Bestemmingsplan

GROOT LOO 12 HILVARENBEEK

 

REGELS

 

H1. Inleidende regels

Artikel 1. Begrippen

Artikel 2. Wijze van meten

 

H2. Bestemmingsregels

Artikel 3. Agrarisch

Artikel 4. Groen – Landschappelijke inpassing

Artikel 5. Wonen

Artikel 6. Waarde - Archeologie 1

Artikel 7. Waarde - Archeologie 2

 

H3. Algemene regels

Artikel 8. Anti-dubbeltelregel

Artikel 9. Algemene gebruiksregels

Artikel 10. Algemene aanduidingsregels

Artikel 11. Algemene afwijkingsregels

 

H4. Slot- en overgangsregels

Artikel 12. Overgangsrecht

Artikel 13. Slotregel

 

 

 


 

Hoofdstuk 1. Inleidende regels

 

 

Artikel 1. Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1.             plan

het bestemmingsplan Groot Loo 12, Hilvarenbeek met identificatienummer NL.IMRO.0798.BPgrootloo12-VG01 van de gemeente Hilvarenbeek;

 

1.2.             bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

 

1.3.             aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang, door de gebruiker van een woning in die woning of bij die woning kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt (inclusief kinderopvang in de vorm van een kindercentrum voor maximaal 6 niet-eigen kinderen);

 

1.4.             aan huis verbonden beroep

een beroep, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, alsmede gastouderschap, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;

 

1.5.             aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.6.             aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.7.             aangebouwd bijgebouw

bijgebouw welke rechtstreek toegankelijk is vanuit de woning;

 

1.8.             afrastering

hekwerk van gaas of daarmee vergelijkbaar materiaal;

 

1.9.             agrarisch bedrijf

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen of het houden van dieren;

 

1.10.         archeologische waarden

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

 

1.11.         bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.12.         bebouwingsconcentratie

kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster;

 

1.13.         bed & breakfast

het verstrekken van toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, aan steeds wisselend publiek; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

 

1.14.         bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig produceren, bewerken, installeren, inzamelen, herstellen, verhuren, opslaan en distribueren van goederen, alsmede het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen en bedrijven daaronder niet begrepen;

 

1.15.         bedrijfsactiviteiten

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

 

1.16.         bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk moet worden geacht;

 

1.17.         bestaand

·         t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;

·         t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

 

1.18.         bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.19.         bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.20.         bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

 

1.21.         bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.22.         bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.23.         bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

1.24.         bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.25.         bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

 

1.26.         bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.27.         bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

 

1.28.         cultuurhistorische waarden en kenmerken

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

 

1.29.         detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.30.         diepploegen en - woelen

het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel, eventueel tot in de diepere ondergrond;

 

1.31.         ecologische waarden

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

 

1.32.         extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, picknicken, kanoën en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie;

1.33.         gastouderschap

de opvang van maximaal 6 kinderen aan huis, inclusief de eigen kinderen;

 

1.34.         gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.35.         geomorfologisch

de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloedt door menselijk handelen;

 

1.36.         geurgevoelige objecten

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

 

1.37.         hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.38.         horeca

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;

 

1.39.         huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatig kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

 

1.40.         inpandige statische opslag

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel ter plaatse van de opslag, dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;

 

1.41.         kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

1.42.         kwaliteitsverbetering

aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het desbetreffende gebied, waarvan de uitvoering en de instandhouding van de verbetering moet zijn gegarandeerd;

 

1.43.         landschappelijke inpassing

het inpassen van een gebouw of een gebruik in het landschap, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting;

 

1.44.         landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

 

1.45.         landschapselementen

ecologische en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha en zonder een agrarische productiefunctie;

 

1.46.         landschapsinpassingsplan

plan waaruit blijkt hoe een gebouw of een gebruik in het landschap wordt ingepast, waarbij afstemming plaatsvindt op de context van het landschap door middel van de architectuur van het gebouw en de aanplant van gebiedseigen beplanting;

 

1.47.         lawaaisport

een sportactiviteit al dan niet individueel of in groepsverband, professioneel of hobbymatig waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;

 

1.48.         legaal

gebouwd in overeenstemming met de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

1.49.         maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-culturele, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, onderwijsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder ook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen worden verstaan;

 

1.50.         manege

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

 

1.51.         mestbewerking

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest;

 

1.52.         mestverwerking

het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan;

 

1.53.         natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.54.         normaal onderhoud en/of landschapsbeheer

tot het normaal onderhoud en/of landschapsbeheer behoren onder andere

·         maaien, beweiden en bemesten van grasland;

·         verbeteren van grasland door het scheuren van de grasmat buiten het broedseizoen van weidevogels en het direct opnieuw inzaaien;

·         ploegen en cultiveren van bouwland niet dieper dan de bouwvoor;

·         verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals maïs in wisselteelt;

·         maaien en schonen van sloot en slootkant;

·         vervangen van en onderhoud aan drainage;

·         normaal landschapsonderhoud, waaronder:

·         periodiek uitdunnen en snoeien van houtwal of singel;

·         knotten van bomen;

·         opvullen van open plekken in houtwal of singel;

·         normaal bosbeheer, waaronder;

·         uitdunnen;

·         verwijderen van dode bomen;

·         opslag van agrarische producten en gewassen tussen oogst en afvoer voor een periode van 2 weken;

 

1.55.         nutsvoorziening

gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afvalvoorziening, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer;

 

1.56.         omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

1.57.         overkapping/ carport

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;

 

1.58.         overtollige bebouwing

bebouwing die niet functioneel verbonden is aan de bedrijfsvoering;

 

1.59.         paardenbak

een onoverdekt al dan niet omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of een ander waterdoorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

 

1.60.         pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

 

1.61.         seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.62.         slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

 

1.63.         teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden

 

1.64.         tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers

het tijdelijk huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

 

1.65.         veldschuur

een vrij in het open veld staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen;

 

1.66.         verblijfsrecreatie

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;

 

1.67.         vloeroppervlak(te)

de totale bebouwde oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;

 

1.68.         voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

·         gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;

·         gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;

 

1.69.         voorzieningen van openbaar nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

 

1.70.         water

alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld;

 

1.71.         waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen, dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen en inlaten;

 

1.72.         werk

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

 

1.73.         woning/ wooneenheid

een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

 

1.74.         zijdelingse perceelsgrens

de perceelsgrens die haaks of onder een hoek op de voorgevelrooilijn staat;

 

 

 

 

 

 

 


 

Artikel 2. Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1.        afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

 

2.2.        bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

 

2.3.        de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.4.        de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.5.        de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.6.        de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.7.        de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.8.        de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

 

2.9.        peil

·         voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang van het perceel onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;

·         in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

 

2.10.    ondergeschikte bouwonderdelen

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

 

 

 

 

 

 


 

Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

 

 

 

Artikel 3. Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       (hobbymatig) agrarisch gebruik;

b.       bescherming, instandhouding en versterking van de landschaps- en natuurwaarden zoals landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden die de gebiedsaanduidingen, welke zijn opgenomen in artikel 9 lid 2 en lid 3, beogen te beschermen;

c.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – duurzame energie’ tevens duurzame energievoorziening op de grond in de vorm van collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking;

d.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen en (kikker)poelen, met dien verstande dat (kikker)poelen zijn toegestaan met een oppervlakte van maximaal 200 m² en een diepte van maximaal 1,5 meter;

e.       extensief recreatief medegebruik en de daarbij behorende voorzieningen;

f.        erfbeplanting en landschappelijke inpassing;

g.       tuinen behorende bij de aangrenzende woonbestemming.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Toegestane bouwwerken

 

Ten behoeve van de bestemming mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van agrarisch grondgebruik, met dien verstande dat uitsluitend open perceelsafscheidingen zijn toegestaan;

b.       tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

c.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van installaties voor duurzame energievoorziening;

d.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik, zoals banken, picknicktafels, informatieborden e.d.

 

3.2.2 Bouwen

 

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in 3.2.1, gelden de volgende regels:

a.       De bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen bedraagt niet meer dan 1,5 meter.

b.       De bouwhoogte van open perceelsafscheidingen bedraagt niet meer dan 1,5 meter.

c.       Installaties voor duurzame energievoorziening op de grond zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – duurzame energie’.

d.       De oppervlakte van installaties voor duurzame energievoorziening op de grond bedraagt maximaal 400 m².

e.       De bouwhoogte van installaties voor duurzame energievoorziening op de grond bedraagt niet meer dan 2 meter.

f.        De installaties voor duurzame energievoorziening op de grond dienen uiterlijk 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan verwijderd te worden.

g.       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 2 meter.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

 

3.3.1 Hogere perceelsafscheiding

 

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.2 onder g teneinde voor perceelsafscheidingen een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 meter, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan

a.       de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;

b.       de perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;

c.       het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

d.       het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de waarden die het plan beoogt te beschermen.

 

3.3.2 Paardenbak

 

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het bouwen van een paardenbak ten dienste van de bewoners van een bedrijfswoning of woning welke is gelegen in een bouwvlak of bestemmingsvlak aansluitend aan de paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, mits

a.       het ten hoogste één paardenbak betreft bij hetzelfde bouwvlak;

b.       de afstand van de gehele paardenbak tot de grens van het bouwvlak of het bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 25 meter;

c.       de afstand van de paardenbak tot de grens van het bouwvlak of het bestemmingsvlak van derden niet minder bedraagt dan 50 meter;

d.       de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 2 meter bedraagt;

e.       de omvang van de paardenbak niet meer dan 1.000 m² bedraagt;

f.        het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;

g.       er kwaliteitsverbetering plaatsvindt.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

a.       het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;

b.       detailhandel;

c.       huisvesting van werknemers;

d.       de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan;

e.       mestbe- en -verwerking en vergisting;

f.        een manege;

g.       het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);

h.       verblijfsrecreatie, zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;

i.         als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;

j.         het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;

k.       het winnen van bosstrooisel of mos;

l.         boomgaarden binnen een afstand van 50 meter tot (bedrijfs)woningen, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen;

m.     het in stand laten van de installaties voor duurzame energievoorziening, als bedoeld in artikel 3.2.2 onder f, 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan.

 

 

 

 

 

 


 

Artikel 4. Groen - Landschappelijke inpassing

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:

 

a.       het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting overeenkomstig het in bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan;

b.       infiltratie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

alsmede voor:

c.       behoud, versterking en/of ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden, zoals houtwallen, houtopstanden en bosschages.

 

 

4.2 Bouwregels

 

Op deze gronden mogen geen bouwwerken gebouwd worden.

 

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

 

4.3.1 Strijdig gebruik

 

Onder het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden:

 

a.       het verwijderen van groenvoorzieningen, erfbeplanting en/of landschappelijk elementen;

b.       het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

c.       het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);

d.       verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;

e.       voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;

f.        het aanleggen van drainage;

g.       verlagen van de waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;

h.       voor het diepwoelen en diepploegen van de bodem vanaf 50 cm diepte;

i.         als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;

j.         het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;

k.       voor het winnen van bosstrooisel of mos.

 

 

 

 

 


 

Artikel 5. Wonen

 

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.       wonen in woningen;

b.       een aan huis verbonden beroep;

c.       het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

d.       inpandige statische opslag;

e.       recreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalig logeren;

f.        bescherming, instandhouding en versterking van de landschaps- en natuurwaarden zoals landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden die de gebiedsaanduidingen, welke zijn opgenomen in artikel 9 lid 2 en 3, beogen te beschermen;

g.       water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

h.       ontsluitingswegen;

i.         parkeervoorzieningen;

 

een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven.

 

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Toegestane bebouwing

 

Ten behoeve van de bestemming mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.       woningen;

b.       vrijstaande bijgebouwen;

c.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.2.2 Woningen

 

Voor woningen geldt het volgende:

a.       het aantal woningen bedraagt maximaal 1;

b.       de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 meter;

c.       de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter;

d.       de inhoud van de woning bedraagt niet meer dan 750 m³;

e.       de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 55°;

f.        de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 5 meter;

g.       de afstand van een woning bedraagt minimaal 15 meter tot de as van de weg;

h.       kelders zijn uitsluitend onder de woning toegestaan.

 

5.2.3 Bijgebouwen

 

Voor bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a.       de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt niet meer dan 150 m², met dien verstande dat het bestemmingsvlak voor niet meer dan 40% mag worden bebouwd;

b.       de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 meter;

c.       de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 meter;

d.       de bijgebouwen moeten minstens 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gesitueerd;

e.       de dakhelling bedraagt minimaal 30°.

f.        In afwijking van het bepaalde onder a, b, c en d mag de bestaande bebouwing die één oorspronkelijk hoofdgebouw vormt met de woning op het bouwperceel, gehandhaafd blijven.

 

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.       de bouwhoogte van een erfafscheiding bedraagt niet meer dan:

1.       1 meter vóór de voorgevelrooilijn;

2.       2 meter achter de voorgevelrooilijn;

b.       de bouwhoogte van een carports en overkappingen bij de woning bedraagt niet meer dan 3 meter;

c.       de bebouwde oppervlakte van carports en overkappingen bij de woning bedraagt niet meer dan 25 m²;

d.       de bouwhoogte van een vrijstaande antennemast bedraagt niet meer dan 18 meter;

e.       de bouwhoogte van licht- en andere masten bedraagt niet meer dan 8 meter;

f.        de bouwhoogte van een pergola bedraagt niet meer dan 3 meter;

g.       de bouwhoogte van een overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 1 meter.

 

5.2.5 Voorwaardelijke verplichtingen

 

a.       Het vergroten van de huidige woning is toegestaan onder de voorwaarde dat de bestaande vrijstaande bijgebouwen zijn gesloopt voordat de woninguitbreiding is opgeleverd en de landschappelijke inpassing zoals weergegeven in bijlage 1 van de regels, is gerealiseerd binnen een jaar na ingebruikname van de woninguitbreiding.

b.       Het realiseren van bijgebouwen is toegestaan onder de voorwaarde dat de bestaande vrijstaande bijgebouwen zijn gesloopt en de landschappelijke inpassing zoals weergegeven in bijlage 1 van de regels, is gerealiseerd.

 

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

 

5.3.1 Verkleinen afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

 

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 teneinde een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toe te staan voor het bouwen van de woning, mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

a.       het is noodzakelijk voor een doelmatige inrichting van het perceel;

b.       er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

c.       de stedenbouwkundige structuur mag niet onevenredig worden aangetast;

d.       de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1 Strijdig gebruik

 

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

a.       vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;

b.       bedrijf aan huis.

 

5.4.2 Kleinschalig logeren

 

Kleinschalig logeren in de vorm van bed & breakfast, appartementen en/of gastenkamers is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

a.       kleinschalig logeren is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bed and breakfast’;

b.       kleinschalig logeren bestaat uit maximaal 2 kamers van maximaal 2 personen per kamer;

c.       de vloeroppervlakte van kleinschalig logeren bedraagt maximaal 100 m² in totaal;

d.       permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;

e.       cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

f.        er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

g.       er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

h.       het mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in de omgeving aanwezige waarden.

i.         kleinschalig logeren wordt geëxploiteerd door de bewoner.

 

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.5.1 Aan huis verbonden bedrijf

 

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 5.4.1 onder b teneinde een aan huis verbonden bedrijf toe te staan, mits:

a.       het ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de erfbebouwing, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;

b.       het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 van de Staat van  bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;

c.       het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;

d.       geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;

e.       de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

 

 

 

 

 

 


 

Artikel 6. Waarde - Archeologie 1

 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de hoge verwachtingswaarde.

 

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

 

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen eisen burgemeester en wethouders uitsluitend voor gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergroting van bestaande gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter realisering bodemroerende werkzaamheden noodzakelijk zijn, die:

a.       een totale oppervlakte hebben groter dan 500 m², en

b.       waarvoor grond op een diepte van 0,5 m of meer onder het maaiveld, moet worden geroerd,

dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

 

Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a.       de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.       de verplichting tot het doen van opgravingen of;

c.       de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.3.1 Omgevingsvergunning

 

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm;

b.       het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;

c.       het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 50 cm;

d.       het verlagen van de grondwaterstand over een oppervlakte van 500 m2.

 

6.3.2 Uitzonderingen

 

Het verbod, zoals bedoeld in 6.3.1 is niet van toepassing, indien:

a.       het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;

b.       het gaat om het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte;

c.       op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

d.       de werken en werkzaamheden:

1.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

2.       mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;

e.       de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

 

6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

 

Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a.       de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.       de verplichting tot het doen van opgravingen of;

c.       de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

 

 

 

 


 

Artikel 7. Waarde - Archeologie 2

 

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de middelhoge verwachtingswaarde.

 

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

 

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen eisen burgemeester en wethouders uitsluitend voor gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergroting van bestaande gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter realisering bodemroerende werkzaamheden noodzakelijk zijn, die:

a.       een totale oppervlakte hebben groter dan 2.500 m², en

b.       waarvoor grond op een diepte van 0,5 m of meer onder het maaiveld, moet worden geroerd;

dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

 

7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning

 

Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a.       de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.       de verplichting tot het doen van opgravingen of;

c.       de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.3.1 Omgevingsvergunning

 

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, aanbrengen van heipalen, egaliseren en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 50 cm;

b.       het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen;

c.       het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 50 cm;

d.       het verlagen van de grondwaterstand over een oppervlakte van 2500 m2.

 

7.3.2 Uitzonderingen

 

Het verbod, zoals bedoeld in 7.3.1 is niet van toepassing, indien:

a.       het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels, leidingen en rioleringen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte;

b.       het gaat om het vervangen van bestaande drainages op dezelfde plaats en op maximaal dezelfde diepte;

c.       op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

d.       de werken en werkzaamheden:

1.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

2.       mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;

e.       de werken en werkzaamheden op inventariserend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

 

7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

 

Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

a.       de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.       de verplichting tot het doen van opgravingen of;

c.       de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

 

 

 

 


 

Hoofdstuk 3. Algemene regels

 

 

Artikel 8. Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

 

 


 

Artikel 9. Algemene gebruiksregels

 

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met het plan in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

a.       ten behoeve van het boren naar gas.

 

 

 

 

 

 


 

Artikel 10. Algemene aanduidingsregels

 

 

10.1 Milieuzone – beperking geurhinder

 

10.1.1 Gebruiksbeperking

 

Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – beperking geurhinder’ gelden de volgende regels:

a.       Het gebruik van gebouwen als geurgevoelig object, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, is niet toegestaan.

b.       Het gebruik van gronden en gebouwen mag niet gevoelig zijn voor geur, geluid, fijnstof, stof, straling en trillingen.

 

10.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding 'milieuzone – beperking geurhinder' te veranderen of te laten vervallen indien op basis van onderzoek van de vergunningsituatie van de maatgevende veehouderijen is aangetoond dat de betrokken gronden in de gebiedsaanduiding  'milieuzone – beperking geurhinder' geen belemmering meer opleveren voor het functioneren van de desbetreffende veehouderijen.

 

 

10.2 Overige zone - historische verkavelingsstructuur

 

10.2.1 Streven

 

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - historische verkavelingsstructuur' wordt gestreefd naar behoud, beheer en herstel van de historische verkavelingsstructuur uit oogpunt van cultuurhistorische waarden.

 

10.2.2 Omgevingsvergunningplicht

 

Het is verboden op en in de hierna genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren:

a.       dempen van poelen, sloten en greppels;

b.       het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven.

 

10.2.3 Beoordelingscriteria

 

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.2.2 alleen indien door de in lid 10.2.2 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

 

10.2.4 Uitzonderingen vergunningplicht

 

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.2.2 is vereist voor:

a.       werken of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;

b.       werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;

c.       werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

 

 

10.3 Overige zone - kampenlandschap

 

10.3.1 Streven

 

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kampenlandschap' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van het kleinschalig, besloten karakter en het behoud en herstel van kleine landschapselementen. Ook de aanwezige bolle maaiveldligging dient beschermd te worden.

 

10.3.2 Omgevingsvergunningplicht

 

Het is verboden op en in de hierna genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren:

a.       het aanleggen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m²;

b.       afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;

c.       diepploegen en diepwoelen van de bodem;

d.       vellen of rooien van houtgewas.

 

10.3.3 Beoordelingscriteria

 

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.2 alleen indien door de in lid 10.3.2 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

 

10.3.4 Uitzonderingen vergunningplicht

 

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.2 is vereist voor:

a.       werken of werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;

b.       werken of werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;

c.       werken of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;

d.       werken en werkzaamheden die uitgevoerd worden binnen het bouwvlak.

 

 

 

 

 


 

Artikel 11. Algemene afwijkingsregels

 

 

11.1 Omgevingsvergunning kleine windmolens

 

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten behoeve van een windmolen, geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 15 meter, onder de volgende voorwaarden:

a.       Per bestemmingsvlak/bouwvlak is één windmolen, gericht op individueel gebruik, toegestaan.

b.       De afstand tot woningen van derden mag niet minder bedragen dan 100 meter.

c.       De hoogte van de windmolen mag niet meer bedragen dan 15 meter.

d.       De windmolens mag niet worden gerealiseerd binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming 'Bos', 'Natuur'.

e.       De belangen van derden worden niet onevenredig geschaad.

f.        De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

g.       Er moet sprake zijn van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

 

 

 

 

 

 


 

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels

 

 

 

Artikel 12. Overgangsrecht

 

 

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.       gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

b.       Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

c.       Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

12.2 Overgangsrecht gebruik

a.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.       Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.       Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.       Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

Artikel 13. Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Groot Loo 12, Hilvarenbeek”.