BestemmingsplanDuiksehoef 1a, 2013”

22 augustus 2013


 

Inleidende regels

Artikel 1            :           Begrippen                                          

Artikel 2            :           Wijze van meten                                  

 

 

 

Bestemmingsregels

Artikel 3            :           Maatschappelijk                                  

Artikel 4            :           Waarde – Archeologie                                     

 

 

 

Algemene regels

Artikel 5            :           Anti-dubbeltelregel                                          

Artikel 6            :           Algemene ontheffingsregels                            

Artikel 7            :           Overige regels                                                

 

 

Overgangs- en slotregels

Artikel 8            :           Overgangsrecht                                              

Artikel 9            :           Slotregel                                                        

 

 


Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

plan:

het bestemmingsplan Duiksehoef 1a, 2013 van de gemeente Loon op Zand.

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0809.bplozduiksehoef1a-oh01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

bebouwingspercentage:

een op de verbeelding dan wel in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

gevellijn:

de op de verbeelding aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens de regels toegelaten afwijkingen.

peil:

1.         Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

2.         In andere gevallen:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

voorgevel:

gevel aan de voorzijde van een gebouw.

zijgevel:

gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel.


 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens.

de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens (perceelsscheiding van het bouwperceel).

de afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

breedte van bouwpercelen:

tussen de zijdelingse perceelsscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens of perceelsgrens.

breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van beide zijgevels en/of harten van scheidingsmuren gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de ad daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 


Hoofdstuk 2     Bestemmingsregels

 

Artikel 3           Maatschappelijk

 

3.1          Bestemmingsomschrijving

 

De als maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       een verpleeg- en of verzorgingstehuis met bijbehorende zorgwoningen, alsmede dagverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';

b.      b. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

c.       speelvoorzniengespeelvoorzieningen;

d.      spec. tuinen erven en verharding;

e.       q. parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming.

r.

3.2          Bouwregels

 

3.2.1                Zorginstelling

 

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van de zorginstelling binnen het bouwvlak moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.       de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak voor gebouwen met de aanduiding ‘zoi’ mag niet meer bedragen dan 1000m² ;

b.       de goot- en bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak met de aanduiding ‘zoi’ bedraagt maximaal 5m respectievelijk 10m;

c.       de dakhelling van gebouwen mag niet meer bedragen dan 60°;

d.       er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.

 

3.2.2            Bebouwing buiten het bouwvlak

 

Voor het bouwen van hulpvoorzieningen ten dienste van de zorginstelling buiten het bouwvlak moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.         de totale oppervlakte aan bebouwing mag maximaal 300m² bedragen;

b.         de maximaal toelaatbare oppervlakte per hulpvoorziening bedraagt 150m²;

c.         de goothoogte bedraagt niet meer dan 3m;

d.         de nokhoogte bedraagt niet meer dan 5m.

 

3.2.3           Bedrijfswoning

 

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende voorwaarden:

a.      de inhoud van de bedrijfswoning inclusief aangebouwde bijgebouwen bedraagt niet meer dan 750m³;

b.      de goothoogte bedraagt niet meer dan 5,5m;

c.      de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10m;

d.      de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 65°;

e.       in uitzondering op het bepaalde in lid d mogen aan- en uitbouwen aan de woning worden voorzien van een plat dak waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan maximaal 3,2m;

f.       De afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt niet minder dan 5m.

 

3.2.4           Bijgebouwen en overkappingen

 

Binnen en buiten het vlak met de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mogen bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de bedrijfswoning worden gerealiseerd. Hiervoor gelden de volgende regels:

a.      bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn worden gebouwd;

b.      de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3m;

c.      de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3m;

d.      de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4m;

e.      de bouwhoogte van plat afgedekte bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan 3,2m;

f.       de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 80m² van het vlak met de aanduiding ‘bedrijfswoning’.

 

3.2.5           Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden;

b.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;

c.       vlaggenmasten tot een maximale hoogte van 6 meter;

d.       de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

niet zijnde een overkapping mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

3.3          Afwijking van de bouwregels

 

                        3.3.1     Algemeen

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder e voor het bouwen binnen 5m van de zijdelingse en/of achterste bestemmingsgrens, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

 

                        3.3.2     Vergroting oppervlakte bebouwing

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 onder f  voor het uitbreiden van de bebouwde oppervlakte, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.       de vergroting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling van de functie;

b.       de vergroting vindt plaats binnen het bestaande bestemmingsvlak;

c.       vergroting van de voorzieningen, zoals genoemd in lid 3.1 onder a, is mogelijk met maximaal 15% van de aangegeven bebouwde oppervlakte;

d.       er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen;

e.       er wordt op een voldoende wijze invulling gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

 

 

3.4            Specifieke gebruiksregels

 

3.4.1                     Aan huis gebonden beroepen

 

Binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ is de uitoefening van aan huis gebonden beroepen bij de bedrijfswoning toegestaan, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a.       de omvang van de activiteit bedraagt niet meer dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bedrijfswoning en vrijstaande bijgebouwen tot een maximum van 45m²;

b.       het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte;

c.       de activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de omgeving;

d.       de activiteit wordt hoofdzakelijk uitgeoefend door de bewoner van de woning;

e.       er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan huis gebonden beroepsactiviteiten.

 

3.5                Algemene procedureregels

 

Met betrekking tot de voorbereiding van een afwijking, als bedoeld in artikel 3 van dit bestemmingsplan, is afdeling 3.4 Awb van toepassing.

 

 


Artikel 4           Waarde – Archeologie

 

            4.1       Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

 

            4.2       Bouwregels

 

a.     Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemming dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100m² en met een diepte van 0,5m onder maaiveld, een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b.    Indien uit het in lid 4.2 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1.    De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2.    De verplichting tot het doen van opgravingen.

3.    De verplichting de werken of werkzaamheden, die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c.     Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing ter plaatse van een bouwvlak.

 

4.3       Afwijken van de bouwregels

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a, indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

4.4       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

                        4.4.1     Werken en werkzaamheden

 

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.     het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b.    het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

c.     het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;

d.    het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5m onder het maaiveld.

 

4.4.2     Uitzonderingen

 

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, welke:

a.     het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b.    reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

4.4.3     Toelaatbaarheid

 

a.     de in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;

b.    alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

c.     een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

4.5       Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.


 

 

Hoofdstuk 3     Algemene regels

 

Artikel 5           Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 6           Algemene afwijkingsregels

 

1.     Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels in Hoofdstuk 2 en toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak en/of bestemmingsvlak wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

2.     Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, (nok)hoogten en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10% wanneer door het toepassen van de ontheffing een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige aansluiting ontstaat met bestaande direct aansluitende bouwwerken;

 

 

Artikel 7           Overige regels

 

7.1            Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

 

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.             de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b.            de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c.             de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d.            het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e.             de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en;

f.             de ruimte tussen bouwwerken.

 


 

 

Hoofdstuk 4     Overgangs- en slotregels

 

Artikel 8           Overgangsrecht

 

8.1            Overgangsrecht bouwwerken

a.             Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.            Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c.             Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

8.2            Overgangsrecht gebruik

 

a.             Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.            Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.             Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.            Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 9           Slotregel

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

 ‘Regels van het bestemmingsplan ‘Duiksehoef 1a, 2013’