Inleidende regels
Artikel 1 : Begrippen
Artikel 2 : Wijze
van meten
Bestemmingsregels
Artikel 3 : Maatschappelijk
Artikel 4 : Waarde
– Archeologie
Algemene regels
Artikel 5 : Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 : Algemene
ontheffingsregels
Artikel 7 : Overige
regels
Overgangs-
en slotregels
Artikel 8 : Overgangsrecht
Artikel 9 : Slotregel
Hoofdstuk
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan Duiksehoef 1a, 2013 van de gemeente Loon op Zand.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als
vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0809.bplozduiksehoef1a-va01 met de
bijbehorende regels en bijlagen.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur,
waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld
ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het
een vlak betreft.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken
geen gebouwen zijnde.
bebouwingspercentage:
een op de verbeelding dan wel in de
regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel,
bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met
eenzelfde bestemming.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop
ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is
toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van
hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met
de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de
grond.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen
toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt.
gevellijn:
de op de verbeelding aangegeven lijn die
niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens de regels
toegelaten afwijkingen.
peil:
1. Voor
gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die
weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. In
andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte
maaiveld.
voorgevel:
gevel aan de voorzijde van een gebouw.
zijgevel:
gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur
van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel.
Bij toepassing van deze regels wordt als
volgt gemeten:
de afstand tot de
bestemmingsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een
bouwwerk tot de bestemmingsgrens.
de afstand tot de
(zijdelingse) perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een
bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens (perceelsscheiding van het
bouwperceel).
de afstand tussen gebouwen
op hetzelfde bouwperceel:
de kortste afstand tussen de
buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
breedte van bouwpercelen:
tussen de zijdelingse perceelsscheidingen
van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens of
perceelsgrens.
breedte
van een bouwwerk:
tussen de buitenzijde van beide zijgevels
en/of harten van scheidingsmuren gezien vanaf de voorgevel of het verlengde
daarvan.
oppervlakte
van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of
het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde
niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het
horizontale vlak.
de goothoogte van een
bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van
de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane
grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
het bebouwingspercentage:
het door bouwwerken bebouwde oppervlak,
uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat
gelegen is binnen de bestemming of een in de regels nader aan te duiden
gedeelte van die bestemming.
de bouwhoogte van een
bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt
van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de ad
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De als maatschappelijk
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
een verpleeg- en of verzorgingstehuis met bijbehorende
zorgwoningen, alsmede dagverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding
'zorginstelling';
b.
een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding 'bedrijfswoning';
c.
speelvoorzieningen;
d.
tuinen erven en verharding;
e.
parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.2 Bouwregels
Voor
het bouwen van gebouwen ten dienste van de zorginstelling binnen het bouwvlak
moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
de
gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak voor gebouwen met de
aanduiding ‘zoi’ mag niet meer bedragen dan 1000m² ;
b.
de goot-
en bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak met de aanduiding ‘zoi’ bedraagt maximaal 5m respectievelijk 10m;
c.
de
dakhelling van gebouwen mag niet meer bedragen dan 60°;
d.
er
mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.
3.2.2 Bebouwing
buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van hulpvoorzieningen ten
dienste van de zorginstelling buiten het bouwvlak moet worden voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a.
de
totale oppervlakte aan bebouwing mag maximaal 300m² bedragen;
b.
de
maximaal toelaatbare oppervlakte per hulpvoorziening bedraagt 150m²;
c.
de goothoogte
bedraagt niet meer dan 3m;
d.
de
nokhoogte bedraagt niet meer dan 5m.
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende
voorwaarden:
a.
de inhoud van de
bedrijfswoning inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt niet meer dan 750m³;
b.
de goothoogte bedraagt niet meer dan 5,5m;
c.
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10m;
d.
de dakhelling bedraagt niet
minder dan 30° en niet meer dan 65°;
e.
in uitzondering op het bepaalde in lid d mogen
aan- en uitbouwen aan de woning worden voorzien van een plat dak waarvan de
bouwhoogte niet meer mag bedragen dan maximaal 3,2m;
f.
De afstand tot de
bestemmingsgrens bedraagt niet minder dan 5m.
3.2.4 Bijgebouwen en overkappingen
Binnen en buiten het vlak met de aanduiding ‘bedrijfswoning’
mogen bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de bedrijfswoning worden
gerealiseerd. Hiervoor gelden de volgende regels:
a.
bijgebouwen en overkappingen
mogen uitsluitend achter de voorgevellijn worden gebouwd;
b.
de goothoogte van een
bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3m;
c.
de bouwhoogte van een
overkapping mag niet meer bedragen dan 3m;
d.
de bouwhoogte van een
bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4m;
e.
de bouwhoogte van plat
afgedekte bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan 3,2m;
f.
de gezamenlijke oppervlakte
van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 80m² van het vlak
met de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a.
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden;
b.
de
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met
dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar
de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
c.
vlaggenmasten
tot een maximale hoogte van 6 meter;
d.
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde,
niet zijnde een overkapping
mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.3 Afwijking van de bouwregels
3.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3
onder e voor het bouwen binnen 5m van de zijdelingse en/of achterste
bestemmingsgrens, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de
verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
3.3.2 Vergroting oppervlakte bebouwing
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4
onder f voor het uitbreiden van de
bebouwde oppervlakte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a.
de
vergroting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of
–ontwikkeling van de functie;
b.
de
vergroting vindt plaats binnen het bestaande bestemmingsvlak;
c.
vergroting
van de voorzieningen, zoals genoemd in lid 3.1 onder a, is mogelijk met
maximaal 15% van de aangegeven bebouwde oppervlakte;
d.
er is
geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;
e.
er
wordt op een voldoende wijze invulling gegeven aan de kwaliteitsverbetering van
het landschap.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Aan
huis gebonden beroepen
Binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ is de
uitoefening van aan huis gebonden beroepen bij de bedrijfswoning toegestaan,
waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a.
de omvang van de activiteit bedraagt niet meer dan
40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en vrijstaande
bijgebouwen tot een maximum van 45m²;
b.
het gebruik heeft geen nadelige invloed op de
normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige toename
van de parkeerbehoefte;
c.
de activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de
omgeving;
d.
de activiteit wordt hoofdzakelijk uitgeoefend door
de bewoner van de woning;
e.
er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd
detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de
uitoefening van aan huis gebonden beroepsactiviteiten.
3.5
Algemene
procedureregels
Met betrekking tot
de voorbereiding van een afwijking, als bedoeld in artikel 3 van dit
bestemmingsplan, is afdeling 3.4 Awb van toepassing.
Artikel
4 Waarde – Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden
zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het
behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de
gronden.
4.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de
andere op deze gronden voorkomende bestemming dient de aanvrager van een
omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter
dan 100m² en met een diepte van 0,5m onder maaiveld, een rapport te overleggen,
waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag
zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende
mate zijn vastgesteld.
b. Indien uit het in lid 4.2 onder a genoemde rapport
blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag
één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning:
1. De verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden
behouden.
2. De verplichting tot het doen van opgravingen.
3. De verplichting de werken of werkzaamheden, die
leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd
gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing ter
plaatse van een bouwvlak.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a, indien de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende
is vastgesteld.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit
te voeren of te laten uitvoeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5m
onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren
van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting,
aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van
funderingen;
b. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of
anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c. het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;
d. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5m onder
het maaiveld.
4.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van
toepassing op werken en werkzaamheden, welke:
a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan
wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een
verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid
a. de in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan
slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het
behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de
aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van het terrein,
dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd
gezag in voldoende mate is vastgesteld;
c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het
oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden van het terrein in andere
beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als
een rapport beschouwd.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze
bestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer)
aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is
genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan
worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
1.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels in
Hoofdstuk 2 en toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak
en/of bestemmingsvlak wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe
aanleiding geeft.
2.
Het
bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het
straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de
milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in het plan
voorgeschreven maatvoering ten aanzien van dakhellingen, goothoogten,
(nok)hoogten en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10% wanneer door het
toepassen van de ontheffing een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige
aansluiting ontstaat met bestaande direct aansluitende bouwwerken;
Artikel 7 Overige regels
7.1 Uitsluiting aanvullende werking
Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening
ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig
het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens
ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a.
de richtlijnen voor het verlenen
van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b.
de bereikbaarheid van
gebouwen voor wegverkeer;
c.
de bereikbaarheid van
gebouwen voor gehandicapten;
d.
het bouwen bij
hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e.
de parkeergelegenheid en
laad- en losmogelijkheden, en;
f.
de ruimte tussen bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en
slotregels
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering
is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt
vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel
worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Burgemeester en wethouders
kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de
inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c.
Het bepaalde onder a is niet
van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd
met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
8.2 Overgangsrecht
gebruik
a.
Het gebruik van grond en
bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld
in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor
een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.
Het bepaalde onder a is niet
van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels kunnen worden aangehaald
als:
‘Regels van het bestemmingsplan ‘Duiksehoef 1a, 2013’