INHOUD

 

 

regels

1                     Inleidende regels                                                    

Artikel 1         Begrippen                                                                                     

Artikel 2         Wijze van meten                                                                          

2                     Bestemmingsregels                                               

Artikel 3         Groen                                                                                              

Artikel 4         Kantoor                                                                                          

Artikel 5         Maatschappelijk                                                                           

Artikel 6         Verkeer - verblijfsgebied                                                         

Artikel 7         Wonen                                                                                          

3                     Algemene regels                                                  

Artikel 8         Anti-dubbeltelbepaling                                                            

Artikel 9         Algemene bouwregels                                                             

Artikel 10      Algemene gebruiksregels                                                       

Artikel 11      Algemene ontheffingsregels                                                  

Artikel 12      Algemene wijzigingsregels                                                    

Artikel 13      Procedureregels                                                                       

4                     Overgangs- en slotregels                                   

Artikel 14      Overgangsrecht                                                                        

Artikel 15      Slotregel                                                                                      

 

 

 

 

 


1Inleidende regels

Artikel 1Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1het plan:

het bestemmingsplan “Vroonacker” van de gemeente Hilvarenbeek, vervat in de verbeelding en bijbehorende verklaring met tekeningnummer 12815 en deze regels en bijbehorende bijlage(n);

1.2de verbeelding:

de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan, bestaande uit de kaart met tekeningnummer 12815;

1.3aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is gebouwd, in directe verbinding staat met het hoofdgebouw, door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4aanduiding:

een op de verbeelding door middel van een aanduidingsvlak begrensd gebied of figuur, waar nader in de regels bepaalde bouw- en/of gebruiksregels van toepassing zijn;

1.5aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang, door de gebruiker van een woning in die woning of bij die woning kan worden uitgeoefend, waarbij de woning de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;

1.7aan huis verbonden beroep:

een beroep, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorende bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie overeenkomt;

1.8achtererf:

gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterkant van die lijn gelegen perceelsgrens.

1.9achtergevel:

de gevel aan de achterzijde van het hoofdgebouw;

1.10achtergevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de achtergevel van een gebouw loopt tot aan de perceelsgrenzen;

1.11afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.12bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.14bestaand:

a      bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

b      bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.15bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16bestemmingsvlak:

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.17bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, en in bouwkundig, ruimtelijk, functioneel, architectonisch of stedenbouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.18bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.19bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.21bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22bouwvlak:

een op de verbeelding door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan;

1.23bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25gevellijn:

de op de verbeelding aangegeven lijn en het verlengde daarvan, die bij het bouwen niet mag worden overschreden;

1.26hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.27huishouden:

de bewoning van een woning door:

-      een persoon;

-      meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;

1.28kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)-overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.29mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.30maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen, bestemd voor medische en verzorgende, sociaal-culturele, religieuze, militaire, educatieve en openbare dienstverlenende instellingen (alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen);

1.31onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.32ontheffing:

een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.33overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw en dat maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.34peil:

-      voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

-      voor andere bouwwerken de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel;

1.35prostitutiebedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice;

1.36seks- en/of pornobedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel door detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.37staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instelling;

1.38uitbouw:

een gebouw dat is gebouwd aan het hoofdgebouw, als vergroting van een bestaande ruimte, dat door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.39voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;

1.40woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

 

In deze regels wordt mede verstaan onder:

1.41gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.42uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

 

[naar inhoudsopgave]


Artikel 2Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een  daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2bouwhoogte van een bouwwerk:

van het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van een bouwperceel en dat punt van een op het bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand, gemeten op het peil, het kortst is;

2.4inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de buitenste verticale projecties van bouwdelen en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, boven het peil;

2.6lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de buitenste verticale projecties van bouwdelen en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, boven het peil.

 

[naar inhoudsopgave]

 

2Bestemmingsregels

Artikel 3Groen

3.1Bestemmingsomschrijving

3.1.1De voor “groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      parken, plantsoenen en groenstroken;

b      beplantingen;

 

en tevens voor:

c      bermen en bermsloten;

d      speelvoorzieningen;

e      voet- en fietspaden;

f        parkeervoorzieningen;

g      water(lopen);

h      voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

i        overige bijbehorende voorzieningen;

 

met bijbehorende:

j        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2Bouwregels

3.2.1Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:

a      gebouwen mogen niet worden gebouwd;

b      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:

1      verlichting en speelvoorzieningen                                      6 m;

2      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde                      2 m.

 

[naar inhoudsopgave]

Artikel 4Kantoor

4.1Bestemmingsomschrijving

4.1.1De voor “kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor

a      kantoren

en tevens voor:

b      erven, tuinen en terreinen;

c      nutsvoorzieningen;

d      paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groen en water;

e      waterhuishoudkundige voorzieningen;

f        overige bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende:

g      hoofdgebouwen;

h      onderbouwen;

i        aan- en uitbouwen;

j        bijgebouwen;

k      overkappingen;

l        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2Bouwregels

4.2.1Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 5.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:

a      gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b      het bebouwingspercentage mag maximaal het op de verbeelding aangegeven percentage bedragen;

c      onderbouwen zijn uitsluitend toegestaan onder de bovengrondse bebouwing en met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.2;

d      bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van hoofdgebouwen worden gebouwd;

e      overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;

f        op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 9.3 van toepassing;

g      de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:

                                                           goothoogte        bouwhoogte

1      hoofdgebouwen                           als aangeduid    als aangeduid;

2      bijgebouwen                                3 m                  5,5 m;

3      overkappingen                             -                       3 m;

4      erfafscheidingen                          -                       2 m;

5      overige bouwwerken,

          geen gebouwen zijnde                 -                       3 m.

4.3Ontheffing van de bouwregels

4.3.1Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4.2 onder b, voor het verhogen van het bebouwingspercentage, mits:

a      het aantal kantoren niet wordt vergroot;

b      is aangetoond dat uitbreiding wegens een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;

c      door het gebruik geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1      het straat- en bebouwingsbeeld;

2      het woon- en leefklimaat in de omgeving;

3      de verkeersveiligheid;

4      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

5      voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein worden gerealiseerd.

4.4specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen een gebruik van gronden ten behoeve van parkeren aan de wegzijde van het gebouw c.q. de gebouwen.

 

[naar inhoudsopgave]

Artikel 5Maatschappelijk

5.1Bestemmingsomschrijving

5.1.1De voor “maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor

a      maatschappelijke voorzieningen

en tevens voor:

b      erven, tuinen en terreinen;

c      nutsvoorzieningen;

d      paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groen en water;

e      waterhuishoudkundige voorzieningen;

f        overige bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende:

g      hoofdgebouwen;

h      onderbouwen;

i        aan- en uitbouwen;

j        bijgebouwen;

k      overkappingen;

l        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2Bouwregels

5.2.1Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 5.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:

a      gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b      het bebouwingspercentage mag maximaal het op de verbeelding aangegeven percentage bedragen;

c      onderbouwen zijn uitsluitend toegestaan onder de bovengrondse bebouwing en met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.2;

d      bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van hoofdgebouwen worden gebouwd;

e      overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;

f        op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 9.3 van toepassing;

g      de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen voor:

                                                           goothoogte        bouwhoogte

1      hoofdgebouwen                           als aangeduid    als aangeduid;

2      aan- en uitbouwen                                   3 m                  5,5 m;

3      bijgebouwen                                            3 m                  5,5 m;

4      overkappingen                             -                                   3 m;

5      erfafscheidingen                          -                                   2 m;

6      overige bouwwerken,

          geen gebouwen zijnde                 -                                   3 m.

5.3Ontheffing van de bouwregels

5.3.1Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 5.2, onder b, voor het verhogen van het bebouwingspercentage, mits:

a      het aantal maatschappelijke voorzieningen niet wordt vergroot;

b      is aangetoond dat uitbreiding wegens een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;

c      door het gebruik geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1      het straat- en bebouwingsbeeld;

2      het woon- en leefklimaat in de omgeving;

3      de verkeersveiligheid;

4      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

5      voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein worden gerealiseerd.

 

[naar inhoudsopgave]

Artikel 6Verkeer - verblijfsgebied

6.1Bestemmingsomschrijving

De voor “verkeer - verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wegen en voet- en fietspaden;

b      pleinen;

c      parkeerterreinen en andere openbare ruimten met zowel een functie voor verblijf als voor verkeer gericht op aangrenzende en nabijgelegen bestemmingen;

 

alsmede voor:

d      speelvoorzieningen;

e      evenementen;

f        nutsvoorzieningen;

g      groen en water(lopen);

h      voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

i        overige bijbehorende voorzieningen;

 

met bijbehorende:

j        gebouwen;

k      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2Bouwregels

6.2.1Bouwen van gebouwen is uitsluitend toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen en met inachtneming van hoofdstuk 3, tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;

 

6.2.2Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 6.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van hoofdstuk 3 en de regel dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten hoogste mag bedragen:

Hoogte:

a      verlichting                                                                6 m;

b      voorzieningen voor de verkeersgeleiding                     10 m;

c      kunstuitingen                                                           12 m;

d      speelvoorzieningen                                                   6 m;

e      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde               2 m.

 

[naar inhoudsopgave]

Artikel 7Wonen

7.1Bestemmingsomschrijving

De voor “wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor eengezinswoningen, waarbij geldt dat:

a      ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’: uitsluitend minimaal 3 aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;

b      ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aan-een’: uitsluitend twee-aan-een gebouwde woningen zijn toegestaan;

c      ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’: uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan.

alsmede voor:

d      aan huis verbonden beroepen;

e      erven en tuinen;

f        paden;

g      voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

 

met bijbehorende:

h      hoofdgebouwen;

i        onderbouwen;

j        aan- en uitbouwen;

k      bijgebouwen;

l        overkappingen;

m    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

7.2Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 7.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 en de volgende regels:

a      het aantal woningen bedraagt maximaal het per bestemmingsvlak aangegeven aantal wooneenheden;

b      daar waar een minimaal aantal wooneenheden is aangegeven, moet het aantal wooneenheden per bestemmingsvlak minimaal het aangegeven aantal bedragen;

c      de voorgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend in de gevellijn, zoals opgenomen op de verbeelding, worden gebouwd;

d      de diepte van het hoofdgebouw van vrijstaande, twee-aan-eengebouwde en aaneengebouwde woningen mag ten hoogste 13 m bedragen;

e      de inhoud van een hoofdgebouw dient ten minste 250 m3 te bedragen;

f        onderbouwen zijn uitsluitend toegestaan onder de bovengrondse bebouwing en met inachtneming van artikel 9.2;

g      de afstand van vrijstaande en twee-aan-eengebouwde en hoofdgebouwen aan de niet aangebouwde zijde tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan de niet aaneengebouwde zijde ten minste 2,5 m te bedragen;

h      de afstand van de eindwoningen bij aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 1 m te bedragen;

i        aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 3 m achter de bouwgrens van hoofdgebouwen worden gebouwd;

j        het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, inclusief overkappingen, mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf bedragen tot een maximum van 100 m2, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven;

k      de diepte van aan- en uitbouwen en overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag ten hoogste 4 m bedragen, met dien verstande dat de diepte van het hoofdgebouw en de aan- en uitbouwen en overkappingen gezamenlijk niet meer dan 17 m mag bedragen;

l        op het bouwen van tot het hoofdgebouw behorende ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, is tevens artikel 9.3 van toepassing;

m    de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen, voor:

                                                                       goothoogte        bouwhoogte

1      hoofdgebouwen                                       als aangeduid    als aangeduid;

2      aan- en uitbouwen                                   3 m                  5,5 m;

3      bijgebouwen                                           3 m                  5,5 m;

4      erfafscheidingen voor de gevellijn               -                       1 m;

5      van erfafscheidingen achter de gevellijn     -                       2 m;

6      van overige bouwwerken

geen gebouwen zijnde                             -                       3 m.

7.3Ontheffing van de bouwregels

7.3.1Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 7.2 onder d en k voor een grotere diepte, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a      de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel dient minimaal 5 m te bedragen;

b      de totale diepte van hoofdgebouw en aan- en/of uitbouw mag ten hoogste 17 m bedragen;

c      de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

 

7.3.2Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 7.2 onder c op voorwaarde dat niet meer dan 4 aaneengesloten woningen dezelfde rooilijn hebben.

 

7.3.3Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 7.2 onder g voor het bouwen van het hoofdgebouw op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, met inachtneming van de voorwaarde dat de afstand tot het naastgelegen hoofdgebouw ten minste 3 m dient te bedragen.

7.4Ontheffing van de gebruiksregels

7.4.1Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 7.1 voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits:

a      het ten behoeve van het aan huis verbonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijgebouwen, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;

b      het aan huis verbonden bedrijf voorkomt in de milieucategorie 1 of 2 in de staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen als bijlage bij deze regels, of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;

c      het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;

d      geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf;

e      de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

 

[naar inhoudsopgave]

 

 

3Algemene regels

Artikel 8Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

[naar inhoudsopgave]

Artikel 9Algemene bouwregels

9.1Bestaande afmetingen, afstanden en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken en/of het bebouwingspercentage, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, afstand en/of bebouwingspercentage in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

9.2Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.

9.3Overschrijding van gevellijnen

Gevellijnen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, uitsluitend worden overschreden door

a      tot hoofdgebouwen behorende ondergeschikte bouwdelen, zoals stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s en overkappingen, mits:

1      de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m, met dien verstande dat de diepte van een erker maximaal 1,1 m mag bedragen;

2      de goot- en bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan 3 meter;

3      de breedte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw, met dien verstande dat:

4      een erker voor de gevellijn niet buiten de zijgevel mag uitsteken;

5      de afstand van een erker aan de zijgevel tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 m dient te bedragen;

6      een erker aan de zijgevel tenminste 3 m achter de gevellijn dient te liggen;

7      de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2 m bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming “verkeer - verblijfsgebied”;

b      andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

 

[naar inhoudsopgave]

Artikel 10Algemene gebruiksregels

10.1Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in elk geval verstaan:

a      een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

b      een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;

c      een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

d      een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (Brzo);

e      een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;

f        een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seks- of pornobedrijf dan wel prostitutiebedrijf, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;

g      een gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte, met uitzondering van zodanig gebruik dat uitdrukkelijk in of krachtens deze regels is toegestaan;

h      een gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen, met uitzondering van een gebruik voor evenementen:

1      in de bestemming “verkeer - verblijfsgebied”;

2      in de overige bestemmingen, mits het aantal evenementen per locatie in totaal niet meer dan 5 bedraagt.

10.2Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het in artikel 10.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardig.

10.3Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10.1 onder g en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a      het een (vrijstaand) bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente woning is toegestaan;

b      een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring van in ieder geval de behandelende huisarts;

c      er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

d      de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;

e      het bijgebouw vormt een onlosmakelijk geheel met de woning van waaruit de mantelzorg wordt verleend.

Burgemeester en wethouders verlenen de ontheffing zowel op naam van de mantelzorgverlener als de mantelzorgontvanger onder de voorwaarden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg hiervan schriftelijke melding wordt gemaakt bij burgemeester en wethouders en het (vrijstaand) bijgebouw binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg ongedaan wordt gemaakt voor bewoning.

 

[naar inhoudsopgave]

Artikel 11Algemene ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in het plan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, voor:

a      het afwijken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits dat uit een oogpunt van architectuur en/of constructie noodzakelijk is;

b      het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt.

 

[naar inhoudsopgave]

Artikel 12Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen en bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

[naar inhoudsopgave]

Artikel 13Procedureregels

13.1Ontheffingsprocedure

13.1.1Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

a      een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis ter inzage;

b      burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;

c      de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;

d      gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

 

[naar inhoudsopgave]

 

 

4Overgangs- en slotregels

Artikel 14Overgangsrecht

14.1Overgangsrecht voor bouwwerken

14.1.1Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

14.1.2Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

14.1.3Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2overgangsrecht voor gebruik

14.2.1Het gebruik van gronden en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

14.2.2Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

14.2.3Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

14.2.4Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

[naar inhoudsopgave]

Artikel 15Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Vroonacker".

 

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ………..

 

 

De voorzitter,

De griffier,

................................

................................

 

[naar inhoudsopgave]