Inhoud
Artikel 3 Agrarisch met waarden – Landschap
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en
slotregels
Bijlage:
Staat van Bedrijfsactiviteiten
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Moorland-West,
herziening 2011-01
(Ruimte-voor-Ruimte Slingerbos - De
Kruik)’ van de gemeente Oirschot;
de geometrisch bepaalde planobjecten
als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0823.BPOIMRLWEST201101-VAST met de bijbehorende
regels en bijlagen;
een gebouw dat als afzonderlijke
ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat,
welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden;
de grens van een aanduiding indien het
een vlak betreft;
de in de bijlage (Bedrijvenlijst
ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde
bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2, dan wel naar de aard en de invloed op
de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte
omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
een beroep of het beroepsmatig
verlenen van diensten op administratief, juridisch,
medisch, therapeutisch, kunstzinnig,
ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen
gebied, dat door zijn beperkte omvang
in een woning en daarbij behorende
bijgebouwen met behoud van de
woonfunctie kan worden uitgeoefend;
een
bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die
woning en waar een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen, is
ondergebracht;
cultuurhistorische
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van
vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het
cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;
één of meer gebouwen en/of één of meer
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
een in de voorschriften dan wel op de
plankaart opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak
aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;
de bouwlaag van een gebouw, die
rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de
bovenkant van de vloer maximaal
een object waarvoor ingevolge het
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q.
een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht
genomen moeten worden;
a ten aanzien van bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het
tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden
gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
b ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals
aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, met
uitzondering van gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met
eenzelfde bestemming;
een op zichzelf staand, al dan niet
vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
de grens van een bouwvlak;
een doorlopend gedeelte van een gebouw
dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting
van onderbouw en zolder;
een verzameling gebouwen bestaande uit
een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen
inclusief aan- en uitbouwen;
een aaneengesloten stuk grond, waarop
krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van
hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de
grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een bouwwerk op het erf van een
gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat
minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping die
wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel;
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden,
waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van
goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
een gevel, die voldoet aan de
voorwaarden uit artikel 1b lid 5 van de Wet geluidhinder;
de natuurlijke persoon, groep van
personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de
bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik
van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
elk bouwwerk dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt;
een gebouw dat op een bouwperceel,
door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan
wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
het bieden van zorg aan eenieder die
hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige
basis en buiten organisatorisch verband;
een activiteit van zeer beperkte
bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt
toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel
als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
het geheel of gedeeltelijk oprichten
van een bouwwerk beneden peil;
het zich beschikbaar stellen tot het
verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;
een seksinrichting bestemd voor of in
gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek
toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling
verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);
de voor het publiek toegankelijke
besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig
was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische
aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een
(raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met
elkaar;
het door handelingen, houding, woord,
gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel
aanlokken;
de gronden van een bouwperceel
behorende bij een woning, voor zover gelegen buiten het bouwvlak;
een gebouw dat als vergroting van een
bestaande ruimte is gebouwd aan een
hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm
onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
de denkbeeldige lijn die strak langs
de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse
perceelsgrenzen;
al het oppervlaktewater zoals sloten,
greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als
deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig
zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging,
hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan
duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc..
een constructie geen gebouw of
bouwwerk zijnde.
een complex van ruimten, geschikt en
bestemd voor de huisvesting van één of meer personen.
Bij de toepassing van deze
voorschriften wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van een bouwwerk tot
de zijdelingse grens van het bouwperceel;
de oppervlakte van alle op een
bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
tussen de buitenwerkse
hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;
vanaf het peil tot aan de bovenkant
van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)
en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
vanaf het peil tot aan het hoogste
punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering
van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken
en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het
gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten
aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters,
kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en
kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer
dan
voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang
onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de
hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van
het aansluitende afgewerkte maaiveld;
- indien in het water wordt gebouwd: Nieuw
Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
3.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a agrarisch grondgebruik;
b het behoud, het herstel en/of de
ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden, bestaande uit de
binnen het gebied voorkomende laan- en wegbeplanting (bomen langs wegen) als
wezenlijk onderdeel van het Oirschotse landschap, en de binnen het gebied voorkomende
waardevolle landschapselementen (houtsingels en verspreide kwetsbare
houtopstanden);
c het behoud, het herstel en/of de
ontwikkeling van archeologische waarden;
met
daaraan ondergeschikt:
d openbare nutsvoorzieningen;
e extensief recreatief medegebruik; ten
behoeve van het extensief recreatief
medegebruik zijn beperkte recreatieve
voorzieningen toegestaan, zoals banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;
f infrastructurele voorzieningen;
g waterhuishoudkundige voorzieningen;
hieronder wordt in ieder geval verstaan dat de gronden binnen
met
de daarbijbehorende:
h bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Op
of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
a silo's
zijn niet toegestaan;
b de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
3.3 Specifieke
gebruiksregels
Onder
strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening
wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden
en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
a een
standplaats voor kampeermiddelen;
b het
opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de
bestemming gerichte gebruik van de grond;
c het
bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het
opslaan en be- of verwerken van producten.
3.4 Aanlegvergunning
Het
is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester
en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren:
ter
bescherming van de landschappelijke waarden:
a het
kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;
b het
afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan
c. het wijzigen van de
grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen,waaronder
afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
ter
bescherming van de archeologische waarden:
d het
ophogen van de bodem met meer dan
e grondwerkzaamheden,
waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede
het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere
wateren en het aanleggen van drainage;
f bodem
verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen)
van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
g het
verlagen van het waterpeil;
h
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
i het
uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
j het
aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
k het
aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden,
banen of parkeergelegenheden en het
aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
l het
aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur.
Het
in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a het
normale onderhoud betreffen;
b reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
en
voorzover het betreft de werken en werkzaamheden genoemd in 3.4.1 onder d tot en
met l voorts:
c voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van
d voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van
e voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van
maximaal
f indien
het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de
bodem is gewaarborgd.
De
in 3.4.1 genoemde vergunning kan:
a voor
de werken en werkzaamheden als daar genoemd onder a tot en met c slechts worden
verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het
herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden;
b voor
de werken en werkzaamheden als daar genoemd onder d tot en met l slechts worden
verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het
herstel en de ontwikkeling van de archeologische waarden van de gronden.
Teneinde
dit te bereiken kunnen aan een ontheffing in ieder geval de volgende
regels
worden verbonden:
1 de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen waardoor (on- danks
de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bo- dem worden behouden zoals alternatieven voor
heiwerk, het al of niet bouwen van kelders,
het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of
andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
2 de verplichting tot het doen van
opgravingen, of;
3 de verplichting de activiteit die tot een
bodemverstoring leidt, te laten
begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg
die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Alvorens
een besluit te nemen omtrent het verlenen van een aanlegvergunning voor werken
en werkzaamheden genoemd in 3.4.1 onder d tot en met l, winnen burgemeester en
wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door
het verlenen van de aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan
worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te
worden gesteld.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wro-zone
– wijzigingsgebied 1
Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ter plaatse van de aanduiding
‘wro-zone - wijzigingsgebied
a wordt voldaan aan de bouwregels zoals
opgenomen in artikel 6;
b per woning een bouwtitel voor
Ruimte-voor-Ruimte wordt aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij
Ruimte-voor-Ruimte. Deze woningen gaan niet ten koste van het gemeentelijk
bouwvolume genoemd in het Woningbouwprogramma;
c wordt voldaan aan de provinciale
Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011, waarbij de voorwaarden genoemd in de
artikelen 11.2 en 11.3 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant gelden;
d de maximale goothoogte van de woning
niet meer bedraagt dan
e de maximale bouwhoogte van de woning
niet meer bedraagt dan
f de situering van de woning
stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Indien de situering plaatsvindt conform het
stedenbouwkundig inrichtingsplan, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitplan,
wordt deze zonder meer aanvaardbaar geacht;
g er geen sprake is van
milieuhygiënische belemmeringen.
3.5.2 Wro-zone
– wijzigingsgebied 2
Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ter plaatse van de aanduiding
‘wro-zone - wijzigingsgebied
a wordt voldaan aan de bouwregels zoals
opgenomen in artikel 6;
b per woning een bouwtitel voor
Ruimte-voor-Ruimte wordt aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij
Ruimte-voor-Ruimte. Deze woningen gaan niet ten koste van het gemeentelijk
bouwvolume genoemd in het Woningbouwprogramma;
c wordt voldaan aan de provinciale
Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011, waarbij de voorwaarden genoemd in de
artikelen 11.2 en 11.3 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant gelden;
d de maximale goothoogte van de woningen
niet meer bedraagt dan
e de maximale bouwhoogte van de woningen
niet meer bedraagt dan
f de situering van de woning
stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Indien de situering plaatsvindt conform het
stedenbouwkundig inrichtingsplan, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitplan,
wordt deze zonder meer aanvaardbaar geacht;
g er geen sprake is van
milieuhygiënische belemmeringen.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
i tuinen behorende bij de op de
aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
j water en waterhuishoudkundige
voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Voor
het bouwen van aan- en/of uitbouwen geldt dat:
a de
diepte niet meer mag bedragen dan
b deze
gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het
hoofdgebouw.
Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen carports zijnde, gelden de
volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer dan
b in afwijking van het bepaalde onder a.
mag de bouwhoogte van toegangspoorten maximaal
c de bouwhoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen en geen carports zijnde, mag niet meer dan
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
waterberging;
b
waterhuishouding;
c
waterlopen;
met de daarbij behorende:
d
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
5.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
a de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer dan
6.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woonhuizen al dan niet in combinatie
met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
b per bouwperceel is maximaal één woning
met bijbehorende voorzieningen toegestaan, met
dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’,
het aangeduide aantal als maximum geldt;
c aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
carports;
met
de daarbij behorende:
d tuinen en erven;
e water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
f bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor
het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Als hoofdgebouw mogen uitsluitend
woonhuizen worden gebouwd.
b Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen
een bouwvlak worden gebouwd.
c De breedte van een hoofdgebouw mag
niet meer dan
d Ter plaatse van de aanduiding
"maximale goot- en bouwhoogte (m)" mogen de goothoogte en de
bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan met de aanduiding is
aangegeven.
e De dakhelling van een hoofdgebouw mag
niet meer dan 65º bedragen.
f De afstand tot de zijdelingse
perceelsgrens is bij vrijstaande woningen:
1 minimaal
2 minimaal
g Ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke bouwaanduiding – dove gevel’ dient de zuidelijke gevel van het
hoofdgebouw op de verdieping te worden uitgevoerd als dove gevel.
6.2.2 Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en carports
Voor
het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports gelden de volgende
bepalingen:
a Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen
uitsluitend worden gesitueerd op een afstand van minimaal
b De diepte van aan- en uitbouwen en
aangebouwde bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet
meer bedragen dan
c De bebouwde oppervlakte van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en carports, voor zover gelegen buiten het bouwvlak,
mag:
1 op bouwpercelen tot
2 op bouwpercelen van 700 tot
3 op bouwpercelen van 800 tot
4 op bouwpercelen van 900 tot
5 op bouwpercelen van 1.000 tot
6 op bouwpercelen van 1.100 tot
7 op bouwpercelen van 1.200 tot
8 op bouwpercelen vanaf
d Het bebouwingspercentage van de
gronden buiten het bouwvlak mag maximaal 50% bedragen.
e De goothoogte mag niet meer bedragen
dan
f De bouwhoogte mag niet meer bedragen
dan
g carports mogen binnen en buiten het
bouwvlak worden opgericht, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt,
en ze voldoen aan de volgende kenmerken:
1 gebouwd op het zijerf, in of achter
(het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
2 de carport dient aan één zijde aan de
woning te worden gebouwd;
3 de carport dient aan minimaal 2 zijden
open te zijn, met dien verstande dat de carport aan een derde zijde aan een
carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel mag worden
gebouwd;
4 de goothoogte bedraagt maximaal de
hoogte van de eerste bouwlaag, met een maximum van
5 de bouwhoogte bedraagt maximaal de
hoogte van de eerste bouwlaag, met een maximum van
6 de oppervlakte bedraagt maximaal
6.2.3 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
a De bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer dan
b De bouwhoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
6.3 Specifieke
gebruiksregels
6.3.1 Strijdig
gebruik
Onder
een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het
gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming
ten behoeve van:
a ruimten binnen de woning en/of
bijgebouwen bij de woning voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
b (vrijstaande) bijgebouwen bij woningen
als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
c ruimten binnen de woning en/of
bijgebouwen bij de woning voor “bed and breakfast” voorzieningen;
d een seksinrichting.
6.4 Afwijken
van de gebruiksregels
6.4.1 Afwijking
aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 6.3.1 onder a ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning
en/of bijgebouwen bij de woning voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten,
voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan
wordt aan de volgende voorwaarden:
a maximaal
b degene die de activiteiten in de
woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te
zijn;
c de parkeerbehoefte moet passen binnen
de woonomgeving;
d de activiteit dient qua aard,
milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in een woonomgeving;
e de activiteit mag niet omgevingsvergunningplichtig
zijn op grond van artikel 2.1 lid 1 sub e Wabo;
f er mag geen detailhandel ter plaatse
plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit
en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit.
6.4.2 Afwijking
afhankelijke woonruimte
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 6.3.1 onder b en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt
als afhankelijke woonruimte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a het betreft een (vrijstaand) bijgebouw
behorende bij de woning;
b een dergelijke bewoning is
noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een
schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;
c er vindt geen onevenredige aantasting
plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en
bedrijven;
d de afhankelijke woonruimte wordt
ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van
e het bijgebouw vormt een onlosmakelijk
geheel met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend.
Het
bevoegd gezag verlenen de omgevingsvergunning voor het afwijken zowel op naam
van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat
binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw
als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke
melding wordt gemaakt bij het bevoegd gezag en het (vrijstaand) bijgebouw
binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte
ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning.
6.4.3 Afwijking
bed & breakfast
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van 6.3.1
onder c ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen
bij de woning voor “bed and breakfast” voorzieningen, voor zover dit gebruik
ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende
voorwaarden:
a De verhuur bestaat uit maximaal 3
kamers.
b Maximaal
c Degene die de activiteiten in de
woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te
zijn.
d De activiteiten dienen qua aard,
milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in de woonomgeving.
e De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en)
mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische
waarden.
7.2 Bouwregels
a Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor
de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een
omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter
dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport
blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van
technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen
worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden
die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op
het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd
gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Afwijken
van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2
onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare
informatie afdoende is vastgesteld.
7.4 Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is binnen deze bestemming verboden
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en
werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het ontgronden, vergraven, afgraven,
egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van de gronden vanaf
b het ophogen van gronden;
c het aanleggen, verbreden en verharden van
wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
d het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen
van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van
drainage;
e het aanleggen van ondergrondse of
bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband
houdende constructies, installaties en apparatuur;
f het aanbrengen of verwijderen van
diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of
andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
7.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is
niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a die het normale onderhoud, gebruik en beheer
betreffen, mits de gronden niet dieper dan
b die op het moment van het van kracht worden
van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een
voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
c waarvoor een vergunning ingevolge de
Monumentenwet 1988 nodig is.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning
kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van
voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester
en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de bestemming Waarde
- Archeologie, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.
Grond die eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan
worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
9.1 Strijdig
gebruik
Onder strijdig gebruik met dit
bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
a gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en
onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf,
raamprostitutie en straatprostitutie;
b het gebruik van gebouwen voor wonen;
c het uitoefenen van detailhandel;
d het plaatsen van windturbines, zend- en
ontvangstinstallaties.
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het
beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in
geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit
daartoe aanleiding geven;
b de bestemmingsbepalingen en toestaan dat
bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding
geeft;
c de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte
van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan
d de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen
gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt
vergroot tot niet meer dan
e de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de
hoogte van opslag en stalling, anders dan in bebouwing, en toestaan dat de
hoogte van opslag en stalling, anders dan in bebouwing, wordt vergroot tot
maximaal
mits geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen het
plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de
afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer
dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk
indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de
belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
12.1 Uitsluiting
aanvullende werking Bouwverordening
De voorschriften van de
Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven
overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten
toepassing behouden ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a de richtlijnen voor het verlenen van
vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b de bereikbaarheid van gebouwen voor
wegverkeer;
c de bereikbaarheid van gebouwen voor
gehandicapten;
d het bouwen bij hoogspanningsleidingen en
ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e de parkeergelegenheid en laad- en
losmogelijkheden, en
f de ruimte tussen bouwwerken.
12.2 Verwijzing
naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar
andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden
op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
13.1 Overgangsrecht
bouwwerken
a
Bouwwerken,
welke ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan bestaan dan wel
worden gebouwd of kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip
aangevraagde vergunning en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen,
mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot:
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het tenietgaan ten gevolge van een
calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning
geschiedt binnen 2 jaar na het tenietgaan.
b
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld
onder a met maximaal 10%.
c
Het
eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning
en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
a
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond ten tijde van inwerkingtreding van
het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b
Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c
Indien
het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan
voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit
gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d
Het
eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met
het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Moorland-West,
herziening 2011-01
(Ruimte voor Ruimte Slingerbos - De
Kruik)’.
Rosmalen, februari
2012