INHOUD

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS  1

Artikel 1     Begrippen  1

Artikel 2     Wijze van meten  4

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS  5

Artikel 3     Groen  5

Artikel 4     Verkeer 6

Artikel 5     Wonen  7

Artikel 6     Waarde – Archeologie  11

Artikel 7     Waterstaat – Waterberging  13

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS  15

Artikel 8     Anti-dubbeltelbepaling  15

Artikel 9     Algemene gebruiksregels  15

Artikel 10    Algemene afwijkingsregels  15

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS   17

Artikel 11    Overgangsrecht 17

Artikel 12    Slotregel 17

 

 

 


HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1                     Begrippen

 

plan:

het bestemmingsplan ‘De Hooivork II’ van de gemeente Loon op Zand.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0809.DeHooivorkII-vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aangebouwd bijgebouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd bijgebouw, dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw, maar dat in bouwkundig opzicht (afmetingen) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

aan huis gebonden bedrijf:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten gericht op consumentverzorging c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

 

aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat maximaal mag worden bebouwd met bouwwerken, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

bed en breakfast:

het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande woongebouwen gericht op kortdurend verblijf.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel moet ook verstaan worden commerciële dienstverlening zoals kapperszaken, schoenmakers en vergelijkbare bedrijven.

 

dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder tevens belwinkel en internetcafé.

 

erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit een ‘lichte’ constructie met een overwegende transparante uitstraling en van beperkte omvang.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en dat geen bijgebouw is.

 

luifel:

een overstekend deel van een dak of gootconstructie of een overkapping direct verbonden aan een gebouw waarbij het overstekende deel dieper is dan 0,50 m.

 

nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

 

overkapping:

een dakconstructie in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

overstek:

een overstekend deel van een dak of gootconstructie, waarbij het overstekende deel niet dieper mag zijn dan 0,50 m.

 

peil:

1.    voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

       de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang.

2.    in andere gevallen:

      de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 


seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin bedrijfsmatig handelingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden tevens begrepen:

-        een seksbioscoop: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin filmvoorstellingen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;

-        een sekstheater: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;

-        een seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en liveshows van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;

-        een sekswinkel: een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van seksartikelen.

 

voorgevellijn:

een denkbeeldige lijn ter plaatse van de voorgevel en het verlengde daarvan.

 

vrijstaand bijgebouw:

een van de woning (en haar aangebouwde bijgebouwen) vrijstaand bijgebouw, dat niet direct ten dienste staat van de woonfunctie, zoals een garage, berging, hobbyruimte en dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

 

woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

 

woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

 

 

 

 


Artikel 2                     Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (achter/zijdelingse) perceelgrens.

 

bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

breedte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van beide zijgevels en/of harten van scheidingsmuren gezien vanaf de voorgevel of het verlengde daarvan.

 

dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

diepte overstek of luifel:

de horizontale lijn gemeten vanaf de buitenzijde van de gevel tot het verste punt van het overstek of de luifel.

 

(horizontale) diepte van een gebouw:

de buitenwaartse lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel, waarbij gemeten wordt met de buitenwerkse gevelvlakken.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3                     Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         groenvoorzieningen;

b.         voet- en fietspaden met daarbij behorende voorzieningen;

c.         inritten;

d.         speelvoorzieningen;

e.         water- en retentievoorzieningen;

f.           artistieke kunstwerken;

g.         nutsvoorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1     Algemeen

Er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.

 

3.2.2     Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

a.         de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;

b.         de oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m².

 

3.2.3     Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.         de bouwhoogte verlichtingsarmaturen mag niet meer bedragen dan 10 m;

b.         de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een overkapping, mag niet meer bedragen dan 2 m;

c.         overkappingen zijn niet toegestaan.

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd die waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit noodzakelijk is in verband met het bewerkstelligen van voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en paden.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.         het gebruik van de gronden ten dienste van parkeren.

 

 

 


Artikel 4                     Verkeer

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         wegen, voet- en fietspaden;

b.         verblijfsvoorzieningen;

c.         parkeervoorzieningen;

d.         groenvoorzieningen;

e.         water- en retentievoorzieningen;

f.           afwateringsdoeleinden;

g.         buis- en kabelverbindingen voor de waterhuishouding, riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden;

h.         nutsvoorzieningen;

i.           straatmeubilair;

j.           speelvoorzieningen;

k.         geluidwerende voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1     Algemeen

a.         er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht;

b.         de oppervlakte van een gebouw ten dienste van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m²;

c.         de bouwhoogte een gebouw ten dienste van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.2     Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

a.         de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 m;

b.         de bouwhoogte verlichtingsarmaturen mag niet meer bedragen dan 10 m;

c.         de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een overkapping, mag niet meer bedragen dan 2 m;

d.         overkappingen zijn niet toegestaan.

 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd die waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit noodzakelijk is in verband met het bewerkstelligen van voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en paden.

 

 

 


Artikel 5                     Wonen

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         wonen;

b.         aan-huis-gebonden beroepen;

c.         tuinen, erven en verhardingen;

d.         parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1     Algemeen

Voor het bouwen geldende volgende algemene regels:

a.         er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht;

b.         hoofdgebouwen dienen gebouwd te worden overeenkomstig de bouwwijze, zoals hieronder en binnen het bouwvlak is aangegeven ter plaatse van de aanduiding:

 

aanduiding

bouwwijze

‘aaneengebouwd’

aaneengebouwde woningen

‘twee-aaneen’

twee-aaneen gebouwde woningen

‘vrijstaand’

vrijstaande woningen

 

 

5.2.2     Bouwvlak

Op de gronden die zijn aangeduid als bouwvlak gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:

a.         binnen het bouwvlak zijn gebouwen en daarbij behorende bouwwerken toegestaan;

b.         de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte die ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

c.         de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte die ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

d.         hoofdgebouwen dienen voorzien te zijn van een kap, waarbij de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;

e.         de afstand van een vrijstaande woning of een blok met aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m. Indien de afstand van de zijdelingse grens van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 3 m bedraagt, dan is deze afstand de minimale afstand.

 

5.2.3     Bijgebouwen en overkappingen

Bij een woning mogen bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. Hiervoor gelden de volgende regels:

a.         bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gerealiseerd;

b.         bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van de woning worden gebouwd, waarbij de afstand niet minder mag bedragen dan 2 m;

c.         de goothoogte van een bijgebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan 3 m;

d.         de bouwhoogte van plat afgedekte bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m;

e.         de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 4 m, mits het bijgebouw wordt afgedekt met een zadeldak;

f.           de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 4 m, mits deze architectonisch één geheel vormen met het hoofdgebouw;

g.         een aan de woning aangebouwd bijgebouw en overkapping mag de achtergrens van het bouwvlak en het verlengde daarvan met niet meer dan 4 m overschrijden;

h.         de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ter plaatse de aanduiding ´bijgebouwen’ mag:

-        voor bouwpercelen die niet groter zijn dan 750 m² niet meer bedragen dan 75 m²;

-        voor bouwpercelen die groter zijn dan 750 m² en niet groter zijn dan 1.000 m² niet meer bedragen dan 100 m²;

-        voor bouwpercelen die groter zijn dan 1.000 m² en niet groter zijn dan 1.500 m² niet meer bedragen dan 150 m²;

-        voor bouwpercelen die groter zijn dan 1.500 m² niet meer bedragen dan 200 m²;

mits het betreffende bouwperceel voor niet meer dan 50% is bebouwd.

 

5.2.4     Buiten bouwvlak en aanduiding ‘bijgebouwen’

Op de gronden buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag per woning maximaal één portiek of erker worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende regels:

a.         de afstand van de portiek of de erker tot de bestemming ‘Verkeer’ mag niet minder bedragen dan 2 m;

b.         de oppervlakte van de portiek of erker mag niet meer bedragen dan 6 m²;

c.         de breedte van de portiek of erker mag niet meer bedragen dan 60% van de breedte van de desbetreffende gevel van de woning met een maximum van 4 m;

d.         de bouwhoogte van de portiek of de erker mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

 

5.2.5     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.         bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden;

b.         de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;

c.         de bouwhoogte van hekwerken op een balkon of dakterras mag niet meer bedragen dan 1,2 m gemeten vanaf de bovenkant van de vloer van het balkon of dakterras;

d.         de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde een overkapping, mag niet meer bedragen dan 4 m;

e.         overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’.

 

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd die waarvoor krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, indien dit noodzakelijk is in verband met het bewerkstelligen van voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoeken, met name op hoeken van wegen en paden.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1     Afwijking in het kader van levensloopbestendig bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 voor het in het kader van levensloopbestendig bouwen van een slaapkamer met natte cel op de begane grond, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.         aangetoond is, dat de toepassing van de onder 5.2 genoemde bouwmogelijkheden onvoldoende ruimte biedt om een extra slaapkamer en een natte cel op de begane grond te realiseren;

b.         het perceel wordt door maximaal één gezin bewoond;

c.         het oppervlak van deze voorziening mag niet meer bedragen dan 30 m²;

d.         het totaal van de aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen, voor zover gelegen binnen het deel van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’, mag niet meer bedragen dan 85 m²;

e.         de bouw van de afhankelijke woonruimte mag niet tot gevolg hebben dat het deel van het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ voor meer dan 50% wordt bebouwd;

f.           de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 3 m respectievelijk 4 m;

g.         de bouwhoogte van plat afgedekte bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m;

h.         er vindt geen onevenredige aantasting van het stedenbouwkundige straatbeeld plaats;

i.           er ontstaat stedenbouwkundig en architectonisch een evenwichtig geheel met het op het perceel aanwezige hoofdgebouw en er wordt ook een evenwichtige afstemming gevonden ten opzichte van de zich op het perceel bevindende vrijstaande gebouwen;

j.           de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden aangetast, met dien verstande dat met name de bezonning van belendende percelen niet onevenredig wordt geschaad.

 


5.4.2     Afwijking voor erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.5 onder b voor het realiseren van een terreinafscheiding bij een woning voor zover deze is gelegen achter de voorgevel of het verlengde daarvan en is gekeerd naar het openbaar gebied mits deze niet hoger is dan 2 meter en een open karakter heeft.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

a.         binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen toegestaan, hiervoor gelden de volgende regels:

1         de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing (zowel hoofdgebouw als bijgebouwen) tot een maximum van 45 m².

2       het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;

3       de activiteit wordt hoofdzakelijk uitgeoefend door een bewoner van de woning.

b.         onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:

1         gronden en bouwwerken voor nijverheid en dienstverlening, tenzij het betreft een aan-huis-gebonden beroep en behoudens omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 5.6;

2       gronden en bouwwerken voor detail- en andere handel, tenzij het betreft detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en behoudens omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 5.6;

3       vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning; bij aangebouwde bijgebouwen is de woonfunctie wel toegestaan;

c.         binnen de bestemming ‘Wonen’ dienen per vrijstaande woning ten minste twee opstelplaatsen voor een motorvoertuig gerealiseerd te worden.

d.         binnen de bestemming ‘Wonen’ dient per twee-aaneen gebouwde woning ten minste één opstelplaats voor een motorvoertuig gerealiseerd te worden.

e.         in afwijking van het bepaalde onder c dient per woning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – parkeren 1’ ten minste één opstelplaats voor een motorvoertuig gerealiseerd te worden.

f.           in afwijking van het bepaalde onder d dienen per woning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – parkeren 2’ ten minste twee opstelplaatsen voor een motorvoertuig gerealiseerd te worden.

 

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.6.1     Afwijken aan huis gebonden bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.5, onder b, ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden bedrijven binnen gebouwen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.         er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

b.         er wordt, gelet op de omvang, ligging en wijze van uitoefening, geen onevenredige afbreuk gedaan aan het milieu van de omgeving;

c.         de vloeroppervlakte die ten behoeve van de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten in gebruik is, bedraagt niet meer dan 25 m²;

d.         er zijn daarvoor geen extra verkeersmaatregelen en parkeervoorzieningen op of aan de openbare weg nodig;

e.         er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van de aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten.

 

5.6.2     Afwijking bewoning vrijstaand bijgebouw t.b.v. mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.1 voor het in het kader van mantelzorg realiseren van afhankelijke woonruimte op hetzelfde perceel, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.         een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een mantelzorg;

b.         de zorgbehoefte dient te worden aangetoond middels een CIZ,  GGD-verklaring, een verklaring van de behandelend arts of een verklaring van de gemeente Loon op Zand;

c.         er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;

d.         de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen;

e.         de bewoning vindt plaats op een vloeroppervlakte van maximaal 85 m².

f.           de afwijking wordt verleend voor het verlenen van mantelzorg door (mantelzorgverlener) ten behoeve van (mantelzorgontvanger);

g.         binnen één maand na beëindiging van de zorgvraag dient het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg te worden beëindigd en dit dient schriftelijk gemeld te worden aan het bevoegd gezag;

h.         binnen drie maanden na het beëindigen van het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg dient dit bijgebouw door het verwijderen van de essentiële woonvoorzieningen ongeschikt te worden gemaakt voor bewoning;

i.           binnen drie maanden na het beëindigen van het gebruik van de afhankelijke woonruimte ten behoeve van de mantelzorg dient het bijgebouw weer overeenkomstig de bestemming te (kunnen) worden gebruikt.

 

5.6.3     Afwijking Bed and Breakfast.

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.5 onder a voor het vestigen van een Bed and Breakfast, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.         een Bed and Breakfast is toegestaan binnen de eigen woning en/of (vrijstaande) bijgebouwen mits de hoofdfunctie, te weten ‘wonen’ gehandhaafd blijft;

b.         de initiatiefnemer van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid dient zelf de hoofdbewoner van de woning te zijn;

c.         de verblijfsruimte moet voldoen aan de bepalingen van de bouwverordening en het Bouwbesluit;

d.         het is niet toegestaan dat een Bed and Breakfast alcoholhoudende drank tegen betaling verstrekt;

e.         de voorziening ten behoeve van Bed and Breakfast dient binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd. Nieuwbouw ten behoeve van verblijfsrecreatie is uitgesloten;

f.           de voorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige woning. Dit betekent ook dat een aparte kookgelegenheid niet is toegestaan;

g.         maximaal twee slaapkamers van een woning mogen gebruikt worden ten behoeve van Bed and Breakfast, met dien verstande dat er minimaal één slaapkamer beschikbaar blijft voor de bewoner(s) van de woning;

h.         het maximale aantal bedden/slaapplaatsen op een slaapkamer van ten hoogste 15 m² bedraagt drie;

i.           het maximale aantal bedden/slaapplaatsen op een slaapkamer groter dan 15 m² bedraagt vier;

j.           het maximale aantal gasten dat gelijktijdig gebruik mag maken van de Bed and Breakfast is gesteld op vijf;

k.         ter voorkoming van permanente bewoning wordt een maximumverblijfsduur gehanteerd van één week;

l.           de activiteiten moeten infrastructureel goed inpasbaar zijn en geen aanmerkelijke toename van de verkeersbelasting tot gevolg hebben;

m.       de extra parkeerdruk die voortkomt uit het toegevoegde gebruik dient opgevangen te worden op eigen terrein. Dit mag er dus niet toe leiden dat de initiatiefnemer zelf niet meer op eigen terrein kan parkeren. Alleen binnen de (verkeerskundige) bebouwde kom kan van het bovenstaande in sommige gevallen worden afgeweken. Hier dient rekening gehouden te worden met de gegevens met betrekking tot de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen in de gemeente Loon op Zand;

n.         controle op het verblijf vindt plaats door middel van een nachtregister dat de gemeente kan opvragen bij de initiatiefnemer;

o.         gasten zijn toeristenbelasting verschuldigd.

 


Artikel 6                     Waarde – Archeologie

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.

 

6.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in 6.1 omschreven bestemming, alsmede ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

a.    het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

b.    gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of

c.    het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m²; of

d.    voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld.

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

6.4 Afwijken van de bouwregels

 

6.4.1     Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een afwijking in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.    de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

6.4.2     Verplichting rapportage

De afwijking als bedoeld in 6.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

6.4.3     Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een afwijking als bedoeld 6.4.1 wint deze schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een afwijking geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 


6.5  Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.5.1     Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden op of in de als ‘Waarde – Archeologie’ bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het ophogen van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of verhogen van het waterpeil;

e.    het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.      het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 centimeter onder peil waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

6.5.2     Uitzonderingen

Het onder 6.5.1 vervatte verbod geldt niet:

a.    voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;

b.    voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m²;

c.    voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

d.    indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

e.    voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

f.      voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende afwijking op grond van het bepaalde in 6.4.

 

6.5.3     Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen; of

c.    de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd door één of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ te verwijderen, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.    uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    het wordt niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.


Artikel 7                     Waterstaat – Waterberging

 

7.1  Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterberging’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de tijdelijke opvang van water.

 

7.2  Bouwregels

Er mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in 7.1 omschreven bestemming, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 m.

 

7.3  Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2. teneinde bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) op te richten, mits:

a.    de bebouwing niet leidt tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van de gronden;

b.    het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij de waterbeheerder.

 

7.4  Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.4.1     Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de als ‘Waterstaat – Waterberging’ bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

c.    het verlagen of verhogen van het waterpeil;

 

7.4.2     Uitzonderingen

Het onder 7.4.1 vervatte verbod geldt niet:

a.    indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

b.    voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

c.    voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 7.3.

 

7.4.3     Toelaatbaarheid

a.    Een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4.1 mag alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden.

b.    Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.

 

 

 

 

 

 

 

 


HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 8                     Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 9                     Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

a.         het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

b.         het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;

c.         het opslaan of storten van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, buiten erven van gebouwen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

d.         het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

e.         het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

Artikel 10                  Algemene afwijkingsregels

10.1      Het bevoegd gezag kan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a.         het afwijken van de in het plan voorgeschreven maatvoering ten aanzien van dakhellingen, goothoogten, bouwhoogten en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10% wanneer door het toepassen van de omgevingsvergunning een betere bouwkundige en/of stedenbouwkundige aansluiting ontstaat met bestaande direct aansluitende bouwwerken;

b.         het in geringe mate, doch niet meer dan 5 m afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;

c.         het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. het bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. het bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:

1.         plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;

2.         gevel- en kroonlijsten en overstekende daken; mits:

-        de bouwgrens met niet meer dan 0,50 m overschrijdend;

3.         balkons, mits:

-        de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend;

-        de breedte niet meer dan tweederde van de voorgevelbreedte bedraagt.

 

10.2      De in lid 1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

10.3      Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid kan alleen worden verleend indien sprake is van een algemeen belang of wanneer sprake is van een verbetering van het straat- en bebouwingsbeeld.



HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 11                  Overgangsrecht

 

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.         Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.         gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.         na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.         Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

c.         Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

11.2 Overgangsrecht gebruik

a.         het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.         het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld als onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.         indien het gebruik, bedoeld als onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.         het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 12                  Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan De Hooivork II van de gemeente Loon op Zand’.

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 22 september 2011

 

De voorzitter,

 

De griffier,

………… …………