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht en
voldoen aan de volgende kenmerken:
1
gebouwd op het zijerf, in of achter (het verlengde van) de
voorgevel van de bedrijfswoning;
2
de carport dient aan één zijde aan de bedrijfswoning te worden gebouwd;
3
de carport dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien
verstande dat de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van
een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;
4
de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
5
de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
6
de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
8.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde
van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
b
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde
van)de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
c
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 3 m bedragen.
8.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b
sociale veiligheid;
c
de verkeersveiligheid;
d
de milieusituatie; en
e
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4
Gebruiksvoorschriften
8.4.2
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in
lid 8.4.1, wordt in ieder geval gerekend:
a
wonen;
b
de uitoefening van een horecabedrijf;
c
detailhandel.
8.5
Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
8.5.1
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde
in lid 8.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking
van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen
wordt gerechtvaardigd.
8.6
Procedure
Bij het verlenen van vrijstelling is de Procedurebepaling (artikel 19 van deze voorschriften) van toepassing.
9.1
Bestemmingsomschrijving
a
gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
b
bedrijfswoningen, voor zover op de plankaart de aanduiding ‘bedrijfswoning
toegestaan’ is opgenomen;
c
begraafplaats, voor zover op de plankaart de aanduiding
‘begraafplaats’ is opgenomen;
d
het behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische waarden
van de op de plankaart als ‘rijksmonument’ of ‘gemeentelijk monument’
aangeduide gebouwen;
met de daarbijbehorende:
e
wegen en voet- en rijwielpaden;
f
parkeervoorzieningen;
g
groenvoorzieningen;
h
speelvoorzieningen;
i
waterhuishoudkundige voorzieningen;
j
tuinen, erven en terreinen;
k
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2
Bouwvoorschriften
9.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van de in lid 9.1.1 genoemde gebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a
een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b
de goot- respectievelijk bouwhoogte van een gebouw mag niet meer
bedragen dan de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
c
het bebouwingspercentage zoals aangegeven op de plankaart;
9.2.2
Bedrijfswoningen
Voor bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a
een bedrijfswoning is toegestaan, indien en voorzover de gronden
op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning';
b
het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf
bedragen;
c
voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
1
de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
2
de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan
de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven hoogte;
3
de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder dan 25º en
niet meer dan 65º bedragen. De voorgeschreven dakhelling is niet van toepassing
op 40% van de bebouwde oppervlakte.
9.2.3
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een
bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd
bij
vrijstaande/niet-inpandige
bedrijfswoningen;
b
aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak te
worden opgericht;
c
de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen
en carports mag per bedrijfswoning niet meer dan 80 m² bedragen;
d
de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 3 m bedragen;
e
de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer
dan 25° bedragen.
f
carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht en
voldoen aan de volgende kenmerken:
1
gebouwd op het zijerf, in of achter (het verlengde van) de
voorgevel van de bedrijfswoning;
2
de carport dient aan één zijde aan de bedrijfswoning te worden gebouwd;
3
de carport dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien
verstande dat de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van
een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;
4
de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
5
de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
6
de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
9.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde
van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
b
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde
van)de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
c
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 4 m bedragen.
9.3
Nadere eisen
9.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b
de sociale veiligheid;
c
de verkeersveiligheid;
d
de milieusituatie; en
e
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4.2
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in
lid 9.4.1, wordt
in ieder geval gerekend, het gebruik van gronden en bouwwerken
ten behoeve van een seksinrichting.
9.5
Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
9.5.1
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde
in lid 9.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking
van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen
wordt gerechtvaardigd.
9.6
Procedure
9.6.1
Bij het verlenen van een vrijstelling is de Procedurebepaling (artikel 19 van deze voorschriften) van toepassing.
10.1
Bestemmingsomschrijving
10.1.1
De op de plankaart voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.
10.2
Bouwvoorschriften
10.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van aan- en/of uitbouwen geldt dat:
a
De diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m, met dien verstande dat indien de bestaande diepte van aan- en uitbouwen ten tijde van ter
inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan op het betreffende bouwperceel
reeds groter is, de bestaande diepte als maximum geldt;
b
Deze gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de
voorgevel van het hoofdgebouw.
10.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
b
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 2 m bedragen.
10.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b
een goede woonsituatie;
c
de verkeersveiligheid; en
d
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.1
Bestemmingsomschrijving
a
wegen, straten en paden;
b
voet- en rijwielpaden;
c
groenvoorzieningen;
d
parkeervoorzieningen;
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk
gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
met daaraan ondergeschikt:
e
waterhuishoudkundige voorzieningen;
f
speelvoorzieningen;
g
nutsvoorzieningen;
h
tuinen;
met de daarbijbehorende:
i
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2
Bouwvoorschriften
11.2.1
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
11.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de
volgende bepaling:
a
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan
rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het
verkeer mag niet meer dan 4 m bedragen.
11.3
Nadere eisen
11.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
de verkeersveiligheid;
b
de sociale veiligheid; en
c
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
11.4
Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
11.4.1
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde
in lid 11.1.1, voor het houden van evenementen met dien verstande dat deze
beperkt dienen te blijven tot maximaal 10 evenementen per kalenderjaar.
11.5
Procedure
11.5.1
Bij het verlenen van een vrijstelling is de Procedurebepaling (artikel 19 van deze voorschriften) van toepassing.
12.1
Bestemmingsomschrijving
12.1.1
De op de plankaart voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a
woningen;
b
het aantal woningen binnen de bestemming mag niet meer bedragen
dan het aantal, ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan,
aanwezige woningen, met dien verstande dat voor zover op gronden ten tijde van
de tervisielegging van het ontwerp van het plan nog geen woningen aanwezig
zijn, het op de plankaart aangegeven maximaal aantal woningen als maximum
geldt;
c
aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;
d
een praktijk voor zover op de plankaart de aanduiding ‘praktijk’
is opgenomen;
e
een verhuurbedrijf beeld-, licht- en geluidsapparatuur voor zover
op de plankaart de aanduiding ‘verhuurbedrijf beeld-, licht- en
geluidsapparatuur’ is opgenomen;
f
het behoud,beheer en herstel van de cultuurhistorische waarden
van de op de plankaart als ‘rijksmonument’ of ‘gemeentelijk monument’
aangeduide gebouwen;
met de daarbijbehorende:
g
tuinen en erven;
h
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2
Bouwvoorschriften
12.2.1
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
b
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden
gebouwd;
c
de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de
plankaart opgenomen goothoogte;
d
de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de
plankaart opgenomen bouwhoogte;
e
de dakhelling van een gebouw mag niet minder dan 25º en niet meer
dan 65º bedragen, met dien verstande dat de voorgeschreven dakhelling niet van
toepassing is op 40% van de bebouwde oppervlakte, tenzij op de plankaart een
gelijke goothoogte en bouwhoogte is aangeduid;
f
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is bij:
-
vrijstaande woningen minimaal 3 m aan beide zijden;
-
halfvrijstaande woningen minimaal 3 aan één zijde;
-
rijwoningen aan de niet-aaneengebouwde zijde van de eindwoningen
minimaal 3 m.
12.2.2
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a
bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend op een afstand
van minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde van
die voorgevel worden gesitueerd;
b
aan- en uitbouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak,
mogen een maximale diepte hebben van 3,5 m;
c
een uitbreiding aan de achtergevel over de hele breedte van een
halfvrijstaande woning is toegestaan, mits
1
het bouwvlak met maximaal 5 meter wordt overschreden en,
2
de uitbreiding geen onevenredige aantasting van het woon- en
leefklimaat van de aangrenzende bouwpercelen met zich meebrengt . Dit betekent
in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden beperkt.
d
de bebouwde oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports,
voorzover gelegen buiten het bouwvlak, mag:
1
op bouwpercelen tot 700 m2 in totaal maximaal 80 m2 per bouwperceel bedragen;
2
op bouwpercelen van 700 tot 800 m2 in totaal maximaal 90 m2 per bouwperceel bedragen;
3
op bouwpercelen van 800 tot 900 m2 in totaal maximaal 100 m2 per bouwperceel bedragen;
4
op bouwpercelen van 900 tot 1.000 m2 in totaal maximaal 110 m2 per bouwperceel bedragen;
5
op bouwpercelen van 1.000 tot 1.100 m2 in totaal maximaal 120 m2 per bouwperceel bedragen;
6
op bouwpercelen van 1.100 tot 1.200 m2 in totaal maximaal 130 m2 per bouwperceel bedragen;
7
op bouwpercelen van 1.200 tot 1.300 m2 in totaal maximaal 140 m2 per bouwperceel bedragen;
8
op bouwpercelen vanaf 1.300 m2 in totaal maximaal 150 m2 per bouwperceel bedragen;”
e
het bebouwingspercentage van de gronden buiten het bouwvlak mag
maximaal 50 bedragen;
f
de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m;
g
de bebouwingshoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
h
carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht, mits
de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en voldoen aan de volgende
kenmerken:
1
gebouwd op het zijerf, in of achter (het verlengde van) de
voorgevel van het hoofdgebouw;
2
de carport dient aan één zijde aan de woning te worden gebouwd;
3
de carport dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien
verstande dat de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van
een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;
4
de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
5
de bouwhoogte maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag bedraagt,
met een maximum van 3 m;
6
de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt.
i
aan-, uit- en bijgebouwen gesitueerd binnen het bouwvlak voor
hoofdgebouwen tellen niet mee bij de bepaling van de toegestane oppervlakte aan
bijgebouwen op het perceel.
12.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde
van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
b
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde
van)de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 2 m bedragen;
c
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan 3 m bedragen.
12.3
Nadere eisen
12.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b
een goede woonsituatie;
c
de verkeersveiligheid;
d
de sociale veiligheid; en
e
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.4.1
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen teneinde
een grotere goot- en/of bebouwingshoogte toe te staan van een aan- en uitbouw
en aangebouwd bijgebouw, mits:
a
het een aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw aan een
halfvrijstaand hoofdgebouw betreft;
b
de dakhelling van het bijgebouw gelijk is aan de dakhelling van
het hoofdgebouw;
c
de goot- respectievelijk bebouwingshoogte ten minste 1,5 m lager zijn dan de goot- respectievelijk bebouwingshoogte van het hoofdgebouw; vanwege de
architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en aan- en uitbouw en bijgebouw,
een grotere bebouwingshoogte respectievelijk goothoogte de bebouwings-
respectievelijk goothoogte wenselijk is;
d
de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving niet onevenredig
wordt aangetast.
12.4.2
De in lid 12.4 genoemde vrijstelling kan slechts worden verleend,
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a
het straat- en bebouwingsbeeld;
b
de woonsituatie;
c
de verkeersveiligheid;
d
de sociale veiligheid;
e
de milieusituatie;
f
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.5.2
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in
lid 12.5.1, wordt
in ieder geval gerekend:
a
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
b
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting.
12.5.3
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van lid 12.5.1 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij
de woning voor “bed and breakfast” voorzieningen, voor zover dit gebruik
ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende
voorwaarden:
a
de verhuur uit maximaal 3 kamers bestaat;
b
maximaal 30 m2 van het vloeroppervlak van de woning en de
bijgebouwen voor “bed and breakfast” wordt gebruikt;
c
degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren
dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
d
de activiteiten dienen qua aard, milieubelasting, uitstraling en
intensiteit te passen in de woonomgeving;
e
de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale
afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
12.6
Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
12.6.1
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde
in lid 12.5.1,
indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking
van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen
wordt gerechtvaardigd.
12.7
Procedure
12.7.1
Bij het verlenen van een vrijstelling is de Procedurebepaling (artikel 19 van deze voorschriften) van toepassing.
13.1
Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor leidingen aangewezen gronden zijn tevens
bestemd voor:
a
een rioolpersleiding;
met de daarbijbehorende:
b
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2
Bouwvoorschriften
13.2.1
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (verkeer,
tuin en wonen) mag niet worden gebouwd, anders dan middels vrijstelling.
13.2.2
Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken geen
gebouwen zijnde worden gebouwd.
13.3
Vrijstelling van de bouwvoorschriften
13.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige
aantasting plaatsvindt
van het doelmatig functioneren van de rioolpersleiding,
vrijstelling verlenen van:
a
het bepaalde in lid 13.2.3 en toestaan dat de in de
basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd,
mits:
-
vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende
leidingbeheerder.
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan
van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij
de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van
onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in
artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van
de volgende onderwerpen:
a
de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de
stedenbouwkundige bepalingen;
b
de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c
de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d
het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e
de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en
f
de ruimte tussen bouwwerken.
16.1.3
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het
bepaalde in lid 16.1.2 onder a ten behoeve van het gebruik van ruimten
binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor aan huis verbonden beroeps-
of bedrijfsactiviteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de
woonfunctie en mits voldaan wordt aan de
volgende voorwaarden:
a
maximaal 30 m² van het
vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan
huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
b
degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal
uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
c
de parkeerbehoefte moet passen binnen de woonomgeving;
d
de activiteit dient qua aard, milieubelasting, uitstraling en
intensiteit te passen in een woonomgeving;
e
de activiteit mag niet milieuvergunningplichtig zijn;
f
er mag geen detailhandel of groothandel ter plaatse plaatsvinden,
uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in
verband met de aan huis verbonden activiteit.
a
het een (vrijstaand) bijgebouw betreft behorende bij een woning
binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;
b
een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van
mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval
de behandelende huisarts;
c
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding
zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
d
de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane
bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m2;
e
het bijgebouw vormt een onlosmakelijk geheel met de woning van
waaruit de mantelzorg wordt verleend.
Burgemeester en wethouders verlenen de vrijstelling zowel op
naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden
dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand)
bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan
schriftelijke melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het
(vrijstaand) bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als
afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor
bewoning.
16.1.5
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het in lid 16.1.1 vervatte verbod, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een
beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen
wordt gerechtvaardigd.
16.1.6
Overtreding van het bepaalde in lid 16.1.1 is een strafbaar feit
in de zin van artikel 1a, onder 2 van de Wet op de economische delicten.
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, vrijstelling verlenen van:
a
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het
profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt
aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding
geven;
b
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden
overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
c
de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde erf- en terreinafscheidingen), en
toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot
tot niet meer dan 10 m;
d
de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van erf- en
terreinafscheidingen, en toestaan dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen
wordt vergroot tot niet meer dan 2,5 m;
e
de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten
behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer
dan 40 m.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijziging ten aanzien
van de plaats van de
bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en
ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische
uitvoering gerechtvaardigd is resp. indien de aanpassing aan de
terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet
onevenredig worden geschaad.
Indien Burgemeester en Wethouders een vrijstelling als bedoeld
in deze voorschriften willen verlenen, dienen in ieder geval de volgende
procedureregels in acht te worden genomen;
a
het ontwerp-besluit tot het verlenen van vrijstelling ligt,
conform de Algemene wet bestuursrecht, gedurende zes weken ter
gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage;
b
Burgemeester en Wethouders maken de nederlegging tevoren in één
of meer dag-,
nieuws- of huis-aan-huisbladen, die
in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
c
de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot
het schriftelijk
indienen van zienswijzen bij
Burgemeester en Wethouders tegen het ontwerp-besluit
gedurende de onder a. genoemde
termijn;
d
Burgemeester en Wethouders delen aan hen, die bedenkingen hebben
ingediend, de
beslissing daaromtrent mede.
19.2
Procedure bij wijziging
Indien Burgemeester en Wethouders gebruik maken van een
wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in deze voorschriften dienen de volgende
procedureregels in
acht te worden genomen:
a
het ontwerp-besluit ligt, conform de Algemene wet bestuursrecht,
gedurende zes weken ter gemeentesecretarie voor belanghebbenden ter inzage;
b
Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één
of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden
verspreid, de Staatscourant en voorts op gebruikelijke wijze bekend;
c
de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot
het schriftelijke indienen van bedenkingen bij Burgemeester en Wethouders tegen
het ontwerp-besluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
d
bij het ter goedkeuring aanbieden van het besluit aan
Gedeputeerde Staten worden
gelijktijdig
de ingediende zienswijzen meegezonden onder mededeling tot welke uitkomsten het
overleg geleid heeft;
e
tegen een besluit van Gedeputeerde Staten inzake goedkeuring kan
een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State.
Overtreding van het bepaalde in de artikelen:
-
3.4;
-
4.4;
-
7.4;
-
9.4;
-
12.5;
-
artikel 16.
is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2 van de
Wet op de economische delicten.
21.1
Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken
a
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden
vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning geschiedt binnen
twee jaar na het tenietgaan.
21.2
Vrijstellingsbepaling
21.2.1
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het
bepaalde in lid 21.1.1, dat de bestaande afwijkingen naar de omvang niet mogen
worden vergroot en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de
inhoud van de in lid 21.1.1 toegelaten bouwwerken met niet meer dan 10%.
21.3
Overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik
21.4
Uitzonderingen op het overgangsrecht
21.4.1
Lid 21.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar
bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan,
doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
21.4.2
Lid 21.3.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in
strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel:
Voorschriften deel uitmakende van het bestemmingsplan “Kom
Oostelbeers” van de gemeente Oirschot.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
...........................................................
De voorzitter, De griffier,
................................ ................................