In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
het plan:
het bestemmingsplan "Woongebieden en bedrijventerreinen,
Hilvarenbeek" van de gemeente Hilvarenbeek;
1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het
GML-bestand NL.IMRO.0798.BPWoongebBedrterr-0001 met bijbehorende regels en bijlagen;
1.3
aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is
gebouwd, in directe verbinding staat met het hoofdgebouw, door zijn vorm
onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4
aanduiding:
een geometrische bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik
en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6
aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten
en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van
handwerk, die door zijn beperkte omvang, door de gebruiker van een woning in
die woning of bij die woning kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of
uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;
1.7
aan huis verbonden beroep:
een beroep, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch,
therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee
gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of
een bijbehorend bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende
mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling
heeft die met de woonfunctie overeenkomt;
1.8
aanlegvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet
ruimtelijke ordening;
1.9
achtererf:
gedeelte van het erf
tussen de achtergevellijn en de aan de achterkant van die lijn gelegen
perceelsgrens;
1.10
achtergevel:
de gevel aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
1.11
achtergevellijn:
denkbeeldige lijn die
strak langs de achtergevel van een gebouw loopt tot aan de perceelsgrenzen;
1.12
afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met
de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van
mantelzorg gehuisvest is;
1.13
agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten
door middel van het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen
houtteelt en fruitteelt en/of het houden of fokken van vee, pluimvee of
pelsdieren;
nader te onderscheiden in:
grondgebonden bedrijf
een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de
agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt
gemaakt van open grond of glas met een hoogte van niet meer dan 1.00 meter;
kassenbedrijf
een bedrijf, gericht op de teelt of veredeling van gewassen
(nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
niet-grondgebonden bedrijf
een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van agrarische
grond als productiemiddel, waaronder begrepen intensieve veehouderij, zijnde
een niet aan de grond gebonden agrarische bedrijf als hiervoor bedoeld, gericht
op de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg)
zonder weidegang;
1.14
ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;
1.15
archeologische deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van
de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek
uit te voeren en/of Programma’s van Eisen op te stellen en te toetsen;
1.16
archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden
binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de
Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;
1.17
archeologisch rapport:
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de
archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch
onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de
aanwezigheid van archeologische waarden;
1.18
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat
gebied voorkomende archeologische relicten;
1.19
beperkt kwetsbaar object:
a
verspreid liggende woningen, woonschepen en
woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen
of woonwagens per hectare, en bedrijfswoningen;
b
kantoorgebouwen, voor zover zij niet aan te
merken zijn als kwetsbaar object;
c
hotels en restaurants, voor zover zij niet aan
te merken zijn als kwetsbaar object;
d
winkels, voor zover zij niet aan te merken zijn
als kwetsbaar object;
e
sporthallen, sportterreinen, zwembaden en
speeltuinen;
f
kampeerterreinen en andere terreinen bestemd
voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet aan te merken zijn als
kwetsbaar object;
g
bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet aan te
merken zijn als kwetsbaar object;
h
objecten die met de onder a tot en met e en g
genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag
gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin
doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval,
voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
i
objecten met een hoge infrastructurele waarde,
zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met
vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de
gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen
tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.20
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.21
bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwvlak in
procenten van de oppervlakte van dat bouwvlak;
1.22
bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig
voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van
goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden
beroepen daaronder niet begrepen;
1.23
bestaand:
a
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment
van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan
wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de
aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de
regels anders is bepaald;
b
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van
terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels
anders is bepaald;
1.24
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.25
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.26
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat door
zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in bouwkundig,
ruimtelijk, functioneel, architectonisch of stedenbouwkundig opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend of hoofdzakelijk is
gericht op het produceren van houtachtige gewassen;
1.28
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.29
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.30
bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw
dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.31 (bouw)perceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige,
bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
1.32
(bouw)perceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.33
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
zijn toegelaten;
1.34
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of
ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is,
hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.35
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de
uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen
die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in
de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
1.36
dienstverlenend bedrijf/(zakelijke) dienstverlening:
een kantoor of een bedrijf met een publieksgerichte functie dat
in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten
aan of ten gerieve van bedrijven/personen, zoals een voorlichtings-, advies- en
uitzendbureau, een makelaars- en of verzekeringskantoor of bank;
1.37
dienstwoning/bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk
slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon,
wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet
worden geacht;
1.38
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.39
erfbebouwing:
alle bebouwing die op het bebouwbare erf is gelegen;
1.40
evenement:
een publieke gebeurtenis op het gebied van cultuur en sport of
daarmee gelijk te stellen activiteit;
1.41
eindwoning:
een woning die grenst aan een aanliggende woning en aan het
begin of einde ligt van een reeks woningen;
1.42
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte,
geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.43
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom
het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden
vastgesteld;
1.44
gevellijn:
een geometrisch bepaalde lijn en het verlengde daarvan, die bij
het bouwen niet mag worden overschreden;
1.45
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie,
bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de
bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het
al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie,
nader te onderscheiden in:
horecabedrijf categorie A
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies
(al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de
consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije
dranken), zoals een hotel of pension;
horecabedrijf categorie B
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van
maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het
verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in
de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;
horecabedrijf categorie C
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan
niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met
als nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat
zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom,
cafetaria, shoarmazaak;
horecabedrijf categorie D
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van
alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als
nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore
brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan
niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het
begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café, feestzaal;
horecabedrijf categorie E
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van
alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van
muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet
incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat aan het eind van de avond en
een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek;
1.47
huishouden:
de bewoning van een woning door een persoon of meerdere personen
in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;
1.48
kantoor:
een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te
worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;
1.49
kwetsbaar object:
a
woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde
beperkt kwetsbare objecten;
b
gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet
gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of
gehandicapten, zoals:
1
ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
2
scholen, of
3
gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor
dagopvang van minderjarigen;
c
gebouwen waarin doorgaans grote aantallen
personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in
ieder geval behoren:
1
kantoorgebouwen en hotels met een bruto
vloeroppervlak van meer dan 1500
m2 per object, of
2
complexen waarin meer dan 5 winkels zijn
gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt
en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per
winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt,
hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
d
kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd
voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten
dagen;
1.50
maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen, bestemd voor medische en verzorgende,
sociaal-culturele, religieuze, militaire, educatieve en openbare
dienstverlenende instellingen (alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten
dienste van deze voorzieningen);
1.51
mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het
fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten
organisatorisch verband;
1.52
onderbouw:
een gedeelte van een gebouw,
dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is
gelegen;
1.53
ontheffing:
een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder
c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.54
overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot
vergroting van het woongenot van het gebouw en dat maximaal drie wanden heeft
waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;
1.55
peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg
grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; voor andere
bouwwerken de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter
plaatse van het bouwperceel;
1.56
prostitutiebedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen
plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare
wijze, zoals een bordeel of escortservice;
1.57
seks- en/of pornobedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden
van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard
dan wel door detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een
seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;
1.58
Staat van bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel
uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;
1.59
uitbouw
een gebouw dat
is gebouwd aan het hoofdgebouw, als vergroting van een bestaande ruimte, door
zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.60
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een
gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel aan de weg
waaraan het gebouw op basis van de gemeentelijke basisadministratie
(huisnummer) is gesitueerd;
1.61
waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer,
waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals
duikers, stuwen, gemalen, inlaten, bergings- en infiltratievoorzieningen;
1.62
wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a
van de Wet ruimtelijke ordening;
1.63
woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een
huishouden;
1.64
zijerf:
gedeelte van het erf
tussen een zijgevellijn en de aan de zijkant van de lijn gelegen perceelsgrens;
1.65
zijgevellijn:
denkbeeldige lijn die
strak langs de zijgevel van een bouwwerk loopt tot aan de perceelsgrenzen.
In deze regels wordt mede verstaan onder:
1.66
gebruiken:
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.67
uitvoeren:
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
[naar inhoudsopgave]
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
goothoogte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de
druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte
bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen;
2.3
afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:
tussen de zijdelingse
grens van een bouwperceel en dat punt van een op het bouwperceel voorkomend
gebouw, waar die afstand, gemeten op het peil, het kortst is;
2.4
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde
van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken
en dakkapellen;
2.5
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de buitenste verticale
projecties van bouwdelen en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren,
boven het peil;
2.6
lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de buitenste verticale
projecties van bouwdelen en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren,
boven het peil.
[naar inhoudsopgave]
alsmede voor:
a
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm
van agrarisch 1”: een boomkwekerij met aan de agrarische productie verbonden
detailhandel;
tevens voor:
b
bedrijfswoningen, met aan huis verbonden
beroepen;
c
tuinen en erven;
d
paden, groen en water(lopen);
e
waterhuishoudkundige voorzieningen;
f
overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
g
hoofdgebouwen;
h
aan- en uitbouwen;
i
bijgebouwen;
j
overkappingen;
k
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.1.2
Ten aanzien van de in artikel 3.1.1 genoemde functies gelden de volgende beperkingen:
a
bedrijfswoningen
zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning",
met dien verstande dat per aanduiding maximaal één bedrijfswoning is toegestaan;
b
het
gebruik van gronden en gebouwen voor niet grondgebonden agrarische bedrijven
(zoals glastuinbouwbedrijven en intensieve veehouderijen) is niet toegestaan.
3.2
Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het
bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
a
gebouwen alsmede (sleuf)silo’s en
mestopslagplaatsen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b
bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van
ten minste 3 m
achter de voorgevel van hoofdgebouwen worden gebouwd;
c
aan- en uitbouwen mogen uitsluitend aan bedrijfswoningen
worden gebouwd;
d
aan- en uitbouwen mogen uitsluitend op een
afstand van ten minste 3 m
achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
e
overkappingen mogen uitsluitend op een afstand
van ten minste 1 m
achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
f
op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende
ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 19.4 van toepassing;
g
de goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen en
het bebouwingspercentage mag ten hoogste bedragen de ter plaatse van de aanduiding
“maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage” aangegeven maten;
h
de goot- en/of bouwhoogte van overige gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
goothoogte bouwhoogte
1
bedrijfswoningen 6 m 9 m;
2
aan- en uitbouwen 3 m 5,5 m;
3
bijgebouwen 3 m 5,5
m;
4
overkappingen - 3 m;
5
silo’s - 12 m;
6
erfafscheidingen - 2 m;
7
overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde - 6 m.
[naar inhoudsopgave]
a
bedrijven als vermeld in de staat van bedrijfsactiviteiten behorende tot
ten hoogste milieucategorie 2;
b
ter
plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening”: uitsluitend openbare nutsvoorzieningen,
waaronder inbegrepen een bergbezinkbassin;
c
ter
plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf 1”: tevens een glasbewerkingsbedrijf
voor zover dit bedrijf voorkomt in categorie 3 van de staat van bedrijfsactiviteiten;
alsmede voor:
d
productiegebonden detailhandel;
e
erven en terreinen;
f
nutsvoorzieningen;
g
paden, parkeervoorzieningen, groen en water;
h
waterhuishoudkundige voorzieningen;
i
overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
j
hoofdgebouwen;
k
bijgebouwen;
l
overkappingen;
m
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.1.2
Voor zover aan gronden de aanduiding
“vrijwaringszone - molenbiotoop” (zie artikel 21.1) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het zicht op de molen en vrije windtoegang.
4.1.3
Voor zover aan gronden de aanduiding “veiligheidszone
LPG” (zie artikel 21.2) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor de
bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een
LPG-tankstation.
4.1.4 Ten
aanzien van de in artikel 4.1.1 genoemde functies gelden de volgende beperkingen:
a
detailhandel en zelfstandige kantoren zijn niet
toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
b
geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn niet
toegestaan;
c
bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
b
bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van
ten minste 3 m
achter de voorgevel van hoofdgebouwen worden gebouwd;
c
overkappingen mogen uitsluitend op een afstand
van ten minste 1 m
achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
d
op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende
ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 19.4 van toepassing;
f
de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
goothoogte bouwhoogte
1
bedrijfswoningen 6 m 9 m;
2
bijgebouwen 3 m 5,5
m;
3
overkappingen - 3 m;
4
bedrijfsinstallaties - 6 m;
5
erfafscheidingen - 2 m;
6
overige bouwwerken
geen gebouwen zijnde - 3 m.
4.2.2
In afwijking van artikel 4.2.1 is bouwen ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening”
uitsluitend toegestaan ten dienste van een openbare nutsvoorziening en met
inachtneming van de volgende regels:
a
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak
worden gebouwd;
b
de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
goothoogte bouwhoogte
1
gebouwen 3 m 5,5
m;
2
overige
bouwwerken, geen
gebouwen zijnde - 2 m.
4.3 Ontheffing
van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in artikel 4.2.1, onder e, voor het verhogen van het maximale bebouwingspercentage,
mits:
a
het aantal bedrijven niet wordt vergroot;
b
is aangetoond dat uitbreiding wegens een
doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
c
door het gebruik geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van:
1
het straat- en bebouwingsbeeld;
2
het woon- en leefklimaat in de omgeving;
3
de verkeersveiligheid;
4
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
5
voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein
worden gerealiseerd.
4.4 Ontheffing
van de gebruiksregels
4.4.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4.1.1, juncto artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening
voor de vestiging van een bedrijf dat niet vermeld is in de Staat van bedrijfsactiviteiten,
mits:
a
het bedrijf, voor wat betreft de aard en invloed
op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende
milieuaspecten), geacht wordt te kunnen behoren tot de milieucategorieën 1 of 2
van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
b
de aard en de activiteiten van het bedrijf geen onevenredige
afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat in de omgeving.
4.4.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4.1.1 voor de vestiging van een bedrijf dat voorkomt in één
categorie hoger dan toelaatbaar gesteld, mits:
a
het bedrijf, voor wat betreft de aard en invloed
op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende
milieuaspecten), geacht wordt te kunnen behoren tot de milieucategorieën 1 of 2
van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
b
de aard en de activiteiten van het bedrijf geen onevenredige
afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat in de omgeving.
[naar inhoudsopgave]
5.1 Bestemmingsomschrijving
a
ter
plaatse van de aanduiding “bedrijf van categorie 2”: bedrijven in milieucategorie 2;
b
ter
plaatse van de aanduiding “bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3.1”: bedrijven
in milieucategorie 2 en 3.1;
c
ter
plaatse van de aanduiding “bedrijf ten hoogste tot en met categorie 3.2”: bedrijven
in milieucategorie 2, 3.1 en 3.2;
met dien
verstande dat:
d
uitsluitend
voor bedrijven die op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt reeds
tot een lagere milieucategorie behoren dan blijkens de categorie-aanduiding is
toegestaan, die lagere milieucategorie eveneens als toelaatbaar geldt;
e
uitsluitend
voor bedrijven die op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt reeds
tot een hogere milieucategorie behoren dan blijkens de categorie-aanduiding is
toegestaan, het reeds aanwezige bedrijfstype eveneens als toelaatbaar geldt;
alsmede voor:
f
ter
plaatse van de aanduiding “antennemast”: een zendmast met antenne voor
mobiele telecommunicatie en/of radio-/televisieontvangst met bijbehorende voorzieningen;
g
ter
plaatse van de aanduiding “brandweerkazerne”: een brandweerkazerne;
h
ter
plaatse van de aanduiding “museum”: een museum;
i
ter
plaatse van de aanduiding “sport”: een tennishal en/of een tennisbaan, en een
sportschool met zwembad.
alsmede voor:
j
bedrijfswoningen;
k
productiegebonden detailhandel;
l
erven en terreinen;
m
nutsvoorzieningen;
n
paden, parkeervoorzieningen, groen en water;
o
waterhuishoudkundige voorzieningen;
p
overige bijbehorende voorzieningen;
met
bijbehorend(e):
q
hoofdgebouwen;
r
aan-
en uitbouwen;
s
bijgebouwen;
t
overkappingen;
u
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.1.2
Voor zover aan gronden de dubbelbestemming
“Leiding - Water” is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor de
bescherming van de waterleiding.
5.1.3
Voor zover aan gronden de aanduiding “Vrijwaringszone
- molenbiotoop” (zie artikel 21.1) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het zicht op de molen en vrije windtoegang.
5.1.4
Voor zover aan gronden de aanduiding
“Veiligheidszone LPG” (zie artikel 21.2) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een
LPG-tankstation.
5.1.5
Ten aanzien van de in artikel 5.1.1 genoemde functies gelden de volgende beperkingen:
a
detailhandel en zelfstandige kantoren zijn niet
toegestaan, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
b
geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn niet
toegestaan;
c
bedrijfswoningen
zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning",
met dien verstande dat per aanduiding maximaal één bedrijfswoning is toegestaan.
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 5.1.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het
bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
a
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak
worden gebouwd;
c
bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van
ten minste 3 m
achter de voorgevel van hoofdgebouwen worden gebouwd;
d
aan- en uitbouwen mogen uitsluitend aan
bedrijfswoningen worden gebouwd;
e
aan- en uitbouwen mogen uitsluitend op een
afstand van ten minste 3 m
achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
f
overkappingen mogen uitsluitend op een afstand
van ten minste 1 m
achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
g
op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende
ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 19.4 van toepassing;
i
de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
goothoogte bouwhoogte
1
bedrijfswoningen 6 m 9 m;
2
aan- en uitbouwen 3 m 5,5 m;
3
bijgebouwen 3 m 5,5 m;
4
overkappingen - 3 m;
5
bedrijfsinstallaties - 6 m;
6
erfafscheidingen - 2 m;
7
overige bouwwerken
geen gebouwen zijnde - 3 m.
k
ter plaatse van de aanduiding “antennemast” mag
een zendmast met antenne met een maximale bouwhoogte van 44 m worden gebouwd alsmede
voorzieningen in de vorm van apparatuurkasten en terreinafscheidingen met een
maximale oppervlakte en bouwhoogte van 10 m2 respectievelijk 2 m.
5.3
Ontheffing van de bouwregels
5.3.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 5.2, onder b, voor het verlagen van het minimale bebouwingspercentage,
indien dit vanwege een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is.
5.3.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing
te verlenen van het bepaalde in artikel 5.2, onder h, voor het verhogen van het maximale bebouwingspercentage,
mits:
a
het aantal bedrijven niet wordt vergroot;
b
is aangetoond dat uitbreiding wegens een
doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
c
door het gebruik geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van:
1
het straat- en bebouwingsbeeld;
2
het woon- en leefklimaat in de omgeving;
3
de verkeersveiligheid;
4
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
5
voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein
worden gerealiseerd.
5.3.3
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 5.2 onder j voor het verlagen van de minimale goot- en of
bouwhoogte indien dit vanwege een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is.
5.4 Ontheffing
van de gebruiksregels
5.4.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 5.1.1, juncto artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening,
voor de vestiging van een bedrijf dat niet vermeld is in de Staat van
bedrijfsactiviteiten, mits:
a
het bedrijf, voor wat betreft de aard en invloed
op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende
milieuaspecten), geacht wordt te kunnen behoren tot middels een aanduiding
aangegeven toelaatbare milieucategorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
b
de aard en de activiteiten van het bedrijf geen onevenredige
afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat in de omgeving.
5.4.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 5.1.1 voor de vestiging van een bedrijf dat voorkomt in één
categorie hoger dan toelaatbaar gesteld, mits:
a
het bedrijf, voor wat betreft de aard en invloed
op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere
verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende
milieuaspecten), geacht wordt te kunnen behoren tot middels een aanduiding
aangegeven toelaatbare milieucategorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
b
de aard en de activiteiten van het bedrijf geen onevenredige
afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat in de omgeving.
[naar inhoudsopgave]
De voor “Dienstverlening” aangewezen
gronden zijn bestemd voor dienstverlenende bedrijven;
alsmede voor:
a
erven, tuinen en terreinen;
b
nutsvoorzieningen;
c
paden, parkeervoorzieningen, groen en water;
d
waterhuishoudkundige voorzieningen;
e
overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
f
hoofdgebouwen;
g
onderbouwen;
h
aan- en uitbouwen;
i
bijgebouwen;
j
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 6.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het
bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
a
gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak
worden gebouwd;
b
onderbouwen zijn uitsluitend toegestaan onder de
bovengrondse bebouwing en met inachtneming van het bepaalde in artikel 19.3;
c
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen
uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van hoofdgebouwen
worden gebouwd;
d
overkappingen mogen uitsluitend op een afstand
van ten minste 1 m
achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
e
op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende
ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 19.4 van toepassing;
f
de goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen en
het bebouwingspercentage mag ten hoogste bedragen de ter plaatse van de
aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage” aangegeven
maten;
g
de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
goothoogte bouwhoogte
1
aan- en uitbouwen 3 m 5,5 m;
2
bijgebouwen 3 m 5,5 m;
3
overkappingen - 3 m;
4
erfafscheidingen
voor de voorgevel - 1 m;
5
erfafscheidingen
achter de
voorgevel - 2 m;
6
overige bouwwerken
geen
gebouwen zijnde - 3 m.
[naar inhoudsopgave]
7.1.1
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a
parken, plantsoenen en groenstroken;
b
beplantingen;
c
ter plaatse van de aanduiding “antennemast”: een
zendmast en antenne voor mobiele telecommunicatie en/of radio-/televisieontvangst
en bijbehorende voorzieningen;
alsmede voor:
d
openbare tuinen en andere voor het publiek
toegankelijke groenvoorzieningen;
e
bermen, bermsloten;
f
speelvoorzieningen;
g
recreatief medegebruik;
h
evenementen;
i
voet- en fietspaden;
j
parkeervoorzieningen;
k
water(lopen);
l
waterhuishoudkundige voorzieningen;
m
overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
n
kunstuitingen;
o
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.1.2
Voor zover aan gronden de dubbelbestemming “Leiding
- Brandstof” is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor de bescherming
van de brandstofleiding en de bescherming van het woon- en leefklimaat in
verband met de nabijheid van een brandstofleiding.
7.1.3
Voor zover aan gronden de dubbelbestemming
“Leiding - Water” is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor de
bescherming van de waterleiding.
7.1.4
Voor zover aan gronden de aanduiding
“vrijwaringszone - molenbiotoop” (zie artikel 21.1) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het zicht op de molen en vrije windtoegang.
7.1.5
Voor zover aan gronden de aanduiding
“veiligheidszone LPG” (zie artikel 21.2) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een
LPG-tankstation.
7.2 Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 7.1
omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en de
volgende regels:
a
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
1
muziekkiosk 6
m;
2
kunstuitingen 12 m;
3
verlichting en speelvoorzieningen 6
m;
4
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2
m;
b
ter plaatse van de aanduiding “antennemast” mag
een zendmast met antenne met een maximale bouwhoogte van 33 m worden gebouwd alsmede
voorzieningen in de vorm van apparatuurkasten en terreinafscheidingen met een
maximale oppervlakte en bouwhoogte van 10 m2 respectievelijk 2 m.
[naar inhoudsopgave]
alsmede voor:
a
(bedrijfs)woningen, met aan huis verbonden
beroepen;
b
erven, tuinen en terreinen;
c
nutsvoorzieningen;
d
paden, parkeervoorzieningen, groen en water;
e
waterhuishoudkundige voorzieningen;
f
overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
g
hoofdgebouwen;
h
onderbouwen;
i
aan- en uitbouwen;
j
bijgebouwen;
k
overkappingen;
l
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.1.2
Ten aanzien van de in artikel 8.1.1 genoemde functies gelden de volgende beperking:
a
(bedrijfs)woningen
zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning",
met dien verstande dat per aanduiding maximaal één bedrijfswoning is toegestaan.
8.1.3
Voor zover aan gronden de aanduiding
“vrijwaringszone - molenbiotoop” (zie artikel 21.1) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het zicht op de molen en vrije windtoegang.
8.1.4
Voor zover aan gronden de aanduiding
“veiligheidszone LPG” (zie artikel 21.2) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een
LPG-tankstation.
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten
dienste van de in artikel 8.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in
hoofdstuk 3 en de volgende regels:
c
aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen
uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van hoofdgebouwen
worden gebouwd;
d
overkappingen mogen uitsluitend op een afstand
van ten minste 1 m
achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
e
op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende
ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 19.4 van toepassing;
g
de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
goothoogte bouwhoogte
1
aan- en uitbouwen 3 m 5,5 m;
2
bijgebouwen 3 m 5,5 m;
3
overkappingen - 3 m;
4
erfafscheidingen
voor de voorgevel - 1 m;
5
erfafscheidingen
achter de voorgevel - 2 m;
6
overige bouwwerken
geen gebouwen zijnde - 3 m.
8.3
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in artikel 8.2, onder f, voor het verhogen van het maximale
bebouwingspercentage, mits:
a
het aantal kantoren niet wordt vergroot;
b
is aangetoond dat uitbreiding wegens een
doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
c
door de uitbreiding geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van:
1
het straat- en bebouwingsbeeld;
2
het woon- en leefklimaat in de omgeving;
3
de verkeersveiligheid en de parkeerbalans;
4
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
5
voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein
worden gerealiseerd.
[naar inhoudsopgave]
a
maatschappelijke
voorzieningen;
b
ter plaatse van de aanduiding “kinderboerderij”:
een kinderboerderij met ondergeschikte horeca;
en tevens voor:
c
erven, tuinen en terreinen;
d
nutsvoorzieningen;
e
paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen,
groen en water;
f
waterhuishoudkundige voorzieningen;
g
overige bijbehorende voorzieningen;
alsmede voor:
h
ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang”:
een onderdoorgang ten behoeve van het verkeer;
met bijbehorende:
i
hoofdgebouwen;
j
onderbouwen;
k
bijgebouwen;
l
overkappingen;
m
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.1.2
Voor zover aan gronden de dubbelbestemming
“Leiding - Brandstof” is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor de
bescherming van de brandstofleiding en het woon- en leefklimaat in verband met
de externe veiligheid.
9.1.3
Voor zover aan gronden de aanduiding
“vrijwaringszone - molenbiotoop” (zie artikel 21.1) is aangegeven, zijn de gronden tevens aangewezen
voor de bescherming van het zicht op de molen en vrije windtoegang.
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 9.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het
bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
b
onderbouwen zijn uitsluitend toegestaan onder de
bovengrondse bebouwing en met inachtneming van het bepaalde in artikel 19.3;
c
bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van
ten minste 3 m
achter de voorgevel van hoofdgebouwen worden gebouwd;
d
overkappingen mogen uitsluitend op een afstand
van ten minste 1 m
achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
e
op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende
ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 19.4 van toepassing;
g
de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
goothoogte bouwhoogte
1
bijgebouwen 3 m 5,5 m;
2
overkappingen - 3 m;
3
erfafscheidingen - 2 m;
4
overige
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde - 3 m.
h
indien geen maximale goot- en bouwhoogte zijn
aangegeven middels een aanduiding, is de maximale goot- en bouwhoogte gelijk
aan de goot- respectievelijk bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding
van dit plan;
i
ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang”
mag slechts bebouwing worden opgericht indien de begane grondlaag vrij blijft
van bebouwing met een doorgangsruimte van ten minste 4,5 m.
9.3
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in artikel 9.2, onder f, voor het verhogen van het maximale bebouwingspercentage,
mits:
a
het aantal maatschappelijke voorzieningen niet
wordt vergroot;
b
is aangetoond dat uitbreiding wegens een
doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
c
door het gebruik geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van:
1
het straat- en bebouwingsbeeld;
2
het woon- en leefklimaat in de omgeving;
3
de verkeersveiligheid;
4
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
5
voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein
worden gerealiseerd.
[naar inhoudsopgave]
De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor
a
binnen- en buitensportbeoefening;
en tevens voor:
b
paden, parkeervoorzieningen, groen en water;
c
speelvoorzieningen;
d
nutsvoorzieningen;
e
waterhuishoudkundige voorzieningen;
f
overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
g
hoofdgebouwen;
h
bijgebouwen;
i
overkappingen;
j
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwen is uitsluitend
toegestaan ten dienste van de in artikel 10.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van
het bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
a
gebouwen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b
op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende
ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 19.4 van toepassing;
d
de goot-
en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten
hoogste bedragen voor:
goothoogte bouwhoogte
1
bijgebouwen - 4 m;
2
palen en
ballenvangers - 12 m;
3
tribunes - 5 m;
4
lichtmasten - 20 m;
5
overkappingen - 3 m;
6
erfafscheidingen - 2 m;
7
overige
bouwwerken,
geen gebouwen zijnde - 3 m.
10.3
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in artikel 10.2, onder c, voor het verhogen van het maximale bebouwingspercentage,
mits:
a
het aantal voorzieningen niet wordt vergroot;
b
is aangetoond dat uitbreiding wegens een
doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
c
door het gebruik geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van:
1
het straat- en bebouwingsbeeld;
2
het woon- en leefklimaat in de omgeving;
3
de verkeersveiligheid;
4
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
5
voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein
worden gerealiseerd.
[naar inhoudsopgave]
11.1.1
De voor “Verkeer – verblijfsgebied” aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a
wegen en voet- en fietspaden;
b
pleinen;
c
parkeerterreinen en andere openbare ruimten met
zowel een functie voor verblijf als voor verkeer gericht op aangrenzende en
nabijgelegen bestemmingen;
d
ter plaatse van de aanduiding “garage”:
garageboxen voor de stalling van auto’s en andere motorvoertuigen;
alsmede voor:
e
speelvoorzieningen;
f
evenementen;
g
groen en water(lopen);
h
nutsvoorzieningen;
i
waterhuishoudkundige voorzieningen;
j
overige bijbehorende voorzieningen;
en tevens voor:
k
ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang”:
een loopbrug met onderdoorgang ten behoeve van het verkeer;
met bijbehorende:
l
kunstuitingen;
m
nutsvoorzieningen;
n
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.1.2
Voor zover aan gronden de dubbelbestemming “Leiding
- Brandstof” is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor de bescherming
van de brandstofleiding en de bescherming van het woon- en leefklimaat in
verband met de nabijheid van een brandstofleiding.
11.1.3
Voor zover aan gronden de dubbelbestemming
“Leiding - Water” is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor de bescherming
van de waterleiding.
11.1.4
Voor zover aan gronden de aanduiding
“vrijwaringszone - molenbiotoop” (zie artikel 21.1) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het zicht op de molen en vrije windtoegang.
11.1.5
Voor zover aan gronden de aanduiding
“veiligheidszone LPG” (zie artikel 21.2) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een
LPG-tankstation.
11.2
Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 11.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het
bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:
a
gebouwen mogen alleen gebouwd worden ter plaatse
van de aanduiding “garage”;
b
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag ten
hoogste bedragen 3 m respectievelijk 5,5 m;
c
ter plaatse
van de aanduiding “onderdoorgang” mag slechts bebouwing worden opgericht
indien de begane grondlaag vrij blijft van bebouwing met een doorgangsruimte
van ten minste 4,5 m;
d
de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde,
ten hoogste mag bedragen voor:
1
verlichting 6
m;
2
voorzieningen voor de verkeersgeleiding 10 m;
3
speelvoorzieningen 6
m;
4
kunstuitingen 12 m;
5
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.
[naar inhoudsopgave]
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor
waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, met bijbehorende
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
12.2 Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 12.1
omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en de
volgende regels:
a
gebouwen mogen niet worden gebouwd;
b
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding of geleiding, mag ten hoogste
bedragen voor:
1
bruggen en viaducten 8 m;
2
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 m.
[naar inhoudsopgave]
a
Ter plaatse van de aanduiding “aaneengebouwd”:
minimaal 3 aaneengebouwde woningen;
b
Ter plaatse van de aanduiding “gestapeld”:
gestapelde woningen;
c
Ter plaatse van de aanduiding “opslag”: opslag;
d
Ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding 1”: vrijstaande en dubbele woningen;
e
Ter plaatse van de aanduiding “specifieke
bouwaanduiding 2”: aaneengebouwde woningen, al dan niet gestapeld;
f
Ter plaatse van de aanduiding “vrijstaand”: vrijstaande
woningen;
g
Ter plaatse van de aanduiding “woonwagenstandplaats”:
standplaatsen voor woonwagens;
alsmede voor:
h
ter plaatse van de aanduiding “gezondheidszorg”:
een huisartsenpraktijk;
i
ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”:
de bescherming van cultuurhistorische waarden;
j
ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang”: een
onderdoorgang ten behoeve van het verkeer;
en tevens voor:
k
aan huis verbonden beroepen;
l
erven en tuinen;
m
paden;
n
waterhuishoudkundige voorzieningen;
met bijbehorende:
o
hoofdgebouwen;
p
onderbouwen;
q
aan- en uitbouwen;
r
bijgebouwen;
s
overkappingen;
t
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
u
woonwagens.
13.1.3
Voor zover aan gronden de dubbelbestemming
“Leiding - Water” is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor de
bescherming van de waterleiding.
13.1.4
Voor zover aan gronden de aanduiding
“vrijwaringszone - molenbiotoop” (zie artikel 21.1) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het zicht op de molen en vrije windtoegang.
13.1.5
Voor zover aan gronden de aanduiding
“veiligheidszone LPG” (zie artikel 21.2) is gegeven, zijn de gronden tevens aangewezen voor
de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de nabijheid van een
LPG-tankstation.
13.1.6
Ten aanzien van de in artikel 13.1.1 genoemde functies geldt de beperking dat:
a
het aantal woningen en woonwagens per
bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal, hieronder niet
begrepen woningen die
zijn gebouwd in strijd met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen het
overgangsrecht van dat plan;
b
nieuw te bouwen woningen uitsluitend zijn toegestaan daar
waar dat met een aanduiding “maximum aantal woningen” is aangegeven, met dien
verstande dat het aantal nieuw te bouwen woningen maximaal het middels deze
aanduiding aangegeven aantal mag bedragen.
13.2
Bouwregels
a
ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang”
mag slechts bebouwing worden opgericht indien de begane grondlaag vrij blijft
van bebouwing met een doorgangsruimte van ten minste 3,5 m;
b
de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend
in de gevellijn worden gebouwd;
d
de inhoud van een hoofdgebouw dient ten minste 350 m³ te bedragen;
g
aan- en uitbouwen en bijgebouwen en
overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de gevellijn van
hoofdgebouwen worden gebouwd;
h
het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van het bouwperceel
bedragen tot een maximum van 100 m², met dien verstande dat een
aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en
onoverdekt dient te blijven;
j
overkappingen mogen uitsluitend op een afstand
van ten minste 1 m
achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
k
op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende
ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 19.4 van toepassing;
l
de goot- en/of bouwhoogte van hoofdgebouwen mag
ten hoogste bedragen de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en
bouwhoogte” aangegeven hoogten;
m
de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
goothoogte bouwhoogte
1
aan- en uitbouwen 3 m 5,5 m;
2
bijgebouwen 3 m 5,5 m;
3
overkappingen - 3 m;
4
erfafscheidingen
voor de voorgevel - 1 m;
5
erfafscheidingen
achter de voorgevel - 2 m;
6
overige bouwwerken
geen gebouwen zijnde - 3 m.
a
woonwagens, aan- en uitbouwen en bijgebouwen
mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
b
de afstand van woonwagens tot de zijdelingse
grenzen van de standplaats dient ten minste 2,5 m te bedragen;
c
de breedte van een woonwagen mag ten hoogste 5 m bedragen;
d
de lengte van een woonwagen mag ten hoogste 20 m bedragen;
e
het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van aan-
en uitbouwen mag per standplaats ten hoogste 20 m² bedragen;
g
de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:
1
woonwagens 5m;
2
aan- en uitbouwen 5 m;
3
bijgebouwen 3 m;
4
bouwwerken, geen gebouwen 2 m.
13.3 Ontheffing
van de bouwregels
13.3.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing
te verlenen van het bepaalde in artikel 13.2.1, onder c,
en artikel 13.2.1, onder i,voor een grotere diepte, met inachtneming van de
volgende voorwaarden:
a
de afstand van de achtergevel tot de achterste
grens van het bouwperceel dient minimaal 5 m te bedragen;
b
de totale diepte van hoofdgebouw en aan- en/of
uitbouwen overkappingen mag ten hoogste 17 m bedragen;
c
de belangen van de rechthebbenden op de aan het
bouwperceel grenzende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
13.3.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing
te verlenen van het bepaalde in artikel 13.2.1, onder f, voor het bouwen van het hoofdgebouw op een kortere
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met inachtneming van de voorwaarde
dat de afstand tot het op het naastgelegen perceel gelegen hoofdgebouw
tenminste 3 m
dient te bedragen.
13.3.3 Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 13.2.2 onder f voor het bouwen van een tweede bijgebouw mits:
a
het grondoppervlak van het bijgebouw ten hoogste
12 m²
bedraagt;
b
een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en
achtererf onbebouwd en onoverdekt blijft.
13.4 Ontheffing
van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in artikel 13.1.1, juncto artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening,
voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits:
a
het ten behoeve van het aan huis verbonden
bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25%
van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de erfbebouwing, met dien
verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
b
het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de
milieucategorie 1 of 2 in
de Staat van bedrijfsactiviteiten of kan, voor wat betreft de aard en omvang
van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld worden aan een bedrijf
behorende tot één van die milieucategorieën;
c
het gebruik geen onevenredige afbreuk
veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
d
geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt,
uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan
huis verbonden bedrijf;
e
de aard en de activiteiten van het bedrijf niet
leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de
omgeving.
[naar inhoudsopgave]
alsmede voor bijbehorende bouwwerken en voorzieningen (zoals
regel- en meetkasten en afsluiterputten).
a
binnen een afstand van 5 m aan weerszijden van de
leiding niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
14.2.2
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende regels:
a
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
mag niet meer dan 2 m
bedragen;
b
de oppervlakte van bouwwerken mag niet meer dan 25 m2 bedragen.
14.3
Ontheffing van de bouwregels
Mits geen onevenredige
aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de in artikel 14.1.1 bedoelde leidingen, zijn Burgemeester en wethouders
bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 14.2 en toestaan dat bebouwing overeenkomstig de
secundaire bestemming wordt gebouwd, mits vooraf het advies wordt ingewonnen
van de betreffende leidingbeheerder (Dienst Vastgoed Defensie).
14.4
Specifieke gebruiksregels
14.4.2
Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing
van het bepaalde in artikel 14.4.1, indien strikte toepassing daarvan leidt tot een
beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende
redenen wordt gerechtvaardigd.
14.5
Aanlegvergunning
a
het ontginnen, ontgronden, bodem verlagen of
afgraven, ophogen en egaliseren;
b
het aanleggen of verharden van wegen, paden of
parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c
het graven van watergangen alsmede het aanleggen
van een drainage;
d
het in de grond brengen van voorwerpen op een
grotere diepte dan 30 cm;
e
het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden
dieper dan 30 cm;
f
het aanbrengen van gewassen of beplantingen die
dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.
14.5.2
Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het
uitvoeren van de andere werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, gevaar en/of nadeel voor de leiding is te
duchten of blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van
een adequaat beheer van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden
niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
14.5.3
Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14.5.1 wordt niet verleend dan nadat burgemeester en
wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de leidingbeheerder.
14.5.4
Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14.5.1 is niet vereist voor:
a
andere werken, die behoren tot het normale
onderhoud en beheer;
b
andere werken, die op het tijdstip van het van
kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd
krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
[naar inhoudsopgave]
De voor “Leiding -
Water” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een ondergrondse
watertransportleiding.
alsmede voor:
b
overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
c
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ongeacht het bepaalde in
artikelen 3 tot en met artikel
13 van deze regels, is bouwen op deze gronden
uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 15.1 omschreven doeleinden en met in achtneming van de
volgende regels:
a
de oppervlakte van bouwwerken bedraagt maximaal 25 m²;
b
de hoogte van bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m.
15.3.2
Een vrijstelling als bedoeld in 15.3.1 wordt niet verleend dan nadat burgemeester en
wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de betreffende
leiding.
a
het vergraven, afgraven en egaliseren van
gronden;
b
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
c
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen,
paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
15.4.2
Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het
uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de betreffende
leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende
tegemoet kan worden gekomen.
15.4.3
Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 wordt niet verleend dan nadat burgemeester en
wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de betreffende
leiding.
15.4.4
Een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 is niet vereist voor:
a
andere-werken, die behoren tot het normale
onderhoud en beheer;
b
andere werken, die op het tijdstip van het van
kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd
krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
[naar inhoudsopgave]
De voor “Waarde -
Archeologische verwachting hoog” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar
voorkomende overige bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en
veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde voorkomende of te verwachten
archeologische waarden.
16.2
Bouwen
16.2.1
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen (artikelen 3 tot en met artikelen 3 tot en met artikel 13) eisen burgemeester en wethouders uitsluitend voor
gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergroting van bestaande gebouwen
of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter realisering bodemroerende
werkzaamheden noodzakelijk zijn, die:
a
een totale oppervlakte hebben groter dan 100 m2 ,
en
b
waarvoor grond op een diepte van 0,5 m of meer onder het
maaiveld, moet worden geroerd,
dat alvorens de
bouwvergunning wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch rapport
wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de
aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en
wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
16.2.2
Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat
de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
bouwvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een
of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
a
het treffen van maatregelen, waardoor
archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b
het doen van opgravingen;
c
begeleiding van de activiteiten door een
archeologisch deskundige.
16.3
Aanlegvergunning
a
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren,
diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
b
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen,
paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
c
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen
van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage
en het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
d
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse
transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende
constructies, installaties en
apparatuur;
e
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende
beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere
houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
16.3.2
Een aanlegvergunning als bedoeld in
artikel 16.3.1 wordt slechts verleend, indien door de werken en/of
werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten
gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
16.3.3
Het in artikel 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
a
het gaat om onderhouds- en
vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en
werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
b
er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 100 m2
of niet dieper dan 0,5 m vanaf het maaiveld;
c
op basis van bureauonderzoek, inventariserend of
aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken
locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
d
de werken en werkzaamheden reeds in uitvoering
zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
e
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds
verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
f
de werken en werkzaamheden op aanvullend of
definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
[naar inhoudsopgave]
De voor “Waarde -
Archeologische verwachting middelhoog” aangewezen gronden zijn, behalve voor de
daar voorkomende overige bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en
veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde voorkomende of te verwachten
archeologische waarden.
17.2
Bouwen
17.2.1
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen (artikelen 3 tot en met artikel
13) eisen burgemeester en wethouders uitsluitend voor
gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergroting van bestaande
gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij ter realisering
bodemroerende werkzaamheden noodzakelijk zijn, die:
a
een totale oppervlakte hebben groter dan 500 m2, en
b
waarvoor grond op een diepte van 0,5 m of meer onder het
maaiveld, moet worden geroerd,
dat alvorens de
bouwvergunning wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch rapport
wordt overlegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de
aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en
wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
17.2.2
Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat
de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de
bouwvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een
of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
a
het treffen van maatregelen, waardoor
archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b
het doen van opgravingen;
c
begeleiding van de activiteiten door een
archeologisch deskundige.
17.3
Aanlegvergunning
a
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren,
diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
b
het aanleggen, verbreden en verharden van wegen,
paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
c
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen
van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage
en het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
d
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse
transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende
constructies, installaties en
apparatuur;
e
het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende
beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere
houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd.
17.3.2
Een aanlegvergunning als bedoeld in
artikel 17.3.1 wordt slechts verleend, indien door de werken en/of
werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten
gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
17.3.3
Het in artikel 17.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
a
het gaat om onderhouds- en
vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden
binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
b
er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 500 m2
of niet dieper dan 0,5 m vanaf het maaiveld;
c
op basis van bureauonderzoek, inventariserend of
aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken
locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
d
de werken en werkzaamheden reeds in uitvoering
zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
e
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds
verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
f
de werken en werkzaamheden op aanvullend of
definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
[naar inhoudsopgave]
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van
latere bouwplannen buiten beschouwing.
[naar inhoudsopgave]
19.1
bestaande afmetingen, afstanden en percentages
19.1.2
In die gevallen dat een bestaande maatvoering,
die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen,
meer bedraagt dan de maximale maat, die in de bouwregels in hoofdstuk 2 van
deze regels is voorgeschreven, geldt voor de bouwmogelijkheden die maat in
afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
19.2
percentageregeling
Een
middels een aanduiding of in de regels aangegeven percentage geeft aan hoeveel
van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd
met gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde.
Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden
bebouwd, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald.
Het
bepaalde in dit bestemmingsplan omtrent de situering, de horizontale diepte en
de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op
overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande
dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.
Bouwgrenzen, niet zijnde
bestemmingsgrenzen, en gevellijnen mogen, in afwijking van het bepaalde in
hoofdstuk 2 van deze regels, uitsluitend worden overschreden door
tot hoofdgebouwen behorende ondergeschikte bouwdelen, zoals stoepen, stoeptreden,
trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers,
entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits:
a
de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m, met dien verstande dat
de diepte van een erker maximaal 1,10
m mag bedragen;
b
de goot- en bouwhoogte van erkers,
entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste
bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 m, met een maximum van 3 m;
c
de breedte van erkers, entreeportalen en
veranda’s niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de betreffende gevel
van het gebouw, met dien verstande dat:
1
een erker voor de gevellijn niet buiten de
zijgevel mag uitsteken;
2
de afstand van een erker aan de zijgevel tot de
zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m dient te bedragen;
3
een erker aan de zijgevel ten minste 3 m achter de gevellijn dient
te liggen;
d
de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2 m bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak
grenst aan een bestemming “verkeer - verblijfsgebied”;
e
andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen,
mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
[naar inhoudsopgave]
a
een gebruik van gronden als stort- en/of
opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik
voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
b
een gebruik van gronden als stallings- en/of
opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar-
of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de
bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
c
een gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidszoneringsplichtige
inrichtingen;
d
een gebruik van gronden en bouwwerken voor
inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen
(Bevi) of het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo);
e
een gebruik van gronden en bouwwerken voor
(detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is
toegestaan bij of krachtens deze regels;
h
een gebruik van gronden en bouwwerken voor
evenementen, met uitzondering van:
1
een gebruik voor evenementen in de bestemmingen
“groen” en "verkeer - verblijfsgebied";
2
een gebruik voor evenementen in de overige
bestemmingen, mits het aantal evenementen per locatie in totaal niet meer dan 3
per jaar bedraagt, met een maximum aantal dagen van 15 per evenement.
a
een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het
oogpunt van mantelzorg;
b
het gebruik beperkt blijft tot de in hoofdstuk 2 genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen, met een
maximale oppervlakte van 80 m2;
c
de belangen van de rechthebbenden op de aan het
bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
20.3
Burgemeester
en wethouders trekken de ontheffing, verleend op grond van artikel 20.2, in, indien de bij het verlenen van de ontheffing
bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
20.4
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 20.1 onder f voor het toestaan van een seks- of pornobedrijf dan
wel prostitutiebedrijf, met dien verstande dat:
a
deze ontheffing uitsluitend kan worden verleend
binnen de bestemming Bedrijventerrein;
b
binnen de gemeente maximaal één seks- of
pornobedrijf dan wel prostitutiebedrijf kan worden toegelaten;
c
het seks- of pornobedrijf dan wel
prostitutiebedrijf niet mag worden gevestigd binnen een afstand van 150 m van een woning, niet
zijnde een bedrijfswoning, of een maatschappelijke of recreatieve voorziening;
d
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers
van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
e
het straat- en bebouwingsbeeld en de
verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
[naar inhoudsopgave]
De gronden ter plaatse
van de aanduiding “Vrijwaringszone – molenbiotoop” zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen van het zicht op de
molen en de vrije windtoegang.
In afwijking van het
bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, is bouwen op deze gronden toegestaan
met inachtneming van de volgende regels:
a
binnen 100 m van de molen mag geen bebouwing of
beplanting, hoger dan 3,72 m
worden opgericht;
b
tussen de 100 m en de 400 m van de molen mag de
hoogte van bebouwing en beplanting niet hoger zijn dan 3,72 m vermeerderd met 1/30
van de afstand tussen het bouwwerk dan wel de beplanting en de molen.
21.1.3
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 21.1.2, mits daardoor de windvang, het functioneren en de
zichtbaarheid van de molen niet in onevenredige mate worden of kunnen worden
aangetast.
1
het ophogen van gronden hoger dan de hoogte die
op grond van het bepaalde in artikel 21.1.2 is toegestaan voor bouwwerken;
2
het aanleggen van bovengrondse constructies,
installaties en apparatuur met een hoogte die hoger is dan op grond van het
bepaalde in artikel 21.1.2 is toegestaan voor bouwwerken;
3
het aanplanten van bomen en/of houtgewas en het
aanbrengen van beplanting met een hoogte die hoger is dan op grond van het
bepaalde in artikel 21.1.2 is toegestaan voor bouwwerken;
b
Een aanlegvergunning mag alleen en moet worden
geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan
direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering
en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element en hieraan door het
stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
c
Een aanlegvergunning wordt niet verleend dan
nadat advies is verkregen van de beheerder van de molen.
d
Geen aanlegvergunning is nodig voor:
1
andere-werken die het normale onderhoud, gebruik
en beheer betreffen;
2
andere-werken die op het moment van het van
kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op
grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
De
voor “Veiligheidszone LPG” aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming
van het woon- en leefmilieu in verband met de nabijheid van een vulpunt van een
LPG-installatie.
In afwijking van het bepaalde bij andere
bestemmingen (artikelen 3 tot en met artikel
13), mogen op de
in artikel 21.2.1 bedoelde gronden geen nieuwe gebouwen worden opgericht voor kwetsbare en beperkt
kwetsbare objecten.
21.2.4
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het
bepaalde in de artikelen 21.2.2 en 21.2.3 ten behoeve van een kwetsbaar of een beperkt
kwetsbaar object voor zover in overeenstemming met de andere bestemming, mits
ter plaatse een aanvaardbaar woon- en werkmilieu kan worden gerealiseerd.
21.2.5
Wijziging
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen
van de aanduiding “veiligheidszone LPG”, mits het gebruik van de gronden en bouwwerken
ten behoeve van een LPG-installatie definitief is beëindigd.
21.3
Wro-zone - wijzigingsgebied 1
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied
1’ het bestemmingsplan
te wijzigen door het aanbrengen van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ met een
bouwvlak, mits:
a
ter plaatse een aanvaardbaar woon- en
leefklimaat is;
b
de belangen van de rechthebbenden op de aan het
bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
21.4
Wro-zone - wijzigingsgebied 2
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied
2’ de
bestemming te wijzigen naar Bedrijventerrein, met de aanduiding ‘bedrijfswoning’
en ‘bedrijf van categorie 2’
met een bouwvlak, mits:
a
ter plaatse een aanvaardbaar woon- en
leefklimaat is;
b
de belangen van de rechthebbenden op de aan het
bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.
[naar inhoudsopgave]
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in het plan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden, voor:
a
het afwijken van de bij recht in de regels
gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten,
afmetingen en percentages, mits dat uit een oogpunt van architectuur en/of
constructie noodzakelijk is;
b
het afwijken van bouwgrenzen en overige
aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en
voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van
de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen geometrisch is bepaald niet
meer dan 2,5 m
bedraagt.
[naar inhoudsopgave]
23.1
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te
wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover
zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen en
bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de
werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer
dan 3,0 m
bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
23.2
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen
door aan één of meer bestemmingen de dubbelbestemming “Waarde – Archeologische
verwachting hoog” of de dubbelbestemming “Waarde - Archeologische verwachting
middelhoog” toe te kennen indien ter plaatse sprake is van archeologisch waardevol
gebied, en/of archeologisch onderzoeksgebied, en indien uit een rapport
van een ter zake deskundige blijkt dat de betreffende waarde in voldoende mate
aanwezig is.
23.3
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen
door bij één of meer bestemmingen de dubbelbestemming “Waarde – Archeologische
verwachting hoog” of de dubbelbestemming “Waarde - Archeologische verwachting
middelhoog” te verwijderen, indien ter plaatse uit een rapport van een ter zake
deskundige blijkt dat de betreffende waarde in onvoldoende mate aanwezig is.
[naar inhoudsopgave]
Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of nadere eis
is de volgende procedure van toepassing:
a
een ontwerp van het besluit ligt met de
bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;
b
burgemeester en wethouders maken de
terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de
gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
c
de bekendmaking houdt de mededeling in van de
bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d
gedurende de onder a genoemde termijn kunnen
belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen
omtrent het ontwerp van het besluit.
[naar inhoudsopgave]
Daar waar aan gronden meerdere bestemmingen zijn gegeven, prevaleren
de regels bij de dubbelbestemming(en). Daar waar tevens aan gronden meerdere dubbelbestemmingen
zijn gegeven, gelden de regels bij deze dubbelbestemmingen naast elkaar.
[naar inhoudsopgave]
26.1
overgangsrecht voor bouwwerken
a
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b
na het teniet gaan ten gevolge van een
calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is
teniet gegaan.
26.1.2 Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met
maximaal 10%.
26.1.3 Het
eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning
en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
26.2
overgangsrecht voor gebruik
26.2.3 Indien
het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van
het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
26.2.4
Het eerste lid is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
[naar inhoudsopgave]
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan
"Woongebieden en bedrijventerreinen".
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 22 oktober 2009............................
De voorzitter,
|
De griffier,
|
................................
|
................................
|
[naar inhoudsopgave]