Artikel 6 Waarde – Archeologie
Artikel 7 Waterstaat – Waterberging
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
plan:
het
bestemmingsplan ‘De Hooivork II’ van de gemeente Loon op Zand.
bestemmingsplan:
de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0809.DeHooivorkII-vg01
met de bijbehorende regels en bijlagen.
aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
de grens van
een aanduiding indien het een vlak betreft.
aangebouwd bijgebouw:
een aan een
hoofdgebouw gebouwd bijgebouw, dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw,
maar dat in bouwkundig opzicht (afmetingen) ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
aan huis gebonden bedrijf:
een beroep
of het beroepsmatig verlenen van diensten gericht op consumentverzorging c.q.
het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of gedeeltelijk door
middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is dat de
activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de
woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.
aan huis gebonden beroep:
een beroep
of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch,
medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te
stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij
behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
bebouwing:
één of meer
gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
bebouwingspercentage:
het
oppervlak dat maximaal mag worden bebouwd met bouwwerken, uitgedrukt in
procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen
binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte
van die bestemming.
bed en breakfast:
het
aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen
bestaande woongebouwen gericht op kortdurend verblijf.
bestemmingsgrens:
de grens van
een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van
een bouwvlak.
bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van
een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond.
detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen
en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder
detailhandel moet ook verstaan worden commerciële dienstverlening zoals kapperszaken, schoenmakers en
vergelijkbare bedrijven.
dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek (al dan niet
via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder tevens belwinkel
en internetcafé.
erker:
een hoek- of
rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit een ‘lichte’
constructie met een overwegende transparante uitstraling en van beperkte
omvang.
gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt.
hoofdgebouw:
een gebouw,
dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen als
belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en dat geen bijgebouw is.
luifel:
een
overstekend deel van een dak of gootconstructie of een overkapping direct
verbonden aan een gebouw waarbij het overstekende deel dieper is dan
nutsvoorzieningen:
een
voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en
elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut,
waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations,
gemalen, telefooncellen en zendmasten.
overkapping:
een dakconstructie in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
overstek:
een
overstekend deel van een dak of gootconstructie, waarbij het overstekende deel
niet dieper mag zijn dan
peil:
1. voor
gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte
van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
2. in andere
gevallen:
de
gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
seksinrichting:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin bedrijfsmatig
handelingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder
worden tevens begrepen:
-
een seksbioscoop: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid
waarin filmvoorstellingen van erotische en/of pornografische aard worden
gegeven;
-
een sekstheater: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid
waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
-
een seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen
gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en liveshows
van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
-
een sekswinkel: een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden,
waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van
seksartikelen.
voorgevellijn:
een denkbeeldige lijn ter plaatse van de voorgevel en het verlengde
daarvan.
vrijstaand bijgebouw:
een van de
woning (en haar aangebouwde bijgebouwen) vrijstaand bijgebouw, dat niet direct
ten dienste staat van de woonfunctie, zoals een garage, berging, hobbyruimte en
dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw.
weg:
alle voor
het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin
liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of
zijkanten.
woning:
een
(gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één
huishouden.
woonhuis:
een gebouw
dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd
kan worden.
Bij
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens:
vanaf enig
punt van een bouwwerk tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens.
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het
peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
breedte van een bouwwerk:
tussen de
buitenzijde van beide zijgevels en/of harten van scheidingsmuren gezien vanaf
de voorgevel of het verlengde daarvan.
dakhelling:
langs het
dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
diepte
overstek of luifel:
de horizontale lijn gemeten vanaf de buitenzijde van de gevel tot het
verste punt van het overstek of de luifel.
(horizontale) diepte van een gebouw:
de
buitenwaartse lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg
gekeerde gevel, waarbij gemeten wordt met de buitenwerkse gevelvlakken.
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het
peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
inhoud van een bouwwerk:
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk.
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b.
voet- en
fietspaden met daarbij behorende voorzieningen;
c.
inritten;
d.
speelvoorzieningen;
e.
water- en
retentievoorzieningen;
f.
artistieke
kunstwerken;
g.
nutsvoorzieningen.
3.2
Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Er mogen
uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.
3.2.2 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van
nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan
b.
de oppervlakte per
gebouw mag niet meer bedragen dan
3.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
gelden de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte verlichtingsarmaturen mag niet meer bedragen dan
b.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een
overkapping, mag niet meer bedragen dan
c.
overkappingen
zijn niet toegestaan.
3.3 Nadere
eisen
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en
afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd die
waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen
omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit noodzakelijk is in
verband met het bewerkstelligen van voor de verkeersveiligheid benodigde
uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en paden.
3.4 Specifieke
gebruiksregels
Tot een
gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van
de gronden ten dienste van parkeren.
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a.
wegen, voet- en
fietspaden;
b.
verblijfsvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
groenvoorzieningen;
e.
water- en
retentievoorzieningen;
f.
afwateringsdoeleinden;
g.
buis- en
kabelverbindingen voor de waterhuishouding, riolering, nutsbedrijven en
overeenkomstige doeleinden;
h.
nutsvoorzieningen;
i.
straatmeubilair;
j.
speelvoorzieningen;
k.
geluidwerende
voorzieningen.
4.2
Bouwregels
4.2.1 Algemeen
a.
er mogen
uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht;
b.
de oppervlakte van
een gebouw ten dienste van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan
c.
de bouwhoogte
een gebouw ten dienste van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan
4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde
gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte
van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan
b.
de bouwhoogte
verlichtingsarmaturen mag niet meer bedragen dan
c.
de bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een overkapping, mag
niet meer bedragen dan
d.
overkappingen
zijn niet toegestaan.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten
aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, uitgezonderd die waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit
noodzakelijk is in verband met het bewerkstelligen van voor de
verkeersveiligheid benodigde uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en
paden.
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wonen;
b.
aan-huis-gebonden
beroepen;
c.
tuinen, erven en
verhardingen;
d.
parkeervoorzieningen
ten dienste van de bestemming.
5.2
Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Voor het
bouwen geldende volgende algemene regels:
a.
er mogen
uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht;
b.
hoofdgebouwen
dienen gebouwd te worden overeenkomstig de bouwwijze, zoals hieronder en binnen
het bouwvlak is aangegeven ter plaatse van de aanduiding:
aanduiding |
bouwwijze |
‘aaneengebouwd’ |
aaneengebouwde woningen |
‘twee-aaneen’ |
twee-aaneen gebouwde woningen |
‘vrijstaand’ |
vrijstaande woningen |
5.2.2 Bouwvlak
Op de
gronden die zijn aangeduid als bouwvlak gelden
voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a.
binnen het
bouwvlak zijn gebouwen en daarbij behorende bouwwerken toegestaan;
b.
de goothoogte
van gebouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte die ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
c.
de bouwhoogte
van gebouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte die ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
d.
hoofdgebouwen
dienen voorzien te zijn van een kap, waarbij de dakhelling niet minder mag bedragen
dan 30° en niet meer dan 60°;
e.
de afstand van een
vrijstaande woning of een blok met aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse
perceelsgrens mag niet minder bedragen dan
5.2.3 Bijgebouwen
en overkappingen
Bij een
woning mogen bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. Hiervoor gelden
de volgende regels:
a.
bijgebouwen en
overkappingen mogen binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’
worden gerealiseerd;
b.
bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn
van de woning worden gebouwd, waarbij de afstand niet minder mag bedragen dan
c.
de goothoogte
van een bijgebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan
d.
de bouwhoogte
van plat afgedekte bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
e.
de bouwhoogte
van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan
f.
de bouwhoogte
van aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan
g.
een aan de
woning aangebouwd bijgebouw en overkapping mag de achtergrens van het bouwvlak
en het verlengde daarvan met niet meer dan
h.
de gezamenlijke
oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ter plaatse de aanduiding
´bijgebouwen’ mag:
-
voor
bouwpercelen die niet groter zijn dan
-
voor
bouwpercelen die groter zijn dan
-
voor
bouwpercelen die groter zijn dan
-
voor bouwpercelen
die groter zijn dan
mits het betreffende bouwperceel voor niet meer dan
50% is bebouwd.
5.2.4 Buiten
bouwvlak en aanduiding ‘bijgebouwen’
Op de
gronden buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’
mag per woning maximaal één portiek of erker worden gebouwd. Hiervoor gelden de
volgende regels:
a.
de afstand van
de portiek of de erker tot de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan
b.
de oppervlakte
van de portiek of erker mag niet meer bedragen dan
c.
de breedte van
de portiek of erker mag niet meer bedragen dan 60% van de breedte van de desbetreffende
gevel van de woning met een maximum van
d.
de bouwhoogte
van de portiek of de erker mag niet meer bedragen dan
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
bouwwerken, geen
gebouw zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden;
b.
de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
c.
de bouwhoogte
van hekwerken op een balkon of dakterras mag niet meer bedragen dan
d.
de bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een overkapping, mag
niet meer bedragen dan
e.
overkappingen
zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de
aanduiding ‘bijgebouwen’.
5.3 Nadere
eisen
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en
afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd die
waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen
omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit noodzakelijk is in
verband met het bewerkstelligen van voor de verkeersveiligheid benodigde
uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en paden.
5.4 Afwijken
van de bouwregels
5.4.1 Afwijking
in het kader van levensloopbestendig bouwen
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in 5.2.3 voor het in het kader van levensloopbestendig bouwen van een slaapkamer
met natte cel op de begane grond, mits aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
a.
aangetoond is,
dat de toepassing van de onder 5.2 genoemde bouwmogelijkheden onvoldoende
ruimte biedt om een extra slaapkamer en een natte cel op de begane grond te
realiseren;
b.
het perceel
wordt door maximaal één gezin bewoond;
c.
het oppervlak
van deze voorziening mag niet meer bedragen dan
d.
het totaal van
de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen, voor zover gelegen binnen het deel
van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’, mag niet meer
bedragen dan
e.
de bouw van de
afhankelijke woonruimte mag niet tot gevolg hebben dat het deel van het bouwperceel
ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ voor meer dan 50% wordt bebouwd;
f.
de goot- en
bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan
g.
de bouwhoogte
van plat afgedekte bijgebouwen mag niet meer bedragen dan
h.
er vindt geen
onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige straatbeeld plaats;
i.
er ontstaat
stedenbouwkundig en architectonisch een evenwichtig geheel met het op het
perceel aanwezige hoofdgebouw en er wordt ook een evenwichtige afstemming
gevonden ten opzichte van de zich op het perceel bevindende vrijstaande
gebouwen;
j.
de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden
aangetast, met dien verstande dat met name de bezonning van belendende percelen
niet onevenredig wordt geschaad.
5.4.2 Afwijking
voor erfafscheidingen
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in 5.2.5 onder b voor het realiseren van een terreinafscheiding bij een woning
voor zover deze is gelegen achter de voorgevel of het verlengde daarvan en is
gekeerd naar het openbaar gebied mits deze niet hoger is dan
5.5
Specifieke gebruiksregels
a.
binnen de
bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen toegestaan,
hiervoor gelden de volgende regels:
1
de omvang van de
activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte
van de bebouwing (zowel hoofdgebouw als bijgebouwen) tot een maximum van
2 het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de
normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de
parkeerbehoefte veroorzaken;
3 de activiteit wordt hoofdzakelijk uitgeoefend door
een bewoner van de woning.
b.
onder strijdig
gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:
1
gronden en
bouwwerken voor nijverheid en dienstverlening, tenzij het betreft een
aan-huis-gebonden beroep en behoudens omgevingsvergunning overeenkomstig
artikel 5.6;
2 gronden en bouwwerken voor detail- en andere handel,
tenzij het betreft detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit ten behoeve
van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en behoudens omgevingsvergunning
overeenkomstig artikel 5.6;
3 vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke
bewoning; bij aangebouwde bijgebouwen is de woonfunctie wel toegestaan;
c.
binnen de
bestemming ‘Wonen’ dienen per vrijstaande woning ten minste twee opstelplaatsen
voor een motorvoertuig gerealiseerd te worden.
d.
binnen de
bestemming ‘Wonen’ dient per twee-aaneen gebouwde woning ten minste één opstelplaats
voor een motorvoertuig gerealiseerd te worden.
e.
in afwijking van
het bepaalde onder c dient per woning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van wonen – parkeren
f.
in afwijking van
het bepaalde onder d dienen per woning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van wonen – parkeren
5.6 Afwijken van
de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken aan huis gebonden bedrijven
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in lid 5.5, onder b, ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden
bedrijven binnen gebouwen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
er wordt geen
afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
b.
er wordt, gelet
op de omvang, ligging en wijze van uitoefening, geen onevenredige afbreuk gedaan
aan het milieu van de omgeving;
c.
de
vloeroppervlakte die ten behoeve van de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten
in gebruik is, bedraagt niet meer dan
d.
er zijn daarvoor
geen extra verkeersmaatregelen en parkeervoorzieningen op of aan de openbare
weg nodig;
e.
er vindt geen
detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte
mate, in direct verband met de uitoefening van de aan huis gebonden
bedrijfsactiviteiten.
5.6.2 Afwijking bewoning
vrijstaand bijgebouw t.b.v. mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken
van het bepaalde in 5.1 voor het in het kader van mantelzorg realiseren van
afhankelijke woonruimte op hetzelfde perceel, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een mantelzorg;
b.
de zorgbehoefte dient te worden aangetoond middels een CIZ, GGD-verklaring, een verklaring van de
behandelend arts of een verklaring van de gemeente Loon op Zand;
c.
er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde
belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
d.
de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de vigerende regeling
inzake bijgebouwen;
e.
de bewoning vindt plaats op een vloeroppervlakte van maximaal
f.
de afwijking wordt verleend voor het verlenen van mantelzorg door
(mantelzorgverlener) ten behoeve van (mantelzorgontvanger);
g.
binnen één maand na beëindiging van de zorgvraag dient het gebruik van
het bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg te
worden beëindigd en dit dient schriftelijk gemeld te worden aan het bevoegd
gezag;
h.
binnen drie maanden na het beëindigen van het gebruik van het bijgebouw
als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg dient dit bijgebouw
door het verwijderen van de essentiële woonvoorzieningen ongeschikt te worden
gemaakt voor bewoning;
i.
binnen drie maanden na het beëindigen van het gebruik van de
afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg dient het bijgebouw weer
overeenkomstig de bestemming te (kunnen) worden gebruikt.
5.6.3 Afwijking Bed and
Breakfast.
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.5
onder a voor het vestigen van een Bed and Breakfast, mits aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
a.
een Bed and
Breakfast is toegestaan binnen de eigen woning en/of (vrijstaande) bijgebouwen
mits de hoofdfunctie, te weten ‘wonen’ gehandhaafd blijft;
b.
de
initiatiefnemer van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid dient
zelf de hoofdbewoner van de woning te zijn;
c.
de
verblijfsruimte moet voldoen aan de bepalingen van de bouwverordening en het
Bouwbesluit;
d.
het is niet
toegestaan dat een Bed and Breakfast alcoholhoudende drank tegen betaling verstrekt;
e.
de voorziening
ten behoeve van Bed and Breakfast dient binnen de bestaande bebouwing te worden
gerealiseerd. Nieuwbouw ten behoeve van verblijfsrecreatie is uitgesloten;
f.
de voorziening
mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als
een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet
is toegestaan;
g.
maximaal twee
slaapkamers van een woning mogen gebruikt worden ten behoeve van Bed and
Breakfast, met dien verstande dat er minimaal één slaapkamer beschikbaar blijft
voor de bewoner(s) van de woning;
h.
het maximale
aantal bedden/slaapplaatsen op een slaapkamer van ten hoogste
i.
het maximale
aantal bedden/slaapplaatsen op een slaapkamer groter dan
j.
het maximale
aantal gasten dat gelijktijdig gebruik mag maken van de Bed and Breakfast is gesteld
op vijf;
k.
ter voorkoming
van permanente bewoning wordt een maximumverblijfsduur gehanteerd van één week;
l.
de activiteiten
moeten infrastructureel goed inpasbaar zijn en geen aanmerkelijke toename van
de verkeersbelasting tot gevolg hebben;
m. de extra parkeerdruk die voortkomt uit het
toegevoegde gebruik dient opgevangen te worden op eigen terrein. Dit mag er dus
niet toe leiden dat de initiatiefnemer zelf niet meer op eigen terrein kan
parkeren. Alleen binnen de (verkeerskundige) bebouwde kom kan van het
bovenstaande in sommige gevallen worden afgeweken. Hier dient rekening gehouden
te worden met de gegevens met betrekking tot de bezettingsgraad van de
parkeerplaatsen in de gemeente Loon op Zand;
n.
controle op het
verblijf vindt plaats door middel van een nachtregister dat de gemeente kan opvragen
bij de initiatiefnemer;
o.
gasten zijn
toeristenbelasting verschuldigd.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde –
Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en),
mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie
in de bodem.
6.2 Bouwregels
Uitsluitend mogen
bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in 6.1 omschreven bestemming, alsmede
ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van
bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande
fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
b. gebouwen maximaal
c. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan
d. voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte
van
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van
bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is
gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische
monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de
archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2 teneinde
het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere
bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat
de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of
kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een afwijking in
ieder geval de volgende regels worden verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan)
monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al
of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of
andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
c. de verplichting de activiteit die tot een
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag
bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.4.2 Verplichting rapportage
De afwijking als bedoeld in
6.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd
waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal
worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld.
6.4.3 Advies archeologisch
deskundige
Alvorens het bevoegd gezag
beslist over een afwijking als bedoeld 6.4.1 wint deze schriftelijk advies in
bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een
afwijking geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de
archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
6.5 Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Omgevingsvergunningplichtige
werken
Het is verboden op of in de
als ‘Waarde – Archeologie’ bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen van de bodem;
b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen,
paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren;
d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-,
telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
f. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere
diepte dan
6.5.2 Uitzonderingen
Het onder 6.5.1 vervatte
verbod geldt niet:
a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot
een diepte van
b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over
een maximale oppervlakte van
c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft
binnen een afstand van maximaal
d. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone
onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden
van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels
en leidingen;
e. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een
omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
f. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die
direct samenhangen met een verleende afwijking op grond van het bepaalde in
6.4.
6.5.3 Verlening
Een omgevingsvergunning als
bedoeld in 6.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige
archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit
te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende
regels worden verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan)
monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al
of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of
andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
c. de verplichting de activiteit die tot een
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag
bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat het bestemmingsplan wordt
gewijzigd door één of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming ‘Waarde
– Archeologie’ te verwijderen, indien aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen
archeologische waarden aanwezig zijn;
b. het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het
bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat
– Waterberging’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor de tijdelijke opvang van water.
7.2 Bouwregels
Er mogen uitsluitend
bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in 7.1 omschreven bestemming,
mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan
7.3 Afwijken
van de bouwregels
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in lid 7.2. teneinde bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende
andere bestemming(en) op te richten, mits:
a.
de bebouwing
niet leidt tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen
van de gronden;
b.
het bevoegd
gezag schriftelijk advies inwint bij de waterbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Werken
en werkzaamheden
Het is
verboden op of in de als ‘Waterstaat – Waterberging’ bestemde gronden zonder of
in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen,
paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
b. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren;
c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
7.4.2 Uitzonderingen
Het onder 7.4.1
vervatte verbod geldt niet:
a. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone
onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden
van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels
en leidingen;
b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft
waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een
omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die
direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het
bepaalde in 7.3.
7.4.3 Toelaatbaarheid
a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4.1 mag
alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het
behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de
gronden.
b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een
omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.
Grond die
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Tot een
gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van
de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken)
voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
b.
het gebruik van
de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie
en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de
bedrijfsvoering;
c.
het opslaan of
storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten
erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met
het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
d.
het gebruik van de
gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
e.
het gebruik van
de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
10.1 Het bevoegd gezag kan, indien geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken
van:
a.
het afwijken van
de in het plan voorgeschreven maatvoering ten aanzien van dakhellingen, goothoogten,
bouwhoogten en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10% wanneer door het toepassen
van de omgevingsvergunning een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige aansluiting
ontstaat met bestaande direct aansluitende bouwwerken;
b.
het in geringe
mate, doch niet meer dan
c.
het bepaalde ten
aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak
en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de
buitenzijde worden overschreden door:
1.
plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
2.
gevel- en
kroonlijsten en overstekende daken; mits:
-
de bouwgrens met
niet meer dan
3.
balkons, mits:
-
de bouwgrens met
niet meer dan
-
de breedte niet
meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt.
10.2 De in lid 1 genoemde omgevingsvergunningen
mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
10.3 Een omgevingsvergunning
als bedoeld in het eerste lid kan alleen worden verleend indien sprake is van
een algemeen belang of wanneer sprake is van een verbetering van het straat- en
bebouwingsbeeld.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits
de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.
Het bevoegd
gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a
met maximaal 10%.
c.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning
en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
a.
het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a, te veranderen
of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door
deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
indien het
gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.
het bepaalde
onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Deze regels
worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan De Hooivork II van de gemeente
Loon op Zand’.
Aldus
vastgesteld in de raadsvergadering van 22 september 2011
De voorzitter,
De griffier,
………… …………