Inhoud

Hoofdstuk 1     Inleidende regels  1

Artikel 1      Begrippen  1

Artikel 2      Wijze van meten  6

Hoofdstuk 2     Bestemmingsregels  7

Artikel 3      Agrarisch met waarden – Landschap   7

Artikel 4      Tuin  12

Artikel 5      Water 13

Artikel 6      Wonen  14

Artikel 7      Waarde - Archeologie  18

Hoofdstuk 3     Algemene regels  21

Artikel 8      Anti-dubbeltelregel 21

Artikel 9      Algemene gebruiksregels  21

Artikel 10    Algemene afwijkingsregels  21

Artikel 11    Algemene wijzigingsregels  22

Artikel 12    Overige regels  22

Hoofdstuk 4     Overgangs- en slotregels  23

Artikel 13    Overgangsrecht 23

Artikel 14    Slotregel 24


 

Bijlage: Staat van Bedrijfsactiviteiten

 

 


Hoofdstuk 1         Inleidende regels

Artikel 1           Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

plan:

het bestemmingsplan ‘Moorland-West, herziening 2011-01

(Ruimte-voor-Ruimte Slingerbos - De Kruik)’ van de gemeente Oirschot;

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0823.BPOIMRLWEST201101-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen;

aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:

de in de bijlage (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

aan huis verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch,

medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen

gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende

bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huisvesting van één of meer personen, is ondergebracht;


archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of één of meer bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

bebouwingspercentage:

een in de voorschriften dan wel op de plankaart opgenomen getal dat het percentage van een bouw- of bestemmingsvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m boven peil is gelegen;

beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moeten worden;

bestaand(e situatie):

a   ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b   ten aanzien van gebruik:

     het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, met uitzondering van gebruik dat in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan;

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het

vergroten van een bouwwerk;

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;


bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

bouwmassa:

een verzameling gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

carport:

een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping die wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel;

dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk;

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

dove gevel:

een gevel, die voldoet aan de voorwaarden uit artikel 1b lid 5 van de Wet geluidhinder;

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

ondergeschikte activiteit/functie:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;

ondergronds bouwen:

het geheel of gedeeltelijk oprichten van een bouwwerk beneden peil;

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);

seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

tuin:

de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voor zover gelegen buiten het bouwvlak;

uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een

hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc..

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één of meer personen.

 

 

 


Artikel 2           Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel;

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

peil:

voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

-    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

-    indien in het water wordt gebouwd: Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).

Hoofdstuk 2         Bestemmingsregels

Artikel 3           Agrarisch met waarden – Landschap

 

3.1     Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Landschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    agrarisch grondgebruik;

b    het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden, bestaande uit de binnen het gebied voorkomende laan- en wegbeplanting (bomen langs wegen) als wezenlijk onderdeel van het Oirschotse landschap, en de binnen het gebied voorkomende waardevolle landschapselementen (houtsingels en verspreide kwetsbare houtopstanden);

c    het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van archeologische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

d    openbare nutsvoorzieningen;

e    extensief recreatief medegebruik; ten behoeve van het extensief recreatief

medegebruik zijn beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan, zoals banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.;

f     infrastructurele voorzieningen;

g    waterhuishoudkundige voorzieningen; hieronder wordt in ieder geval verstaan dat de gronden binnen 5 m uit de grens van de bestemming "Water" mede bestemd zijn tot de aanleg en instandhouding van de als "Water" bestemde waterlopen

met de daarbijbehorende:

h    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2     Bouwregels

 

3.2.1     Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende

bepalingen:

a   silo's zijn niet toegestaan;

b   de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan

2 m bedragen.

 


3.3     Specifieke gebruiksregels

 

3.3.1      Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

a   een standplaats voor kampeermiddelen;

b   het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

c   het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten.

 

3.4     Aanlegvergunning

 

3.4.1      Aanlegvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

ter bescherming van de landschappelijke waarden:

a   het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;

b   het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m2, zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;

c. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen,waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;

ter bescherming van de archeologische waarden:

d   het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;

e   grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

f   bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;

g   het verlagen van het waterpeil;

h   het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;

i    het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;

j    het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

k   het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden,

banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

l    het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

3.4.2 Uitzonderingen

Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

welke:

a   het normale onderhoud betreffen;

b   reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

en voorzover het betreft de werken en werkzaamheden genoemd in 3.4.1 onder d tot en met l voorts:

c   voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

d   voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m2;

e   voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van

maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

f   indien het archeologisch erfgoed zodanig zal worden behandeld dat conservering in de bodem is gewaarborgd.

 

3.4.3 Verlening

De in 3.4.1 genoemde vergunning kan:

a   voor de werken en werkzaamheden als daar genoemd onder a tot en met c slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden;

b   voor de werken en werkzaamheden als daar genoemd onder d tot en met l slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de archeologische waarden van de gronden.

     Teneinde dit te bereiken kunnen aan een ontheffing in ieder geval de volgende

     regels worden verbonden:

     1      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (on-           danks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bo-   dem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet    bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag             of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

     2      de verplichting tot het doen van opgravingen, of;

     3      de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten

            begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische

            monumentenzorg die voldoet aan een door burgemeester en wethouders          bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 


3.4.4 Advies archeologisch deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een aanlegvergunning voor werken en werkzaamheden genoemd in 3.4.1 onder d tot en met l, winnen burgemeester en wethouders advies in van een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de aanlegvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

3.5     Wijzigingsbevoegdheid

 

3.5.1     Wro-zone – wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 1’ ten behoeve van de realisatie van maximaal 1 woning, met dien verstande dat:

a    wordt voldaan aan de bouwregels zoals opgenomen in artikel 6;

b    per woning een bouwtitel voor Ruimte-voor-Ruimte wordt aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-Ruimte. Deze woningen gaan niet ten koste van het gemeentelijk bouwvolume genoemd in het Woningbouwprogramma;

c    wordt voldaan aan de provinciale Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011, waarbij de voorwaarden genoemd in de artikelen 11.2 en 11.3 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant gelden;

d    de maximale goothoogte van de woning niet meer bedraagt dan 6 m;

e    de maximale bouwhoogte van de woning niet meer bedraagt dan 11 m;

f     de situering van de woning stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Indien de situering plaatsvindt conform het stedenbouwkundig inrichtingsplan, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitplan, wordt deze zonder meer aanvaardbaar geacht;

g    er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

 

3.5.2     Wro-zone – wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 2’ ten behoeve van de realisatie van maximaal 2 woningen, met dien verstande dat:

a    wordt voldaan aan de bouwregels zoals opgenomen in artikel 6;

b    per woning een bouwtitel voor Ruimte-voor-Ruimte wordt aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-Ruimte. Deze woningen gaan niet ten koste van het gemeentelijk bouwvolume genoemd in het Woningbouwprogramma;

c    wordt voldaan aan de provinciale Verordening Ruimte Noord-Brabant 2011, waarbij de voorwaarden genoemd in de artikelen 11.2 en 11.3 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant gelden;

d    de maximale goothoogte van de woningen niet meer bedraagt dan 6 m;

e    de maximale bouwhoogte van de woningen niet meer bedraagt dan 11 m;

f     de situering van de woning stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Indien de situering plaatsvindt conform het stedenbouwkundig inrichtingsplan, zoals opgenomen in het beeldkwaliteitplan, wordt deze zonder meer aanvaardbaar geacht;

g    er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

 


Artikel 4           Tuin

 

4.1     Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

i      tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

j      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2     Bouwregels

 

4.2.1     Aan- en uitbouwen

Voor het bouwen van aan- en/of uitbouwen geldt dat:

a   de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;

b   deze gebouwd mogen worden aan maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

 

4.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen en geen carports zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen carports zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;

b    in afwijking van het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van toegangspoorten maximaal 2 m bedragen, mits deze een lengte hebben van maximaal 8 m, en de afstand tot de bouwperceelgrens waarnaar de toegangspoort is gericht, minimaal 6 m bedraagt;

c    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen carports zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.


Artikel 5           Water

 

5.1     Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    waterberging;

b    waterhuishouding;

c    waterlopen;

 

met de daarbij behorende:

d    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

 

5.2     Bouwregels

 

5.2.1      Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.2.2      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a   de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.


Artikel 6           Wonen

 

6.1     Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

b    per bouwperceel is maximaal één woning met bijbehorende voorzieningen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, het aangeduide aantal als maximum geldt;

c    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;

 

met de daarbij behorende:

d    tuinen en erven;

e    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

6.2     Bouwregels

 

6.2.1     Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a    Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd.

b    Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

c    De breedte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 20 m bedragen.

d    Ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" mogen de goothoogte en de bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer bedragen dan met de aanduiding is aangegeven.

e    De dakhelling van een hoofdgebouw mag niet meer dan 65º bedragen.

f     De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is bij vrijstaande woningen:

1    minimaal 5 m aan beide zijden voor bouwpercelen aan De Kruik;

2    minimaal 3 m aan beide zijden voor bouwpercelen aan de Slingerbos.

g    Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – dove gevel’ dient de zuidelijke gevel van het hoofdgebouw op de verdieping te worden uitgevoerd als dove gevel.

 

6.2.2     Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports gelden de volgende bepalingen:

a    Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde van die voorgevel.

b    De diepte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.


c    De bebouwde oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mag:

1    op bouwpercelen tot 700 m² in totaal maximaal 80 m² per bouwperceel bedragen;

2    op bouwpercelen van 700 tot 800 m² in totaal maximaal 90 m² per bouwperceel bedragen;

3    op bouwpercelen van 800 tot 900 m² in totaal maximaal 100 m² per bouwperceel bedragen;

4    op bouwpercelen van 900 tot 1.000 m² in totaal maximaal 110 m² per bouwperceel bedragen;

5    op bouwpercelen van 1.000 tot 1.100 m² in totaal maximaal 120 m² per bouwperceel bedragen;

6    op bouwpercelen van 1.100 tot 1.200 m² in totaal maximaal 130 m² per bouwperceel bedragen;

7    op bouwpercelen van 1.200 tot 1.300 m² in totaal maximaal 140 m² per bouwperceel bedragen;

8    op bouwpercelen vanaf 1.300 m² in totaal maximaal 150 m² per bouwperceel bedragen.

d    Het bebouwingspercentage van de gronden buiten het bouwvlak mag maximaal 50% bedragen.

e    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

f     De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

g    carports mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt, en ze voldoen aan de volgende kenmerken:

1    gebouwd op het zijerf, in of achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;

2    de carport dient aan één zijde aan de woning te worden gebouwd;

3    de carport dient aan minimaal 2 zijden open te zijn, met dien verstande dat de carport aan een derde zijde aan een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende perceel mag worden gebouwd;

4    de goothoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag, met een maximum van 3 m;

5    de bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag, met een maximum van 3 m;

6    de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m².

 

6.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende

bepalingen:

a    De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.

b    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.


6.3     Specifieke gebruiksregels

 

6.3.1     Strijdig gebruik

Onder een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

a    ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;

b    (vrijstaande) bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;

c    ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor “bed and breakfast” voorzieningen;

d    een seksinrichting.

 

6.4     Afwijken van de gebruiksregels

 

6.4.1     Afwijking aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.3.1 onder a ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a    maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;

b    degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;

c    de parkeerbehoefte moet passen binnen de woonomgeving;

d    de activiteit dient qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in een woonomgeving;

e    de activiteit mag niet omgevingsvergunningplichtig zijn op grond van artikel 2.1 lid 1 sub e Wabo;

f     er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden activiteit.

 

6.4.2     Afwijking afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.3.1 onder b en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a    het betreft een (vrijstaand) bijgebouw behorende bij de woning;

b    een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;

c    er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;

d    de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 80 m2;

e    het bijgebouw vormt een onlosmakelijk geheel met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend.

Het bevoegd gezag verlenen de omgevingsvergunning voor het afwijken zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke melding wordt gemaakt bij het bevoegd gezag en het (vrijstaand) bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning.

 

6.4.3     Afwijking bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van 6.3.1 onder c ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor “bed and breakfast” voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a    De verhuur bestaat uit maximaal 3 kamers.

b    Maximaal 30 m2 van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen wordt voor "bed and breakfast" gebruikt.

c    Degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren dient tevens de bewoner van de woning te zijn.

d    De activiteiten dienen qua aard, milieubelasting, uitstraling en intensiteit te passen in de woonomgeving.

e      De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.


Artikel 7           Waarde - Archeologie

 

7.1     Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

 

7.2     Bouwregels

a   Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een diepte van meer dan 0,50 meter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b   Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1   De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2   De verplichting tot het doen van opgravingen.

3   De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

7.3     Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

7.4     Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.4.1     Omgevingsvergunningplicht

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a   het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van de gronden vanaf 0,50 m;

b   het ophogen van gronden;

c   het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;

d   het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;

e   het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

f    het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.

 

7.4.2     Uitzonderingen

Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a   die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, mits de gronden niet dieper dan 0,50 m worden geroerd;

b   die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;

c   waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.

 

7.4.3     Toelaatbaarheid

De in lid 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

 

7.5     Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologie, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.


 

 

 

 

Hoofdstuk 3         Algemene regels

Artikel 8           Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 9           Algemene gebruiksregels

 

9.1     Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

a   gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b   het gebruik van gebouwen voor wonen;

c   het uitoefenen van detailhandel;

d   het plaatsen van windturbines, zend- en ontvangstinstallaties.

 

 

Artikel 10        Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a   de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;

b   de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

c   de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;

d   de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 15 m;


e   de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van opslag en stalling, anders dan in bebouwing, en toestaan dat de hoogte van opslag en stalling, anders dan in bebouwing, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 11        Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrens, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Artikel 12        Overige regels

 

12.1   Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behouden ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a   de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b   de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c   de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d   het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e   de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

f    de ruimte tussen bouwwerken.

 

12.2   Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4          Overgangs- en
slotregels

Artikel 13        Overgangsrecht

 

13.1   Overgangsrecht bouwwerken

a    Bouwwerken, welke ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot:

1   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2   na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning geschiedt binnen 2 jaar na het tenietgaan.

b    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

c    Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

13.2   Overgangsrecht gebruik

a    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c    Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d    Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 


Artikel 14        Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Moorland-West, herziening 2011-01

(Ruimte voor Ruimte Slingerbos - De Kruik)’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, februari 2012